• No results found

De CFO: samenwerking en zijn rol binnen verslaggevingsfraude

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De CFO: samenwerking en zijn rol binnen verslaggevingsfraude"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De CFO: samenwerking en zijn rol binnen

verslaggevingsfraude

Masterthesis Accountancy & Controlling

Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Rijksuniversiteit Groningen

17 maart 2016

G.J.S. van Benthem

S2023326

gjsvanbenthem@hotmail.com

Begeleider: dr. K.G.B. Linke

(2)

- 2 -

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... - 3 - 2. Theoretisch Kader ... - 5 - 2.1 Verslaggevingsfraude ... - 5 - 2.2 De fraudedriehoek ... - 6 - 2.2.1 Druk ... - 6 - 2.2.2 Mogelijkheid ... - 8 - 2.2.3 Rationalisatie ... - 8 - 2.2.4 Kritiek op de fraudedriehoek ... - 8 -

2.3 Samenwerking binnen fraude... - 10 -

2.4 De Rol van de CFO... - 12 -

3. Onderzoeksopzet ... - 15 -

3.1 Steekproef en databron... - 15 -

3.2 Variabelen en methodiek ... - 16 -

3.2.1 Dataverzameling ... - 16 -

3.2.2 Afhankelijke en onafhankelijke variabelen ... - 16 -

3.2.3 Controlevariabelen ... - 17 -

4. Resultaten ... - 19 -

4.1 Beschrijvende Statistiek... - 19 -

4.2 Toetsing Hypothesen... - 21 -

4.2.1 Hypothese 1: Samenwerking ... - 21 -

4.2.2: Hypothese 2a: Betrokkenheid CFO en CEO... - 21 -

4.2.3: Hypothese 2b: Betrokkenheid CFO en COO... - 22 -

4.2.4: Hypothese 2c: Betrokkenheid CFO en FMM ... - 23 -

4.2.5: Hypothese 2d: Betrokkenheid CFO en Externen ... - 23 -

4.2.6: Hypothese 3: CFO initiator... - 24 -

4.3 Toetsing controlevariabelen ... - 25 -

5. Discussie ... - 27 -

5.1 Discussie hypothese 1 ... - 27 -

5.2 Discussie hypothese 2a-2d ... - 27 -

5.3 Discussie hypothese 3 ... - 29 -

6. Conclusie ... - 30 -

6.1 Beperkingen onderzoek... - 31 -

6.2 Aanbevelingen vervolgonderzoek ... - 31 -

(3)

- 3 -

1. Inleiding

In september 2015 kwam aan het licht dat autofabrikant Volkswagen grootschalige fraude had gepleegd met de emissieregels die betrekking hadden op hun auto’s. De auto’s bleken in werkelijkheid veel meer uit te stoten dan wat toegestaan was. Er was software in de auto’s geïmplementeerd die de laboratoriumomstandigheden kon herkennen en vervolgens de uitstoot dermate aanpaste dat deze aan de emissienormen voldeed. Tijdens controles van de overheid bleek de uitstoot vele malen hoger te zijn dan wat door de laboratoriumtesten werd verondersteld.

Het meest recente voorbeeld van Volkswagen geeft aan dat er nog steeds grote fraudeschandalen plaatsvinden. Ook al heeft het geval van Volkswagen te maken met fraude van emissienormen en niet met verslaggevingsfraude; de aandacht die het krijgt van de media geeft aan dat fraude, in welke vorm dan ook, een maatschappelijk relevant onderwerp is. In het betrekkelijk recente verleden zijn er ook bekende gevallen van verslaggevingsfraude, die de nodige media-aandacht hebben gekregen, zoals Ahold, Enron of Parmelat, of nog recenter, Imtech. Dat fraude, hoe klein ook, nog steeds vrijwel dagelijks aan het licht komt kan op de site van de SEC (Securities and Exchange Commission) worden bekeken. Zo zijn er op het moment van schrijven in de maand oktober alweer 9 ‘Litigation Reports’ door de SEC op hun site online gezet.

Wat opvalt aan de accounting literatuur die betrekking heeft op fraude, is dat deze zich met name richt op het individu (Cooper et al., 2013; Morales et al., 2014; Free en Murphy, 2015). Een oud, maar nog steeds door onderzoekers veel gebruikt model is de ‘Fraud Triangle’. Dit model is vooral gericht op het plegen van fraude door een enkel individu en op de psychologie van het betreffende individu (Free en Murphy, 2015). Cooper et al. (2013) geven aan dat deze Fraud Triangle regelmatig wordt gebruikt door auditors in de opzet van hun controle om fraude risico’s te onderkennen. De kans is echter dat ze zaken over het hoofd zien en dat niet de hele context wordt meegenomen in hun opzet. Onderzoek door criminologen en sociologen geven aan dat men zich niet enkel op het individu moet focussen. Dit wordt door Calavita et al. (1997) bevestigd. In hun onderzoek onderzochten ze data met betrekking tot strafrechtelijke verwijzingen en hieruit bleek dat gemiddeld tien personen per bedrijf mee deden in het plegen van de fraude. Zowel personen binnen als buiten de organisatie waren betrokken bij de fraude. Ondanks de focus op het individu zijn er al wel onderzoeken geweest die zi ch hebben gericht op samenwerking binnen fraude. Zo hebben Free en Murphy (2015) gekeken naar de beweegredenen van mensen om samen te werken in het plegen van fraude. Tillman en Indergaard (2007) hebben onderzocht waarom er zoveel hoge managers mee konden doen in de verslaggevingsfraude ondanks het feit dat er zoveel ‘control agents’ zijn binnen en buiten een organisatie. Scharff (2005) heeft zich gefocust op de fraude gepleegd binnen WorldCom en heeft het groepsdenken onderzocht binnen de betreffende organisatie. Linke (2012) heeft naar samenwerking binnen verslaggevingsfraude gekeken met de focus op financieel middel management.

De focus verschuift de laatste jaren al wat meer van het individu naar de samenwerking, echter is er op dit vlak nog veel onderzoek mogelijk. Free en Murphy (2015) vinden dan ook dat er in de accounting literatuur meer aandacht moet worden geschonken aan de samenwerking binnen fraudegevallen.

Uit onderzoek van Tillman en Indergaard (2007) blijkt dat met name managers hoog in de hiërarchie regelmatig betrokken zijn bij de fraude. Vooral de CEO en de CFO worden vaak genoemd. De betrokkenheid van de CEO als de CFO bij het plegen van fraude lijken in de loop der jaren steeds meer toe te nemen. Beasley et al. (2010) geven aan dat het percentage CEO’s en CFO’s die betrokken zijn bij verslaggevingsfraude in vergelijking met een eerdere studie van hun uit 1999 is gestegen.

(4)

- 4 -

Voorgaande maakt dus duidelijk dat samenwerking binnen fraude tot zover nog onderbelicht is binnen de accounting literatuur. Tevens blijkt dat de betrokkenheid van CEO’s en CFO’s bij het plegen van fraude steeds meer is toegenomen. Met name de CFO is interessant, aangezien deze het proces van het gereedmaken van de jaarrekening overziet en wordt gezien als de ‘waakhond’ van de kwaliteit van de financiële accounting. (Feng et al., 2011). Ook zal hij of zij in verhouding met de andere managers het meeste impact hebben op accounting gerelateerde beslissingen (Ge et al., 2011) Uitgaande van de hiervoor beschreven punten is de focus van dit onderzoek gericht op de CFO en wordt er met behulp van de fraude dossiers van de Securities and Exchange Commission (SEC) onderzocht met wie de CFO samenwerkt in het plegen van de fraude.

Daarnaast zal gekeken worden wat voor rol de CFO heeft binnen een samenwerking in het plegen van verslaggevingsfraude. Dit laatste is interessant geworden doordat het beroep van CFO door de tijden heen is veranderd. Was de CFO vroeger meer gericht op pure accounting zaken, tegenwoordig is zijn beroep ‘breder’ en heeft hij/zij ook invloed op strategische zaken (Tillman en Indergaard, 2007). In dit onderzoek zal worden onderzocht in hoeverre verslaggevingsfraude door de CFO wordt geïnitieerd in geval van samenwerking. De volgende onderzoeksvraag is voor dit onderzoek opgesteld:

''Met welke personen binnen een organisatie werkt de CFO samen in het pl egen van verslaggevingsfraude en wat is de rol van de CFO binnen deze samenwerking?''

Dit onderzoek draagt bij aan de huidige literatuur op het gebied van verslaggevingsfraude doordat voor zover mij bekend er nog niet is onderzocht met wie de CFO samenwerkt in het plegen van de fraude en welke rol de CFO binnen zo’n samenwerking aanneemt. Dit onderzoek lijkt dus op het gebied van fraude een ‘gat’ binnen de literatuur te vullen. Om dit concreter te maken: Free en Murphy (2015) geven in hun onderzoek al aan dat er meer moet worden gekeken naar de banden tussen de verschillende deelnemers aan de fraude. Door vanuit het perspectief van de CFO te kijken probeert dit onderzoek dit door Free en Murphy (2015) aangegeven ‘gat’ deels te vullen.

Linke (2012) maakt duidelijk dat door verdere analyse van groepsprocessen binnen fraude ervoor kunnen zorgen dat betere fraudepreventie maatregelen ontwikkeld kunnen worden. Ik verwacht dat dit onderzoek, door te onderzoeken met wie een CFO samenwerkt en welke rol hij/zij aanneemt bij het plegen van verslaggevingsfraude, kan bijdragen aan de ontwikkeling van betere fraudepreventie maatregelen.

De opbouw van de rest van dit onderzoek gaat als volgt: in hoofdstuk 2 wordt de theorie behandeld, vervolgens wordt de steekproef en de onderzoeksopzet beschreven. In hoofdstuk 4 worden de resultaten behandeld en tot slot zal de conclusie het geheel afsluiten.

(5)

- 5 -

2. Theoretisch Kader

2.1 Verslaggevingsfraude

Verslaggevingsfraude is volgens Brennan en McGrath (2007) een fraudesoort wat al vele jaren een probleem is binnen de financiële wereld. Verslaggevingsfraude verschi lt van andere typen fraude vanwege het feit dat verslaggevingsfraude gepleegd wordt, meestal door management, om gebruikers van financiële verslagen te misleiden. Bij de andere typen fraude wordt fraude veelal gepleegd door werknemers, waarbij het bedrijf waar ze voor werken het slachtoffer wordt van de betreffende fraude (Brennan en McGrath, 2007). De definitie van verslaggevingsfraude, gegeven door de American Institute of Certified Public Accountants (AICPA) is als volgt:

‘bewuste afwijkingen of weglatingen van hoeveelheden of openbaarmakingen in financiële verslagen om de gebruikers van deze financiële verslagen te misleiden’

Veel van de grote gevallen van fraude die in het recente verleden hebben plaatsgevonden, denk aan Enron of WorldCom, waren gevallen van verslaggevingsfraude. Nu is verslaggevingsfraude niet enkel iets van de afgelopen jaren of decennia. Het vond ook al plaats in het begin van de vorige eeuw en daar zaten eveneens grote fraudes tussen. Een bekend voorbeeld is de zaak McKesson – Robbins, die in de late jaren ’30 van de vorige eeuw het voorpaginanieuws van de kranten haalde. (Lendez en Korevec, 1999). Een in de Nederlandse accounting geschiedenis bekend verslaggevingsfraudegeval was Lodewijk Pincoffs, die in de jaren ’70 van de 19e eeuw de cijfers van zijn Afrikaanse

Handelsmaatschappij rooskleuriger voorstelde en zo grote investeerders aantrok die bij het faillissement van de maatschappij grote verliezen leden. De uitkomsten van deze fraudes waren niet enkel negatief. Een positief gevolg was dat er lering uit werd getrokken om zodoende verdere fraude te bemoeilijken. De McKesson – Robbins fraude zorgde er bijvoorbeeld voor dat er significante wijzigingen werden gemaakt in de procedures voor het aanstellen van de accountants en het uitvoeren van de audits. Een vaste commissie voor auditing procedures werd door de AICPA aangesteld. De eerste standaard van deze commissie, ‘Auditing Procedure No. 1’ maakte van het observeren van de voorraad en het bevestigen van de debiteuren standaardprocedures. Procedures die, indien al ingevoerd, ervoor zouden hebben gezorgd t dat de praktijken van McKesson - Robbins ontdekt zouden worden door de accountants.1 Hetzelfde geldt voor Enron en WorldCom: in de nasleep van de grote

fraudegevallen in het begin van dit millennium werd de Sarbanes-Oxley act (SOX) door het Congres goedgekeurd. SOX bracht een heel aantal hervormingen, waaronder hogere straffen voor executive managers, strengere interne controles, onafhankelijke audit commi ssies, regulatie met betrekking tot openbaarmakingen en significante legale bescherming voor klokkenluiders (Dey, 2010; Brickey, 2003). SOX was met name bedoeld om de verantwoordelijkheid en transparantie te verbeteren, om op die manier toekomstige misstanden te voorkomen en om het vertrouwen van de investeerder te verbeteren (Dey, 2010; Nezhina en Brudney, 2010). Ondanks de nodige hervormingen die SOX teweeg heeft gebracht zal het hoogstwaarschijnlijk niet het laatste wapenfeit zijn in de strijd tegen verslaggevingsfraude. De geschiedenis heeft uitgewezen dat de genomen maatregelen slechts effectief zijn voor een korte periode: management en hun externe auditors vinden na verloop van tijd immers nieuwe mogelijkheden om regulatie te ontlopen en zodoende nieuwe manieren te vinden om

(6)

- 6 -

de resultaten te manipuleren (Rockness en Rockness, 2005). Brickey (2003) is eveneens deze mening toegedaan en zegt er het volgende over:

‘Sarbanes-Oxley undoubtedly will not be the last word on corporate governance reform or punishing criminal fraud. There are no simple solutions to a culture of deceit fueled by greed, mismanagement, conflicts of interest, and failure of professional and regulatory oversight. But Sarbanes -Oxley is a constructive step in the right direction.’

2.2 De fraudedriehoek

De fraudedriehoek is een model dat wordt gebruikt om te begrijpen waarom men aan fraude doet. Het is een model dat gebaseerd op het werk van Cressey (1953). Ondanks het feit dat de theorie achter het model al betrekkelijk oud is, wordt het heden ten dage nog veel gebruikt binnen de accounting literatuur en sector. Met name na het jaar 2000 is een verhoogd gebruik van de

fraudedriehoek te zien (Morales et al., 2014). Dit geeft aan dat het een model is waar nu nog steeds veel waarde aan wordt gehecht. Het model is tevens in accounting standaarden opgenomen. Uit Statement on Auditing Standards (SAS) No. 99 Consideration of Fraud in a Financial Statement Audit blijkt het volgende:

’Three conditions generally are present when fraud occurs. First, management or other employees have an incentive or are under pressure, which provides a reason to commit fraud. Second, circumstances exist—for example, the absence of controls, ineffective controls, or the ability of mana gement to override controls—that provide an opportunity for a fraud to be perpetrated.

Third, those involved are able to rationalize committing a fraudulent act.’

Hierin zijn duidelijk de drie kernpunten van de fraudedriehoek te onderscheiden: druk, de mogelijkheid en rationalisatie. Volgens de klassieke fraudetheorie is het meest waarschijnlijk dat fraude zal plaatsvinden indien alle elementen van de fraudedriehoek aanwezig zijn, maar dat ze ook onafhankelijk van elkaar kunnen werken (Albrecht et al. 2015). Dat wil zeggen dat indien een factor in grote mate aanwezig is, minder van de andere factoren nodig is om tot fraude over te gaan. De drie elementen van de fraudedriehoek worden nu besproken.

2.2.1 Druk

Druk wordt gezien als de motivatie voor de fraudepleger om tot fraude over te gaan. Volgens Cressey (1953) ontstaat deze motivatie doordat de persoon in kwestie een probleem heeft waarmee hij of zij niet naar gewone en legitieme bronnen kan gaan. Puur rationeel gezien is dit wel mogelijk: bij problemen hulp vragen van familie en/of vrienden. Echter speelt het psychologisch perspectief van de fraudepleger een grote rol. Hij/zij vindt het te beschamend om hulp in te schakelen en houdt het liever stil.

Volgens Lokanan (2015) kan de fraudeliteratuur met betrekking tot druk opgedeeld worden in twee delen: financiële druk en niet financiële druk. Persoonlijke financiële problemen, door onder andere een hoge levensstandaard, hoge rekeningen en financiële verliezen, kunnen een oorzaak zijn van verslaggevings- of andere soorten fraude (Dellaportas, 2013).

Naast de persoonlijke context kan er tevens financiële druk onstaan vanuit de organisatorische context. Namelijk de organisatorische druk om aan de verwachtingen van de analisten te voldoen, of de druk om competitief te blijven met andere bedrijven in dezelfde industrie (Lokanan, 2015). In de

(7)

- 7 -

organisatorische context met betrekking tot druk heeft ‘tone at the top’ veelal een aanzienlijke rol. Volgens Leib (2002) zijn veruit de meeste executives eerlijke en fatsoenlijke mensen, maar worden ze gedwongen de ‘grijze zone’ te betreden indien het onvergeeflijk zou zijn als ze bepaalde targets niet halen. Op die wijze wordt door een verkeerde ‘tone at the top’ druk op ze gezet om bepaalde financiële doelstellingen te halen. Wanneer management integriteit laat zien en hoge ethische waarden nastreeft is dat voor de werknemers een duidelijk signaal dat onethisch gedrag, waaronder fraude, niet wordt getolereerd (Lendez en Korevec, 1999). Deze ‘tone at the top’ kan er ook voor zorgen dat er samenwerkingsverbanden ontstaan. De CEO kan bijvoorbeeld misbruik van maken van zijn macht door op die wijze assistentie te verkrijgen van de CFO of andere werknemers die direct of indirect betrokken zijn bij het opmaken van de financiële verslagen. (Linke, 2012). Albrecht et al. (2015) stellen dat druk het belangrijkste middel is om medeparticipanten in het plegen van fraude te verkrijgen. Ze hebben in hun onderzoek onder andere beredeneerd wat voor soorten macht iemand die hoger in de hiërarchie staat kan gebruiken om druk uit te oefenen op andere individuen in het bedrijf om mee te doen en samen te werken met de verslaggevingsfraude. ‘Coercive power’ wordt door Albrecht et al. (2015) als een belangrijk machtstype gezien om anderen onder druk te zetten tot het samenwerken in fraude. ‘Coercive power’ is gebaseerd op het creëren van angst bij degene die onder druk wordt gezet. Iemand wordt onder druk gezet door vervelende consequenties voor diegene eraan te verbinden indien hij/zij besluit niet mee te participeren. Bijvoorbeeld door te suggereren dat diegene zijn baan kwijt kan raken als hij/zij niet meedoet of dat diegene publiekelijk wordt vernederd. Niet iedereen zal daarentegen onder druk gezet moeten worden om mee te doen. Er zijn volgens Padilla et al. (2007) ook nog individuen die uit zichzelf mee doen. Deze personen doen dat, omdat ze voordeel voor zichzelf erin zien en eenzelfde beeld hebben als de leider/initiator van de verslaggevingsfraude.

Daarnaast zijn er nog andere factoren die tot samenwerking leidden. Volgens Free en Murphy (2015) kunnen de drang om continue goede financiële resultaten te halen, hoge verwachtingen van de markt of, in de ogen van de fraudeplegers, oneerlijke regulering, zorgen voor samenwerking tussen verscheidene individuen in het plegen van verslaggevingsfraude.

Een veel onderzocht onderdeel van financiële druk zijn beloningen op basis van de financiële resultaten van een onderneming. Voorbeelden van onderzoek op dit gebied zijn Jiang et al. (2010), Walker (2013) en Feng et al. (2011). Hierbij speelt vanuit de persoonlijke context hebzucht vaak een grote rol. Dit is in combinatie met organisatorische druk, waarbij zekerheid wordt verlangd dat de markt goed nieuws ontvangt om zo het investeerdersvertrouwen op peil te houden (Dellaportas, 2013). Door de resultaatafhankelijke beloningen zal een manager sneller de neiging hebben om aan earnings management te doen, om zichzelf op dien wijze te verrijken. De stap naar (verslaggevings)fraude is dan snel gezet (Brennan en McGrath, 2007). Beloningen werken niet enkel om uit jezelf over te gaan tot fraude, beloningen zijn volgens Albrecht et al. (2015) ook een goed machtsmiddel om anderen over te halen om samen te werken in het plegen van verslaggevingsfraude. Albrecht et al. (2015) noemen dit machtstype ‘Reward power’. De ‘recruiter’ kan het individu aanmoedigen om mee te doen in het fraudeplan door het beloven van een grote beloning aan het betreffende individu. Dit was bijvoorbeeld het geval bij Enron, waarbij de loyaliteit van medeovertreders werd gekocht door hun salaris veel hoger te maken dan wat normaal was voor de baan van de betreffende medeplegers (Levi, 2008).

Niet financiële druk is meer politiek of sociaal van aard, waarbij managers het gevoel hebben dat ze niet kunnen falen door hun status of reputatie en daarom overgaan op fraude (Murdock, 2008). Niet financiële druk kan volgens Lokanan (2015) gecategoriseerd worden in druk gerelateerd aan gokken en drugsverslavingen, werk gerelateerde druk en druk gerelateerd aan het verlangen naar succes en macht.

(8)

- 8 - 2.2.2 Mogelijkheid

Mogelijkheid is het tweede element van de fraudedriehoek. Men zal een mogelijkheid tot fraude zien wanneer interne controles er niet zijn, of zwak zijn (Murdock, 2008). Iemand die een mogelijkheid tot fraude ziet heeft het gevoel dat hij/zij niet zal worden gepakt, of dat de misdaad bewezen kan worden. Om zowel de mogelijkheid als deze perceptie tegen te gaan zullen de aandeelhouders en de raad van commissarissen proberen een goed systeem van interne controles te implementeren. (Albrecht et al. 2015)

Loebbecke et al. (1989) geven in hun onderzoek aan dat dominante beslissingen door het management en zwakke interne controles de belangrijkste voorwaarden zijn om de mogelijkheid tot fraude te vergroten. Echter met betrekking tot de zwakke interne controles is de mogelijkheid er alleen wanneer het individu de technische vaardigheden en kennis over de activa, betrokken mensen, informatie en computersystemen heeft om niet alleen de fraude te plegen, maar deze ook te verdoezelen (Lokanan, 2015) Op basis hiervan lijken personen hoog in de hiërarchie van het bedrijf, zoals de CEO of CFO, sneller de mogelijkheid te hebben. Ze hebben immers inform atie over de financiële positie, kennis over de governance structuur en de interne beheersingsmaatregelen en ze hebben een dermate positie van invloed en macht dat ze de interne controles kunnen overrulen (Troy et al. 2011).

Met betrekking tot samenwerking kan het volgens Albrecht et al. (2015) zo zijn dat degene die het fraudeplan ‘regisseert’ anderen dermate kan beïnvloeden dat diegenen gaan denken dat hun acties geen gevolgen zullen hebben. Twee soorten macht zijn geschikt om deze percepties tot mogelijkheid bij anderen te creëren. De eerste is ‘Expert power’, waarbij iemand die eerst niet mee zou doe met het plegen van fraude vanwege een gebrek aan mogelijkheid of vanwege persoonlijke ethische standaarden nu wel deel gaat uitmaken van de samenwerking, omdat hij/zij overtuigd is geworden van het feit dat de regisseur(s) van de fraude meer verstand van zaken heeft dan hij/zij heeft en dat het dus zodoende wel goed zit (Albrecht et al. 2015). De tweede is ‘Legitimate power’. Volgens Albrecht et al. (2015) houdt dat in dat de ene persoon het voor elkaar krijgt de ander ervan te overtuigen dat hij/zij macht over hem/haar heeft. In het geval van samenwerking werkt het zo dat een individu binnen een bedrijf ervan overtuigt is dat de regisseur(s) van de fraude macht over hem/haar hebben en dat ze op die wijze de mogelijkheid zien om mee te werken in het plegen van fraude omdat ze worden gesteund door hun leider en hun onethische gedrag wordt geaccepteerd.

2.2.3 Rationalisatie

Rationalisatie is het laatste maar ook het minst waarneembare element van de fraudedriehoek. Dit omdat het verbonden is met de gedachten en emoties van de fraudepleger (Troy et al. 2011). Rationalisaties zijn mentale strategieën van fraudeplegers die ervoor zorgen dat ze praktijken die normaliter onethisch zijn, als iets wat juist is, ethisch gaan zien. Het neemt het schuldgevoel weg dat de witteboordencrimineel wel zou hebben indien hij/zij de gepleegde fraude niet kon rationaliseren (Troy et al. 2011). Rationaliseren heeft te maken met cognitieve dissonantie. Het overbrugt het gat tussen het zelfbeeld van de keurige, intelligente en betrouwbare professional en het gepleegde onethische feit. Het zorgt ervoor dat twee ogenschijnlijk tegenstijdige zaken weer op een lijn komen te staan: dat zijn/haar onethische gedrag weer overeenkomt met zijn/haar persoonlijke code van ethiek (Dellaportas, 2013; Lokanan, 2015).

2.2.4 Kritiek op de fraudedriehoek

Ondanks het feit dat de fraudedriehoek binnen het gebied van fraude een belangrijk en veelgebruikt model is, is er door de jaren heen kritiek op geweest. Zo zijn er onderzoekers die de drie elementen

(9)

- 9 -

niet voldoende vonden en er nog een of meerdere elementen bij bedachten. Zo kwamen er naast de fraudedriehoek ook een frauderuit, met als extra element ‘kundigheid’ (Wolfe en Hermanson, 2004), en een fraudevijfhoek, met als extra elementen competentie en arrogantie, (Dellaportas, 2013). Daarnaast zijn er onderzoekers die een alternatief bedachten, zoals Rezaee (2005) met het 3-C model. Het 3-C model bestaat uit de drie elementen ‘Conditions, Corporate structure en Choice’. Deze elementen zijn volgens Rezaee (2005) van belang om fraude te plegen.

Een inhoudelijk kritiekpunt welke met name interessant is voor dit onderzoek, is dat de fraudedriehoek te veel op het individu is gericht, net als veel van de accounting literatuur met betrekking tot fraude (Cooper et al., 2013; Free en Murphy, 2015; Morales et al., 2014; Trompeter et al., 2014).

De fraudedriehoek is met name gestoeld op het werk van Cressey (1953). Volgens Morales et al. (2014) is zijn denkwijze echter vrij beperkt. Cressey (1953) onderzocht namelijk niet elke vorm van witteboordencriminaliteit, maar hij richtte zich enkel op individuen die alleen acteerden, dit enkel deden voor persoonlijk gewin en die een positie van vertrouwen hadden geschaad die ze in eerste instantie in goed vertrouwen hadden aangenomen. Morales et al. (2014) geeft aan dat Cressey (1953) zich zodoende richt op factoren gelegen in het individu en daarbij micro-sociologische verklaringen (iemands sociale omgeving en werkomgeving) en macro-sociologische verklaringen (bredere historische, economische en politieke factoren) over het hoofd ziet. Gottschalk (2013) geeft een verklaring waarom de individuele benadering naast het werk van Cressey (1953) zoveel is gebruikt binnen de literatuur. Hij maakt onderscheid tussen ‘occupational crime’ en ‘corporate crime’. Volgens hem plegen individuen of kleine groepen ‘occupational crime’, waarbij het eigen gewin voorop staat. Bij ‘corporate crime’ is het belang met name het bedrijf en wordt de fraude gedaan door een grotere groep mensen die met elkaar samenwerken. ‘Occupational crime’ wordt geassocieerd met ‘verrotte appels’. Dit verrotte appel perspectief zorgt ervoor dat er niet verder wordt gekeken dan het individu. ‘Corporate crime’ wordt vooral geassocieerd met het falen van het systeem (van interne beheersing), waardoor de focus op de interne beheersing komt te liggen in plaats van de samenwerking tussen de fraudeplegers.

De fraudedriehoek prefereert dus de individuele benadering boven de sociologische benadering die meer kijkt naar de socio-politieke natuur van fraude. Het focust op de fragiliteit van de moraal van een individu en richt de organisatie wat fraude betreft op het in bedwang houden van individuen (Morales et al., 2014). Deze duale focus op de moraal van het individu en de organisatorische verantwoordelijkheid vormen de rode draad in de meeste professionele-, pedagogische -en toegepaste onderzoeksliteratuur rondom het concept van de fraudedriehoek (Morales et al., 2014). Echter worden volgens Morales et al. (2014) vele criminaliteiten binnen een organisatie niet door een enkel persoon uitgevoerd, maar moet het worden toegekend aan ‘sociale krachten’, dus dat er niet een maar meerdere personen bij betrokken zijn. Ook met betrekking tot verslaggevingsfraude is een focus op het individu niet voldoende. Trompeter et al. (2013) geven aan dat om verslaggevingsfraude te laten werken er meestal samenwerking nodig is tussen verschillende personen. Deze samenwerking kan volgens hen de elementen van de fraudedriehoek beïnvloeden. Groepsdynamiek kan immers andere stimulansen, soorten druk, rationalisaties en mogelijkheden veroorzaken. Een gevolg van de individuele benadering door de fraudedriehoek is dat forensisch accounting en fraudeonderzoek in vergelijking met andere onderzoeksgebieden nu achterlopen als het gaat om theoretisch werk met betrekking tot criminele groepen, samenzwering en co-offending (Free en Murphy, 2015). Zowel Trompeter et al. (2013) als Free en Murphy (2015) vinden dan ook dat de fraudedriehoek verbreed moet worden om zo rekening te houden met samenwerking.

(10)

- 10 -

2.3 Samenwerking binnen fraude

Free en Murphy (2015) hebben zich met hun onderzoek gericht op samenwerking binnen fraude. Waar ze vooral naar gekeken hebben is welke redenen me n heeft om samen te werken. Dit hebben ze gedaan door mensen te interviewen die vast zaten of vast hebben gezeten voor fraudedelicten. Ze vonden drie soorten motivaties om samen te werken in het plegen van de fraude: de eerste was samenwerken voor eigen gewin, de tweede was samenwerken ten faveure van het bedrijf en de derde was samenwerken voor de ander. Wat opviel binnen alle soorten samenwerking was dat men elkaar vertrouwde en men zich daardoor aan een soort van ongeschreven ‘code’ hield. Hoe het vertrouwen in elkaar ontstond verschilde echter per type samenwerking. Bij het gaan voor eigen gewin ontstond het vertrouwen door negatieve onafhankelijkheid: als een gaat, gaan we allemaal. Bij samenwerking ten faveure van het bedrijf werd er vertrouwen gewekt in elkaar doordat ze een gemeenschappelijk doel dienden en bij samenwerking voor de ander was er vertrouwen in elkaar door de sterke band die men met elkaar had. Free en Murphy (2015) concludeerden dat, in tegenstelling tot wat de fraudedriehoek beweert, individuen niet onafhankelijk van elkaar acteren, doelen nauwelijks onafhankelijk worden gehaald en dat men niet enkel aan zichzelf denkt.

De grote van de groep mensen die samenwerken hangt volgens Free en Murphy (2015) af naarmate de fraude groter en complexer wordt. Dit wordt ondersteund door Linke (2012) die beweert dat de mate waarin het financieel middelmanagement betrokken raakt bij fraude afhankelijk is van de grote van het bedrijf en de grote van het fraudebedrag.

Interne controles, bedoeld om fraude te voorkomen, zijn daarbij volgens Ramamoorti (2008) minder goed bestand tegen samenwerking. Veel interne controlemaatregelen zijn immers gestoeld op basis van functiescheiding en deze zijn niet heel krachtig tegen samenwerking of overrulen door het management.

Scharff (2005) keek naar de invloed van groepsdenken binnen een groep van mensen die samenwerkt in het plegen van fraude. Hierbij richtte Scharff (2005) zich op de casus van WorldCom. Wat hem opviel was dat er een onvoorwaardelijk vertrouwen heerste in de moraal en de eigengerechtigheid van de groep. Het viel hem ook op dat mensen binnen de groep niet met een afwijkende mening durfden te komen. Men voelde zich dermate loyaal aan de groep dat men geen kritieke houding aan wilden nemen en zaken in twijfel wilden gaan trekken. Men wilde graag unaniem tot een beslissing komen. Dit wordt ondersteund door Ramamoorti (2008). Volgens hem wordt het behouden van samenhang binnen de groep en solidariteit bij groepsdenken als belangrijker gezien dan een realistische schatting van de feiten. Dat dit groepsdenken handig is bij het plegen van fraude wordt door Levi (2008) duidelijk gemaakt. Volgens hem heb je bij het plegen van fraude meegaande mensen nodig, die geen kritische vragen stellen.

Dat er veel hoge managers fraude plegen en dat fraude veelal in samenwerking gebeurt bewezen Tillman en Indergaard (2007) in hun onderzoek. Daarnaast vonden Calavita et al. (1997) dat hoe complexer de fraude was, hoe meer individuen zowel binnen als buiten de organisatie erbij betrokken waren. In hun steekproef werkten gemiddeld tien personen samen in het plegen van fraude. Senior-managers waren nauwelijks alleen in het plegen van fraude: er waren vaak meerdere senior-managers bij betrokken. Dit wordt ondersteund door Albrecht et al. (2015) die beweren dat verslaggevingsfraude een top-down vorm van fraude is. Volgens Tillman en Indergaard (2007) zijn er drie typen samenwerking te onderscheiden: ‘geïsoleerd’, waarbij een of twee managers fraude plegen, ‘seniormanagement kliekjes’, waarbij drie of meer senior-managers samen werken en

(11)

- 11 -

‘grensoverschrijdend’, waarbij ook mensen uit andere lagen van de hiërarchie en zelfs mensen van andere bedrijven erbij betrokken waren.

Ondanks wat Tillman en Indergaard (2007) beweren met betrekking tot het samenwerken van senior-managers kan er ook gesteld worden dat de CFO onafhankelijk kan opereren. Geiger en North (2006) vonden dat de CFO onafhankelijk invloed kon uitoefenden op de financiële verslagen en door zijn kennis, functie en plek in de bedrijfshiërarchie zal hij/zij in verhouding met andere managers het meeste impact hebben op accounting gerelateerde beslissingen (Ge et al., 2011). Uit de beweringen van Geiger en North (2006) en Ge et al. (2011) kan gesuggereerd worden dat de CFO in die positie zit dat hij/zij onafhankelijk van anderen kan frauderen. Echter Albrecht et al. (2015) vonden in hun onderzoek dat ondanks het feit dat de CFO de grootste manipulator van cijfers was , hij of zij wel anderen in de organisatie ‘rekruteerde’ om mee te doen. Op basis van de onderzoeken van Tillman en Indergaard (2007) en Albrecht et al. (2015) kom ik tot de volgende hypothese:

H1: In het plegen van fraude werkt de CFO samen

Uit het onderzoek van Tillman en Indergaard (2007) kwam naar voren dat met name de CEO en de CFO deel namen in de fraude. De CEO werd het vaakst genoemd, daarna de CFO. Tillman en Indergaard (2007) geven aan dat wanneer er een CEO bij de fraude was betrokken, er ook vaak een CFO bij de fraude betrokken was. Dit wordt ondersteund door Ramamoorti (2008). In 83% van de door hem onderzochte fraudegevallen waren de CEO en CFO bij betrokken. Echter zoals eerder is aangedragen kan de CFO, doordat hij/zij het overzicht en de verantwoording heeft over de financiële verslagen, op dat gebied behoorlijk onafhankelijk opereren (Geiger en North, 2006). Aan de andere kant staat de CFO wel in hiërarchie onder de CEO en zal hij/zij aan deze verantwoording moeten afleggen (Friedman, 2014). Volgens Friedman (2014) kan er, doordat de CEO hoger in hiërarchie staat, een samenwerking onstaan op basis van dwang, waarbij de CEO degene is die aanstuurt en de CFO degene die de fraude uitvoert. Op basis van de bevinden en beweringen van Tillman en Indergaard (2007), Ramamoorti (2008) en Friedman (2014) verwacht ik dat de CFO samenwerkt met de CEO in het plegen van fraude. Hypothese 2a is daarom als volgt:

H2a: In het plegen van fraude zijn de CFO en de CEO samen betrokken

Albrecht et al. (2015) geven aan dat verslaggevingsfraude vaak begon door significante druk op het management om de verwachte cijfers te halen. Hiervoor werden in eerste instantie agressieve, maar geaccepteerde accounting methoden gebruikt. Wanneer dit niet langer meer voldeed werd er door de CEO en COO druk uitgeoefend op de CFO om alles te doen wat nodig was om de voorspellingen te halen. Hieruit blijkt dat ondanks het feit de CFO de meest belangrijke manipulator was, zowel de CEO en COO hier weet van hadden en in principe medeplichtig zijn aan de fraude. Zowel de CEO als de COO lijken volgens Albrecht et al. (2015) een passieve houding te hebben, maar het zou niet onlogisch zijn als ze de CFO helpen met bepaalde frauduleuze praktijken. Wat opvalt is dat Albrecht et al. (2015) de COO naast de CEO ook naar voren haalt als degene die druk uit kan oefenen op de CFO. Zodoende is het mogelijk dat de COO eveneens bewust kan zijn van de fraude en de CFO hierin zelfs kan helpen. De COO is degene die verantwoording heeft over de operationele bedrijfsvoering en degene die de visie en strategie van het bedrijf operationeel maakt (Crainer en Dearlove, 2003). De COO heeft dus een belangrijke functie binnen het bedrijf en staat net als de CFO hoog in de hiërarchie. Het zou dus

(12)

- 12 -

niet onlogisch zijn dat de CFO samenwerkt met de COO in het plegen van fraude. Op basis van voorgaande kom ik tot de volgende hypothese:

H2b: In het plegen van fraude zijn de CFO en de COO samen betrokken

Volgens Albrecht et al. (2015) ‘rekruteert’ de CFO in het plegen van fraude andere hoge managers. Daarnaast geeft Linke (2012) aan dat het financieel middenmanagement (FMM) de link is tussen het topmanagement en de financieel medewerkers op operationeel niveau. Linke (2012) beargumenteerd vervolgens dat het verwacht kan worden dat het financieel middelmanagement een belangrijke rol kan spelen om hogere managers, waaronder de CFO, te helpen in het plegen van verslaggevingsfraude. Op basis van de bevindingen en beweringen van Albrecht et al. (2015) en Linke (2012) verwacht ik dat de CFO in het plegen van fraude samenwerkt met het FMM. Hypothese 2c is daarom als volgt:

H2c: In het plegen van fraude zijn de CFO en het FMM samen betrokken

In hypothese 2c wordt in principe hetzelfde onderzocht als wat Linke (2012) in haar onderzoek heeft onderzocht, echter wordt er in dit onderzoek een andere periode onder de loep genomen, om zodoende de resultaten van Linke (2012) te kunnen bekrachtigen.

Uit onderzoek van Tillman en Indergaard (2007) komt naar voren dat binnen een samenwerking in het plegen van fraude zowel personen binnen de organisatie als buiten de organisatie betrokken zijn. Dat er ook externen betrokken kunnen zijn bij verslaggevingsfraude maakt de Enron casus duidelijk. Volgens Levi (2008) deden er betrekkelijk veel buitenstaanders mee in het fraudedelict, waaronder bankiers, advocaten en accountants. Beasley et al. (2010) vonden dat ten opzichte van hun vorige studie in 1999 de betrokkenheid van buitenstaanders was gestegen in het plegen van verslaggevingsfraude.

Op basis van de uitkomsten van voorgaande studies verwacht ik dat de CFO samenwerkt met externen in het plegen van fraude. Ik ben daarom tot de volgende hypothese gekomen:

H2d: In het plegen van fraude zijn de CFO en externen samen betrokken

2.4 De Rol van de CFO

Zoals al naar voren is gekomen is de rol van de CFO binnen de onderneming de laatste decennia geleidelijk veranderd. Volgens Tillman en Indergaard (2007) richtte de CFO zich eerst meer op technische accounting zaken. Nu is zijn vakgebied veel breder geworden en heeft hij /zij ook invloed op strategie van de onderneming. Zorn (2004) kijkt in zijn onderzoek naar de opkomst en de rol van de CFO. De algemene kijk op het feit dat de CFO vroeger als ‘finance manager’ achteraan stond bij het maken van strategische beslissingen en nu daarin een van de belangrijkste spelers is, is afkomstig van de ‘shareholder value beweging’. De ‘shareholder value beweging’ beargumenteert dat bedrijven CFO’s aanstellen om zodoende zoveel mogelijk waarde te creëren voor de aandeelhouders. De CFO werd het symbool voor de focus op aandeelhouderswaarde.

Echter wanneer Zorn (2004) terugkijkt in de geschiedenis valt het hem op dat vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw veelvuldig CFO’s werden aangesteld. In de jaren ’70 kwam er andere regelgeving met betrekking tot financiële verslaggeving. Het aanstellen van de CFO kwam in eerste instantie ni et uit de

(13)

- 13 -

drang om aandeelhouderswaarde te creëren maar het kwam door een institutionele verandering in de omgeving. Dus een exogene schok, de veranderende regelgeving, zorgde voor een bestaande oplossing voor het probleem. De verandering in financiële rapportage in de jaren ’70 heeft een sterke fundatie gelegd onder de opkomst van de CFO. Heeft de shareholder value theorie er dan helemaal niets mee te maken? Nee dat is niet het geval. Shareholder value werd pas in een later stadium van CFO-implementatie belangrijk voor ondernemingen, waarin de focus werd verlegd naar het waarmaken van verwachtingen van aandeelhouders. Shareholder value theorie is dus niet de aanzet geweest tot het introduceren van de CFO, dat waren de veranderingen in de institutionele omge ving.

Ehrenhalt en Ryan (2007) deelden de taken van de CFO, zoals die nu zijn, op in vier verschillende rollen. De rollen zijn als volgt: steward, operator, strateeg en katalysator. De rollen zijn volgens Ehrenhalt en Ryan (2007) hiërarchisch. Dat wil zeggen dat als je de eerdere rollen niet beheerst, je de latere rollen ook niet kunt uitvoeren. Dus voordat je de rol van strateeg goed kunt uitvoeren moet je bedreven zijn in de rollen van steward en operator. De rol van steward is het beschermen en behouden van de bezittingen van het bedrijf en zorgen dat er wordt voldaan aan de financiële rapportage en de controlevereisten. CFO als operator houdt in dat hij een operationeel model opzet die ervoor zorgt dat resultaten worden behaald en dat er een goede balans is tussen service en kosten. Het wordt door Ehrenhalt en Ryan (2007) niet genoemd, maar ik schaar ook onder de operator rol het mee helpen opzetten en onderhouden van het systeem van interne beheersing. In de rol van strateeg helpt de CFO mee in het bepalen van de richting waar de onderneming op gaat in de toekomst. Dit met het doel de prestaties van de onderneming te verbeteren en aandeelhouderswaarde te vergroten. Tot slot houdt de katalysator rol in dat je niet enkel de strategie medebepaald, zoals in de rol van strateeg, maar dat je zelf ook meehelpt met het uitvoeren van deze strategie en tevens monitort of de taken goed worden gedaan.

Als er echter gekeken wordt naar de rol en taken van de CFO vanuit het perspectief van fraude worden er in de literatuur andere aspecten uitgelicht dan Ehrenhalt en Ryan (2007) deden bij hun meer algemene uiteenzetting van de rollen van de CFO. Iemand die gekeken heeft naar de rol van de CFO vanuit het oogpunt van fraude is Howell (2002). Bij de fraudegevallen van deze eeuw werd volgens Howell (2002) vooral de schuld gelegd bij de auditors, terwijl er voorbij werd gegaan aan de rol van de CFO hierin. De laatste tien jaar was er de gedachte dat de CFO moest veranderen van accountant naar business partner of strateeg. Howell (2002) vraagt zich af of de huidige rol van de CFO het creëren van zoveel mogelijk waarde is of dat de CFO de ‘stem van de redelijkheid’ is.

De fraudeschandalen aan het begin van deze eeuw suggereren dat er grote ri sico’s zijn voor de CFO en het financeteam om hun objectiviteit en onafhankelijkheid te verliezen en dat er kans is dat ze worden meegenomen door het optimisme, bedrog en ambitie van andere executive collega’s. Howell (2002) concludeert daarop dat de CFO het ethisch kompas moet zijn voor het gedrag met betrekking tot financiële verslaggeving binnen het bedrijf. In geval van fraude door de CFO lijkt deze niet aan de rol van ‘ethisch kompas’ te voldoen. Eén van de drie, twee, of alle taken, bestaande uit het overzien van het proces voor het gereedmaken van de jaarrekening (Feng et al., 2011; Ge et al., 2011; Mian, 2001), het afleggen van verantwoording voor de juistheid en volledigheid van de financiële verslagen en de adequaatheid van de interne controles aan de stakeholders (Howell, 2006) en het helpen opzetten en onderhouden van het systeem van interne beheersing (een taak naar voren komende in de regulatie van de SEC) worden door de CFO in geval van verslaggevingsfraude overtreden. Nu rest de vraag in hoeverre hij de initiator is van het plan, dus dat hij bewust de keuze maakt om zijn rol van ‘ethisch kompas’ te overtreden, of dat hij degene is die door anderen wordt meegetrokken, hetzij onder druk, hetzij op een andere manier, in het plegen van verslaggevingsfraude?

(14)

- 14 -

Feng et al. (2011) geven aan dat de CFO in verhouding met de CEO minder financieel voordeel heeft bij het plegen van fraude. Uit hun onderzoek kwam naar voren dat de pay

-performance sensitiviteit gelijk was voor frauderende CFO’s als voor niet frauderende CFO’s. Feng et al. (2011) concluderen daarom dat de CFO niet uit eigen gewin meedoet in het plegen van fraude, maar onder druk van de CEO. Walker (2013) ondersteunt de resultaten van Feng et al. (2011). Volgens Walker (2013) hebben CFO’s van manipulerende bedrijven dezelfde drijfveren als CFO’s van niet manipulerende bedrijven. Daartegenover staat dat de CEO’s van manipulerende bedrijven meer stimulansen en meer macht hebben dan CEO’s van niet manipulerende bedrijven. Dit kan er volgens Walker (2013) op wijzen dat verslaggevingsfraude door de CFO gedaan kan zijn onder druk van de CEO, waarbij de CEO de initiator is van het fraudeplan. Echter niet alle onderzoeken zijn unaniem met betrekking tot de drijfveren van de CFO. In tegenstelling tot Feng et al. (2011) en Walker (2013) beweren Jiang et al. (2010) en Kim et al. (2011) dat aandeel gerelateerde stimulansen van CFO’s meer impact op ‘earnings management’ hebben dan aandeel gerelateerde stimulansen van CEO’s. Dit komt volgens hen doordat de uiteindelijke verantwoording voor de financiën bij de CFO ligt, waaronder het opstellen van de financiële rapportages. CFO’s hebben tevens meer invloed op beslissingen die financiële expertise nodig hebben (Chava en Purnanandam, 2010). Op basis van deze vier onderzoeken verwacht ik dat wanneer bij een samenwerking waarbij de CEO is betrokken, de CFO minder de initiator rol op zich zal nemen. Andersom geredeneerd zal de CFO in geval van samenwerking met anderen dan de CEO meer de initiator rol op zich zal aannemen. Hypothese 3 is daarom als volgt.

(15)

- 15 -

3. Onderzoeksopzet

3.1 Steekproef en databron

In dit onderzoek wordt qua data gebruik gemaakt van rapporten aangaande de procesvorming jegens gevallen van verslaggevingsfraude. Deze zijn te vinden in de database op de site van de Securities and Exchange Commission (SEC), onder de noemer ‘Litigation Releases’. Ik verwacht hier voldoende data te vinden om de hypothesen met betrekking tot samenwerking en de rol van de CFO te beantwoorden. In deze data wordt door de SEC dieper ingegaan op de fraude: hoe deze is ontstaan, wie er bij betrokken waren, wat het verloop was. Deze uitgebreide beschrijvingen zijn niet beschikbaar bij andere databronnen (Bonner et al. 1998).

Probleem is echter dat niet alle data betrekking heeft op verslaggevingsfraude. Er zal dus geselecteerd moeten worden tussen verslaggevingsfraude en de andere soorten fraude. Op die manier blijven enkel de verslaggevingsfraudegevallen over. Linke (2012) geeft op basis van de definitie van verslaggevingsfraude gegeven door Beasley et al. (1999) een selectiemethode. De fraudegevallen die secties 10(b), 13(a) en 13(b)(5) van de Securities Exchange Act van 1934 als sectie 17(a) van de Securities Echange Act van 1933 overtreden kunnen volgens (Linke, 2012) worden gezien als gevallen van verslaggevingsfraude. Deze selectiemethode zal ook in dit onderzoek worden gebruikt.

De gebruikte data is gebaseerd op Amerikaanse wetgeving. Volgens Linke (2012) zijn in de academische literatuur geen aanwijzingen dat de natuur van verslaggevingsfraude verschilt tussen verschillende jurisdicties.

Er zijn voor dit onderzoek twee relevante databases beschikbaar op de site van de SEC, de Accounting and Auditing Enforcement Releases (AAER) (http://www.sec.gov/divisions/enforce/friactions.shtml) en de Litigation Releases (LR) (http://www.sec.gov/litigation/litreleases.shtml). Verschil is dat de AAER volgens de SEC slechts “bepaalde acties belicht en dat het niet bedoeld is om een complete en onuitputtelijke compilatie van alle acties te zijn die in deze categorie vallen.” Daarnaast bevat de AAER ook niet frauduleuze zaken (Erickson et al. 2006). Volgens Linke (2012) wordt de database betreffende de LR door de SEC wel gegarandeerd compleet te zijn, vandaar dat ik deze bron zal gebruiken voor het onderzoek.

AAER zijn een objectieve criteria voor het identificeren van bedrijven die aan verslaggevingsfraude doen (Bonner et al. 1998). De steekproef is volgens Dechow et al. (1995) valide vanwege de aanname dat de SEC correct bedrijven heeft geïdentificeerd waar manipulatie plaatsvindt van de resultaten. Dechow et al. (1995) geven aan dat deze aanname geloofwaardig is aangezien de SEC aangeeft dat van alle gevallen die onder de aandacht van hen komen, ze achter de meest erge gevallen van ‘earnings manipulation’ aanzitten. Het selecteren van de meest erge gevallen door de SEC, waarvan ze de beste kans verwachten dat de rechter hun in het gelijk zal stellen, heeft echter een keerzijde voor dit onderzoek. Namelijk dat veel ondernemingen die aan ‘earnings manipulation’ doen niet worden geïdentificeerd door de SEC (Dechow et al. 2011) en dat de resultaten van dit onderzoek niet generaliseerbaar kunnen zijn voor alle bedrijven die aan verslaggevingsfraude doen, aangezien enkel de meest erge gevallen van verslaggevingsfraude worden gerapporteerd door de SEC (Farber, 2005). Bonner et al. (1998) stellen nog bang te zijn voor selectie bias in de enforcement releases. Deze bias kan ontstaan door enforcement acties die door de SEC-agenda’s worden beïnvloed. De SEC geeft immers al aan te selecteren door achter de meest erge gevallen aan te zitten (Dechow et al. 1995), dus het zal niet onwaarschijnlijk zijn als er nog op basis van andere factoren selectie plaats vindt.

(16)

- 16 -

Ten aanzien van eventuele bias vinden Bonner et al. (1998) echter geen indicaties dat dit het geval is bij de rapporten betreffende verslaggevingsfraude. Volgens Linke (2012) zijn er tevens geen betere bronnen beschikbaar aangaande het onderzoeken van verslaggevingsfraude. De databases van de SEC worden voor meerdere wetenschappelijke onderzoeken gebruikt, wat bewijst dat de bron als betrouwbaar wordt gezien door onderzoekers. Onder andere Linke (2012), Bonner et al. (1998), Beasley et al. (1999, 2000), Geiger et al. (2008), Leng et al. (2011) en Nicholls (2015) maakten van de AAER- en de LR-database gebruik voor hun onderzoek.

3.2 Variabelen en methodiek

3.2.1 Dataverzameling

In het verleden is al door studenten van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen data, afkomstig van de Litigation Releases en de EDGAR-database, verzameld en overzichtelijk gemaakt. Hiervan wordt gebruik gemaakt in dit onderzoek. Daarnaast wordt ook gebruik gemaakt van de dataset van Linke (2012). Benodigde informatie die niet uit deze datasets te halen zijn, wordt zelf verzameld uit de Litigation Releases en de EDGAR-database. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag worden alle casussen geselecteerd uit een bepaalde periode. Op deze manier kan ontdekt worden of de CFO überhaupt samenwerkt (H1) en in hoeverre hij/zij samenwerkt met de in het theoretisch kader genoemde andere functies binnen het bedrijf en met externen (H2a-2d). Voor hypothese 3 worden de casussen uit dezelfde periode als H1-H2d geselecteerd. Echter wel enkel de casussen waarbij de CFO samenwerkt met anderen. Hierdoor kan worden ontdekt of de CFO de rol van initiator op zich neemt in geval van samenwerking binnen verslaggevingsfraude.

De data zal een periode beslaan van januari 1, 2003 t/m december 31, 2015. Rekening wordt gehouden met de ‘lag’ tussen het openbaar maken van de Litigation Releases en het daadwerkelijke beginjaar van de verslaggevingsfraudes. Hier kan meerdere jaren tussen zitten. In dit onderzoek wordt uitgegaan van het beginjaar van de fraude en niet van de datum van het openbaar maken van de Litigation Release. Zo is het dus dat de eerst bruikbare Litigation Release in deze dataset uit 2005 komt (LR. 19048). In totaal zijn er 126 Litgation Releases gevonden, waarvan de fraude in de hierv oor benoemde periode is begonnen. Hiervan bleven, na verwijdering van de gevallen waar de data onvolledig was, 100 Litigation Releases over.

Startpunt 2003 is gekozen vanwege het feit dat in juli 2002 de Sarbanex -Oxley Act (SOX)van kracht werd. Zodoende wordt alleen de periode onder SOX onderzocht, zodat eventuele variantie teniet wordt gedaan. Kans bestaat dat er verschillen in uitkomsten zijn tussen de periode van voor SOX en tijdens SOX, door de invloed van SOX. Tevens wordt de periode van voor SOX niet gekozen, omdat deze periode in principe irrelevant is voor dit onderzoek. Met de uitkomsten die betrekking hebben op de periode tijdens SOX kan meer mee worden gedaan, omdat deze wetgeving nog steeds van kracht is. Tot slot is de gebruikte periode een andere periode dan Linke (2012) heeft gebruikt in haar onderzoek (januari 1, 2000 – december 31, 2006). Dit is van belang voor hypothese H2c, waar hetzelfde wordt onderzocht, maar verschillende periodes worden bekeken.

3.2.2 Afhankelijke en onafhankelijke variabelen

Er wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van twee afhankelijke variabelen, zes onafhankelijke variabelen en twee controlevariabelen. Een overzicht van deze variabelen is te zien in tabel 1.

(17)

- 17 -

Variabele Type variabele Hypothese Meeteenheid Test methode

CFO a fhankelijk H1-H2d dummy: 0 = nee, 1 = ja Pea rs on Chi ²

BeCEO a fhankelijk H3 dummy: 0 = nee, 1 = ja Pea rs on Chi ²

SA ona fhankelijk H1 dummy: 0 = nee, 1 = ja Pea rs on Chi ²

CEO ona fhankelijk H2a dummy: 0 = nee, 1 = ja Pea rs on Chi ²

COO ona fhankelijk H2b dummy: 0 = nee, 1 = ja Pea rs on Chi ²

FMM ona fhankelijk H2c dummy: 0 = nee, 1 = ja Pea rs on Chi ²

EX ona fhankelijk H2d dummy: 0 = nee, 1 = ja Pea rs on Chi ²

CFOIni t ona fhankelijk H3 dummy: 0 = nee, 1 = ja Pea rs on Chi ²

Grofra control e H1-H3 Tota al fra udebedrag (USD) Logi stische regressie

Omzet control e H1-H3 Ja a rlijkse omzet i n USD Logi stische regressie

Tabel 1: gebruikte variabelen

De eerste afhankelijke variabele is de betrokkenheid van de CFO (CFO). De tweede, gebruikt in H3, is betrokkenheid met de CEO (BeCEO). Vanuit deze afhankelijke variabelen wordt gekeken of de andere variabelen veranderen.

De onafhankelijke variabele in geval van H1 is ‘Samen’ (SA). Hiervoor kan in de Litigation Releases gekeken worden of de CFO alleen opereert of dat er ook anderen naast de CFO bij de fraude betrokken zijn. De onafhankelijke variabelen bij H2a tot en met H2d zijn achtereenvolgens de CEO (CEO), de COO (COO), het FMM (FMM) en externen (EX). Personen in het financieel middelmanagement hebben volgens Linke (2012) in verschillende bedrijven verschillende titelaanduidingen. Uit de data wordt onder FMM verstaan: Controller, VP Finance, Chief Accounting Officer en VP Accounting (Linke, 2012). Iemand die aan verslaggevingsfraude heeft gedaan kan in die betreffende periode meerdere functies hebben gehad. Bij het verzamelen van de data aangaande de functies, wordt bij een fraudeur zijn, hiërarchisch gezien, hoogst beklede functie genoteerd. De onafhankelijke variabele voor hypothese 3 is of de CFO de initiator is (CFOInit). In de Litigation Releases zal beoordeeld worden of de CFO de initiator is. Dit kan zich in de Litigation Releases op verschillende manieren uiten. Bijvoorbeeld door het geven van instructies aan anderen, of door het onder druk zetten van anderen. Enkele woorden die dit in de Litigation Releases aangeven zijn ‘directed’, ‘orchestrated’, ‘architect’. Een andere indicatie is als de ‘tone at the top’ wordt benoemd.

Zowel alle afhankelijke als onafhankelijke variabelen zijn dummy variabelen. Omdat zowel de afhankelijke als de onafhankelijke variabelen dichotoom zijn, en de Pearson Chi test geschikt is om een verband tussen twee categorische variabelen te testen, wordt deze test gebruikt voor het testen van de hypothesen.

3.2.3 Controlevariabelen Grootte van de fraude

Free en Murphy (2015) geven aan dat in grotere, complexere fraudes anderen nodig zijn om fraude te plegen. Het is daarom mogelijk dat de grootte van de fraude (GroFra)van invloed is op de betrokkenheid van verschillende personen binnen verslaggevingsfraude . Namelijk dat bij complexere

(18)

- 18 -

fraudes verscheidene functies binnen het bedrijf betrokken moeten zijn om de fraude te kunnen plegen. Grootte van de fraude wordt gemeten in USD.

Bedrijfsgrootte

Het is een plausibele gedachte dat bij grotere bedrijven meer geïnvesteerd wordt in interne controlemaatregelen en het zodoende lastiger is individueel fraude te plegen. Daarom houd ik het voor mogelijk dat de grootte van de onderneming van invloed is op de samenwerking van de CFO met anderen binnen het bedrijf. Rouse (2010) geeft immers aan dat kleinere bedrijven veelal niet de financiële middelen hebben om qua interne controlemaatregelen te voldoen aan de eisen van SOX-sectie 404. Om verslaggevingsfraude te plegen bij grotere ondernemingen heb je medewerking nodig van personen op andere posities binnen het bedrijf om zodoende de controlemaatregelen te omzeilen. Grootte wordt gemeten door middel van de omzet in USD (Omzet). Veel van de benodigde omzetten zijn al uit een Excelbestand te halen, gemaakt door een student van de Rijksuniversiteit Groningen. Aanvullingen worden uit de EDGAR-database gehaald. Deze database is beschikbaar op de site van de SEC. Omzetten worden geselecteerd uit het eerste ‘schone’ jaar na de fraude. Indien dit niet mogelijk is door bijvoorbeeld faillissement, wordt het laatste ‘schone’ jaar voor de fraude geselecteerd. Indien enkel kwartaalrapportages te vinden zijn worden deze van één jaar bij elkaar opgeteld. Indien een kwartaalrapport mist, wordt de gemiddelde omzet van de wel beschikbare kwartalen gebruikt, vermenigvuldigd met het aantal kwartalen (4).

(19)

- 19 -

4. Resultaten

4.1 Beschrijvende Statistiek

Voordat de hypothesen zullen worden getoetst zal eerst naar de beschrijvende statistiek worden gekeken. De beschrijvende statistiek van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen staan in tabel 2. Hieruit komen drie opvallende punten naar voren. Ten eerste dat zowel de CFO als de CEO in 58% van de gevallen betrokken zijn bij verslaggevingsfraude. Ze zijn vaker betrokken bij fraude dan de andere in het onderzoek meegenomen functies. Deze zijn allemaal in minder dan 25% van de gevallen betrokken bij verslaggevingsfraude. Het tweede dat opvalt is dat in 69% van de fraudegevallen er sprake is van samenwerking en dus 31% alleen opereert. Tot slot valt het op dat ondanks het feit dat de CFO in 58% van de gevallen betrokken is bij verslaggevingsfraude, hij/zij enkel in 16% van de gevallen de fraude initieert.

Beschrijvende Statistiek Va ri abele N % voorkomend i n Sa mple Betrokkenheid CFO Afha nkelijk 100 58% Sa menwerking Ona fhankelijk 100 69% Betrokkenheid CEO Ona fhankelijk 100 58% Betrokkenheid COO Ona fhankelijk 100 13% Betrokkenheid FMM Ona fhankelijk 100 24% Betrokkenheid Externen Ona fhankelijk 100 9%

CFO Ini tiator Ona fhankelijk 100 16%

Tabel 2: Beschrijvende statistiek (on)afhankelijke variabelen

Tabel 3 geeft de beschrijvende statistiek weer van de controlevariabelen. Aangezien het continue variabelen zijn, zijn er hierbij wel relevante minima, maxima en gemiddelde. Er zijn qua grootte van de onderneming en totaalbedrag gepleegd aan verslaggevingsfraude, grote verschillen tussen de bedrijven die zijn opgenomen in het sample. Namelijk een minimale ondernemingsgrootte van 26.000,- dollar en een maximale ondernemingsgrootte van 36.2 miljard dollar. Tevens is er voor minimaal 190.000,- dollar en voor maximaal 491 miljoen dollar aan verslaggevingsfraude gepleegd. Opvallend is dat het minimale fraudebedrag in de sample groter is dan de minimale ondernemingsgrootte. In sommige verslaggevingsfraudegevallen is er dus voor een groter bedrag aan fraude gepleegd dan de daadwerkelijke grootte van de onderneming. Duidelijk wordt dat zo wel ondernemingsgrootte als totaal fraudebedrag niet normaal verdeeld zijn (>0,5) en de verdeling asymmetrisch is. Daarom zijn voor het vervolg van de verdere analyse de logaritme genomen van zowel de ondernemingsgrootte als het totale fraudebedrag.

(20)

- 20 - Beschrijvende

Statistiek

Va riabele N Mi nimum Ma xi mum Mea n

Std.

Devi ation Skewness

Sta tistic Std. Error Ondernemingsgrootte (Omzet i n USD) Control e 100 26004 36205500000 1465781913 4654499104 5.721 .241 Tota al fra udebedrag

(USD)

Control e

100 190000 491000000 56669638 89905229 2.822 .241

Tabel 3: Beschrijvende statistiek controlevariabelen

Tot slot nog extra beschrijvende statistiek inzake hypothese 3: de initiator rol van de CFO. Enkele punten vallen hierbij op. De CFO is in 16 gevallen de initiator. Daarvan pleegt hij/zij 4 maal fraude waarbij ook anderen betrokken zijn en pleegt hij/zij 12 maal de verslaggevingsfraude individueel. Tabel 4 geeft hiervan een overzicht.

Bij betrokkenheid van anderen dan de CEO, dit komt 8 keer voor, is de CFO 3 keer de initiator. Opvallend is dat hij/zij dit enkel is wanneer het FMM, lager in hiërarchie dan de CFO, betrokken is. Wanneer de COO betrokken is, gelijk in hiërarchie, is de CFO niet de initiator. Zie tabel 5.

Wanneer de CEO betrokken is, is de CFO maar eenmaal de initiator en is de CEO 11 keer de initiator. Zie voor het overzicht tabel 6.

De hiervoor besproken beschrijvende statistiek van tabel 4 tot en met tabel 6 geeft een indicatie dat hiërarchie een belangrijke factor is om in te schatten wie binnen een samenwerking tot het plegen van fraude de initiator rol op zich neemt.

Wanneer is de CFO initiator? Individueel fraude

gepleegd 12

Met anderen fraude

gepleegd 4

Tabel 4: Wanneer is de CFO initiator?

Samenwerking

met initiator CFO

COO 2 0

FMM 6 3

Tabel 5: CFO initiator in samenwerking met COO of FMM

Samenwerking met CEO CFO initiator 1 CEO initiator 11

(21)

- 21 -

4.2 Toetsing Hypothesen

Per hypothese wordt nu bekeken wat de resultaten zijn die betrekking hebben op de ze betreffende hypothese. Er zijn bij elke behandeling van de resultaten van een hypothese twee tabellen te zien: de kruistabel en de Chi-Square test. Op basis van de Chi-Square test wordt bekeken of de resultaten significant zijn. Indien het significant is wordt de hypothese aangenomen, indien het niet significant is wordt het verworpen.

4.2.1 Hypothese 1: Samenwerking Hypothese 1 is als volgt:

H1: In het plegen van fraude werkt de CFO samen

In de kruistabel zijn de geteste variabelen te zien, namelijk de betrokkenheid van de CFO en samenwerking binnen fraude. In 46 van de 58 gevallen deed de CFO mee in een samenwerkingsverband, en in 12 gevallen opereerde de CFO alleen. In totaal was er in 69 van de 100 fraudegevallen samenwerking te constateren. En in die 69 gevallen waarbij samenwerking is geconstateerd was de CFO 46 keer betrokken.

Kruistabel: Betrokkenheid CFO*Samenwerking

Samenwerking Totaal Geen Wel Betrokkenheid CFO Niet 19 23 42 Wel 12 46 58 Totaal 31 69 100 Chi-Square Test Value df Asymp. Sig. (2-sided) Exact Sig. (2-sided) Exact Sig. (1-sided) Pearson Chi-Square 6.863a 1 .009 0.015 0.008

Tabel 7: Uitkomst Hypothese 1

De kruistabel geeft al een indicatie, namelijk dat de CFO, wanneer hij/zij betrokken is, vaker wel samenwerkt bij verslaggevingsfraude dan dat niet doet. Uit de Chi -Square test komt dan ook naar voren dat de CFO samenwerkt in het plegen van verslaggevingsfraude. Er is een significant verband te vinden op een significantieniveau van 0,05. Hypothese 1 wordt hierom aangenomen.

4.2.2: Hypothese 2a: Betrokkenheid CFO en CEO Hypothese 2a is als volgt:

(22)

- 22 -

De geteste variabelen bij deze hypothese zijn de betrokkenheid van de CFO en de betrokkenheid van de CEO. Zowel de CFO als de CEO zijn in 58 van de 100 gevallen betrokken bij fraude. Daarvan zijn er 20 gevallen waarbij ze beiden niet betrokken zijn, 22 gevallen waarbij de CFO betrokken is en de CEO niet en vice versa. Tot slot zijn er 36 gevallen waarbij ze beiden betrokken zijn.

Kruistabel: Betrokkenheid CFO*Betrokkenheid CEO

Betrokkenheid CEO Totaal Niet Wel Betrokkenheid CFO Niet 20 22 42 Wel 22 36 58 Totaal 42 58 100 Chi-Square Test Value df Asymp. Sig. (2-sided) Exact Sig. (2-sided) Exact Sig. (1-sided) Pearson Chi-Square 0.939a 1 .333 0.412 0.222

Tabel 8: Uitkomst Hypothese 2a

Ondanks dat ze vaker samen betrokken zijn dan dat ze afzonderlijk meedoen in een fraudeplan, blijkt uit de Chi-Square test dat Hypothese 2a moet worden verworpen. Er is geen significant verband te ontdekken op een significantieniveau van 0,05. In het plegen van verslaggevingsfraude zijn de CFO en de CEO dus niet per se samen betrokken.

4.2.3: Hypothese 2b: Betrokkenheid CFO en COO Hypothese 2b is als volgt:

H2b: In het plegen van fraude zijn de CFO en de COO samen betrokken

De geteste variabelen bij deze hypothese zijn de betrokkenheid van de CFO en de betrokkenheid van de COO. Wat opvalt aan onderstaande kruistabel is dat van de onderzochte gevallen de COO niet vaak betrokken is. Namelijk in 13 van de 100 verslaggevingsfraudegevallen is de COO betrokken. In 6 gevallen zijn de CFO en de COO niet samen betrokken en in 7 gevallen is dat wel aan de orde.

Kruistabel: Betrokkenheid CFO*Betrokkenheid COO

Betrokkenheid COO Totaal Niet Wel Betrokkenheid CFO Niet 36 6 42 Wel 51 7 58 Totaal 87 13 100

(23)

- 23 - Chi-Square Test Value df Asymp. Sig. (2-sided) Exact Sig. (2-sided) Exact Sig. (1-sided) Pearson Chi-Square 0.106a 1 .745 0.771 0.486

Tabel 9: Uitkomst Hypothese 2b

Aangaande het aannemen of verwerpen van Hypothese 2b komt uit de Chi -Square test naar voren dat er geen significant verband te vinden is in betrokkenheid van zowel de CFO en COO bij verslaggevingsfraude. Daarom wordt hypothese 2b verworpen.

4.2.4: Hypothese 2c: Betrokkenheid CFO en FMM Hypothese 2c is als volgt:

H2c: In het plegen van fraude zijn de CFO en het FMM samen betrokken

De geteste variabelen bij deze hypothese zijn de betrokkenheid van de CFO en de betrokkenheid van het FMM. Uit onderstaande kruistabel wordt duidelijk dat het FMM in 24 van de 100 gevallen betrokken is bij verslaggevingsfraude. In 11 daarvan was hij/zij niet samen betrokken met de CFO, in 13 daarvan was dat wel het geval.

Kruistabel: Betrokkenheid CFO*Betrokkenheid FMM

Betrokkenheid FMM Totaal Niet Wel Betrokkenheid CFO Niet 31 11 42 Wel 45 13 58 Totaal 76 24 100 Chi-Square Test Value df Asymp. Sig. (2-sided) Exact Sig. (2-sided) Exact Sig. (1-sided) Pearson Chi-Square 0.190a 1 .663 0.813 0.419

Tabel 10: Uitkomst Hypothese 2c

De Chi-Square test geeft bij een significatieniveau van 0,05 een niet significant verband weer. Hiermee kan gesteld worden dat er geen significant verband in betrokkenheid van de CFO en het FMM bij fraude te vinden is. Hypothese 2c wordt hierom verworpen.

4.2.5: Hypothese 2d: Betrokkenheid CFO en Externen Hypothese 2d is als volgt:

(24)

- 24 -

De geteste variabelen bij deze hypothese zijn de betrokkenheid van de CFO en de betrokkenheid van externen. De kruistabel geeft weer dat in het gebruikte sample nauwelijks externen betrokken waren bij verslaggevingsfraude. In totaal 9 van de 100 keer. Daarvan waren externen 4 keer niet en 5 keer wel samen met de CFO daarbij betrokken.

Kruistabel: Betrokkenheid CFO*Betrokkenheid Externen

Betrokkenheid Externen Totaal Niet Wel Betrokkenheid CFO Niet 38 4 42 Wel 53 5 58 Totaal 91 9 100 Chi-Square Test Value df Asymp. Sig. (2-sided) Exact Sig. (2-sided) Exact Sig. (1-sided) Pearson Chi-Square 0.024a 1 .876 1.000 0.572

Tabel 11: Uitkomst Hypothese 2d

Het is daarom niet verwonderlijk dat er geen significant verband te ontdekken is in betrokkenheid van zowel de CFO als externen. Uit de Chi-Square test komt immers op het 0,05 significantieniveau geen significant verband naar voren. Om deze reden moet Hypothese 2d worden verworpen.

4.2.6: Hypothese 3: CFO initiator Hypothese 3 is als volgt:

H3: De CFO zal bij samenwerking met anderen dan de CEO, meer de initiator rol op zich nemen Kruistabel: Betrokkenheid met CEO*CFO initiator

De geteste variabelen bij deze hypothese zijn betrokkenheid met de CEO en of de CFO initiator is. Eerder bleek dat de CFO 58 keer betrokken is bij verslaggevingsfraude. Uit onderstaande kruistabel wordt duidelijk dat van die 58 keer de CFO in 44 gevallen samenwerkt. Daarvan is 36 keer de CEO in de samenwerking betrokken en 8 keer is hij of zij niet betrokken. Van de 36 keer dat de CEO betrokken is in de samenwerking is de CFO maar 1 keer de initiator van de verslaggevingsfraude. Terwijl van de 8 keer dat de CEO niet betrokken is hij/zij 3 keer de initiator is van de verslaggevingsfraude. In tabel 2 was te zien dat de CFO 16 keer initiator is, echter van deze 16 keer is hij 12 keer alleen betrokken in het fraudeplan, waardoor het aannemelijk is dat hij daarvan ook de bedenker is.

(25)

- 25 - CFO Initiator Totaal Niet Wel Betrokkenheid Met anderen 5 3 8 Met CEO 35 1 36 Totaal 40 4 44 Chi-Square Test Value df Asymp. Sig. (2-sided) Exact Sig. (2-sided) Exact Sig. (1-sided) Pearson Chi-Square 9.549a 1 .002 0.015 0.015

Tabel 12: Uitkomst Hypothese 3

Omdat de CFO in verhouding meer de initiator rol op zich neemt wanneer anderen in het fraudeplan betrokken zijn (3 van de 8 keer) dan wanneer de CEO (1 van de 36 keer) met hem/haar betrokken is in het plegen van fraude, geeft de kruistabel weer dat het verband significant is. Op basis van een 0,05 significantieniveau is hypothese 3 aangenomen.

4.3 Toetsing controlevariabelen

Twee controlevariabelen zouden worden getoetst. Namelijk de grootte van de fraude en de ondernemingsgrootte (gemeten in omzet USD). Gekeken wordt of, en zo ja, hoe groot hun invloed is op samenwerking binnen verslaggevingsfraude. Dit wordt door middel van logistische regressie getest. Tabel 13 en tabel 14 geven de resultaten weer van de controlevariabelen met betrekking tot samenwerking. Hieruit wordt duidelijk dat zowel het bedrag van de fraude als de grootte van de onderneming geen invloed hebben op de samenwerking binnen verslaggevingsfraude.

Variables in the Equation

B S.E. Wald df Sig. Exp(B)

Fraudebedrag

(LOG) ,454 ,277 2,690 1 ,101 1,574 Constant -2,403 1,980 1,473 1 ,225 ,090

Tabel 13: Uitkomst controlevariabele fraudegrootte m.b.t. samenwerking

Variables in the Equation

B S.E. Wald df Sig. Exp(B)

Omzet (LOG)

-,019 ,186 ,011 1 ,917 ,981 Constant 1,001 1,499 ,446 1 ,504 2,722

Tabel 14: Uitkomst controlevariabele ondernemingsgrootte m.b.t. samenwerking

Daarnaast wordt gekeken of de controlevariabelen ook van invloed zijn op samenwerking vanuit het oogpunt van de CFO. Hierbij zijn enkel de gevallen geselecteerd waarbij de CFO, alleen of met anderen,

(26)

- 26 -

verslaggevingsfraude pleegt. Ook hier zijn de uitkomsten niet significant. Tabel 15 en tabel 16 maken immers duidelijk dat het significantieniveau van 0,05 niet wordt gehaald. Op basis van deze uitkomsten kan geconcludeerd worden dat zowel bedrijfsomvang als fraudeomvang niet van invloed zijn op samenwerking binnen verslaggevingsfraude.

Variables in the Equation

B S.E. Wald df Sig. Exp(B)

Fraudebedrag

(LOG) ,527 ,500 1,112 1 ,292 1,695 Constant -2,055 3,528 ,339 1 ,560 ,128

Tabel 15: Uitkomst controlevariabele fraudegrootte m.b.t. samenwerking uit oogpunt CFO

Variables in the Equation

B S.E. Wald df Sig. Exp(B)

Omzet (LOG)

,147 ,315 0,217 1 ,642 1,158 Constant ,544 2,479 ,048 1 ,826 1,723

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This graph time point is taken from when the GNPs were added to the cells….……….72 Figure 5-7: Normalised calculated cytotoxicity using xCELLigence data of the GNPs to the

verdachte en raadsman hebben in beginsel recht op inzage van de processtukken, de verdachte moet in principe worden gehoord voordat er een ingrijpende beslissing in zijn nadeel

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Uiteindelijk heb ik de ASTA (Boxum et al., 2013) tweemaal afgenomen gedurende mijn stage: bij een patiënt met een duidelijke afasie, apraxie en dysartrie en bij een patiënt met

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

The method of ablation imprints, which is now routinely used for focus position determination, focused beam profile characterization, focusing optics alignment, etc., is only

When fruit commercial maturity was reached (commercial fruit size and total soluble solids > 14°Brix), pomegranate fruits were manually harvested DOY 245 and 273 for Wonderful

Goodijk verwoordt op het niveau van de governance het breder levende besef, dat katholieke en christelijke scholen voor de uitdaging staan om hun identiteit te verbinden met hun