POLITIEKE EN ECONOMISCHE PROBLEMEN IN TUNEsm
DOOR
DRS. J. G. LÀMBOOY *)
President Bourguiba van Tunesië houdt van spectaculaire gelegenheden.
Zo was het niet toevallig dat hij juist op 12 mei 1964 de wet afkondigde, waarmee alle gmnd in handen van buitenlanders werd genationaliseerd.
H et was immers ook op 12 mei, maar dan in 1881, dat het verdrag van Bardo Tunesië tot Frans pmtectoraat maakte, waarna spoedig veel grond al of niet gedwongen in Franse handen overging.
Aan het eind van de overheersing door Frankrijk, in 1956, hadden de ongeveer 3000 colons 750.000 ha van de beste gmnd in handen. Dit had als enig voordeel dat Tunesië daardoor een land werd waar de inheemse grootgrondbezitters een slechts geringe minderheid vorn1den. Maar de na- delen waren groter, althans voor de inheemse bevolking, die door gebrek aan grond aan de grens van het bestaansminimum leefde. Achteraf mag men echter op politieke grond de kolonisatie der Fransen als een voordeel beschonwen, omdat men juist in die landen als Perzië en India, waar een grote inheemse hezittersgroep aanwezig is, stuit op grote oppositie tegen de agrarische hervormingen. In Tunesië en ook Algerije, kan deze nu samengaan met de nationale revolutie en de onafhankelijkheid.
Onder de druk van deze beweging heeft TlLnesië moeten nationaliseren en zal Marokko gedwongen worden dit eveneens te doen, op straffe van grote binnenlandse spanningen en verlies van haar prestige in de Afrikaans- Aziatische vverelcl. Toch aarzelt Marokko vanwege de gevolgde "straf" van Frankrijk: het stopzetten van de Franse finaneÎële en technische hulp en de dreiging van het terugtrekken van de hij na h\;eeduizend leerkrachten; voorts werden ook de preferentiële rechten voor Tunesische tarwe en wijn inge- trokken. Dit betekent voor een land in ontwikkeling, aan het begin staand van een Tienjarenplan, een wel zeer zware boete voor de nationalisering van de 350.000 ha die de Fransen nog bezaten; het waren bovendien voornamelijk maatschappijen en dus niet "colons", die zelf de grond bewerkten, wat wel bet was met een kleine groep Italiaanse boeren.
N a de onafhankelijkheid was al een 400.000 ha door de Tunesische van de colo1ls opgekocht. En volgens een in ,het voorjaar van 1963 met Frankrijk gesloten verdrag zou de Tunesische regering ook de laatste opkopen, en wel in een tempo waarmee vele colons nog minstens jaar in het hezit van hun grond zouden worden gelaten. Het verbreken van dit verdrag door de nationalisatie .heeft vele vVesterlingen verontwaar- digd doen zeggen dat dit maar weer eens een bewijs te meer is van de ontrouw van de regeringen der onderontwikkelde gebieden. Deze willen slechts ontvangen en niets daarvoor in de plaats geven, menen deze vVester-
*) bezocht in 1962, 1963 en 1964 Tunesië om, met subsidie van Z.W.O.,
een te doen naar de agrari sehe hervormingen.
270 DRS. J. G. LAMBOOY
lingen. Het feit dat Frankrijk eerst het verdrag van 1963 schond door de invoercontingenten van Tunesische tarwe en wijn te verminderen, zonder de Tunesische regering te raadplegen, werd nergens in Europa met ver- ontwaardiging ontvangen en niet eens genoemd. Nog schijnheiliger wordt deze houding als we zien dat buurland Algerije na de nationalisatie der agrarische bedrijven geen enkele "straf" werd opgelegd. Het Arabische spreekwoord: "Een kapper leert zijn vak op het hoofd van een wees", krijgt wel bijzonder inhoud als we weten dat Tunesië een land is dat arm is aan grondstoffen, terwijl Algerije zich mag verheugen in een stroom van olie. De GaulIe zei niet voor niets in januari van dit jaar: "wij willen hen die ons niets teruggeven zelf ook niets geven". Dit is de achtergrond van de politiek der Fransen.
De nationalisatie was grotendeels slechts een voorwendsel van de Franse regering om de houding ten opzichte van Tu.nesië te wijzigen. Want al enkele maanden vóór de nationalisatie gingen er officiële Franse circulaires rond bij het Franse lerarencorps (2600 personen!) in Tunesië, met als inhoud dat de Franse regering zich genoodzaakt zag een aantal van hen terug te trekken. Dit omdat Frankrijk zijn hulp aan de onderontwikkelde wereld zo veel mogelijk wil spreiden en niet meer vooral op Noordafrika richten. Ook Algerije zal zijn inkomsten uit Frankrijk met ongeveer 25;10 zien verminderen.
In de Franse pers was de reaktie, behalve begrijpelijkerwijs in de rechtse pers, dan ook geheel anders dan die der regering. André Bidet protesteerde in "Le Populaire de Paris" heftig tegen de Franse maatregelen. En zelfs
"Le Monde" was zeer gereserveerd; haar medewerkster, Josette Ben Brahim, gehuwd met een Tunesiër, was vooral geschrokken, maar niet geschokt. Voor haar kwam de nationalisatie als een donderslag bij hel- dere hemel. En toch had men het kunnen zien aankomen. Heel de agrarische hervorming was gericht op een snelle overname van de Franse grond. In een officieel document, het Driejarenplan 1962-1964, dat in 1962 uitgegeven werd, staat op pg. 31 te lezen: "In 1964 is de overname van alle gronden der colons te verwachten, waardoor het Staatsgrondbezit vanaf nu met ongeveer 600.000 ha zal toenemen". Degene die de agrarische ontwik- keling nauwlettend volgde kon aanvoelen dat de nationalisatie zou worden afgekondigd op het eerste geschikte politieke moment in 1964, dat zich zou voordoen. Bourguiba had al voordien en heeft daarna herhaalde malen verklaard dat de nationalisatie een zaak \vas van leven of dood voor het Tunesische volle De achtergrond van het politieke gebeuren was voor een belangrijk gedeelte bepaald door sociaal-economische factoren, maar het moment was wel politiek gekozen, om de binnenlandse en buitenlandse politieke positie van Bourguiha te verstevigen. Vanaf 27 april 1964 hadden zijn gezanten in Parijs tevergeefs aangedrongen op onderhandelingen om het verdrag gewijzigd te krijgen; er werd zelfs niet naar hen geluisterd!
En Bourguiba had haast. Eind mei zou hij naar Algerije, in juli zou het
grote nationale congres van de N eo-Destourpartij plaatsvinden (waar zeker
kritiek geuit zou worden vanuit de progressieve vleugel), en in dezelfde
maand zouden ook de staatshoofden der Afrikaanse landen in KaÏro bijeen-
komen. Bourguiba's zeer grote prestige in het binnenland dreigde aangetast
te worden door dat van Ben Bella uit het veel fellere en dogmatisch socialisti-
sche Algerije; vooral de Tunesische jonge intelligentsia kijkt naar Ben Bella.
e e s
11 t
e e 2 e u n u
11
,t
11
,t
a.
POLITIEKE EN ECONOM rSCIIE PROBLEMEN IN TUNESIË 271
Het was dus nodig een daad te stellen voor al de zomercongressen zouden plaatsvinden: de nationalisatie. Bourguiba heeft het pokerspel echter min of meer verloren door de onverwacht felle reaktie van Frankrijk. De jonge en economie van het jonge land dreigt ernstig in gevaar te worden gebracht door de Franse maatregelen. Niet zozeer het stopzetten van de financiële hulp is ernstig (de U.S.A. is trouwens de grootste helper), maar vooral het terugtrekken van de technici dreigt op zijn minst een ver-
in de plannen van de agrarische hervorming te brengen. Hierdoor de snelle toename van het brutO' nationaal produkt (over 1963 zelfs 1) sterk kUJlnen verminderen. Door het verloren spel zag de Tune-
zich genoodzaakt grote activiteiten in de Arabische wereld ten toon te spreiden om van hen solidariteit te verkrijgen, in de vorm van en handelsverdragen. Inderdaad had dit enig succes: Koeweit van ongeveer 35 miljoen gulden toe en met Egypte en Syrië sloot men handelsverdragen; voorts stond ook de \Vereld- hank een lening toe. Toch kan dit alIes het wegtrekken van het kader
maken, alhoewel Tunesië vergeleken met andere onderontwikkelde een vrij behnorlijk inheems kader bezit.
Door de moeilijkheden gedwongen stelde Bourguiba zijn relS naar AI- uit en ook het congres van de N eo- Destour werd verdaagd tot
"tijdnood voor de organisatie".
lx)sitie in Tunesië aan de vooravond van de presidents- van november, waar hij de enige kandidaat zal zijn, werkelijk
zo zwak hij daardoor gedwongen zou zijn tot de nationalisatie? Het is zeer moeilijk hierover te oordelen, maar men kan zeker niet zeggen dat zijn zwak zou zijn. \Vel is er sprake van groeiende kritiek op zijn on- aantastbare positie. In ieder geval is het gewone volk in zeer grote meerder- heid min of meer vurig aanhanger van de president. Men vereert hem als de "Comhattant supn:~me", de vrijheidsstrijder en verlosser van Tunesië. Toch wordt zijn op verschillende groepen minder vast.
Het hl eek dit in laatste vastenmaand (de Ramadan), die door
\venl 1), terwijl Bourguiba het ten zeerste met name voor diegenen die werkten en studeer- den. Zelfs waren er officiële leerstukken va.n de groot-muft i verschenen 2), met dezelfde als door Bourguiba gevyild. In het eerste waren er zeer velen die de vasten rokend op straat kwamen. De recente opleving (luidt er wellicht op dat Bourguiha te snel en te veel moderniseringen wil invoeren, wat het volk psychologisch niet kan venverken en naar vertrouwd : de oude der Islaam, doet terugkeren.
Dit het mee dat de oude, meest conservatieve, gods- oppositie zouden kunnen gaan verstevigen, analoog in Algerije, die Ben HeIla er toe brachten de positie van en andere regels der I slaam met staatshulp te doen onder-
te zien dat Algerije, zowel voor de orthodoxe Muslim
Pal,,'as übrr das Pastcn im Ramadan. In: Dil' rVel1 des VII, 1961, nr. 1-4.
Socialisme ",usulman en AliJéric. In: L'Afriquc ct tAsie, 1964, blz. 21-44.
272 DRS. J. G. LA:\1BOOY
als0'ok voor de linkse jeugd als v0'orbeeld kan worden aangehaald. Algerije kampt met de, uit de vrijheidsstrijd stammende, paradox van een links- socialistische elite in een streng orthodox volk. \Vie het Algerijnse weekblad Révolution Africaine, met zijn linkssocialistische inslag leest, kan haast niet begrijpen dat het gepubliceerd en gelezen \vordt in een land waar de meeste vrouwen nog gesluierd rondlopen en waar onlangs een v0'orstel is gedaan om met een soort staatsinCjuisitie de regels van de Islaam te laten afd\vingen (door het genootschap Al-Qiyam op 5 januari te Algiers). Het Tunesische socialisme, officieel het Bourguibisme genoemd, is veel minder links dan het Algerijnse en is eerder een humanisme met staatsbem0'eienis te n0'emen. Zelfs het Tunesische weekblad J eune Afrique van de Tunesi- sche "angry young men" Ben Yahmed en Masmoudi, ademt een bezadigde geest uit vergeleken met hun Algerijnse collega. Veel studenten, met name diegenen die in Frankrijk studeren of hebben gestudeenl, oefenen felle kritiek uit op de regering die huns inziens niet links genoeg is. Deze kritiek viOrdt vaak duur betaald, met het door de regering niet verlengen hunner studiebeurzen; het is voor de student een teken van grote moed om toch kritiek uit te blijven oefenen. De meesten laten echter om reden van hetzij financiële aard of van idolen tie de kritiek achterwege; slechts een minder- heid van de studenten staat bewust achter de regeringspolitiek. Maar ook is de kritiek vaak onredelijk omdat studenten Tunesië in enkele jaren willen veranderen met Frankrijk als model. Bovendien heeft de regering veel kritiek (gedeeltelijk) ontkracht, door officieel, sedert 1961, haar politiek als socialistisch te kwalificeren. Voordien was het veeleer liberaal en, met Libanon als model, gericht 0'p economisohe ontwikkeling door privé-initia- tieven. Door de grote invloed van de voormalige secretaris-generaal van de vakvereniging U.G.T.T. Ahmed Ben Salah, is in 1961 een plan-economie ingevoerd naar socialistisch model, waarbij vooral Yougoslavië en Zweden als voorbeeld dienen. Bourguiba, die eerst fel gekant was tegen deze politiek, is als een blad aan een boom omgedraaid en beweert nu socialist te zijn.
Zijn socialisme, het Bourguibisme, bestaat voornamelijk uit het aanvaarden van Ahmed Ben Salah's tienjarenplan en het invoeren van de coöperatieve gedachte: de industrialisatie moet centraal aangepakt worden, de agrarische hervorming zal op wetenschappelijke wijze moeten worden ingevoerd en het hele economische leven dient op coöperatieve wijze te worden ge- bundeld. Geen enkel socialistisch principe dient volgens Bourguiba dogma- tisch te worden ingevoerd; alles moet vanuit de locale situatie voortvloeien.
Er moet een dogma-loos en pragmatisch socialisme komen 4). Dit bevredigt
4) Zie bv. het voorwoord tot het Tienjarenplan (1962-1971), waarin staat: Elke planning is een levensfilosofie. Onze planning zal geen enkele ideologie overnemen, wij zullen onafhankelijk onze eigen weg zoeken, die voor alles rekening houdt met de nationale tradities en de sociale en economische hehoeften. 'vVij hebben geen angst voor woorden. Als het socialisme inhoudt dat de mens bevrijd wordt van de nooddruft, de mens de mogelijkheid schept om zich door arbeid een bestaan te verwerven en zich te ontwikkelen, dan tekenen wij voor het socialisme. Voor ons houdt het socialisme in:
de dienst aan de behoeften van de meerderheid.
Zie ook Bourguiba's rede van 11-6-1961, waarin hij verklaart: "Het moderne leven
laat geen ongelimiteerde vrijheid toe. Het idee van de absolute eigendom, die tot ver-
keerd beheer leidt, heeft haar dagen gehad. De mens is niet langer vrij om naar wille-
keur met zijn goederen te handelen, of dat nu land, fabrieken of geld is, zonder
rekening te houden met de rede, met ervaring of technische kennis. De Staat, welke
voorbij het individu ziet moet tussenbeide komen voor de zaak van de nationale
solidariteit. 'vVat ons betreft, het is door het gebruik van de rede en de noodzaak van
het algemeen belang dat we tot wat we socialisme noemen gekomen zijn."
POLITIEKE EN ECONOMISCHE PROBLEMEN IN TUNESIË 273
--~~~--~ ~--- ---~---~---