• No results found

Het cultuurbarbarisme van de sociaal-democratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het cultuurbarbarisme van de sociaal-democratie "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

~

Foto van de maand 303 Dolf Toussaint

I

I SOCIAlISME

304 Van de redactie I

IN DIMOCRATII

Cultuur

7 305 Jan Kassies

llB

Het onbegrip van socialisten

Socialisten hebben altijd vreemd tegenover kunst gestaan. Tijdens de viering van zijn zestigste ve~aardag citeerde Jan Kassies uit- spraken van enkele belangrijke socialisten.

307 Wouter Gortzak

Publiek, kunst en socialisme

Er is een kloof tussen kunst en publiek. Socialistische kunstenaars willen hun werk soms in dienst stellen van de arbeiders en het so- cialisme. Over de arbeiders van vandaag, hun emancipatie, het socialisme en de kunst.

323 Toon van der Aa

Dienstmeid of madonna, nooit familielid. Over kunst en PvdA De redactie organiseerde een gesprek met enkele socialistische kunstenaars. Algemeen was men van mening dat de politicus wei- nig begrijpt van wat de kunstenaar beweegt. Enkele suggesties voor verbetering daarvan.

328 Peter M. Brouns

Het cultuurdebat in de jaren vijftig

Een analyse van de in het begin van de jaren vijftig in SenD ge- voerde discussie over de cultuurpolitiek. Een invalshoek die ook nu nog bruikbaar is.

334 Het cultuurbeleid van de PvdA en het verkiezingsprogram Enkele vertegenwoordigers van bij de gevoerde kunst- en cultuur- politiek geïnteresseerde groeperingen reageren op de cultuurpara- graaf in het conceptverkiezingsprogram. En komen tot de con~

sie dat er in tien jaar weinig verbeterd is.

345 Martin Schouten

Jan Rot, een socialistische tekenaar

Een interview met de man die tekende in o.a. De Notenkraker en voor SOAP en vakbeweging. Zijn belevenissen met de socialisti- sche voormannen uit die tijd.

Sociaal-economische vraagstukken 355 Hans van Poelje

Zuinigheid in energiegebruik

Reactie en aanvulling op het in het februarinummer van SenD ge- socialisme en publiceerde artikel van Verwey. Een pleidooi voor een brede

democratie, maatschappelijke discussie over kernenergie en voor het terug- nummer 7/8, dringen van het energieverbruik mede met het oog op de welvaart . Juli/augustus 1980 van de Derde Wereld.

(2)

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

Signalementen 360 Cultuur in Nederland 360 Socialisme en cultuur 361 De nieuwe mens .362 Geëngageerde kunst 362 Een Amsterdamse nota 364 Roemenen en de SS-20

365 Een Europees-communistische conferentie 366 Den Uyl in Roemenië

367 WBS-nleuws Boeken

368 Een beknopte literatuurlijst over kunst en cultuur door Hans van Duiken en Otto Valkman.

373 Yvonne van Baarle over Jan Kassies, Op zoek naar cultuur.

374 Hugo Priemus over Huishouden in Holland.

Pen op papier

376 P. K. Sagel reageert op Psychotherapie, onderzoekers en bestuur- ders met een antwoord van A. de Swaan.

378 M. van der Goes van Naters en B. W. Schaper in debat over Hen- drik de Man.

Over de foto's

De in dit nummer geplaatste foto's zijn illustraties van het werk van deelnemers aan het gesprek over kunst en PvdA, exclusief de foto's geplaatst bij het interview met Jan Rot, die voorbeelden zijn van zijn werk.

In het debat over de olieboycot is Lubbers even opgestaan.

Zal hij tijdens de begrotingsbehandeling blijven zitten of eindelijk zijn plaats opeisen?

Het brein achter Van Agt staat voor de keuze tussen vice- premier en eeuwige jeune premier. (Dolf Toussaintl

(3)
(4)

van de redactie

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

Het cultuurbarbarisme van de sociaal-democratie

Politici hebben een druk en lastig leven. Een Amsterdamse wethouder houdt het halverwege de rit voor gezien, omdat hij wel weer eens een nor- maal leven wil leiden. Tot een 'normaal' leven rekent.hij een bestaan waar- in hij niet slechts van de buitenkant tegen museum, theater of concertzaal aankijkt. Plichtsgetrouwe bestuurders en vertegenwoordigers vervreemden van het alledaags bestaan. Politici lezen geen boeken maar nota's. Wat men daarover ook zeggen kan, boeiend geschreven zijn die bijna nooit. Po- litici zijn dus cultuurbarbaren. Dat geldt al helemaal voor sociaal-democra- ten, die nog ijveriger willen zijn dan anderen. Omdat zij het volk dienen en hun partij argwanend toeziet of zij daarbij geen steken laten vallen. En aan- gezien de problemen, waarmee de overheid te maken heeft, lastig genoeg zijn.

Cultuurbarbaren. Het woord kwam in omloop, nadat enkele Schiedamse PvdA-leden een nota hadden geschrevèn over het museumbeleid in hun gemeente. Een kunstwerk was het niet. De PvdA heeft het geweten. Me- ters gedrukt papier, vol scheldkannonades, waren het gevolg. Gerrit Komrij verdient de hoofdprijs. Vergeleken bij diens diatriben zijn Hermans Manda- rijnen zoete vruchten. Veel weerwerk leverde de sociaal-democratie voor- alsnog niet. Joop den Uyl demonstreerde een belezen politicus te zijn. Jan Kassies maakte duidelijk dat socialisten steeds een ingewikkelde verhou- ding met de politiek gehad hebben. Een werkgroep van de WBS breekt zich het hoofd over de dilemma's van een socialistisch kunstbeleid. Het PvdA-bestuur wil nieuwe impulsen geven. Meer wensen vooralsnog dan werkelijkheid. Maar wel beweging, al gaat die dan ook langzaam. Van een doordacht beleid is vooralsnog geen sprake.

Dat laatste valt ook af te leiden uit het voorliggende nummer van dit tijd- schrift. Enige jaren geleden is besloten geen SenD-specials meer uit te brengen. Toch is dit vrijwel zo'n bijzonder nummer geworden. Dat is niet zozeer het gevolg van een bewuste planning, maar meer een aanwijzing voor de toegenomen aandacht voor kunst en cultuur in democratisch-socia- listische kring. Een bijdrage aan de discussie die, hoopt de redactie, voor velen een extra stimulans zal zijn zich met de problematiek te gaan bezig- houden.

Juli/ai

(5)

cultuur Jan Kassles

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

305

Het onbegrip van socialisten

Jan Kassies heeft zijn zestigste verjaardag gevierd. Een leven lang op zoek naar cultuur. Zo kan men zijn bijdrage aan onze samenleving beknopt sa- menvatten. Zijn verjaardag werd luister bijgezet met een receptie in Am- sterdam, waar een zojuist verschenen bundel opstellen van zijn hand werd gepresenteerd. Deze bundel wordt elders in dit nummer besproken.

Rinus Ferdinandusse en Jan Rogier spraken de jarige toe, de één ironisch, de ander ernstig. Kassies zelf verzorgde een inspirerend dankwoord. Het slot ervan, dat enige illustraties bevat van de moeizame verhouding tussen socialisme en kunst, drukken we hieronder af.

De Russische marxist Plechanow heeft zich al in de jaren negentig van de vorige eeuw beziggehouden met de plaats van de kunst in de maatschap- pij. Hij heeft zich toen al rekenschap gegeven van later beroemd geworden romans van Knut Hamsun. Daarvan toonde Plechanow aan dat hij in zijn duidelijke schildering van de haat van de bourgeoisie tegen de arbeiders- klasse blijk gaf van een gezindheid die buitengewoon reactionair was en hij, en onthoud dat maar, want ik zal het ook nog weleens schrijven: 'Revo- lutionaire gevoelens zijn duidelijk een kenmerk van conservatieve gezind- heid'. Dat is een aardige diepe.

Overigens heeft dezelfde Plechanow, die erg veel waardevols geschreven heeft over de plaats van de kunst in de maatschappij, op een verbijsteren- de manier blijk gegeven van absoluut niet te weten waar het over ging.

Toen de minister van cultuur Lunatsjarski, een van de eerste cultuurminis- ters van de jonge Sowjet-staat, hem vroeg 'maar zijn er dan absolute maat- staven in de kunst', zei hij, 'Nou dat is natuurlijk allemaal historisch en so- ciaal bepaald, maar je kan toch wel een paar schilderijen opnoemen, die gewoon slecht zijn. Dat kun je gewoon zien'. Hij voerde daarbij de schilde- rijen van Ferdinand Léger aan, een niet onbekend, links-vooruitstrevend kunstenaar, die van grote betekenis is geweest.

Deze vergissingen hebben socialisten altijd gemaakt, en dat geeft te den- ken. Niet alleen heeft Rosa Luxemburg Ferdinand Hodler een kliederaar gevonden en gezegd dat kleine kinderen dat ook konden. Wie nog eens de discussies op het beroemde congres van Gotha van 1896 naleest, vindt daar tot zijn ontsteltenis uitdrukkingen van Karl Liebknecht en anderen die letterlijk zeggen dat arbeiders moeten worden beschermd tegen de vloek van de naturalistische literatuur en dat het noodzakelijk is om 'das gesunde Empfinden des Volkes' te respecteren. Het staat er. Afschuwelijk!

In Nederland hebben wij ook meer dan voldoende voorbeelden van derge- lijke misvattingen. Eén voorbeeldje. De grote Henri Polak zag niks in de schitterende en voor die tijd progressieve synagoge van Elzas in de Am- sterdamse Lekstraat (een symptoom, een specimen van het nieuwe bou- wen). Hij wilde er nog geen bloembollen in opslaan, zei hij. Die waardesys- temen lopen uit elkaar. Politieke en culturele waardesystemen, dat is een zaak waar wij over dienen na te denken.

Marx leed daar ook al aan, want hij wou zijn leven lang, en dat gaat niet

(6)

cultuur over kunst, Engels niet samen met zijn vriendin ontvangen, omdat zij niet netjes getrouwd waren. Die mochten daar niet aan huis komen, want dat was nu eenmaal niet in overeenstemming met het waardenpatroon dat toen dominant was. Marx is er overigens, jammer genoeg, nooit aan toe geko- men om een groot boek over kunst te schrijven. Van hem is wel de uit- spraak afkomstig dat Mi/ton Paradise Lost geschreven heeft, zoals een zij- derups zijde produceert. Daar kon ik voor het vormingstheater nog weinig in terug vinden en ik denk dat we daar samen verder over moeten denken.

Dat denken heeft ook Engels ons niet makkelijk gemaakt, want die schreef zonder meer aan Margaret Hackness 'Mevrouw, ik heb uw roman gelezen. Hij is prachtig, vooral daarom, omdat uw politieke opvattingen er niet zo duidelijk in naar voren komen'. Hoe minder in het kunstwerk politieke op- vattingen naar voren komen, hoe beter over het kunstwerk. Met dit soort van ontregelende voorbeelden zou ik u nog verder kunnen bezighouden.

Marianne Smits;

Installatie mens en kleur

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

Ik dank een groot deel van mijn vorming aan het lezen van de geschriften van de grondleggers van het historisch-materialisme en zeg dit dus niet om hen belachelijk te maken. Het gaat er om dat wij nadenken over die af- grond tussen politiek en cultuur.

leder mens functioneert vanuit een ba- sis - een programma. Hij is echter vrij om dat programma te beïnvloeden of zelfs te veranderen. Slechts als bewust kiezend en levend mens zal hij belang- rijk zijn voor een samenleving. 'Een we- reld heeft niets aan marionetten'.

Op 17 mei j.1. hebben twee mannen en een vrouw op dit thema door middel van een performance (handeling) een instal- latie gemaakt in de ruimte van Kunst-

centrum Badhuis in Gorinchem.

De kleuren rood, geel, blauwen het gis/

b./e./akkoord dienden als basis voor dit gebeuren. De door mij gehanteerde symbolen en teksten zijn ontstaan uit een eerder werkstuk: 'het advertentie- project'.

Het geheel werd door middel van een videotape, een fotoserie en een boekje - Kunstinformatie 27 - gedocumen- teerd.

s

Jull/a~

(7)

cultuur Wouter Gortzak

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

307

Publiek, kunst en socialisme

In samenwerking met de Boekmanstichting heeft de Rotterdamse Kunst Stichting een tweetal pogingen ondernomen de relatie tussen kunst en sa- menleving (opnieuw) in discussie te brengen. Was de eerste poging tame- lijk succesvol, de tweed~ bleef in de goede bedoelingen steken. Toch werd daarbij o.a. het woord gevoerd door Wouter Gortzak, die lid is van de SenD-redactie. Hij las na afloop zijn inleiding nog eens door, kwam tot de conclusie dat deze niet provocerend genoeg was en werkte het stuk dus om tot de beschouwing die hieronder wordt gepubliceerd.

In de PvdA wordt weer over kunst gesproken. De prikkel daartoe werd ge- leverd door een nota van twee Schiedamse PvdA-leden over het museum- beleid in hun gemeente. Hoewel aan dat document goede bedoelingen ten grondslag lagen, werd het niet vriendelijk ontvangen. Aan de verontwaar- digde reacties erop danken we menige verrijking van de Nederlandse lette- ren.

Dat het stuk zoveel meer opwinding veroorzaakte dan andere PvdA-publi- katies is, indien men er kennis van neemt, toch tamelijk verbazingwekkend.

De eraan ten grondslag liggende gedachtengang is in de PvdA immers ge- meengoed. In onze samenleving, aldus ongeveer de globale redenering, le- ven mensen niet plezierig. Om ervoor te zorgen dat mensen het prettiger krijgen, moet de samenleving hervormd worden in de richting van meer ge- lijkheid. Die hervorming kan door bewust menselijk handelen worden ver- wezenlijkt. Socialistische politiek is bewust menselijk handelen, teneinde de samenleving te hervormen. Socialistische deelname aan het bestuur van land, provincie of gemeente is een onderdeel van socialistische politiek, en behoort dus dienstbaar te zijn aan de bepleite hervormingen. Een situatie waarin meer gelijkheid heerst, kan langs verschillende wegen worden be- vorderd. Eén zo'n mogelijke weg is het in positieve zin discrimineren van mensen die in allerlei opzichten het meest tekort komen; de laagstbetaal- den, de kansarmen, de mensen in achterstandssituaties. Zo'n positieve dis- criminatie, bij voorbeeld door overheidsgelden met prioriteit te bestemmen voor op die mensen gerichte maatregelen, kan gaan ten koste van andere zaken die ook belangrijk zijn. Maar wat, bij het nastreven van gelijkheid, het zwaarst is moet het zwaarst wegen.

Aldus, heel kort, de algemene redenering. Hoe werd deze nu in Schiedam toegepast? Daar staat een museum waarin schilderijen hangen. Het Schie- damse publiek komt daar zelden naar kijken, terwijl mensen in achter- standssituaties er al helemaal in een grote boog aan voorbijlopen. De kost-' bare collectie draagt dus niet bij tot verbetering van de positie van mensen in achterstandssituaties en kan dus maar beter worden verkocht. Het daar- door vrijkomende geld kan dan worden aangewend voor exposities die voor de mensen in achterstandssituaties zowel interessant als ter zake zijn. De Schiedammers die dit alles uitgebreider in hun nota schreven, zijn het slachtoffer geworden van selectieve verontwaardiging. Er is namelijk door vrijwel niemand bezwaar gemaakt tegen zowel de globale als de specifieke

(8)

cultuur redenering, maar uitsluitend tegen het resultaat daarvan. Dat de Schiedam- mers de befaamde Cobra-collectie wilden opdoeken is geen stralend hoog- tepunt van het socialistische cultuur-politieke denken. Het is niet moeilijk dat cultuur-barbarisme te noemen. Maar veel verder komt men met zo'n kwalificatie niet. Zo immers brengt men het probleem terug tot een per- soonlijk tekort schieten van de betrokken Schiedammers. De discussie zou op een veel interessanter niveau zijn getild, als was onderzocht of het Schiedamse voorstel voortvloeide uit een globaal onjuiste socialistische ge- dachtengang (zodat het hele PvdA-denken op de helling moet) dan wel een onjuiste toepassing is van een globaal juiste gedachtengang in een concre- te situatie.

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

308

Enige discussie in die richting moet nog beginnen. Menig sociaal-demo- craat heeft zich gehaast de Schiedamse suggesties weerzinwekkend te noemen in de hoop daarmee het verwijt te ontlopen cultuurbarbaar te zijn.

Ook als het waar is dat het persoonlijke politiek is, vind ik dat te gemakke- lijk. Veel liever is het mij het debat aan te gaan over de democratisch-so- cialistische opvattingen in het algemeen, alsmede over de concrete toepas- sing ervan op specifieke beleidsterreinen. Mij althans heeft de kromme Schiedamse voorzet geholpen bij een poging de mogelijke verhouding te

doorde~ken tussen het democratisch-socialisme, de kunst en het publiek.

Ik ben daarmee tamelijk laat. Want in de jaren zeventig is daarover al veel nagedacht, zowel door socialisten als door kunstenaars. Maar wat voor mij geldt, gaat evenzeer op voor de meeste van mijn partijgenoten. Wij hebben de discussie voornamelijk aan anderen overgelaten. Dat heeft de verhou- ding tussen PvdA, kunstenaars en publiek geen goed gedaan.

Kunst en de nieuwe elite

Over het democratisch-sodalisme zijn uiteenlopende opvattingen in om- loop, over de vraag wat kunst is, zijn we het niet eens en wat het publiek is, weten we niet. Over elk van die begrippen zal ik een aantal opmerkin- gen maken, niet als laatste woord (al zou dat natuurlijk mooi zijn) maar als bijdrage tot het denken. Laat ik beginnen met wat kanttekeningen bij 'het' publiek. Als ik spreek over het publiek in verhouding tot kunst, ga ik er voorlopig van uit dat er voor dat publiek een adequaat kunstaanbod is. Bo- vendien behandel ik het publiek als consument en niet als beoefenaar van enige vorm van (amateuristische) kunst.

Wanneer in socialistische kring wordt gesproken over de verhouding tussen kunst en publiek, dan verengt men de vraagstelling als regel tot de relatie tussen kunst en arbeiders. Ook ik zal dat in het verdere verloop van mijn betoog doen. Maar het is een vraagstuk van wijdere strekking. Ik althans kan me moeilijk aan de indruk onttrekken dat ook een groot deel van de hedendaagse nieuwe elite (die in de PvdA zo ruim is vertegenwoordigd) zich weinig aan kunst gelegen laat liggen.

Er is na de Tweede Wereldoorlog zo'n nieuwe elite ontstaan. Het aantal studenten in wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs steeg explosief (26000 universitaire studenten in '46, 129 000 in '76). Deze groei weer- spiegelde de sterk toegenomen behoefte aan middelbaar en hoger perso- neel bij de overheid, in de industrie en in de dienstensector. Als deze nieu- we elite over evenveel kunstzin zou beschikken als de dokter en notaris van voorheen, dan kon overheidssteun aan kunst grotendeels achterwege blijven dan wel uitsluitend gericht worden op het artistieke experiment en op de versterking van de band tussen kunst en arbeiders. Maar de nieuwe elite lijkt hoogstens zijdelings in kunst geïnteresseerd: kunstconsumptie is sluitpost in het huishoudboekje, tenzij als statussymbool (bezoek aan thea-

tervoorstellingen of concertuitvoeringen, waarbij men niet ontbroken mag Jull/a

(9)

cultuur

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

309

hebben om mee te kunnen praten) of geldbelegging. Vandaar dat de invoe- ring van het profijtbeginsel, waaraan de gedachte ten grondslag ligt dat de meeste mensen die kunst consumeren er best meer voor kunnen betalen, de bodem zou wegslaan onder het bestaan van de meeste Nederlandse kunstenaars. Het lijkt me interessant na te gaan hoe dat komt. Wie daar- naar nader onderzoek wil instellen, reik ik hierbij een hypothese aan.

Veel leden van de nieuwe elite hebben ouders die niet tot de traditionele elite behoren. Zij hebben zoveel intellectuele energie en zoveel emotie moeten investeren in hun weg omhoog dat voor het leggen van een relatie met kunst geen energie meer over was. Misschien is het, als deze veron- derstelling althans juist is, met de kinderen van de nieuw-elitairen anders gesteld. Die 'tweede generatie elite' immers beschikt over het afkomstvoor- deel dat de ouders ontbeerden. Dat zou betekenen dat ons land in de toe- komst een grote hoeveelheid koopkrachtige kunstminnaars rijk zal zijn. Dit uiteraard onder de veronderstelling dat er een kunstaanbod is dat aansluit bij de behoeften van de nieuwe elite. Maar op deze vraag zal ik, als het om de nieuwe elite gaat, niet nader ingaan.

Arbeiders In de Jaren tachtig

Genoeg, voorlopig, over de (nieuwe) elite. Het is tijd de aandacht te verleg- gen naar de arbeiders. Het 'beeld' dat linkse intellectuelen hebben van ar- beiders is in de twintigste eeuw nog al eens veranderd. Zeker voor de Tweede Wereldoorlog bestond een sterke neiging arbeiders in verheerlij- kende termen te beschrijven als de dragers van de betere maatschappij van morgen. Toen de democratisch-socialisten in de jaren vijftig een enigs- zins veranderd maatschappijbeeld meetorsten, en van oordeel waren dat de arbeiders grotendeels bevrijd waren (ook al waren de produktiemiddelen niet gesocialiseerd), verdwenen die arbeiders nagenoeg achter de horizon.

Daarbij maakte men gebruik van een taalkundige list die eruit bestond wie vroeger arbeider heette, nu werknemer of medewerker te noemen. Omdat deze taalkundige poging het moest afleggen tegen de werkelijkheid ligt die tijd ruimschoots achter ons. Daarna kwam een periode waarin een weer iets anders geaarde groep progressieve intellectuelen-in-aanbouw de arbei- ders als klootjesvolk in de hoek zetten; zulks wegens een veronderstelde vergaande verburgerlijking. Ze waren me erg sympathiek, de Kabouters en Provo's maar om dat 'klootjesvolk' kan ik me nog steeds kwaad maken.

Want wat betekende die 'verburgerlijking' nu helemaal? Dat 'de' arbeiders niet langer revolutionair waren en over een slecht ontwikkelde smaak be- schikten.

Dat ongeveer. Waren de arbeiders dan vroeger wèl revolutionair geweest?

Zij streefden gerechtvaardigde verlangens na als een betere woning, een kortere arbeidsdag en een hoger loon en sommigen hunner meenden dat dergelijke wensen onder kapitalistische verhoudingen niet vervuld konden worden. Dus waren ze revolutionair. Maar waarom zouden ze revolutionair blijven toen het naoorlogse kapitalisme in staat bleek, zij het onder socialis- tische druk, voor een kortere arbeidsdag, een betere woning en een hoger loon te zorgen? Zo fraai waren de resultaten in de landen, waar wel een revolutie had plaatsgevonden, nu ook weer niet. En dan die wansmaak. Als men daarover buitengewoon onvriendelijk wil doen, kan men zeggen dat zij die overnamen van de vooroorlogse kleinburgerij. Maar men kan ook vast- stellen dat onder het naoorlogse kapitalisme weliswaar een beter sociaal klimaat ontstond, maar dat geen voorwaarden geschapen werden waaron- der het smaak- en kwaliteitsbesef van arbeiders werd gestimuleerd. Met de teloorgang van Provo en Kabouters stierf het Klootjesvolk een even vreed- zame dood als eerder de werknemers en medewerkers. Arbeiders staan te-

(10)

cultuur

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

genwoordig bij progressieve intellectuelen en kunstenaars weer in hoog aanzien. Die sympathie gaat zover dat menig lid van de nieuwe elite zich heden ten dage arbeider noemt, zodat we wetenschappelijke arbeiders kennen en kunstarbeiders. Sympathiek is dat alleszins, verhelderen doet het weinig. Er liggen twee onderling samenhangende redeneringen aan ten grondslag. Beide zijn van marxistische huize. De eerste is klassiek van aard: de arbeiders in de produktiesector zijn de dragers van de revolutie (en dus van de toekomstige socialistische samenleving). Het probleem hier- van is dat een zodanig beperkte definitie van 'arbeider' het aantal poten- tieel revolutionairen drastisch beperkt. Marxisten immers gingen er vroeger vanuit dat, op den duur, de arbeiders-producenten de meerderheid van een bevolking zouden uitmaken, zodat een omwenteling door arbeiders per definitie gedragen zou worden door een meerderheid van de bevolking. De feitelijke ontwikkeling is echter zodanig dat er, naar verhouding, steeds minder direct-produktieve arbeiders komen. Vandaar de list, die enigszins lijkt op die van de naoorlogse sociaal-democraten. Slaagden zij erin 'de' ar- beider weg te definiëren door hem 'werknemer' te noemen, de neo-marxis- ten breiden de arbeidersklasse weer uit tot zij de gewenste omvang bereikt door alle loon-afhankelijken (van ongeschoolde tot manager) tot de arbei- ders te rekenen.

Zo'n benadering heeft misschien zin op een uiterst-abstract niveau, in de werkelijkheid van alledag kunnen we er niets mee beginnen. Tussen 'arbei- ders' en 'arbeiders' immers zijn de verschillen zo groot dat er meer is dat ze onderscheidt (en van elkaar scheidt) dan dat ze verbindt. Vandaar dat ik voorstel als aanduiding van wie tot de categorie arbeiders gerekend moet worden een serie kenmerken te gebruiken die de betrokkenen zowel gelijk- tijdig hebben als ze van anderen ondubbelzinnig onderscheidt. In dit betoog reken ik daarom tot de groep 'arbeiders' alle lager betaalde (bij voorbeeld tot modaal) mannen en buitenshuis werkende vrouwen, die geen voorberei- dend wetenschappelijk - of hoger beroepsonderwijs hebben gevolgd.

Daarmee hebben we nog slechts een buitengewoon grof aangeduide cate- gorie, maar het is er een waarmee zich laat werken. Wel moeten we besef- fen dat binnen die categorie verschillende groepen voorkomen. We reke- nen er immers zowel geschoolde als ongeschoolde mensen toe, zowel fa- briekswerkers als kantoormensen, zowel mensen met afwisselend als met eentonig werk, zowel overheidspersoneel als werknemers in het particuliere bedrijfsleven. Zelfs kleine middenstanders en agrariërs vallen onder deze definitie. Wanneer men deze afzonderlijke groepen onderling vergelijkt dan zal men daartussen veel verschillen kunnen opmerken. Ook het beeld dat men, als lid van zo'n groep, van zichzelf heeft komt lang niet altijd overeen met het zelfbeeld van andere groepen: een postbestelIer meent 'anders' te zijn dan een stratemaker. Als we ze niettemin onder één noemer brengen dan is dat omdat ze allen betrekkelijk weinig verdienen (zeker gemeten naar normen van de nieuwe elite, die zich al gauw op tweemaal modaal ophoudt) en dat ze (ook al weer vergeleken met de nieuwe elite) een over het algemeen bescheiden opleiding hebben genoten (al is er misschien een diepe kloof tussen degenen die geheel geen en degenen die een beschei- den vervolgopleiding hebben).

Op grond van zowel beschikbaar statistisch materiaal als van eigen waar- neming (de ogen open als ik over straat loop of in de tram zit) meen ik zo tot een zinniger omschrijving te komen van 'de' arbeidersklasse dan wan- neer ik ook delen van de hedendaagse elite daartoe zou rekenen. De vraag is dan waarom anderen niet tot soortgelijke conclusies komen. Het antwoord op die vraag is voor een deel dat anderen niet goed genoeg waarnemen of onvoldoende nadenken. Maar dan is weer interessant waar-

s Juli/al

(11)

cultuur

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

om zo slordig wordt waargenomen. Ook daarvoor heb ik een verklaring.

Een fors deel van de nieuwe elite bestaat uit sociale stijgers, uit kinderen van arbeiders. Maar de arbeiders, waarvan die sociale stijgers de kinderen zijn waren, denk ik, niet 'zo maar arbeiders' maar vooral de politiek-bewus- te arbeiders die, voor de oorlog, de ruggegraat vormden van de socialisti- sche en van de confessionele arbeidersbeweging. Die ouders stimuleerden niet slechts de intellectuele ontwikkeling van hun kinderen (Kennis Is Macht), maar probeerden ze bovendien in contact te brengen met de kunst (de Volksmuziekschool). Als deze verklaring juist is dan is de consequentie daarvan dat de arbeiders van nu dus vaker kinderen zijn van minder-poli- tiek handelende en maatschappelijk-bewuste arbeiders en dat zou weer kunnen betekenen dat zij in hun jeugd nauwelijks of niet met enige vorm van kunst in aanraking zijn gekomen.

Als mijn veronderstelling juist is, dat de categorie lager betaalden en min- der opgeleiden een aparte klasse vormt, die ondubbelzinnig te onderschei- den valt van de groep hoger opgeleiden die ik tot de 'nieuwe elite' rekende, dan bewegen we ons op een heilloze weg indien we het 'oude' klassebe- grip (arbeid versus kapitaal) blijven hanteren. Wie blijft spreken over de te- genstelling tussen arbeiders en kapitalisten, met daarnaast of daartussen een boeren- en middenstand, miskent dat tegenwoordig (mede dankzij de 'gelijke kansen' ideologie de genoten opleiding eerder een onderscheiden- de factor is dan bezit van produktiemiddelen. De kapitaal-bezittende, cou- ponknippende ondernemer is vrijwel verdwenen. Zijn plaats werd ingeno- men door tot de nieuwe elite behorende (over een universitaire opleiding beschikkende) managers voor zover het de ondernemerskant betreft en door institutionele beleggers (banken, verzekeringsinstellingen, pen- sioenfondsen) voor zover 't het ter beschikking stellen van risico-dragend kapitaal betreft. In de leiding van dergelijke instellingen vinden we vaak weer leden van de nieuwe elite, die soms met de oude elite is samenge- smolten. Wie het discussieterrein overziet (is er sprake van een 'nieuwe eli- te' of behoren de hoger-opgeleide leden van die nieuwe elite als loonafhan- kelijken tot 'de' arbeidersklasse) kan niet anders dan constateren, welke ook zijn voorkeur is, dat zich diepgaande veranderingen hebben voorge- daan. Want terwijl de klassieke kapitalist/ondernemer aan betekenis inboet- te (hetgeen voor velen hunner overigens allerminst de bedelstaf betekende maar vaak uitliep op het verwerven van een aantrekkelijke plaats binnen de nieuwe elite), legde de traditionele middenstand het gedeeltelijk af tegen het grootwinkelbedrijf, liep het aantal boeren drastisch terug en slaagden sommige kinderen van arbeiders erin door te dringen tot de nieuwe elite.

Wie 'arbeider' bleef (althans in de zin waarin wij dat begrip opvatten) werd er in materiële zin ook niet slechter van. Maar verder voltrokken zich zoda- nig verwarrende processen dat menig arbeider overgeleverde zekerheden verloren zag gaan.

Want hoe zag de wereld er in 1940 uit. Nederland is tamelijk overzichtelijk.

De buurt waarin men woont, wordt als de eigen buurt herkend. Men woont er niet alleen, dikwijls werkt men er ook en vaak heeft men er zijn vrienden en verwanten met wie men zich samen ontspant. De fabriek waar men werkt, is niet zo groot. Is men ambtenaar, dan heeft men zijn plaats gevon- den in een overzichtelijke bureaucratie. Met de overheid heeft men niet zo- veel te maken, al komt men die natuurlijk tegen als men de wijkagent ont- moet of steun trekt. De klassenverhoudingen zijn duidelijk. Er zijn twee soorten arbeiders, met blauwe pakken en met witte boorden. Ze hebben het even slecht. Er is een herkenbare middenstand en er zijn veel boeren.

Er is een kleine elite van ondernemers, hogere bestuurders en mensen in de vrije beroepen. De meeste mensen zijn veilig opgeborgen binnen de

(12)

cultuur zuilen, met hun eigen tradities en leeftrant. Binnen die zuilen worden de lei- ders gerespecteerd. Huwelijken worden voornamelijk binnen de zuil (en daarin weer binnen de eigen klasse) gesloten. Het gezin is een stabiele leefgemeenschap. De mensen staan wel bloot aan velerlei vormen van so- ciale controle (in het gezin, de buurt, de klasse, de zuil) en menigeen er- vaart dit als onderdrukkend. Omdat men aan die controle gelijktijdig enige zekerheid ontleent zijn de meesten, de materiële zekerheid niet meegere- kend, toch redelijk tevreden.

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juil/augustus 1980 312

In 1980 is de toestand anders. De opmars van de techniek leidde tot een gerationaliseerde grootschaligheid. Mede daaraan danken we onze tegen- woordige welvaart. Maar er vloeiden ook andere veranderingen uit voort.

Arbeiders kregen een vrije zaterdag en meer vrije tijd (al werd een deel daarvan opgeslorpt door langere reistijden). Maar ze werden ook een ra- dertje in een groot, onoverzichtelijk, technisch-rationeel en bureaucratisch gestructureerd geheel. Binnen de fabrieks- en overheidsorganisatie veran- derde de aard van veel werk. Voor een fors deel ervan is meer opleiding nodig, maar voor een ander deel vereist het juist minder scholing. Het werk van vooral handarbeiders werd voorts minder aantrekkelijk, omdat men het moet verrichten samen met gastarbeiders, met wie men niet communiceren kan.

'Ook de buurt boette aan betekenis in. be mobiliteit van mensen nam toe.

Men vindt tegenwoordig zijn werk, zijn vrienden en zijn ontspanning elders.

Velen verhuisden naar nieuwbouwwijken, terwijl verkrotting, kaalslag of du- re renovatie het oorspronkelijke karakter van de buurt hebben aangetast.

Oude buurten veranderden ook nog van karakter doordat ze nieuwe bewo- ners kregen: jongeren (vaak studerenden), maar ook buitenlandse arbei- ders en Surinamers. De verzuiling? Die loopt op haar laatste benen. Daar- voor is zowel de deconfessionalisering verantwoordelijk als het opbreken van de Rooie Familie. Het huwelijk is niet langer een stabiele leefgemeen- schap. Als echtscheiding vroeger het privilege was van de betere standen dan kan men, in dit opzicht, van een zinkend cultuurgoed spreken. Deze gang van zaken heeft veel bijgedragen tot de verzelfstandiging van mensen en is daarom dikwijls als bevrijdend ervaren. Ze werd mede begroet, omdat ze gepaard ging met verbetering van de materiële omstandigheden. Maar het teloor gaan van de sociale controle, van een overgeleverde leeftrant en van een nu eens aanvaarde en dan weer bestreden maar in ieder geval herkenbare klassenindeling hield gelijktijdig heJ verlies in van waarden die veler leven betekenis gaven en daarmee zekerheid schiepen. Waar oude zekerheden wegvielen, bleven materiële zekerheden soms als enige over.

En ook die zekerheden staan momenteel onder druk.

Sociaal-democratie en arbeiders

Ook al omdat sociaal-democraten (om over andere socialisten of socialisti- sche kunstenaars maar helemaal te zwijgen) nog dikwijrs het overgeleverde klassenbegrip hanteren zitten er aan de verhouding tussen de sociaal-de- mocratie en de arbeiders problematische kanten. Het valt daarom binnen het raam ván mijn probleemstelling daarover enige opmerkingen te maken en dat in een historische context te doen. In trefwoorden, uiteraard.

In de socialistische oer-opvattingen is de arbeidersklasse (en dan strikter gedefinieerd dan in deze beschouwing) de draagster van de kritiek op het kapitalisme en tegelijkertijd de doodgraver ervan. Men achtte het de histori- sche missie van de arbeidersklasse, de collectieve producent, om de parti- culiere eigendom van de produktiemiddelen af te schaffen. Als dat gebeurt, wordt de collectieve producent de collectieve eigenaar, waardoor de tegen-

stelling tussen kapitaal en arbeid (en daarmee de vervreemding) wordt op- JullIe

(13)

cultuur

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

geheven. De geschiedenis gaat haar socialistische fase in. Daarin gaat het, na enige overgangsproblemen, opgewekt toe. Ieder geeft naar bekwaam- heid en ontvangt naar behoefte en is producent en kunstenaar tegelijk, ter- wijl het bestuur over mensen verdwijnt en slechts het beheer van zaken overblijft in een maatschappij waar de staat is afgeschaft. De onafwend- baarheid van de ondergang van de kapitalistische produktiewijze vloeit voort uit maatschappelijke, door Marx ontdekte ontwikkelingswetten met een dubbele bodem; of het kapitalisme verdwijnt, is namelijk weliswaar af- hankelijk van de vraag of het tot volle wasdom is gekomen, maar evenzeer van de mate waarin de arbeidersklasse zich van haar historische missie bewust geworden is. Omdat het kapitalisme waarschijnlijk niet vrijwillig van het historisch schouwtoneel zal verdwijnen, lijkt een gewelddadige revolutie noodzakelijk om de overgang van kapitalisme naar socialisme te voltrek- ken. De belangrijkste Westeuropese socialistische stroming, de sociaal-de- mocratie, heeft al in een vroege fase van haar ontwikkeling een wat aange- paste zienswijze op de ontwikkeling naar het socialisme onder woorden en in praktijk gebracht door uit te gaan van een geleidelijk verlopend verande- ringsproces. De te verwezenlijken hervormingen hadden de dubbele bete- kenis zowel de emancipatie van de arbeidersklasse te bevorderen als het kapitalisme uit te hollen. AI doende werden stappen gezet in de richting van een socialistische samenleving.

Verdween eerst de revolutie achter de horizon, later zou ook het streven naar socialisatie een steeds minder centrale plaats in het sociaal-democra- tische denken en handelen gaan innemen. Steeds nadrukkelijker richtten de sociaal-democraten zich op emanciperende hervormingen, op verbete- ring van de materiële en rechtspositie van de arbeider, op versterking van de positie van de vakbeweging en op deelname van sociaal-democratische partijen aan het bestuur van gemeente, provincie of natie (terwijl, deelne- mend aan dat bestuur, de bemoeienis met 'de' economie versterkt moest worden). De zich emanciperende arbeidersklasse zou, doordat zij gelijke kansen zou verwerven op het volgen van alle vormen van voortgezet on- derwijs en door de bevordering van de toegankelijkheid van kunstmanifes- taties, deelhebber worden van de cultuur in al haar facetten (terwijl de o- verheidsbemoeienis met de economie zowel de macht van de ondernemin- gen zou terugdringen als een einde zou maken aan het anarchistische Ka- rakter van de produktie).

De sociaal-democratie heeft zich een aanzienlijke aanhang weten te ver- werven en indrukwekkende resultaten geboekt, die de positie van arbeiders (en niet-werkenden: zieken, werklozen, bejaarden) ongehoord verbeterd hebben. Dankzij de vakbeweging en de sociaal-democratische partij zijn de arbeiders niet langer rechteloos en machteloos. Maar toch is er van een werkelijke emancipatie geen sprake geweest.

De PvdA is, gemeten naar kiezersbestand en naar traditionele en actuele doelstellingen, veruit de grootste arbeiderspartij van ons land. Door zich be- stuurlijke posities te verwerven is de PvdA de parlementair-politieke uitdruk- king van de emancipatie van de arbeidersklasse. Maar de arbeiders-kiezers van de PvdA hebben weinig invloed op beleidsvoorbereiding en besluitvor- ming in die partij. Het is natuurlijk ook in het verleden niet zo geweest dat 'de' arbeiders het voor het zeggen hadden. De interne democratisering in deze partij die zich de laatste vijftien jaar voltrok, heeft echter een bijna de- finitief einde aan iedere vorm van invloed gemaakt. In de PvdA wordt de dienst uitgemaakt door leden van de nieuwe elite. In dit licht bezien is het gebruik van het woord basis in de PvdA ietwat komisch. Bij basis denkt men aan arbeiders, aan 'gewone mensen'. Maar wat zich op PvdA-bijeen-

(14)

cultuur komsten als basis aanmeldt, bestaat, evenals de leiders, voor een groot deel uit nieuw-elitairen.

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980 314

In de vakbonden zijn uiteraard veel arbeiders georganiseerd. Maar nog meer bleven er buiten. En binnen de vakbonden is de toestand in zoverre vergelijkbaar met die in de PvdA dat ook daar beleidsvoorbereiding en be- sluitvorming grotendeels in handen zijn van de bestuurders en een (te) klein deel van de leden. Het absenteïsme op vakbondsvergaderingen is groot.

Waarschijnlijk is de actieve bemoeienis van arbeiders met de gang van za- ken in sportverenigingen groter. Maar sportverenigingen, hoe belangrijk op zichzelf ook, zijn hoogstens zijdelings van betekenis voor algemeen-maat- schappelijke besluitvormingsprocessen. De indruk bestaat dat ook in de meeste actiegroepen, die het laatste decennium van zich deden horen (en die als het om krakers, anti-kernenergiebewegingen e.d. gaat wel worden aangeduid als de 'beweging van de jaren tachtig'), maar heel weinig arbei- ders aanwezig zijn. Zij worden vooral gedragen door jongeren die nog niet tot de elite behoren maar van wie het toekomstperspectief (als ze althans een baan kunnen krijgen) een plaats in de elite is. PvdA (maar ook CPN, PSP, vakbonden en actiegroepen van allerlei snit) strijden voor of namens de arbeiders, maar het actieve kader wordt niet uit de arbeidersklasse ge- recruteerd.

Als we deelname aan beleidsvoorbereiding en besluitvorming als maatstaf nemen voor emancipatie, dan moet worden vastgesteld dat de emancipatie van de arbeidersklasse, voor zover die zich manifesteert in de toegenomen betekenis van PvdA en vakbonden, weinig betekenis heeft gehad voor de emancipatie van de arbeiders zelf.

Beleidsvoorbereiding en besluitvorming is ook in linkse politieke partijen en in vakbonden (evenals trouwens bij de overheid en in het bedrijfsleven) ge- delegeerd aan leden van de (nieuwe) elite. Of PvdA en vakbonden inder- daad namens arbeiders optreden kan uitsluitend achteraf worden vastge- steld aan de hand van verkiezingsresultaten en ledenverloop.

Ook als men de mate van emancipatie van arbeiders met behulp van ande- re maatstaven probeert vast te stellen, ontstaat een weinig opwekkend beeld. Verschillende auteurs zijn van oordeel dat door arbeiders verricht werk in veel gevallen minder interessant is geworden, minder prikkelend, dat het arbeiders moeilijker valt dan vroeger tijdens het werk contact met hun collegae te onderhouden e.d. Wie meer verdient voor kwalitatief min- der werk mag vooruitgaan in materiële positie, maar is misschien toch wel minder geëmancipeerd.

Is consumptie van Kunst een maatstaf voor emancipatie? Dan staat het er ook in dit opzicht beroerd voor. Arbeiders zijn vaak actief in amateurtoneel- verenigingen, harmonie-orkesten, fanfares e.d., maar het gaat daarbij om een betrekkelijk kleine groep. Bovendien leiden dergelijke activiteiten even- min automatisch tot de consumptie van Grote Kunst als het door sociaal- democraten geïnspireerde kunstspreidingsbeleid.

De deelname aan alle voortgezette vormen van onderwijs, als maatstaf voor emancipatie, levert bij uitnemendheid een paradoxale situatie op. De- ze paradox heeft iets van doen met oorspronkelijke ideeën over arbeiders en hun toekomst in het socialisme en met de, onvoldoende op hun conse- quenties doordachte, veranderingen die daarin langzamerhand zijn opgetre- den. Gaan we daartoe nog even terug naar de oer-socialisten. Zij zagen de arbeiders (de collectieve producenten) als de toekomstige heersers (tegelij- kertijd immers de collectieve eigenaars) van de maatschappij van morgen, waarin zowel de klassentegenstellingen zijn opgeheven (want eigenaars

- - - -

- -

Juli/al

(15)

cultuur

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

van produktiemiddelen en arbeiders zijn dezelfden) als het onderscheid tus- sen hoofd- en handarbeid is verdwenen. Deze zienswijze, ingepast in een reformistische (dus sociaal-democratische) politieke praktijk, leidt tot grote nadruk op arbeiders-scholing en -ontwikkeling, om de arbeiders die steeds groter verantwoordelijkheid te dragen krijgen (om uiteindelijk geheel verant- woordelijk te zijn), op hun nieuwe taken voor te bereiden.

Langzaam maar zeker echter is het streven naar de uiteindelijke opheffing van hand- en hoofdarbeid losgelaten (zowel in de sociaal-democratische beweging als in de communistische, Oosteuropese werkelijkheid). Sommi- ge mensen worden opgeleid tot academicus of HBO-er en verwerven zich een entreebewijs tot de nieuwe elite (die immers over kennis, macht, goede inkomens en aanzien beschikt en de aantrekkelijker functies in het bedrijfs- leven, de dienstensector en bij de overheid monopoliseert). Anderen ontbe- ren die opleiding en worden geschoold voor lagere posten in de bovenge- noemde sectoren) of erger nog, krijgen geheel geen scholing en dus even- min een goed inkomen, kennis, macht en aanzien als aantrekkelijke banen.

Het socialistisch pleidooi voor gelijkheid van kansen voor arbeiderskinderen op een universitaire opleiding houdt een erkenning in van de scheiding tus- sen hand- en hoofdarbeid, die ten grondslag ligt aan de nieuwe twee klas- sen-indeling. Gelijke kansen op het volgen van universitair en hoger be- roepsonderwijs is beter dan 'geen gelijke kansen'. Bij gelijke kansen im- mers vindt elitevorming plaats op basis van talent (en niet op grondslag van het milieu van afkomst). Zo'n elite op basis van talent is waarschijnlijk meer capabel dan iedere andere (er gaat geen talent verloren, domoren komen er niet in) en komt op rechtvaardiger gronden tot stand (als men het tenminste rechtvaardig vindt dat wie een groot intellect erft om die reden aanspraak mag maken op een elitepositie).

Gelijke kansen hebben dus iets moois, maar leiden niet tot emancipatie van de arbeidersklasse. Kinderen van arbeiders kunnen emanciperen, maar houden dan op arbeiders te zijn. De positie van de arbeidersklasse als geheel wordt er slechter van. De hoge waardering van academisch en hoger beroepsonderwijs houdt immers gelijktijdig een lage waardering in van alle overige onderwijs en dus van alle niet-intellectuele beroepen. Ge- lukkig maar dat er nog steeds geen gelijke kansen zijn. Want daaraan kan een timmerman de zekerheid ontlenen dat het niet zijn domheid of gemak- zucht waren die hem verhinderden architect te worden.

Mijn conclusie op grond van deze overwegingen luidt dat wat de emancipa- tie had moeten worden van de arbeidersklasse de emancipatie werd van de organisaties van de arbeiders (hetgeen overigens leidde tot versterking van de materiële en rechtspositie van arbeiders) en van die kinderen van arbeiders die, van de sterk toegenomen behoefte aan kader profiteerden door toe te treden tot de elite. Van een algemene emancipatie van de ar- beider is geen sprake, waarbij men als vuistregel kan hanteren dat hoe minder de opleiding is, hoe geringer de kans tot emancipatie.

Sommige socialisten hebben de neiging de bevolking te verdelen in loonaf- hankelijken en kapitaalbezitters. Ik zei al dat ik daarmee weinig kan begin- nen. Veel zinniger lijkt het me een onderscheid te maken tussen arbeiders (met geen of weinig opleiding) en elite (met een hogere beroeps- of acade- mische opleiding). Daarmee is de kous niet af. Binnen elk van deze klas- sen kunnen mensen op objectieve gronden (plaats waar men werkzaam is, soort functie waarin men werkt) specifieke opvattingen ontwikkelen. Maar men kan niet uit iemands algemene en zelfs niet uit diens bijzondere klas- sepositie iemands specifieke standpunten afleiden (ook niet als men sekse als extra variabele invoert). Niet ieder lid van de elite is aanhanger van het

(16)

cultuur sociaal-darwinisme (bij gelijkheid van kansen komen de besten bovendrij-

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

. ven, de elite is dus uit de besten samengesteld en heeft vanwege de bij- zondere verantwoordelijkheid, bijzondere rechten) en niet elke arbeider is voorstander van de gelijkheidsidee. De situatie wordt verder gecompliceerd.

omdat zich binnen elke klasse concurrerende groepen bevinden, die met groepen uit de andere klasse bondgenootschappen kunnen aangaan. Het PvdA-streven 'een greep te krijgen op de economie' vloeit voort uit een aantal vooronderstellingen die ieder voor zich alleszins redelijk zijn. Maar men kan dat streven ook zien als een poging van de elitegroep politici haar macht uit te breiden ten koste van de elitegroep ondernemers. Die onder- nemers op hun beurt vinden het vanzelfsprekend als de politici hen met subsidie te hulp komen als het slecht gaat in het bedrijf, maar zijn van oor- deel dat daarmee aan overheidsbemoeienis een eind gekomen moet zijn.

Nog even doorredenerend kan men zeggen dat de PvdA in haar streven meer invloed te krijgen de steun inroept van de arbeiders, die zij in ruil voor die steun meer werkgelegenheid, hogere lonen of medezeggenschap in het bedrijf belooft, terwijl de ondernemer de steun kan inroepen van zijn arbei- ders in zijn strijd om overheidssubsidie (met de belofte met die steun de continuïteit van het bedrijf veilig te stellen). Gesteld dat de politicus, op grond van milieu-overwegingen, van een bedrijf verlangt bepaalde maatre- gelen te nemen, dan kan hij rekenen op de steun van de arbeiders die in de buurt van dat bedrijf wonen, maar op verzet van ondernemer en arbei- ders werkzaam bij dat bedrijf die aantasting van de concurrentiepositie vre- zen.

Uit deze en andere voorbeelden valt af te leiden dat de werkelijkheid te weerbarstig is om haar terug te brengen tot de fundamentele tegenstelling tussen kapitaal en arbeid, behalve wellicht op een zeer hoog abstractieni- veau. In ieder geval kunnen we er de verhouding tussen sociaal-democra- ten en arbeiders niet treffend mee omschrijven. Sociaal-democraten zijn de traditionele verdedigers van het arbeidersbelang. Zij zijn dat op grond van de gelijkheidsidee. Die brengt hen ertoe zich te verzetten tegen de grote verschillen tussen arbeiders en elite in inkomen, status, inhoud van het werk, werkomstandigheden, kennis. Omdat het een illusie is de kennis van arbeiders en elite gelijk te maken, richt de sociaal-democratie zich voor- al op vergroting van de weerbaarheid van de arbeider, door daarop gerich- te scholing en door pogingen de samenleving doorzichtiger te maken.

Denken In ontwikkeling

Als men nagaat hoeveel verschillende opvattingen er in de PvdA zijn over de verhouding tussen sociaal-democratie en arbeiders is het des te merk- waardiger dat de partij de laatste jaren in dit opzicht een tamelijk ondubbel- zinnige politiek heeft voorgestaan. Ze heeft zich met kracht ingezet voor de verbetering van de positie van arbeiders (en uitkeringstrekkers) in rechtspo- sitioneel en materieel opzicht. En als het nodig was, heeft de partij de ver- dediging van arbeiders en uitkeringstrekkers ter hand genomen. Ze heeft het streven naar spreiding van inkomen, kennis en macht tot centraal the- ma gemaakt en daarmee een bijdrage geleverd aan pogingen de verschil- len tussen elite en arbeiders te verkleinen. Van de talloze voorbeelden die aangeven hoezeer daarmee in de door mij als juist beschouwde richting is gekoerst wil ik er twee geven.

Als de partij zich met prioriteit inzet voor het stimuleren van het onderwijs aan mensen in achterstandssituaties, dan geeft zij daarmee te kennen dat het voor de vrijheid van arbeiders belangrijk is dat zij zo weerbaar mogelijk in de samenleving staan. Verbetering van het onderwijs aan arbeiderskin- deren (vooral aan hen die in de moeilijkste omstandigheden verkeren) is

sc r Juli/au!

(17)

I,

r t

cultuur

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

voor die vrijheid belangrijker dan het bieden van de kans aan enkele kinde- ren op een universiteit te komen. Men vergelijke deze redenering, waar ik van ganser harte achter sta, met die van mijn Schiedamse partijgenoten die de afstoting bepleitten van de Cobra-collectie. Als zij hadden kunnen aantonen dat er een collectie in dat museum te exposeren was geweest, die een wezenlijker bijdrage zou betekenen aan de weerbaarheid (dus vrij- heid) van de Schiedamse arbeiders dan de Cobra-collectie, dan zou ik ze zijn bijgevallen. Daarmee is niet gezegd dat ik het doorleren van arbeiders- kinderen niet belangrijk zou vinden (ik dank er immers mijn positie in de nieuwe elite aan) en een Cobra-collectie een wegwerp-artikel. Maar daar- om gaat het in deze redenatie niet. De vraag is aan de orde waarop socia- listen zich met voorrang dienen te richten als ze de emancipatie van arbei- ders centraal willen stellen, en de op korte termijn niet op te heffen schei- ding in hoofd- en handarbeid als belangrijkste hinderpaal zien. Socialisten pleiten voor een middenschool (ook al is een gymnasium een in veel op- zichten schitterende instelling waar ze hun eigen kinderen graag heenstu- ren) omdat daar intellectuele en andere vaardigheden in beginsel gelijk worden gewaardeerd. Zo'n middenschool draagt bij aan vergroting van de waardering voor handenarbeid en daardoor aan verhoging van de status van de handarbeiders en dus aan hun bevrijding.

Een dergelijk beleid past binnen dè sociaal-democratische traditie, al bete- kent het een koerswending vergeleken bij de periode waarin de PvdA gelij- ke kansen centraal stelde. Toen immers richtte de sociaal-democratie zich op verdediging van het arbeidersbelang ('de PvdA als schild voor de zwak-

ken')" om gelijktijdig talentvolle arbeiderskinderen de gelegenheid te bieden

zich toegang tot de elite te verwerven. Nu richt het zich vooral op verster- king van de weerbaarheid van arbeiders en op verkleining van de verschil- len tussen arbeiders en elite. Deze nieuwe politiek laat zich niet ondubbel- zinnig afleiden uit een zienswijze waarbij de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid centraal staat. Zij gaat immers uit van een andere klassenopvat- ting waarbij een deel van de loonafhankelijken evenzeer tot de elite wordt gerekend als de kapitaalbezitter, en het onderscheid tussen mensen met en zonder opleiding een cruciale betekenis wordt toegekend.

Is het ook een anti-kapitalistisch beleid? Het antwoord op die vraag is on- dubbelzinnig bevestigend. Zo'n beleid immers richt zich met alle scherpte tegen de ongelijkheid die de hoeksteen blijft van liberalistische, het kapita- lisme schragende zienswijzen. Zo kan een genuanceerde kijk op de werke- lijkheid binnen de kapitalistische samenleving leiden tot een scherp anti-ka- pitalistische politiek. Dat geldt ook voor andere punten. De sociaal-demo- cratie richt zich tegenwoordig met volle scherpte tegen het kapitalisme, om- dat daarin een denk- en handelwijze overheersend is waarin nogal wat fac- toren buiten beschouwing gelaten worden. Het kapitalistische denken is te eenzijdig gericht op het maken van winst, met veronachtzaming van daarbij optredende verspilling, van negatieve consequenties voor het milieu, voor uitputting van grondstoffen- en energiebronnen, met een ontmenselijking van de factor mens die vrijwel uitsluitend als produktiefactor in de winst- en verliesrekening voorkomt. Op elk van deze punten afzonderlijk en in combi- natie richt zich de socialistische kritiek. Zo'n kritiek is echter pas werkelijk overtuigend als ze tegelijkertijd een forse dosis zelfkritiek betekent. Ook so- cialisten hebben geruime tijd weinig oog gehad voor deze neveneffecten en waren evenzeer groei-fetisjisten als de ondernemers.

Socialisten verwijten het kapitalisme voorts allerlei vervreemdingsverschijn- selen teweeg gebracht te hebben als uitvloeisel van een op kapitalistische rationaliteit berustende grootschaligheid. Maar deze ontwikkeling droeg te- gelijkertijd bij tot de door socialisten positief gewaardeerde verzelfstandi-

(18)

cultuur ging van mensen. Waren socialisten zulke voorstanders van de samenle- ving waarin ieder zijn plaats wist en zijn zekerheid ontleende aan klasse, buurt of zuil? Het kostte ons tijd om de dubbelzinnigheid van allerlei pro- cessen te onderkennen. Niet onmiddellijk ontdekten we dat onze welvaarts- groei gedeeltelijk ten koste ging van Derde Wereldlanden en dat we bij de economische groei gebruik maakten van gevaarlijke nieuwe energiebron- nen (kernenergie). Het is tegen deze achtergrond goedkoop om 'het' kapi- talisme als boeman op te voeren. AI leidt uiteraard het verwerken van de nieuwe zienswijzen in een samenhangende visie tot standpunten die scherp met die van de aanhangers van de kapitalistische rationaliteit bot- sen. Onze kritiek is gelijktijdig zelfkritiek. Het is daarbij nuttig te beseffen dat onze nieuwe zienswijzen evenmin voortvloeiden uit nieuwe, uit de ar- beidersklasse voortvloeiende inzichten als het onmiddellijk gevolg waren van stoutmoedige ontwikkelingen in ons eigen denken. De nieuwe inzichten werden voornamelijk aangereikt door actie- en pressiegroepen (vaak ge- vormd door leden van de nieuwe elite), die buiten de partijen opereerden en hun opvattingen aan de partijen opdrongen. Het strekt de PvdA tot eer zich voor deze inzichten opengesteld te hebben en een nog altijd niet ge- heel geslaagde poging gedaan te hebben ze in een nieuwe beleidsvisie te integreren. Maar de sociaal-democraten gaan te ver als ze de suggestie wekken zelf het zwarte garen te hebben uitgevonden.

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

318

Nog één opmerking. Er wordt dikwijls gezegd dat kleine linkse partijen no- dig zijn om de sociaal-democraten aan nieuwe ideeën te helpen of om ze op het rechte spoor te houden. Dat is dus onzin. Sommige ideeën zijn eer- der opgepakt in bij voorbeeld de PPR of de PSP (de CPN was er in alle opzichten later bij). Maar belangrijker dan andere partijen waren de actie- groepen. Wat is sociaal-democratie. Het is een traditie. Honderd jaar strijd voor de bevrijding van de arbeid, voor de gelijkheid en vrijheid van men- sen. Het is geen visie op een einddoel. Het is een zich soms tegenstrijdig ontwikkelende beweging die nu eens verstart en dan weer in versneld tem- po tot nieuwe inzichten komt. Het inspireert de omgeving en laat zich door anderen prikkelen. Tegen de achtergrond van de hierboven geleverde be- schouwing wil ik, tot slot, enige opmerkingen maken over de verhouding tussen sociaal-democratie, arbeiders en kunst.

Kunst en sociaal-democratie

Wat is kunst? Het schone en het ware. Dat zal wel zo zijn maar ik begin er weinig mee. Ik beschouw kunst als 'de reflectie op een tegenstrijdige maat- schappelijke ontwikkeling, op de neerslag daarvan in denken en emoties van mensen, alsmede, tijdens hoogtepunten, een verwijzing naar de toe- komst'. In deze omschrijving wordt kunst gelijk gesteld aan wetenschap.

Het verschil tussen beide disciplines is dan gelegen in de manier waarop kunstenaar en wetenschapsbeoefenaar tot hun inzicht komen (intuïtie ver- sus wetenschappelijke redenering) en in de vorm waarin zij zich uiten. In deze omschrijving is kunst altijd maatschappelijk relevant. Kan zij ook maatschappijkritisch zijn? Daarop is geen ondubbelzinnig antwoord te ge- ven. Een kunstwerk wordt in de ogen van kunstenaars en anderen tot 'ech- te' kunst als het een intrinsieke waarde heeft die niet per se overeen hoeft te komen met de in dat kunstwerk gelegde bedoelingen. Dat betekent weer dat de consument een maatschappij-kritisch bedoeld kunstwerk als 'kunst- werk op zich' kan bewonderen. Anderzijds kan een kunstwerk waarmee de maker geen expliciete bedoelingen heeft, emoties loswoelen of inzichten verschaffen die tot een maatschappijkritische houding van de beschouwer (toehoorder, kijker, lezer) bijdragen. De inhoud van een kunstwerk is be- langrijk. De vormgeving ervan niet minder, omdat zich daarin autonome

so r Juli/au!

(19)

cultuur

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

ontwikkelingen kunnen voordoen. Een permanent vernieuwingsproces, als uitdrukking van de autonome ontwikkeling van kunst, lijkt me voor kunst es- sentieel. Dat neemt niet weg dat vormvernieuwing ook kan worden veroor- zaakt door het streven van kunstenaars maatschappijkritisch bezig te zijn en/of door ontwikkelingen die zich op andere terreinen (technische ontwik- keling) voordoen. De vernieuwing in de grafische industrie, in de elektroni- ca ook bieden de mogelijkheid tot vernieuwing in de artistieke vormgeving.

Waarschijnlijk kunnen sociaal-democraten en kunstenaars het daarover makkelijk eens worden. De sociaal-democratie erkent de intrinsieke waarde van het artistieke experiment (en stelt daarvoor, als zij toegang heeft tot de overheidsfinanciën, subsidie ter beschikking) en bouwt zodoende een war- me relatie met kunstenaars op. Veel tegenstrijdiger ontwikkelt zich de ver- houding tussen kunstenaars die in socialistische zin maatschappijkritisch bezig willen zijn en de sociaal-democratische partij. Want die raakt zowel aan de inhoud van het kunstwerk als van sociaal-democratische politiek.

Sommige kunstenaars, die hun werk 'in dienst willen stellen van het wer- kende volk' (vaak in de veronderstelling dat 'het werkende volk' en 'het so- cialisme' identieke begrippen zijn) neigen ertoe 'de maatschappelijke tegen- stellingen' sterk vereenvoudigd weer te geven, teneinde zodoende zowel hun maatschappelijk engagement te manifesteren, als het klassenbewust- zijn (en daarmee het zelfbewustzijn) van de arbeiders te schragen. Ook so- cialistische kunstenaars hebben soms de neiging een absurd-geconcreti- seerd kapitalisme als collectieve zondebok aan te wijzen, en een heldhaftig opgevatte arbeidersklasse als ondubbelzinnige tegenhanger ervan op te voeren. Democratisch-socialisten moeten niet schromen met dergelijke ver- eenvoudigende voorstellingen van de werkelijkheid in discussie te gaan.

Simplificaties, hoe goed bedoeld ook, scheppen een vals beeld van de wer- kelijkheid en suggereren te eenvoudige oplossingen. Velen worden daar- door sowieso niet overtuigd, sommigen echter worden in een roes gebracht waarop niets anders kan volgen dan een kater. Socialisten dienen iedere mogelijkheid dat kunst verwordt tot opium van het volk te bestrijden. Voor opiaten zorgt de commercie wel. De verhouding tussen sociaal-democrati- sche partij en socialistisch-geïnspireerde kunstenaars is slechts goed als ze kribbig is (hetzelfde geldt trouwens, zij het op gedeeltelijk andere gronden, voor de relatie tussen PvdA en wetenschap). Deze opmerking moet uiter- aard niet grofstoffelijk worden vertaald (steeds weer klagende kunstenaars, omdat de PvdA onvoldoende subsidie ter beschikking stelt) maar inhoude- lijk worden opgevat. Een sociaal-democratische partij, hoe fraai haar begin- selen ook zijn, sluit voortdurend compromissen. Met de werkelijkheid, met tegenstanders maar ook met de eigen achterban. Daarvoor behoeft de so- cialistische beweging zich niet te schamen. Maar kunstenaars kunnen en moeten ieder tactisch compromis verwerpen als strijdig met de aard van het kunstenaarschap. De logheid van de sociaal-democratische organisatie en het gewicht van de traditie kunnen ertoe leiden dat een democratisch- socialistische partij in een impasse geraakt. Het vernieuwend inzicht van de kunstenaar kan prikkelende impulsen geven aan de democratisch-socialisti- sche beweging. Waar het op aankomt, is dat socialistisch-geïnspireerde kunstenaars en de sociaal-democratische partij permanent met elkaar in gesprek blijven, door kennis te nemen van elkaars ontwikkelingen. Dan is wederzijdse kritiek en inspiratie mogelijk. Nu is er te vaak sprake van een dialoog van doven. De sociaal-democratische elite neemt, door tijdgebrek of onvoldoende belangstelling, geen kennis van kunstzinnige ontwikkelin- gen, de kunstenaar haalt nuffig de neus op voor zoveel sociaal-democrati- sche compromispolitiek. Zowel politicus als kunstenaar hebben in dit op- zicht ongelijk. Wie als politicus de confrontatie ontloopt (en deze afkoopt

(20)

cultuur door subsidietoewijzing) ontneemt zichzelf een mogelijkheid zich te vernieu- wen. Wie als kunstenaar het contact met de PvdA mijdt en zich liever op- houdt bij kleinere linkse partijen ontneemt zichzelf op zijn beurt enige mo- gelijkheid tot inzicht in de gecompliceerde werkelijkheid waarin de demo- cratisch-socialistische partij functioneert en waarvan zij de uitdrukking vormt.

socialisme en democratie, nummer 7/8, Juli/augustus 1980

Contact dus. Een hoewel kribbige maar toch stabiele verhouding tussen PvdA en socialistisch-geïnspireerde kunstenaars is gewenst. Ook voor de ontwikkeling binnen de democratisch-socialistische partij. Maar deze laatste invalshoek valt buiten het kader van deze toch al te lange verhandeling.

Kunst en arbeiders

Socialistisch-geïnspireerde kunstenaars onderhouden een bijna even ge- compliceerde relatie met arbeiders als sociaal-democratie dat doet. Wie 'de' kunst opvat als 'het schone en het ware' en meent dat het aan de ver- heffing van de arbeiders zou bijdragen als zij daarmee in regelmatig con- tact zouden komen, moet wel constateren dat van dat regelmatige contact buitengewoon weinig terecht is gekomen. Daarvoor kunnen we steeds weer anderen verantwoordelijk stellen (het kapitalisme, de sociaal-democratie).

Het lijkt me echter zinniger enige opmerkingen te maken over de vraag waarop kunstenaars, die zich in dienst willen stellen van de bevrijding van de arbeiders, zich het best zouden kunnen richten. Zulks uiteraard bena- derd vanuit een sociaal-democratische positie.

Is het denkbaar dat kunstenaars een zodanige bijdrage leveren aan veran- deringen in de werksituatie van arbeiders (en dan niet uitsluitend door het geven van kleuradviezen voor de beschildering van fabrieksmuren of door het schilderen van doeken voor vestibules) dat een toestand wordt bevor- derd waarin de verrichte arbeid niet afstompend is maar zinne-prikkelend, het verantwoordelijkheidsbesef stimulerend. Of dat kan weet ik niet, maar erover nadenken lijkt me inspirerend voor politici, vakbondsmensen, arbei- ders en kunstenaars.

Kunnen kunstenaars een bijdrage leveren aan de totstandkoming van een stimulerende woonomgeving, die zo belangrijk is voor de zelfrealisatie van de mens? Het maakt nogal wat uit of men de woonomgeving ervaart als stimulerend of neerdrukkend, of men deze ervaart als uitdaging of dat men zich er berustend bij neerlegt. Vooral beeldende kunstenaars, musici en to- neelspelers hebben de afgelopen jaren in dit opzicht een bijdrage geleverd.

Het zou van betekenis zijn als de PvdA, in samenwerking met de betrokken kunstenaars, de daarbij opgedane ervaringen zou bestuderen en uit de daaruit te trekken conclusies ideeën zou ontwikkelen voor een toekomstige aanpak.

Misschien dat de kunstconsumptie toeneemt, indien onder stimulerende omstandigheden wordt gewerkt en men in een prikkelender woonomgeving de vrije tijd doorbrengt. Maar voorlopig is het nog niet zover. Dat stelt de vraag aan de orde waarop kunstenaars, die een bijdrage willen leveren aan het tot stand brengen van een stabiele relatie tussen hun werk en het ar- beiderspubliek, zich met voorrang zouden moeten richten. Er is ook bij de lager-betaalden een koopkrachtige vraag ten behoeve van de vrije tijdsbe- steding. De commercie slaagt erin de koopkracht af te tappen ten behoeve van tijdschriften als Rits en Privé (inclusief alles wat daartussen ligt). Socia- listen zijn van oordeel dat dergelijke bladen (evenmin als 'daaraan verwante televisieprogramma's niet bijdragen aan een zinvolle vrije tijdsbesteding, aan verrijking van het bestaan of aan bewustwording van de eigen situatie, dus dat ze niet dienstbaar zijn aan de emancipatie van de arbeiders. Niet- socialistische kunstenaars halen de neus op voor dergelijke kwaliteits-arme

s Juli/aL

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook zullen wij niet aanwezig zijn op de bijeenkomst op 11 december waarin u het begin wil markeren voor de regionale aanpak lerarentekort.. De AOb is ervan overtuigd dat

De volledige opleiding Preventieadviseur niveau 2 bestaat uit de multidisciplinaire basismodule basismodule gevolgd door de multidisciplinaire

In het kader van het geprivilegieerde partnerschap heeft Tunesië zich er ten volle toe verbonden de hervormingen uit te voeren die noodzakelijk zijn voor

De toetreding van Samoa tot de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds („de

Sinds die datum heeft de Europese Unie de politieke situatie in uw land van nabij gevolgd en actief steun verleend aan de bemiddelingsinspanningen van de Ontwikkelingsgemeenschap

Grondstoffen ontgonnen binnen Vlaanderen (productieperspectief) en door de Vlaamse consumptie (consumptieperspectief) in 2016 volgens het Vlaamse IO-model... MOBILITEIT,

Behoudens het bepaalde in punt 8.4.6 van deze bijlage definiëren de overeenkomstig punt 7.24 geregistreerde coördinaten de plaats van het H-punt van de dummy van de

— gminy Horyniec-Zdrój, Narol, Stary Dzików, Wielkie Oczy i część gminy Oleszyce położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od