• No results found

Van de redactie Uiterlijke vernieuwing Commentaar Ed. van Thijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van de redactie Uiterlijke vernieuwing Commentaar Ed. van Thijn "

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

556

557

560

Van de redactie Uiterlijke vernieuwing Commentaar Ed. van Thijn

Kabinetsformatie '82: La mort sans phrase

Sociaal-economische vraagstukken

I. Dales, R. Hommes, U. de Sitter, H. van Stiphout, R. Vreeman, H. Vredeling

Denken over arbeid: een discussie

Het thema 'arbeid' staat in de PvdA sterk in de belangstelling. Bij wijze van voorbereiding op het PvdA-congres van april 1983 orga- niseerde de redactie van SenD een ronde-tafelgesprek over ar- beidstijdverkorting, blauwdruk-denken en 'grijze arbeid'.

Document 570 Michael Walzer

Socialisme en particulier initiatief

We zijn er te gemakkelijk vanuit gegaan dat de verzorgingsstaat automatisch een eind zou maken aan de afhankelijkheid van men- sen. Het particulier initiatief behoort tot het wezen van het socialis- me, aldus Michael Walzer in een fundamentele bijdrage aan het debat over de verzorgingsstaat.

Buitenland

585 C. Paulien van den Tempel en Oscar Catalán Aravena De Cariben: sociaal conflict in Amerika's achtertuin

Wat zijn de achtergronden van de woelingen in het Caribische ge- bied, wat is de internationale context en waarin bestaat de politiek van de VS? Van den Tempel en Aravena analyseren de nieuwe sociale en politieke coalities in dit deel van de wereld en bezien de mogelijkheden van Nederlands beleid.

599 WBS-nieuws Signalementen 600 Moskou en Mitterrand

Boeken

603 Marnix Krop Was de SPD nog wel tot regeren in staat?

(2)

m de redactie

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

Uiterlijke vernieuwing

De veertigste jaargang van Socialisme en Democratie, die begint met het nummer van januari 1983, zal worden gehuld in een nieuw uiterlijk. Het for- maat zal groter zijn, zodat per pagina meer tekst kan worden geleverd. Een tweekoloms-indeling en een ander lettertype zullen ervoor zorgen dat de leesbaarheid toeneemt. Voorts zal SenD van een nieuw omslag worden voorzien. Een andere kleur dan het huidige zwart zal daarvan de toon be- palen. Tevens zal het de redactie de mogelijkheid bieden om de inhoud van ieder nummer veel duidelijker dan nu het geval is onder de aandacht van de lezers te brengen. Met ingang van het eerstvolgend nummer zal SenD ook maandelijks worden verrijkt met een prent van politiek tekenaar

Tom Janssen.

Deze uiterlijke vernieuwing - die kosten-neutraal zal zijn en dus geen extra verhoging van het abonnementsgeld met zich mee zal brengen - dient er vooral toe om de inhoud van SenD voor de lezer toegankelijker te maken.

Dat die inhoud ook in 1983 de aandacht van velen zal verdienen, daarvoor zal de redactie zich krachtig inspannen. Theorie en praktijk van het demo- cratisch-socialisme (in Nederland en daarbuiten) zijn immers actueler dan ooit.

Ten slotte: ook in de nieuwe jaargang zal een enkele adverteerder activitei- ten propageren waarover 'verschillend kan worden gedacht': over voorzie- ningen voor het autoverkeer bijvoorbeeld. Het betreft hier niet een gastco- lumn van mevrouw Smit-Kroes, maar een uitvloeisel van de taakverdeling tussen de inhoudelijke en de commerciële uitgever (de Wiardi Beekman Stichting resp. Uitgeverij Kluwer). Dat over vervoer inderdaad verschillend wordt gedacht zal in SenD nog wel blijken.

J. Th. J. van den Berg

secretaris

(3)

commentaar

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

Ed. van Thijn

Kabinetsformatie '82: la mort sans phrase

De kabinetsformatie '82 wordt vooral gekenmerkt door de vanzelfsprekend- heid waarmee de PvdA buitenspel is komen te staan. Met een voor haar doen ongekende vastberadenheid koerste het CDA in 57 dagen af op een coalitie met de VVD. Niets, maar dan ook niets kon haar van dat doel af- brengen. Noch het spectaculaire verkiezingsherstel van de PvdA (9 procent winst ten opzichte van de Statenverkiezingen), noch het kwaliteitswerk dat informateur Van Kemenade ter tafel bracht, noch het onverwachte vertrek van lijsttrekker Van Agt, noch het tartend-zuigend opereren van VVD-on- derhandelaar Nijpels konden ook maar één aarzeling teweegbrengen. Het CDA-VVD-kabinet moest en zou er komen en het kwam er ook. Op 4 no- vember kon het kabinet-Lubbers/Van Aardenne worden beëdigd.

De vastberadenheid van het CDA miste haar uitwerking niet op het klimaat waarin zich de formatie afspeelde. Anders dan bij voorgaande gelegenhe- den was het een volstrekt spanningsloos gebeuren waaraan, journalistiek gezien, geen stuiver was te verdienen. Met een opvallend gemak legde de parlementaire pers zich erbij neer dat op het punt van de openbaarheid de klok anderhalf decennium werd teruggezet. In het rapport Openbaarheid Openheid van de zgn. commissie-Biesheuvel, dat in 1970 verscheen, gold een zo groot mogelijke openbaarheid in alle fasen nog als 'principieel uit- gangspunt . 'De commissie beschouwt openbaarheid van het formatiege- beuren thans als een ongeschreven regel, die als zodanig algemeen er- kend dient te worden. ' 1 Bij deze formatie, vooral onder het regime-Scholten, was beslotenheid de allesoverheersende regel, openbaarheid hoge uitzon- dering.

Maar ook de evenementen die wèl aan het licht kwamen konden nauwelijks de pennen in beweging brengen. Gebeurtenissen die in het heersende ver- wachtingspatroon pasten, waren geen nieuwsfeiten en verdwenen naar de achterpagina's. Zo heeft de informatie-Van Kemenade zich praktisch in het luchtledige voltrokken. Zijn voorstellen werden nauwelijks besproken. Zijn mislukking (voorzover die term op een informateur kan worden toegepast) voltrok zich in alle stilte. Van Kemenade was, ook voor de pers, een infor- mateur in vacuümverpakking.

Dit schouder-ophaal-sfeertje was algemeen. Nijpels kon het zich, straffeloos, veroorloven van enige verdere medewerking af te zien, een unicum in for- matieland. Het CDA kon het zich permitteren om, nog voordat Van Keme- nade zijn voorstellen formeel had aangeboden, hem ongegeneerd via de media (Oe Koning, Van Agt) af te schieten. Een vertrouwelijk, exclusief voor de fractievoorzitters bestemd, ontwerpvoorstel werd nog diezelfde avond triomfantelijk door Charles Schwietert (toen nog niet tot het hogere geroepen c.q. tot het lagere gevallen) aan de journaalkijkers vertoond. Maar ook in sommige PvdA-kringen werd het optreden van Van Kemenade blijk- baar niet erg serieus genomen, getuige het feit dat het PvdA-bestuur zich al in die fase wenste te buigen over de vraag hoe in de komende periode de oppositie zou worden gevoerd.

De vastberadenheid waarmee het CDA in deze formatie afstevende op een

(4)

commentaar

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

centrum-rechtse-combinatie roept bij mij, met terugwerkende kracht, bittere bijgedachten op. Welk een verschil met de gang van zaken tijdens de for- matie '81. Toen een slepend onderhandelingsproces, nu een voortvarend zakendoen. Toen een eindeloze serie van CDA-fractievergaderingen met vrijwel niet te overbruggen meningsverschillen, nu een vergaderritueel zon- der dissonanten met het tempo van een stempelmachine. Toen een Van Agt wiens kandidatuur voor het premierschap onbespreekbaar werd ver- klaard, nu een Van Agt wiens terugtreden als kandidaat-premier vrijwel on- besproken bleef. Toen een Lubbers die als informateur, afkoersend op een kabinet met PvdA en D'66, van zijn eigen club alle hoeken van het Binnen- hof te zien kreeg, nu.een Lubbers die, afkoersend op een kabinet met de VVD, op handen het Catshuis werd binnengedragen.

Ik kan mij moeilijk aan de indruk onttrekken dat het CDA het kabinet-Van Agt/Den Uyl toen al niet gewild heeft. Dat gold zeker voor Van Agt zelf.

ledereen weet met welk een tegenzin hij door Lubbers en De Koning deze coalitie binnengesleept moest worden. Niemand zal de indruk hebben ge- kregen, toen hij dan eindelijk namens dat kabinet de Regeringsverklaring mocht afleggen (nadat al een eerste crisis met veel pijn en moeite door De Galan en Halberstadt was overwonnen) dat hier een premier aan het woord was die 'fris en vief van start was gegaan voor weer een tour de force van in beginsel vier jaar'. 2 Achteraf gezien is het verbazingwekkend dat ·het ge- brek aan vitaliteit' dat zich nu in het zicht van een CDA-VVD-coalitie openbaarde, niet eerder aan het daglicht is gekomen. Dat het een moeiza- me aangelegenheid zou worden was gemakkelijk te voorzien. De menings- verschillen over de aanpak van de werkloosheid en de plaatsing van kruis- raketten waren toen niet minder groot dan nu.

Is het tè gewaagd om thans uit te spreken dat ook in '81 al een continue- ring van het kabinet-Van AgVWiegel de voorkeur had, maar dat de verkie- zingsuitslag van toen, waarbij de beide coalitiepartners hun meerderheid verloren, een spaak in het wiel heeft gestoken? Niet een voorliefde voor een centrum-linkse-politiek, maar het node aanvaarden van de kiezersuit- spraak heeft tot het kabinet-VanAgt/Den Uyl geleid. Van Agt was, zoals hijzelf in alle openheid heeft verklaard, de de gevangene van zijn partij', zijn partij de gevangene van de verkiezingsuitslag. Voor diegenen die on- danks alles bleven zweren bij een voorliefde voor de VVD en al snel door een zekere nostalgie bevangen werden, bleef er nog maar één weg open:

de verkiezingsuitslag weer ongedaan maken. Als een ware boeienkoning heeft Van Agt zich van deze knellende banden ontdaan. Toen de Staten- verkiezingen aantoonden dat, dank zij een forse terugval van PvdA en D'66, een rechtse meerderheid voor het oprapen lag, was er binnen het ka- binet geen goed garen meer te spinnen. Dat verklaart waarom er, met een even grote vanzelfsprekendheid als waarmee nu de CDA-VVD-coalitie tot stand is gebracht, naar het paardemiddel van de vervroegde verkiezingen is gegrepen. Zo bezien is de totstandkoming van het kabinet-Lubbers niet het resultaat van één van de kortste formaties in de naoorlogse geschiede- nis, maar, integendeel, van de allerlangste. Uit en thuis heeft deze formatie maar liefst 527 dagen geduurd.

Dat monnikenwerk heeft er wèl toe geleid dat Nederland, politiek gezien,

weer volledig in de pas loopt met de ontwikkeling die zich ook elders in de

Westelijke wereld heeft voltrokken. De economische crisis heeft bijna over-

al geleid tot een revival van rechts, niet alleen qua macht maar ook qua

ideologie. In de Nederlandse verhoudingen is de totstandkoming van een

centrum-rechts-kabinet niet zo opzienbarend. Wèl opzienbarend is het feit

dat nog niet eerder een kabinet is opgetreden dat zich zo openlijk baseert

op rechts-ideologische uitgangspunten. Onverholen wordt gekozen voor in-

(5)

commentaar natiebestrijding boven werkloosheidsbestrijding, voor vrije markteconomie boven overheidsinterventie, voor de ellebogenmaatschappij boven de ver- zorgingsstaat. De 'positieve grondhouding' ten opzichte van de kruisraket- ten en de commercialisering van de ontwikkelingssamenwerking complete- ren het beeld. Door deze koers te kiezen heeft het CDA opgeroepen wat zij altijd bestreden heeft, namelijk een tweedeling in de Nederlandse politiek.

Een explosie van duidelijkheid die op zichzelf, uit een oogpunt van demo- cratie, is toe te juichen. De kiezer krijgt eindelijk wat te kiezen. Hopelijk hoeft hij niet tot '86 te wachten.

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

Ed. van Thijn is lid van de Tweede Kamer voor de PvdA.

Noten

1. Openbaarheid, Openheid; rapport van de commissie heroriëntatie overheidsvoor- lichting. Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1970, p. 48.

2. Uit de verklaring, afgelegd door Van Agt bij de aankondiging van zijn vertrek als

minister-president op 13 oktober jl.

(6)

sociaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

I. Dales/R. Hommes/U. de Sitter/H. van Stiphout/R. Vreeman/H.

Vredeling

Denken over arbeid: een discussie

Het thema arbeid, in de ruime zin van het woord (en dat is nogal wat), staat dit najaar en komend voorjaar in de Partij van de Arbeid sterk in de belangstelling. Eind november verscheen het WBS-rapport Denken over ar- beid, geschreven door een werkgroep onder leiding van Bram Peper. Eer- der dit jaar heeft het bestuur van de PvdA, na kennis genomen te hebben van de tekst van het WBS-rapport, een concept-resolutie arbeid opgesteld, die op het ogenblik in de partij wordt besproken. De resolutie zal worden vastgesteld op het negentiende congres van de PvdA op 21, 22 en 23 april 1982.

Reden voor deSenD-redactie om een ronde-tafelgesprek over het thema arbeid te organiseren, op basis van WBS-rapport en concept-resolutie. Aan dit gesprek, dat begin november plaatsvond, namen deel:

- len Dales, lid van de Tweede Kamer voor de PvdA;

- lna Hommes, hoogleraar empirische sociologie aan de Erasmus Univer- siteit;

- Ulbo de Sitter, hoogleraar bedrijfskunde aan de Technische Hogeschool Eindhoven;

- Henk van Stiphout, lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Rege- ringsbeleid;

- Ruud Vreeman, hoofd van de dienst scholing, ondernemingsbeleid en welzijnsbeleid van de Industriebond FNV;

- Henk Vredeling, lid van de Emancipatieraad.

Het gesprek stond onder leiding van Joop van den Berg; Paul de Beer en Paul Kalma bewerkten de tekst.

Op de inhoud van het rapport Denken over arbeid komen we in een van de eerste nummers vanSenD in het nieuwe jaar terug. Ter inleiding van het navolgende gesprek lichten we een aantal punten uit de ontwerp-resolutie van het partijbestuur. Onder arbeid verstaat de resolutie 'alle activiteiten die binnen het kader van de samenleving verricht moeten worden en die aan de samenleving bijdragen. Dat kan betaalde arbeid zijn, huishoudelijk werk, vrijwilligerswerk in traditionele organisaties of in actiegroepen, en ongeorga- niseerde vormen van onbetaalde dienstverlening, zoals wederzijdse hulp- verlening. Maar ook werk waardoor arbeid van anderen wordt vervangen, zoals werken voor jezelf, doe-het-zelf werk, en zelfhulp vallen onder onze brede definitie van arbeid, evenals studie, die ook van belang is voor de samenleving, en die daarom wordt gestimuleerd en gedurende een aantal jaren van ieders leven zelfs verplicht gesteld.' 'Voor ons is er geen reden,' zo stelt men even verderop, 'om betaalde arbeid per definitie hoger te waarderen dan onbetaalde.'

Elk individu heeft recht op zowel betaalde als onbetaalde arbeid. Dat zal

gevolgen hebben voor het recht op betaalde arbeid per individu: 'Het bete-

kent in de meeste gevallen een beperking van het recht op betaald werk

voor wie nu betaald werk heeft (arbeidstijdverkorting dus), en het betekent

de realisering van dat recht voor wie nu geen betaald werk heeft.' Omge-

(7)

sociaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

keerd biedt arbeidstijdverkorting ook de mogelijkheid om het onbetaalde (waaronder huishoudelijk) werk eerlijker te verdelen. Het partijbestuur kiest voor een 25-urige werkweek als doelstelling, maar over de invulling daar- van bleek men het niet eens. 'De meerderheid zag de 5-uren-dag als de enig wenselijke vorm van arbeidstijdverkorting om te komen tot eerlijk delen van de betaalde arbeid. De minderheid wilde de keuze tussen arbeidstijd- verkorting per week (de 2 1 / 2 -dagen-week) of per dag (5-uren-dag) openla- ten.'

De resolutie maakt onderscheid tussen witte, grijze en zwarte arbeid. Tot het 'grijze circuit' worden niet-betaalde vormen van arbeid gerekend die als resultaat hebben dat op uitgaven wordt bespaard (genoemd wordt het voor- beeld van een huisvrouw die een kinderverzorgster en een huishoudster uitspaart door die arbeid zelf te doen). 'Grijze arbeid zal toegestaan moeten worden en de controlediensten van sociale verzekeringen en belastingen zullen alleen nog bemoeienis moeten hebben met de arbeid die inkomsten in geld oplevert, en met structurele inkomsten in natura, zoals de auto van de zaak.' Het zwarte circuit zal moeten worden tegengegaan door 'het ver- beteren van de wetgeving; () het verscherpen van de controle; () het beïn- vloeden van de mentaliteit'.

Over de verhouding tussen arbeid en inkomen in het algemeen bestaat in het partijbestuur verschil van mening. Een minderheid was het met de com- missie-Peper eens dat een loskoppeling van arbeid en inkomen, een soort basisinkomen voor iedereen, niet principieel moet worden afgewezen. De meerderheid van het bestuur stelde zich echter op het standpunt dat deel- name aan onbetaalde arbeid pas mogelijk is als in het levensonderhoud van mensen is voorzien. 'Wij zijn er geen voorstander van de verantwoor- delijkheid voor het voorzien in eigen levensonderhoud van mensen af te nemen.'

De resolutie, die ook een paragraaf over de relatie arbeid-onderwijs bevat, spreekt zich uit tegen het invoeren van een maatschappelijke dienstplicht.

'Kleinschalige vormen van gezamenlijke maatschappelijke verantwoordelijk- heid verdienen de voorkeu(,' aldus het partijbestuur.

Van den Berg: Ik wil jullie om te beginnen vragen wat jullie vinden van de omschrijving die in rapport en resolutie van arbeid wordt gegeven, in het bijzonder van het uitgangspunt van de gelijkwaardigheid van betaalde en onbetaalde arbeid.

Dales: De definitie van arbeid, zoals die in het rapport gegeven wordt, lijkt me een geschikt uitgangspunt voor discussie. Cruciaal vind ik het inzicht dat de grenzen tussen betaalde en onbetaalde arbeid vloeibaar zijn en per historisch moment ook duidelijk wisselen. Hoe willen wij, uitgaande van het lot van de werklozen, die grenzen trekken? Het is het vraagstuk van de 'grijze arbeid', van arbeid die betaald zou kunnen worden. Je baseert je dus niet op de huidige verdeling, maar probeert criteria te ontwikkelen op grond waarvan je zegt: dit moet wèl betaald worden en dat niet. En dat is bijzonder moeilijk. Je krijgt ook het gedonder met concurrentievervalsing en dergelijke.

Van Stiphout: Ik vraag me af of een strikt normatief gezichtspunt ons wel

veel verder helpt. Er wordt te weinig nagedacht over de consequenties die

het invoeren van een 25-urige werkweek zou hebben. Het betekent rant-

soenering van de tijd dat iemand mag werken. Ga je daar te ver mee, dan

verlies je de verschillen tussen mensen, bijvoorbeeld in ambitie, uit het oog.

(8)

sociaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

Bovendien ben je op die manier bezig met het invoeren van een arbeids- plicht voor iedereen. Mensen kunnen niet meer afspreken dat de een be- taald werk gaat doen en de ander niet. Ook daarmee moet je oppassen, want je verwijdert je al te gauw te ver van bestaande voorkeuren van men- sen. Nu is de werkloosheid ernstig genoeg om inderdaad naar herverdeling van arbeid te streven. De vraag is alleen, hoe ver je dat pad wilt aflopen.

Een 25-urige werkweek lijkt me dan te kort. Wat me verder in rapport en resolutie opvalt, is hoe gemakkelijk men omspringt met de uitdrukking 'ar- beid die verricht moet worden'. We hebben nauwelijks een visie op wat dat inhoudt. Men vergeet ook vaak dat op dit moment bij de beslissingen over welk werk wel en welk werk niet verricht wordt, het criterium van het maat- schappelijk nut maar een zeer marginale rol speelt. Het zijn overwegend marktbeslissingen.

Vreeman: Als ik naar de vakbeweging kijk, dan heeft daar de afgelopen ja- ren een verschuiving plaatsgevonden. Nog niet zo lang geleden was de plicht tot arbeid daar voor iedereen een vanzelfsprekendheid. In dat stand- punt is enige beweging gekomen, onder invloed van de grote werkloosheid, de opvatting van vrouwen en ook door de opstelling van de Voedingsbon- den. Die gaan ervan uit dat in de toekomst een grote werkloosheid zal blij- ven bestaan. Daar zit een zeker technologisch determinisme in. Men zegt:

de automatisering maakt veel onaangenaam werk overbodig, en valt verder toch niet tegen te houden of te sturen. Het pleidooi van de Voedingsbon- den voor een basisinkomen is niet door de FNV overgenomen, maar de discussie blijft open, zeker sinds dat voorstel gekoppeld wordt aan de in- voering van vergaande arbeidstijdverkorting.

Het uitgangspunt van de gelijkwaardigheid van alle vormen van arbeid spreekt me aan. Maar men moet zich wel realiseren dat in de vakbeweging de discussies over arbeid en volledige werkgelegenheid altijd sterk gekop- peld zijn aan belangenbehartiging en aan strategische overwegingen. Je kan bijvoorbeeld het streven naar volledige werkgelegenheid wel loslaten, maar daar begin je bij een bedrijfssluiting weinig mee.

De Sitter: Ik zou om te beginnen willen waarschuwen tegen het wijdverbrei- de idee dat er een tegenstelling zou bestaan tussen verhoging van de kwa- liteit van de arbeid en een meer effectief gebruik van arbeid. Dat is naar mijn diepste overtuiging een misvatting, waarmee eindelijk eens afgerekend moet worden. Kijk ik nu naar de gegeven definitie, dan valt me allereerst op dat men zegt: arbeid moet voor mensen betekenis hebben. Maar 'moet' is een slag in de lucht. Arbeid heeft altijd voor mensen betekenis. Het is de toegang tot het aangaan van menselijke relaties, tot wat alles bijeen geno- men 'samenleving' heet. Mensen ontlenen er hun identiteit aan. Maar de omschrijving van wat arbeid zou moeten zijn schiet vooral tekort waar het de door mij al genoemde kwaliteit van de arbeid betreft; de kwaliteitseisen die je als socialist aan arbeid zou moeten stellen. Mensen dienen zich, zo staat er, in hun werk 'zo veel mogelijk' te kunnen ontplooien. Maar als je zegt: 'zo veel mogelijk', leg je je neer bij wat daar in de praktijk al of niet van terecht komt. Bovendien gaat de gegeven omschrijving voorbij aan de grootste kwaal van de huidige arbeidsorganisatie, namelijk de veel te ster- ke scheiding tussen uitvoerende en beslissende taken. Dat vormt toch de kern van de vervreemding zoals Marx die al beschreef. Het is echt funda- menteel dat mensen niet alleen blinde uitvoerders zijn, maar ook takel"' ver- richten waarin een zelfbeslissend moment zit.

Vreeman: Geldt dat ook voor het soort produkten dat mensen maken?

(9)

sociaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

De Sitter: Ik vind dat er in de resolutie nogal wat inconsequenties zitten op dat punt. Men gaat ervan uit dat in het parlement zou worden vastgesteld wat er geproduceerd wordt en wat niet. Als bedrijfskundige schrik ik me dan dood. Maar het gebeurt niet centralistisch, voegt men er dan ter ge- ruststelling aan toe. Dat is maar de vraag. Ik ben het wat dat betreft eens met Van Stiphout als die zegt: weet wel wat je doet. Je schakelt opties van mensen uit, en dat zal enorme problemen geven. De hele benadering is vaak zo theoretisch. Er is veel te weinig discussie over hoe je zaken zou kunnen aanpakken.

Hommes: Ik heb aan de ene kant waardering voor de resolutie, maar wat me tegenstaat is het blauwdruk-denken dat er af en toe uit spreekt. Je moet de regelbaarheid van de zaken waarover we het hebben niet over- schatten. Er wordt ook te veel vanuit mensen geredeneerd en te weinig aandacht geschonken aan het functioneren van arbeidsorganisaties en aan de gevolgen van allerlei regelingen voor het arbeidsbestel. Dan zou overi- gens ook blijken dat je je in lang niet alle arbeid kan ontplooien, zoals De Sitter toch wel suggereert. Veel arbeid is zinvol, zonder dat het op zichzelf zoveel bevrediging schenkt. Met de gelijkwaardigheid van alle vormen van arbeid heb ik geen moeite. De problemen komen pas als je dat nader gaat uitwerken. Dat geldt vooral voor huishoudelijke arbeid. Bij andere vormen van arbeid heb je nog een zeker houvast, maar huishoudelijk werk kan je zo ver uitbreiden als je wilt; je kunt je eigen brood gaan bakken, noem maar op. Ook is de omvang van huishoudelijk werk sterk afhankelijk van de levensfase waarin je zit; of je kinderen hebt, en zo ja, of ze nog volledige verzorging behoeven. Ik vind dat we minder met blauwdrukken moeten werken en mensen meer de mogelijkheid moeten geven om reële keuzen te maken.

Waar ik me, als we over arbeid praten, erg bezorgd over maak is de drei- gende afbraak van de quartaire sector. Bezuinigingen van vijf tot tien pro- cent kunnen nog wel opgevangen worden, maar bij dertig tot veertig pro- cent komt de hele dienstverlening in gevaar. Dat geldt voor de gezond- heidszorg, maar ook bijvoorbeeld voor het universitair onderwijs. Het ver- mogen om mensen op te leiden, die kritisch over de samenleving kunnen denken, is dan in het geding. Dat vind ik minstens even belangrijk als de discussie over een eerlijke verdeling van de verschillende vormen van ar- beid.

Vredeling: De definitie spreekt van arbeid die moet worden verricht. Je kunt

je afvragen of dat 'moeten' wel in een definitie thL•ishoort. Ik denk ook dat

je de normatieve discussie over arbeid niet moet scheiden van wat zich in

de werkelijkheid afspeelt. Tegen het werken in de wapenindustrie kun je

bijvoorbeeld om allerlei redenen bezwaar hebben, maar het is wel een vol-

waardige vorm van arbeid. Die nadruk op wat er feitelijk gebeurt, is ook no-

dig als we praten over herverdeling van arbeid, in het bijzonder die tussen

mannen en vrouwen. Dat vrouwen een vrije keuze hebben om te gaan wer-

ken, gaat natuurlijk niet op. Die keuze is vaak de uitkomst van ongelijke

machtsverhoudingen. Als je daar dan wat aan wilt doen, en de achterstand

wilt inhalen die Nederland heeft op het gebied van het aantal werkende

vrouwen, dan wordt een eerlijker verdeling van het huishoudelijk werk

eigenlijk een noodzaak. Anders dreigen vrouwen in vergaande mate dubbel

belast te worden. In dat opzicht is de werkloosheidsproblematiek misschien

wel een 'blessing in disguise'. We hebben meer sturing nodig om de werk-

loosheid te bestrijden, en die kunnen we ook gebruiken om de positie van

mannen en vrouwen wat meer gelijk te maken.

(10)

sociaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

Van den Berg: Ik wil nu overstappen naar het thema arbeidstijdverkorting.

Wat vinden jullie van de in de resolutie genoemde economische argumen- ten voor arbeidstijdverkorting: de noodzaak van selectieve groei, de ver- wachte toename van het arbeidsaanbod en de voortgaande uitstoot van ar- beid onder invloed van de automatisering. Er zijn mensen die arbeidstijd- verkorting niet wenselijk vinden, omdat in de jaren negentig de vraag van bedrijven naar arbeid het aanbod wel eens zou kunnen overtreffen.

Van Stiphout: Wat die tijdelijkheid betreft kan je constateren dat de schat- ting van het tijdstip waarop er weer krapte op de arbeidsmarkt zou ont- staan, steeds weer verder opschuift. Men noemt nu het jaar 2000. Welnu, dat ligt voorbij de periode die men doorgaans voor toekomstscenario's han- teert. Ik ben daarom geneigd om te zeggen: dat zien we dan wel weer. In het WAR-rapport over arbeid, waaraan ik heb meegewerkt, is geprobeerd om het streven naar selectieve groei te koppelen aan een werkgelegen- heidsbeleid. Je kan constateren dat de consumptie in Nederland zich heeft ontwikkeld in een richting die schadelijk is voor de werkgelegenheid. Men gaat bijvoorbeeld liever naar Mallorca op vakantie dan in eigen land. Een gericht consumptiebeleid zou mensen kunnen stimuleren om hun preferen- ties op meer arbeidsintensieve produkten te richten; naast het toerisme kan je denken aan de bouw, aan het transport, aan de krantensector en derge- lijke. Sturingsmogelijkheden zijn er wat dat betreft genoeg, maar econo- misch en politiek ligt het thema, heb ik gemerkt, erg controversieel. Men vat het bijvoorbeeld al gauw op als een vorm van protectionisme, van be- scherming van de binnenlandse markt. Maar het moet toch duidelijk te ma- ken zijn dat niet de hele Nederlandse economie geïnternationaliseerd is, en dat zo'n consumptiebeleid noch de EEG, noch de internationale sector van de economie schade toebrengt. Het onderscheid naar sectoren, een inter- nationale en een op de binnenlandse produktie gerichte sector, is essen- tieel voor het economisch beleid. We moeten wat dat betreft niet te veel achter de Commissie- Wagner aanlopen. Wie zich door Wagner· op sleep- touw laat nemen, vergeet dat diens benadering misschien wel goed is voor het draagvlak, maar de werkloosheid in ieder geval niet zal oplossen.

Vredeling: Werkgelegenheidsbeleid valt natuurlijk formeel buiten de taak van de Commissie-Wagner. Maar bij veel van mijn mede-commissieleden bestond inderdaad, zeker in het begin, de neiging om de werkloosheidspro- blemen wat te onderschatten. Men komt daar nu op terug, omdat dat vraagstuk het hele streven naar een consensus over de te voeren indus- triepolitiek dreigt te ondergraven.

Naar mijn mening gaat Van Stiphout te veel uit van het bestaan van water- dichte schotten tussen de twee sectoren die hij noemt. De internationale sector bepaalt bijvoorbeeld voor een groot gedeelte het loonpeil in de bin- nenlandse sector. Een eigen loonpeil voor die laatste sector is ondenkbaar, want het zijn communicerende vaten. Met dien verstande dat de internatio- nale sector grotendeels bepaalt wat de mogelijkheden van de Nederlandse economie zijn.

Van Stiphout Wat ik bedoel is dat op het ogenblik een te klein deel van de consumptie in Nederland op de binnenlandse markt terecht komt. Het auto- verkeer bijvoorbeeld is eigenlijk te goedkoop; daar kan je via een consump- tiebeleid wat aan doen.

Vreeman: Ik zou willen wijzen op de weinig reële manier waarop doorgaans

over automatisering wordt gesproken en gedacht. Men gaat er al te gemak-

(11)

sociaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

keiijk van uit dat we mee moeten doen met automatiseren, dat we moeten vernieuwen. Als reactie daarop krijg je dan soms een afwijzing van welke technische vernieuwing dan ook. Kennelijk bestaat er geen tussengebied, waarbij je het ontwerpen van nieuwe technologieën probeert te beïnvloe- den; de produktietechniek probeert af te stemmen op menswaardiger ar- beidsomstandigheden, al of niet gecombineerd met de produktie van nieu- we, maatschappelijk zinvolle produkten. Aan dit soort zaken, die ik ook in het rapport en de resolutie wel mis, gaat Economische Zaken altijd geheel en al voorbij. Zo werd onlangs weer een subsidie voor de invoering van in- dustriële robots gegeven zonder ook maar één voorwaarde op het gebied van de kwaliteit en de kwantiteit van de werkgelegenheid. Het vraagstuk van de sturing van nieuwe technologieën lijkt niet te bestaan. Het is geen onderwerp van politieke strijd en debat. Alleen 'de mens' wordt regelmatig opgevoerd, zonder verdere operationalisering. Als men over automatisering praat, gaat het altijd alleen over de gevolgen van automatisering.

De Sitter: Ik ben het daar helemaal mee eens. De bedrijfsorganisatie en wat je daarmee allemaal kunt doen op het gebied van werkgelegenheids- beleid, krijgt erg weinig aandacht. De Commissie-Wagner snijdt alle onder- werpen aan die je maar bedenken kan, maar over wat er binnen bedrij- ven gebeurt en zou kunnen gebeuren, zwijgt men in alle talen. Ik vind het ook gevaarlijk om automatisering voor te stellen als iets dat onweerstaan- baar oprukt. Ik heb vaak genoeg in de praktijk meegemaakt dat een bedrijf weer terug kwam op zijn automatiseringsplannen. Men zei: we gaan het weer met het handje doen, en dat om bedrijfskundig gezien heel goede re- denen. Automatisering brengt lang niet altijd wat men ervan verwacht. Dat heeft ook te maken met de starheid die automatisering in de bedrijfsorgani- satie kan brengen; dat kan je opbreken als je werkt op een onzekere, insta- biele markt.

Hommes: Ik denk dat De Sitter de kracht van de technologische ontwikke- ling toch wat onderschat. We moeten niet vergeten dat de uitstoot van ar- beid, waarmee we nu geconfronteerd worden, al lang geleden, ver voor de oliecrisis, op gang is gekomen. Degenen die voorzichtig zijn met voorspel- lingen over de gevolgen van automatisering baseren zich meestal op erva- ringen in de landen die daarmee voorop liepen, de VS en Japan. Ik denk dat de landen die daarna komen veel grotere problemen zullen krijgen, om- dat ze de nieuwe markten al weer gesloten zullen vinden. De uitstoot van arbeid zal hier doorgaan; niet alleen in de industriële, maar ook steeds meer in de tertiaire en de quartaire sector. Bij bibliotheken is men nu al aan het uitrekenen hoe duur een arbeidsplaats is om informatie te geven, en hoe duur een computer.

Van den Berg: Als je nu van de noodzaak van arbeidstijdverkorting uitgaat, welke vormen zou ze dan moeten aannemen? En op welke manier moet arbeidstijdverkorting worden ingevoerd?

Hommes: Ik denk dat het erg moeilijk zal zijn om, bij de bestaande interna-

tionale afhankelijkheid van Nederland op het gebied van lonen en prijzen,

als enige terug te gaan naar 25 uur werken per week. Met één stap terug

gaan is schadelijk voor onze marktpositie, terwijl met hele kleine stappen

teruggaan weinig nieuwe arbeidsplaatsen op zal leveren. Misschien moet je

het op een andere manier aanpakken. Het is denkbaar dat je de werkweek

in produktiebedrijven op veertig uur houdt en die bedrijven zo efficiënt mo-

gelijk laat draaien. De quartaire sector zou je dan op een hele andere ma-

(12)

sociaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

nier, met vergaande arbeidstijdverkorting en dergelijke, kunnen laten func- tioneren. Zo lukt het misschien om veel mensen aan werk te helpen.

Vreeman: Je zit met arbeidstijdverkorting met het probleem dat je aan de ene kant niet alles op één kaart kunt zetten, dat je de vormen van arbeids- tijdverkorting moet variëren, wil ze een zo groot mogelijk bereik hebben; en dat aan de andere kant door te veel te differentiëren je eisen aan stoot- kracht verliezen. Eén eis, bijvoorbeeld voor de 35-urige werkweek, heeft een veel groter mobiliserend effect. Voor mij is de grote vraag wat arbeids- tijdverkorting eigenlijk oplevert. Het machtsaspeet wordt altijd sterk onder- schat. Je levert loon in zonder zeker te weten of er uiteindelijk nieuwe ar- beidsplaatsen zullen komen, en zo ja, of die ook bezet zullen worden. Je loopt het risico dat het enige effect van het streven naar arbeidstijdverkor- ting een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden is. Centraal overleg is nodig, maar zeker zo belangrijk zijn werkgelegenheidsovereenkomsten in bedrijven, zoals die al hier en daar afgesloten worden. Het gaat er om, het streven naar een grotere beheersing van het aantal en de kwaliteit van ar- beidsplaatsen te combineren met arbeidstijdverkorting.

Van den Berg: Hoe zie jij dan de rol van de wetgever?

Vreeman: De wetgever kan de vakbeweging een steun in de rug geven door ondernemers te dwingen om over bepaalde zaken overleg te plegen.

Door uitbreiding van de medezeggenschap en de vakbandsrechten ver- groot je op indirecte manier de kansen op succes van arbeidstijdverkorting.

Dat neemt niet weg dat daarnaast ook normatieve wetgeving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van werknemers.

Van Stiphout: Ik vraag me af of de rol van onderhandelingen bij het streven naar arbeidstijdverkorting wel zo verschrikkelijk groot kan zijn. CAO's zijn misschien wel een goed instrument voor de loonvorming, maar bij herver- deling van arbeid gaat het om heel iets anders. Kan men van de vakbewe- ging wel verwachten dat zij herverdeling van arbeid tussen werkenden en niet-werkenden, dus tussen georganiseerden en ongeorganiseerden, tot eerste prioriteit verheft? Ik denk daarom dat we het op dit punt vooral van overheidsinterventje zullen moeten hebben. Je zou kunnen overwegen om je daarbij op de eerste plaats op de jongeren te richten. Die zijn meer dan ouderen in de gelegenheid om een deel van hun inkomen in te leveren en er treden ook minder fricties op met het bestaande stelsel van sociale ze- kerheid.

Dates: Arbeidstijdverkorting is naar mijn mening de enige weg waarlangs de werkloosheid kan worden teruggedrongen. Je zult er daarbij voor moe- ten zorgen dat het een flexibel middel is, dat rekening houdt met de leeftijd van mensen, met de economische situatie en met de positie van bedrijven.

Bovendien moet je niet vergeten dat we in Nederland een echte arbeids-

plicht noch een echte sollicitatieplicht hebben. Een wezenlijk probleem,

waarom de PvdA tot nog toe steeds is heengedraaid, is de structuur van

het loon dat je krijgt. Het loon is nog steeds afgestemd op het onderhouden

van een gezin. De PvdA is hierin niet duidelijk (dat geldt ook voor het rap-

port), maar pleit tegelijkertijd voor individualisering. Ik denk dat dat niet alle-

bei kan en dat je dat ook duidelijk moet zeggen. Houden we vast aan het

streven naar individualisering, en dat lijkt me noodzakelijk, dan heeft dat

consequenties voor de hoogte van het individuele loon.

(13)

sociaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

Hommes: De vraag is wel of je op die manier niet alles tegelijk wilt doen.

De lonen gaan toch al omlaag, en daar zou dan nog eens het inleveren voor arbeidstijdverkorting bijkomen. Om in die omstandigheden ook een in- dividualisering van het inkomen door te voeren, daar kan ik eerlijk gezegd niet de consequenties van overzien.

Dates: Het gaat me erom dat de PvdA op dit punt met twee tongen spreekt. Dat kan niet zo blijven. De politieke positie tegenover het CDA is er ook enorm door verzwakt. Er is door ons geen eigen minimumbeleid ge- voerd. Wat is een fatsoenlijk individueel minimumloon? Daar ligt de hef- boom voor het te voeren beleid.

Vredeling: Die norm van de vijf-urige werkdag hebben de Rooie Vrouwen er doorgedramd indertijd. Ik heb al gezegd waarom het zo noodzakelijk is, juist in Nederland, dat een eerlijker verdeling van de betaalde arbeid ge- paard gaat met een eerlijker verdeling van het huishoudelijk werk. Maar achteraf kan je je afvragen of bijvoorbeeld drie werkdagen van acht uur niet evenveel aan de emancipatie van vrouwen bijdragen als vijf dagen van vijf uur. Dat is een kwestie van individueel overleg tussen mensen. Verder ben ik het wel eens met wat Van Stiphout over de jongeren zei. Op dat punt moet absoluut iets gebeuren, als je naar de cijfers kijkt: 27 procent van de jongeren onder de 25 jaar is werkloos, tegen tien procent van de boven-25- jarigen. Ik bespeur ook allerwegs dat de weerstand van werkgevers tegen arbeidstijdverkorting, tenminste als het om jongeren gaat, begint te vermin- deren. En voor jongeren is het, als je er echt objectief naar kijkt, toch iets gemakkelijker om in loon achteruit te gaan. We moeten dat soort zaken niet bij voorbaat afwijzen.

Vreeman: Ik vind dat er wel erg gemakkelijk over de jongeren wordt ge- sproken. We hebben al een gesegmenteerde arbeidsmarkt, en je moet erg uitkijken dat je dat niet versterkt met voorstellen als een 32-urige werkweek voor jongeren. Je loopt het gevaar van een 'onderwater'-economie, waarbij bijvoorbeeld jongeren, vrouwen en buitenlanders onder alle voorwaarden (losse contracten, part-time werk) hun geld bij elkaar gaan scharrelen. Zo gaat de ene groep werknemers de andere van de arbeidsmarkt verdringen, en daardoor zal de solidariteit nog meer deuken oplopen. Ook in de vakbe- weging zegt men de laatste tijd al gauw: de jongeren hebben het al goed in Nederland, die kunnen wel wat inleveren. Maar kijk eens naar de studie- kosten, naar de huren die ze moeten opbrengen. We waren toch van me- ning dat jongeren zelfstandig moesten kunnen leven?

Hommes: Ik vind ook dat bijvoorbeeld de woonlasten voor jongeren derma- te hoog zijn, dat zo'n afzonderlijke behandeling niet in aanmerking komt. Je mag geen verschil in beloning introduceren tussen jongeren en ouderen en je zult arbeidstijdverkorting gelijkmatig over de verschillende groepen moe- ten invoeren.

Vredeling: Ik heb daar wel een kanttekening bij. Kijk nu eens naar West-

Duitsland, waar men een systeem van vakopleiding heeft dat veel beter is

dan hier. Daar zijn in het leerlingensysteem 1 ,4 miljüi., jongeren opgeno-

men, tegen 75 000 jongeren in Nederland. Omgerekend is dat ongeveer vijf

maal zo veel. Ze krijgen dan ook maar een derde van het minimumjeugd-

loon dat wij kennen. Dat is in vrij overleg tot stand gekomen en men be-

schouwt het niet als een exploitatie van jongeren.

(14)

sociaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

Van den Berg: De Sitter, hoe beoordeel jij het streven naar de vijf-urige werkdag?

De Sitter: Je moet arbeidstijdverkorting ook eens bekijken vanuit degene die het bedrijf runt, vanuit de ondernemer. Er zitter allerlei problemen aan vast. Je moet bij een rigoureuze verkorting ineens tweemaal zo veel men- sen aannemen; en die zijn lang niet allemaal even goed. Verder zit je met een gigantisch schaalprobleem. Stel je hebt acht machines, waaraan acht mensen werken; dat is acht maal acht uur. Ga je nu de werktijd naar zeven uur terugbrengen, dan heb je aan elke machine één uur over. Moet je dan een technicus aan het werk zetten om van één machine twee te maken?

Je moet al gauw de hele produktietechniek overhoop halen.

Vanuit de produktie bezien is er veel meer te zeggen voor een vier-urige dan voor een vijf-urige werkdag. Je maakt dan twee ploegen van elk vier uur. Daar zou je dan met belastingtechnische maatregelen op kunnen in- spelen. Je slaat bedrijven voor de vennootschapsbelasting aan naar ar- beidsequivalenten van vier uur. Haalt een bedrijf het maximum, dan betaalt het minder belasting. Stelt men veel mensen voor acht uur aan, dan betaalt men meer. Je laat ondernemers zelf beslissen wat in het belang is van de efficiency van hun bedrijf. Je geeft zo de politieke besluitvorming ruimte, maar schakelt de markt niet uit. iets anders is de huishoudelijke arbeid. Ik vind dat die betaald moet worden. Ik ben oud-zeeman en kreeg mijn loon nooit helemaal uitbetaald; de helft, de rest ging naar huis toe, en dan was ik nog niet eens getrouwd. Waarom kan een huisvrouw niet de helft van het inkomen van haar man krijgen, of een man die thuisblijft de helft van het inkomen van zijn werkende vrouw? Waarom kan dat eigenlijk niet? In de resolutie worden alle vormen van arbeid wel gelijkwaardig gevonden, maar men spreekt als het er op aan komt alleen maar van 'de noodzaak voor iedereen tot het doen van huishoudelijk werk'. Als je van de onder- waardering van het huishoudelijk werk eindelijk eens af wilt komen, moet je niet zo'n tekst kiezen.

Van Stiphout Het is inderdaad de vraag of je je uitgangspunt zoekt bij een geforceerde verdeling van arbeid, of dat je minder afdwingt en door over- dracht van inkomen, door verzorgingslaan en dergelijke, een soort compen- satie aanbiedt. Dat laatste is in Nederland nogal weggelachen.

Vredeling: Je blijft zitten met het rolbevestigend karakter van verzorgings- loon. Vrouwen blijven dan in dat kleine kringetje van het huishouden. En als een vrouw eens gaat scheiden, staat ze met twee linkerhanden. Dat zie ik in de praktijk hardstikke duidelijk voor me.

Van Stiphout Toch vind ik dat van beide wegen de voor- en nadelen te weinig zijn doordacht, om voor een van de twee nu al een duidelijke keuze te maken.

Vreeman: Ik zou nog een opmerking willen maken over onbetaalde arbeid.

In de eerste plaats is onbetaald werk niet op voorhand kwalitatief goed. Er is veel monotone arbeid bij. Als je praat over verbetering van de kwaliteit van de arbeid moet je ook daaraan denken. In de tweede plaats is niet-be- taalde arbeid lang niet altijd hulpverlening. Het is ook het begeleiden van een jeugdelftal bij je voetbalclub. Daar zijn duizenden mensen mee bezig.

Je moet het dus niet helemaal in de Achterhuis-steer trekken.

Vredeling: Wat mij nog opvalt, is dat in het rapport gesproken wordt over

(15)

sociaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

het terugdringen van zwart werk. Ik geloof dat dat voor de toekomst niet houdbaar is. Het gaat onvermijdelijk toe naar meer zwart werk en daar zou- den we eens goed over na moeten denken. Bijvoorbeeld over de mogelijk- heid om belastingen en premies te verschuiven van de directe naar de indi- recte sfeer. Wat we nu zwart werk noemen gaat enorm toenemen, zeker bij een forse verkorting van de arbeidstijd.

Van den Berg: Ik dank jullie allen voor julie bijdrage aan dit gesprek.

(16)

document Michael Walzer

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

Socialisme en particulier initiatief

Hieronder publiceren we de vertaling van een artikel van Michael Walzer, mede-hoofdredacteur van het Amerikaanse, sociaal-democratisch-georiën- teerde tijdschrift Dissent Walzerplaatst zijn beschouwing tegen de achter- grond van een in de afgelopen decennia, ook in de VS, sterk toegenomen overheidsbemoeienis met sectoren als onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijk werk. Hij wenst krachtig stelling te nemen tegen het stre- ven van de regering-Reagan om die ontwikkeling middels belastingverla- ging en bezuinigingen op de collectieve uitgaven te keren, maar erkent dat de neo-conservatieve critici van de verzorgingsstaat vragen aansnijden die een serieuze behandeling vereisen.

Socialisten, zo meent hij, moeten zich niet in het defensief laten drukken en een eigen, kritische visie ontwikkelen op de groei van de verzorgingsstaat.

Voorop stelt hij daarbij het belang van het particulier initiatief - zowel in de vorm van schenkingen door particulieren aan charitatieve instellingen als in de vorm van vrijwilligerswerk. Beide vormen ze zijns inziens een noodzake- lijke aanvulling op, ja zelfs een onmisbare voorwaarde voor het bevredi- gend functioneren van overheidsvoorzieningen.

Walzers artikel, onder de titel 'Socialism and the gift relationship' in het herfstnummer van Dissent verschenen, vormt een interessante bijdrage aan het debat over de vernieuwing van het democratisch-socialisme - in de VS, maar zeer zeker ook in die Westeuropese landen waar de sociaal- democratie nog altijd een krachtige politieke beweging is. En voor de PvdA heeft het artikel bijzondere relevantie. Walzers benadering beweegt zich namelijk op het kruispunt van de discussie over twee thema's, die de PvdA sterk beroeren: de discussie over de verzorgingsstaat en die over het the- ma arbeid.

Wat de verzorgingsstaat betreft sluit Walzers artikel aan bij eerdere pub/i- katies inSenD waarin de groeiende macht van een professionele verzor- gingselite werd gekritiseerd, en waarin werd gepleit voor meer eigen ver- antwoordelijkheid van de burger en voor een meer positieve opstelling van de PvdA tegenover particulier initiatief (vgl. bijvoorbeeld de nummers van juli/augustus 1981, januari 1982, maart 1982). Ook brengt Walzer het ver- wante thema van wenselijkheid en mogelijkheid van sturing van de maat- schappelijke ontwikkeling vanuit een centraal punt, de (democratische) staat, (vgl. SenD van oktober 1982) ter sprake.

Wat het thema arbeid betreft lopen Walzers opvattingen parallel met de

herwaardering van niet-betaalde arbeid, zoals ondernomen in het WBS-rap-

port Denken over arbeid en in de daarop geënte concept-resolutie van het

PvdA-bestuur. (zie elders in dit nummer). Walzers voorstellen voor meng-

vormen van betaalde en onbetaalde arbeid, van arbeidsdwang en vrijwillig-

heid, en zijn opvattingen over de verhouding tussen vrijwilligheid en gelijke

behandeling kunnen daarbij een nieuw licht werpen op het in de PvdA sterk

omstreden idee van een maatschappelijke dienstplicht (door het partijbe-

stuur in de concept-resolutie afgewezen) en op eerdere voorstellen van An-

(17)

document dré van der Louw om jeugdige uitkeringstrekkers tot het verrichten van maatschappelijk nuttige arbeid te verplichten.

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

Walzers betoog valt in twee delen uiteen. In het eerste deel onderbouwt hij de stelling dat met de opbouw van een verzorgingsstaat de afhankelijkheid van mensen niet automatisch hoeft te verminderen. Aan de hand van Ri- chard Titmuss' beroemde studie over de 'gift relationship' houdt hij een pleidooi voor liefdadigheid en vrijwilligheid als essentiële onderdelen van een socialistisch stelsel van sociale zorg. De overheid moet niet meer (maar ook niet minder) dan een bepaald minimum aan voorzieningen ga- randeren. Wie wè/ meer wil, verabsoluteert het socialistisch streven naar gelijkheid en stuurt aan op een monotone, eenvormige samenleving.

In het tweede gedeelte past Walzer deze principes toe op de politiek. Hij keert zich tegen de zijns inziens al te gemakkelijke weg van subsidiëring door de overheid van verkiezingscampagnes en beargumenteerd het princi- pieel belang dat socialisten zouden moeten hebben bij een gedeeltelijke handhaving van het marktmechanisme. Of ze nu aan de macht zijn of al- leen maar met veel moeite vier maal per jaar een voortreffelijk blad als Dis- sent uitbrengen.

Anders dan het artikel van Dahrendorf over verzorgingsstaat en sociaal-de- mocratie (afgedrukt in SenD van ju/i/augustus 1981) zoekt Walzer zijn in- spiratie voor de vernieuwing van het democratisch-socialisme binnen de traditionele socialistische beweging, in het bijzonder bij het associatieve so- cialisme. Dat lijkt inderdaad een inspiratiebron van belang nu de sociaal- democratie voor de opgave staat om het paradigma van de 'verzorgings- staat', dat zij decennia lang heeft gekoesterd, op zijn minst op onderdelen bij te stellen. (vertaling en inleiding: Paul Kalma/Marnix Krop)

I. Verzorgingsstaat en liefdadigheid

Een paar jaar geleden verscheen in de New York Times een lang artikel over het verval van liefdadigheid en vrijwilligerswerk in de geavanceerde verzorgingsstaten van West-Europa. 1 In landen als Zweden, Denemarken en West-Duitsland zijn charitatieve instellingen op allerlei gebied (weeshui- zen, tehuizen voor ongehuwde moeders, rechtsbijstand, het bezoeken van ziekenhuizen en gevangenissen, e.d.) in grote moeilijkheden geraakt. Ze waren altijd grotendeels afhankelijk van particuliere bijdragen en onbetaal- de activiteiten. Die bijdragen kwamen niet alleen van heel rijke mensen, maar ook van grote aantallen gewone burgers. De burgers zijn nu echter tot de conclusie gekomen dat sociale zorg een kwestie van rechtvaardig- heid is, niet van liefdadigheid; een zaak van de staat, niet van individuen.

Ze betalen belasting en dat is dat. De staat moet voor hun gevoel maar ne- men wat hij nodig heeft; de rest kunnen de burgers legitiem en zonder ge- wetensbezwaren aan zichzelf besteden. De rijken van hun kant vinden de belastingen ongetwijfeld veel te hoog en geven de voorkeur aan schenkin- gen, zo hoog als ze zelf willen. Maar ook zij zijn, gegeven de bestaande belastingdruk, geneigd om minder aan liefdadigheid te doen.

Vrijwilligerswerkers waren traditioneel vooral uit de midden en hogere inko-

mensgroepen afkomstig en zij droegen het leefpatroon dat in die kringen

gewoon is, uit. Mannen hielden zich vooral bezig met het besturen van

charitatieve instellingen, terwijl de eigenlijke verzorging van de armen, de

zieken en de bejaarden door vrouwen gebeurde. Het werk in ziekenhuizen

en scholen vormde een soort huishoudelijk werk buitenshuis, waarvoor in

de eerste plaats huisvrouwen in aanmerking kwamen die thuis hulp had-

den of al oudere kinderen, en die er dus de tijd voor hadden. Maar in dat

(18)

document

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

patroon kwam nu verandering; bestuur en feitelijke verzorging werden steeds meer geprofessionaliseerd; steeds meer vrouwen gingen betaalde arbeid verrichten. De collectieve voorzieningen waren geen zaak meer voor amateurs; en er was geen enkele reden om voor de staat, die over zulke enorme inkomstenbronnen beschikte en zoveel mensen aanstelde, onbe- taald werk te doen.

Die laatste opvatting werd natuurlijk bevestigd en verder uitgedragen door overheidsfunctionarissen, verzorgingsbureaucraten en leiders van ambtena- renbonden. Het liefdadigheidswerk was immers altijd ontsnapt aan over- heidscoördinatie en vrijwilligers deden werk waarvan andere mensen, die daar meer behoefte aan hadden, zouden kunnen leven. Ook de armen zelf hadden, toen hun stem in de politiek gehoord begon te worden, weinig met vrijwilligers op. Het realiseren van hun rechten kon toch niet afhankelijk zijn van de grillen en de voortdurende ontoereikendheid van het particulier ini- tiatief? Alleen overheidsfunctionarissen konden hen helpen met de stiptheid en regelmaat waarop ze als burgers recht hadden. Zoals de staat vanaf zijn ontstaan militaire bescherming heeft geboden door een leger op de been te brengen, zo dient de verzorgingsstaat nu sociale bescherming te bieden door een leger van hulpverleners op de been te brengen. Net zoals indertijd privé-oorlogen werden geëlimineerd, zo zou nu ook de particuliere liefdadigheid geëlimineerd moeten worden. Militaire en sociale bescherming vereisen beide grootschaligheid, centrale planning en democratische (dwin- gende) controle.

In de Verenigde Staten heeft de verzorgingsstaat zich wat anders ontwik- keld. Hij heeft zich minder ver ontwikkeld en is bovendien tot stand geko- men naast, en niet als vervanging van, particuliere liefdadigheid. Een groot deel van het belastinggeld heeft zijn uiteindelijke bestemming gevonden via door particulieren bestuurde en (voor een deel) door particulieren gefinan- cierde organisaties. Er is minder aandacht besteed aan de coördinatie en de veralgemenisering van de voorzieningen. Momenteel bestaan er zo'n 300 000 instellingen zonder winstoogmerk in de VS, die zich bezighouden met religieus werk, onderwijs en sociale zorg; in 1979 wisten deze groepe- ringen 36 miljard dollar aan individuele bijdragen te verwerven (concerns, stichtingen, en dergelijke voegden daar zo'n 5 miljard dollar aan toe). 2 Dat is een hoop geld, maar het overheidsaandeel op dit terrein is nog veel gro- ter - en dat aandeel is de afgelopen tijd steeds gegroeid. Een groot aantal particuliere instellingen (bijvoorbeeld de meeste particuliere universiteiten) zijn niet langer in staat om zichzelf te financieren; ze zijn feitelijk onderge- schikt aan de staat (en in toenemende mate afhankelijk van hetzelfde soort professionals dat de overheidsvoorzieningen gaande houdt). Ondanks al ons pluralisme wijkt de ontwikkeling op lange termijn in ons land niet veel af van de meer gecentraliseerde, geavanceerde verzorgingsstaten in West- Europa.

Nu heeft de regering-Reagan echter, aangemoedigd door neo-conservatie-

ve intellectuelen, zich tot taak gesteld om deze ontwikkeling te keren. Het

beleid is van een grote eenvoud: de regering heeft de overheidsuitgaven

voor sociale zorg sterk verminderd; ze heeft de belastingen verlaagd en

mannen en vrouwen, bedrijven en organisaties, aangemoedigd om meer

geld te geven aan liefdadige instellingen. Dat is een nieuw voorbeeld van

aanbod-economie: men gaat ervan uit dat meer particuliere rijkdom tot

meer liefdadigheid leidt. Zo doen we dat in Amerika, suggereren Reagan

c.s. De sociale zorg zal minder bureaucratisch, meer vertrouwd en buurtge-

richt worden. Er zal ook minder sociale zorg komen; want er is niemand

met verstand van zaken die gelooft dat individuen en organisaties zo veel

schenkingen zullen doen dat de vermindering van overheidsuitgaven ook

(19)

document

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

maar bij benadering wordt gecompenseerd (trouwens, het verlagen van de belastingtarieven zal het doen van schenkingen eerder afremmen dan be- vorderen, omdat het de kosten van liefdadigheid vergroot). Evenmin valt er een grote toename van het vrijwilligerswerk te verwachten, zelfs niet onder toegewijze republikeinen.

Veel mensen zullen dus getroffen worden, en er zal op dit punt een strijd gevoerd worden waaraan we ons niet mogen onttrekken. Maar dan nog blijven er vragen te beantwoorden op politiek en moreel gebied - en op strategisch gebied, want Reagan heeft zich gestort op aspecten van het verzorgingsstelsel die veel mensen zeer problematisch vinden. Hoe moeten socialisten zich opstellen tegenover liefdadigheid en vrijwilligerswerk? Hoe moeten we reageren op hun verval, nu of misschien in de toekomst?

In het verleden was liefdadigheid niet bepaald geliefd bij links. Ze werd over het algemeen gebrandmerkt als een burgerlijke vorm van 'noblesse oblige', een vorm van aanpassing aan, in plaats van verandering van de ongelijkheid die een klassenmaatschappij kenmerkt; ja, eigenlijk een soort tentoonstelling en versterking van die ongelijkheid. Ik denk dat het zo een- voudig niet ligt. De conservatieve kritiek op de verzorgingsstaat, voorzover geen zuiver ideologische dekmantel voor de afbraak van die verzorgings- staat, snijdt vragen aan die ook voor socialisten van belang zijn. Tenslotte zijn socialistische activiteiten altijd voor een groot deel gefinancierd door particuliere bijdragen en uitgevoerd door mensen die het voor de zaak van het socialisme deden. Links heeft, net als de Kerk, zijn tiende penning ge- kend. En is het dagelijkse welzijn van mensen niet ook een zaak om voor te strijden? Waarom zouden we de verdedigers van een bureaucratische staat worden?

Afhankelijkheid in de verzorgingsstaat

De traditionele afkeer van liefdadigheid wordt aardig verwoord door Oscar Wilde in 'De ziel van de mens onder het socialisme'. 'De besten onder de armen zijn er nooit dankbaar voor', schrijft Wilde, en hij vervolgt: 'Ze zijn ondankbaar, ontevreden, ongehoorzaam en opstandig. En daar hebben ze groot gelijk in. Ze zien liefdadigheid als een belachelijk inadequate manier om iets terug te doen, een sentimentele bedeling, die de gever meestal vergezeld laat gaan van een brutale poging om hun privé-leven te tiranni- seren ... En wat bedelen betreft: het is veiliger om te bedelen dan om te ne- men, maar nemen is wel zo plezierig'. 3

Hieruit klinkt een soort opstandigheid die (anders dan de laatste zin sugge- reert) weinig met politieke actie te maken heeft. Maar Wilde blijkt ook een zeker gevoel te hebben voor het idee van morele integriteit, van menselijke kracht, dat aan socialistische politiek ten grondslag ligt. Liefdadigheid leidt tot afhankelijkheid. En het bezwaar tegen liefdadigheid houdt verband met het bezwaar tegen bedelarij. Bedelen is een activiteit die de weldoeners aan de armen ontlokken; het is iets vernederends, een zeer pijnlijk voor- beeld van de macht van het geld. 'Liefdadigheid verwondt degene die haar ontvangt', schrijft Marcel Mauss in zijn beroemde essay 'De schenking', 'en al onze morele inspanningen zijn erop gericht om de onbewust-schadelijke patronage van de rijke weldoener te onderdrukken'. 4 Dat heeft links tenmin- ste geprobeerd. En die verwonding blijft niet tot één partij beperkt. De ge- varen van afhankelijkheid zijn wederzijds: ontzag, passiviteit, nederigheid aan de ene kant; arrogantie en zelfingenomenheid aan de andere kant. Het is een van de doelstellingen van de verzorgingsstaat, direct ná het streven naar vermindering van armoede en pijn, om die gevaren te overwinnen.

Maar het gewenste resultaat bereikt men niet door particuliere liefdadigheid

alleen maar door overheidsvoorzieningen te vervangen. Overheidsoptreden

(20)

document

socialisme en democratie, nummer 12, december 1982

is noodzakelijk, want de staat is, meer dan welke particuliere groep burgers ook, in staat om een effectief hulpverleningsprogramma te blijven uitvoeren.

Maar op zichzelf leidt hulp niet tot onafhankelijkheid: oude gedragspatronen blijven bestaan; de armen zijn nog steeds vol ontzag, passief en nederig (en 'de besten onder hen' zijn de gevangenen van een vage opstandig- heid), terwijl ambtenaren de arrogantie en zelfingenomenheid van hun par- ticuliere voorgangers overnemen.

Voorzover deze gewoonten zijn overwonnen, is dat niet zo zeer aan de verzorgingsstaat te danken als wel aan de bewegingen en partijen die voor de opbouw van die verzorgingsstaat strijden. Onafhankelijkheid wordt in po- litieke actie geboren, namelijk wanneer mannen en vrouwen hun zwijgen verbreken, zich organiseren en voor zichzelf en voor anderen opkomen. De linkse partijen en bewegingen hebben in de moderne tijd de belangrijkste kern gevormd van zelfhulp en wederzijdse ondersteuning. En ze zijn, zoals ik al zei, gesteund door de financiële bijdragen van de betrokkenen en door de tijd en energie die zij in hun werk staken - zelfs als het om mensen ging die verschrikkelijk arm waren en die onvoldoende toegang hadden tot gezondheidszorg, huisvesting, onderwijs, en dergelijke. Ze eisten van alles van de gemeenschap, maar schiepen tegelijkertijd eigen gemeenschappen, die zichzelf konden onderhouden. Men kan zich echter afvragen of zoiets nog mogelijk is, nu de verzorgingsstaat vaste voet aan de grond gekregen heeft. Stel je voor dat links aan de macht is, en dat haar leiders onze auto- riteiten geworden zijn: welke vormen zouden zelfhulp en wederzijdse on- dersteuning dan aannemen? Vroeger dacht men dat het als volgt zou gaan. We schaffen de armoede af en vervolgens zullen de armen van voorheen, alle geholpen en opgebeurde mannen en vrouwen, gewoon gaan deelnemen aan de dagelijkse besluitvorming in de maatschappij. De gesocialiseerde economie zal voortaan hun wederzijds hulpbetoon zijn.

Door het verdwijnen van angst en gebrek zullen de mensen onafhankelijk worden. Maar zelfs als we de verzorgingsstaat met optimisme bekijken, en ervan uitgaan dat armoede niet meer bestaat, dan nog zullen mensen angst en gebrek kennen en hulp nodig hebben - omdat ze ziek, oud of al- leen zijn, of om wat voor reden dan ook in moeilijkheden verkeren. Boven- dien is onafhankelijkheid de uitkomst van het soort hulp dat ze ontvangen.

Verzorgingsfunctionarissen kunnen, net als elke rijke filantroop, mannen en vrouwen tot cliënten maken en hen, om zo te zeggen, hulpbehoevend hou- den. Het doel van een socialistische verzorgingsstaat moet het tegendeel hiervan zijn: niet een eind maken aan de behoefte aan hulp (want daar komt geen eind aan), maar om de hulpbehoevenden zichzelf te laten hel- pen. Aan de strijd tegen armoede en ziekte zouden veel burgers - armen en minder-armen net zo goed als welgestelden - moeten deelnemen. Dat betekent dat er plaats moet zijn, zelfs in een programma van overheids- hulp, zelfs als we sociale zorg opvatten als een kwestie van rechtvaardig- heid, voor wat Richard Titmuss in zijn gelijknamige boek The gift relation- ship noemt. 5

Gelijkheid en liefdadigheid

Titmuss heeft de wijze onderzocht waarop in verschillende landen bloed voor het gebruik in ziekenhuizen werd verzameld. Daarbij concentreerde hij zich voornamelijk op verkoop of donorschap op de markt enerzijds en een soort wijdverbreide liefdadigheid anderzijds. Zijn boek is een verdediging van het donorschap (hij wilde de verkoop van bloed zelfs verbieden), dat zijns inziens efficiënter zou zijn, beter en zuiverder bloed zou opleveren en, vooral, een soort collectief altruïsme zou bevorderen.

Zijn bewijsvoering is vakkundig en hartstochtelijk. Maar het boek zou van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- het overzicht van de bijdrage van in totaal € 4.500 of meer die de partij in dat kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij de gegevens die op grond van artikel

- het overzicht van de bijdrage van in totaal € 4.500 of meer die de partij in dat kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij de gegevens die op grond van artikel

- het overzicht van de bijdrage van in totaal € 4.500 of meer die de partij ïn dat kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij de gegevens die op grond van artikel

- het overzicht van de bijdrage van in totaal € 4.500 of meer die de partij in dat kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij de gegevens die op grond van artikel

CDA in het politieke krachtenveld.. Het CDA beschouwt de door velen geopperde verdwijning van de links-rechts-tegenstelling als een aantrekkelijke kans voor

Algemene wetgeving, die de rechten vastlegt, die individuele burgers tegenover de gemeenschap en tegenover elkaar kunnen doen gelden (burgerlijke rechten, strafrecht, rechten

Omdat dat met het geval is, is het noodzakelijk de werkingsduur te verlengen en wel tot 1 augustus 1985 voor het basisonderwijs (omdat op die datum de Wet op het

Zij acht slechts elke georganiseerde religie krachtens haar natuur en structuur onmachtig, de mensheid blijvend in goede menselijkheid te verbinden, waar welke georganiseerde