• No results found

Bijlage 1 Klimaatverandering wereldwijd en het Kyoto Protocol

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bijlage 1 Klimaatverandering wereldwijd en het Kyoto Protocol "

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijlagen

Bijlage 1 Klimaatverandering wereldwijd en het Kyoto Protocol

Het is inmiddels bekend dat de veranderingen in het klimaat te wijten zijn aan de uitstoot van broeikasgassen door de mens. Zeker na de Industriële Revolutie zijn de hoeveelheden emissies sterk toegenomen. Voornamelijk CO2, oftewel koolstofdioxide, is de grote boosdoener en de uitstoot zal in de nabije toekomst eerder toenemen dan afnemen ondanks de voorgenomen maatregelen. De verwachtingen zijn hierdoor dan ook dat de temperatuur op aarde in de 21

e

eeuw enkele graden zal stijgen. De effecten van een stijgende temperatuur op de aarde kunnen ernstige gevolgen hebben voor de mensheid. Binnen de Europese Unie is daarom besloten dat er zal worden gestreefd naar een maximale temperatuurstijging van twee graden Celsius boven het niveau van voor de Industriële Revolutie. De uitstoot van broeikasgassen zal daarom moeten dalen naar zo’n 20 tot 40 procent ten opzichte van het niveau van het jaar 1990. Het eerste begin is gemaakt tijdens het overleg in Kyoto in 1997 waar werd gesproken over het veranderende klimaat en welke maatregelen zouden moeten worden getroffen om hier het hoofd aan te bieden.

Om een en ander te verduidelijken volgt hieronder een chronologisch overzicht

1

van de gebeurtenissen tijdens de klimaatconferenties die werden gehouden sinds 1992:

1992: De eerste klimaatconferentie vindt plaats in Rio de Janeiro (Brazilië). Op deze conferentie wordt een verdrag ondertekend door 186 landen, waaronder Amerika. Het is echter een verdrag met weinig concrete afspraken. Het doel is om de uitstoot van broeikasgassen in de hand te houden om zodoende verdere klimaatverandering te voorkomen.

1997: Er vindt een VN-Conferentie plaats in Kyoto (Japan) waarbij de industrielanden (de 39 meest ontwikkelde landen) tot het besluit komen om gezamenlijk een CO2 reductiedoelstelling na te streven. Het is de bedoeling om de CO2 uitstoot met 5,2% per jaar (op het niveau van het jaar 1990) te reduceren vanaf 2008 en 2012. De voor Nederland hiermee gepaard gaande kosten liggen volgens het Centraal Planbureau op het niveau van 0,8% tot 4,8% van het nationaal inkomen.

2000: Ditmaal vindt de conferentie plaats in Den Haag (Nederland), alwaar gesproken wordt over de mogelijke sancties en de daarvoor te gebruiken instrumenten bij het onverhoopt niet nakomen van de doelstellingen door een deelnemend land. Men komt echter niet tot afspraken.

In Den Haag besluiten de Verenigde Staten zich niet te conformeren aan de gemaakte afspraken in Kyoto. Ondanks het feit dat de Verenigde Staten goed zijn voor 36% van de uitstoot van broeikasgassen in de wereld, vindt President Bush de economische kosten die met de uitvoering gepaard gaan te zwaar wegen.

2001: In Bonn (Duitsland) komen de milieuministers van de deelnemende landen bijeen. Ze besluiten dat wanneer landen hun doelstelling niet hebben gehaald in 2012, ze 30% meer reductie zullen moeten realiseren. Er zullen echter geen geldboetes worden gegeven aan landen

1

Bron: www.milieudefensie.nl/klimaat/visie/kyotoprotocol/index.htm

(2)

die hun doelstelling niet behalen. Door water bij de wijn te doen trekt men de twijfelaars Canada en Japan wel over de streep om mee te doen aan het Kyoto protocol.

2001 en 2002: In Marrakech en in Delhi (India) worden de Kyoto afspraken verder aangescherpt.

2004: Ook Rusland besluit het Kyoto protocol te aanvaarden. Rusland is goed voor 17% van de totale wereld uitstoot van CO2.

2005: In Bonn (Duitsland) zijn verdere toekomstige klimaatplannen gemaakt. Hulp aan de minst ontwikkelde landen om zich aan te kunnen passen aan de klimaatveranderingen is onder meer aan bod gekomen.

De in werking treding van het Kyoto protocol heeft lang op zich laten wachten. Tijdens het Kyoto protocol was namelijk wel gesproken over de doelstellingen die zouden moeten worden behaald maar niet over de wijze van uitvoering en de daarmee gepaard gaande regelgeving. Een volgende tegenslag was het feit dat de Verenigde Staten onder leiding van president Bush niet akkoord ging met het verdrag van Kyoto. Het zou volgens hem een negatieve uitwerking hebben op de Amerikaanse economie en het feit dat ontwikkelingslanden worden vrijgesteld van reducties vonden ze onrechtvaardig. Aangezien minimaal 55 landen, die gezamenlijk 55 procent van de uitstoot van CO2 voor hun rekening namen, het verdrag moesten goedkeuren lag het lot van het verdrag nu in handen van Rusland. Ondanks aanvankelijk gemengde signalen besloot Rusland uiteindelijk in oktober 2004 het verdrag te ratificeren. Om precies te zijn op 16 februari 2005 is het Kyoto protocol in werking getreden.

De deelnemende landen hoeven niet allemaal even veel te reduceren, hieronder is voor enkele ons omringende landen en voor de Europese Unie als geheel de reductiedoelstelling weergegeven:

Figuur B1 Reductiedoelstelling voor broeikasgassen in de periode 2008-2012 ten opzichte van het jaar 1990

0%

5%

10%

15%

20%

25%

Dene m ark

en

D ui ts land Frank

rij k N ede

rland

V erenig d K

oni nk rijk

Eu ro pe se U ni e

Bron: www.energie.nl

België 7,50%

Denemarken 21,0 % Duitsland 21,0 % Frankrijk 0,0 % Nederland 6,0 % Verenigd

Koninkrijk

12,50%

Europese Unie

8,0 %

(3)

De emissie reductiedoelstellingen hebben betrekking op de volgende zes broeikasgassen:

• Koolstofdioxide (CO2)

• Methaan (CH4)

• Distikstofoxide (N2O)

• Gefluoreerde koolwaterstoffen (PFK’s)

• Volledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen (HFK’s)

• Zwavelhexafluoride (SF6)

Deze zes broeikasgassen zijn echter niet allemaal even schadelijk. De mate van schadelijkheid van elke van de zes broeikasgassen wordt daarom omgerekend naar hoeveelheden CO2 met een vergelijkbaar broeikaseffect (dit zijn de zogenaamde CO2 equivalenten). Op deze manier zijn de landen vrij in hun keuze op welke wijze ze de reductiedoelstelling willen behalen. Een verdere mate van vrijheid zit in de periode 2008 tot 2012. Er had ook gekozen kunnen worden voor een peiljaar maar door te kiezen voor een vijf jaar durende periode neemt de flexibiliteit toe.

Het verdrag van Kyoto heeft betrekking op nagenoeg alle sectoren in de economie. Enkel de sectoren luchtvaart en internationale scheepvaart vallen buiten het verdrag van Kyoto. Dit wil niet zeggen dat deze sectoren onschadelijk zijn voor het milieu, integendeel zelfs. Het probleem ligt in het feit dat het vliegverkeer en de internationale scheepvaart grensoverschrijdende dienstverlening uitoefenen, waardoor de verantwoordelijkheid moeilijk valt neer te leggen bij één enkel land. De bedoeling is om in de nabije toekomst dit verantwoordelijkheidsvraagstuk op te lossen aangezien zeker de luchtvaart een grote uitstoot van broeikasgassen voor zijn rekening neemt.

Er is op dit moment echter ook een tegenhanger van het verdrag van Kyoto in de maak

2

. Amerika, Australië, Zuid-Korea, China en India zijn op dit moment bezig om in het geheim onderling afspraken te maken om hun uitstoot te beperken. Deze vijf landen zijn gezamenlijk goed voor maar liefst 40%

van de totale wereld uitstoot aan broeikasgassen. Van deze vijf landen is Zuid-Korea de enige die ook het verdrag van Kyoto heeft ondertekend, de andere vier zijn juist tegenstanders van het verdrag. In tegenstelling tot het verdrag van Kyoto zal deze nieuwe samenwerking een meer vrijwillig karakter hebben in plaats van het vast pinnen van de deelnemende landen aan te behalen percentages emissie reductie. De belangrijkste bron van energiebesparing moet volgens president Bush de nieuwe technologische ontwikkelingen worden en het toenemende gebruik van natuurlijke en duurzame energiebronnen als bijvoorbeeld wind en water.

2

Bericht van 15 juli 2005 op planet.nl. De samenwerking is nog niet officieel bekend gemaakt en

eventuele afspraken zijn nog in de ontwikkelingsfase. Er is verder nog weinig bekend over verdere

invulling van het plan.

(4)

Bijlage 2 Het Rebound effect

Door de inspanningen van de overheid om energie te besparen en meer gebruik te gaan maken van duurzame energie zal het energiegebruik gaan dalen. Gevolg van deze daling is het zogeheten reboundeffect

3

. Het reboundeffect is het effect waarbij door de toename van energiebesparende maatregelen de vraag toeneemt naar de processen die nu minder energie gebruiken. Dit is het gevolg van de dalende kosten van energie die apparaten en processen goedkoper maken dan voorheen het geval was. Als bijvoorbeeld een woning isolatie krijgt, vallen de kosten voor het verwarmen van deze woning lager uit. Hierdoor zal de vraag naar warmte toenemen. Hetzelfde geldt voor de elektriciteitsproductie, een goedkopere elektriciteitsproductie zal leidden tot een groeiende vraag naar elektriciteit. Er treedt dus een prijseffect op, des te goedkoper iets is, des te groter de vraag.

Het reboundeffect kan worden opgesplitst in twee gedeeltes, een substitutie effect en een bestedingseffect. Het substitutie effect is het effect waarbij het energiegebruik goedkoper is geworden ten opzichte van andere productiefactoren zoals arbeid en kapitaal. Processen en technieken die gebruik maken van energie zullen hierdoor van groter belang worden in de productie ten koste van de andere productiefactoren, oftewel een stijgende vraag. Als er geen sprake van een toenemend gebruik van energie ondanks de daling in de prijs van energie, spreken we van het bestedingseffect. Het effect van de goedkopere energie is een grotere bestedingsruimte, die deels tot de aanschaf van meer energiegebruikende producten zal leidden, oftewel ook hier een stijgende vraag naar energie.

De omvang van het reboundeffect is voor een belangrijk deel afhankelijk van de energieprijzen. Als de energieprijs hoog is ten opzichte van de andere productiefactoren zal het prijseffect dat optreedt bij een toename van energiebesparende maatregelen groter zijn dan wanneer de energieprijs laag is ten opzichte van de andere productiefactoren. Het prijseffect zal ook hoog zijn wanneer de energiekosten een groot aandeel hebben in de totale kosten van een huishouden. Een verlaging van de kosten van energie hebben dan een grote invloed op de totale kosten.

Een andere bepalende factor is de mogelijkheid van partijen om daadwerkelijk te substitueren. In het geval van ondeelbare procesinstallaties zal een kostenverlaging geen mogelijkheid bieden om het gebruik van deze installatie te laten toenemen. Vanzelfsprekend zal dan het bestedingseffect overheersen.

Greening et al. (2000) heeft voor onder andere huishoudens de omvang van het reboundeffect bepaald. Hieronder een overzicht van het reboundeffect van verschillende energievragende activiteiten voor huishoudens:

3

Bron: www.cpb.nl, CPB notitie ‘Neveneffecten van het verlenen van subsidies voor

energiebesparing’, 2002

(5)

Tabel B1: Reboundeffect voor verschillende activiteiten

Energievragende activiteit Reboundeffect

ruimteverwarming 10 tot 30%

ruimtekoeling 0 tot 50%

waterverwarming 10 tot 40%

verlichting 5 tot 12%

apparaten (witgoed) 0%

vervoermiddelen 10 tot 30%

Bron: Greening et al. (2000)

(6)

Bijlage 3 Vragenlijst interviews

De bedoeling van dit interview is om aanvullende informatie te verkrijgen over de toekomst van de markt van het Energie Prestatie Advies (EPA). In mijn scriptie wordt er gekeken naar drie kaders die van invloed zijn op de huidige markt (bestuurlijk, wetgevend en financieel). Met behulp van de scenario’s en de interviews hoop ik een beeld te krijgen van de toekomstige mogelijkheden en problemen voor de markt van het EPA.

1. Wat voorziet u voor de toekomst van de markt van het EPA in Nederland?

VERPLICHTEND SCENARIO

Het verplichtende scenario (S1) is het scenario waarin de invoering van het energiecertificaat verplicht wordt gesteld voor alle woningeigenaren. Dit scenario kan nog worden opgesplitst in twee delen, waarbij het verschil hem zit in de snelheid van invoering van het verplichte certificaat.

Enerzijds is er de mogelijkheid van een snelle invoering (S1a), binnen twee of drie jaar moet iedereen verplicht een certificaat kunnen laten zien in geval van verkoop,m verhuur of verbouwing van de woning. In het andere geval is de invoeringstijd langer (S1b), met een maximum van acht tot tien jaar, waarbij er tijdens de invoering gebruik zal worden gemaakt van natuurlijke momenten om woningeigenaren te verplichten een energiecertificaat te hebben. De natuurlijke momenten zijn verkoop, verhuur of verbouwing van de woning. De invoering zal hierdoor vanzelf een langere periode bestrijken dan in het geval van een snelle invoering binnen twee à drie jaar.

De voordelen van een verplichtend scenario zijn: De nadelen van een verplichtend scenario zijn:

- de verplichte invoering geeft de zekerheid van het benutten van een groot potentieel voor energiebesparing

- minder daadkrachtige burgers kunnen mogelijk financieel niet voldoen aan de verplichting

- voor de overheid een financiële besparing door het overbodig worden van subsidies en fiscale tegemoetkomingen

- de controle op naleving van de verplichting kost tijd en geld

- minder administratie voor de overheid om de juistheid van de subsidieaanvragen na te gaan en te verwerken

- er is mogelijk op korte termijn een tekort aan gekwalificeerde en deskundige EPA adviseurs (S1a) - EPA adviseurs hebben zekerheid over hun nabije

toekomst, aangezien iedereen verplicht een advies moet aanvragen

- een verplichting kan weerstand op roepen onder de bevolking

2. Hoe denkt u over de voordelen en de nadelen van het verplichte scenario zoals hierboven is weergegeven en ziet u zelf nog andere voordelen of nadelen?

3. Welke gevolgen zal de verplichte invoering hebben voor de uitvoerende adviserende partijen (zowel voor de particuliere EPA adviseur als voor de grotere partijen)?

STIMULEREND SCENARIO

Het stimulerende scenario (S2) is het scenario waarin de invoering niet verplicht wordt gesteld maar

er wordt gestreefd naar het stimuleren van woningeigenaren om toch een advies uit te laten voeren om

(7)

een energiecertificaat te verkrijgen. Er kan op verschillende (drie) manieren gepoogd worden om een stimulans te geven aan de woningeigenaren.

• S2a. - stimuleren met behulp van een subsidieregeling voor alle woningeigenaren (zoals de in 2003 stopgezette EPR).

• S2b. - stimuleren met behulp van een tenderregeling (regeling waarbij alleen projecten met het grootste CO2 rendement in aanmerking komen voor een subsidie), vooral gerichte op de grotere adviserende partijen of CO2 producerende partijen.

• S2c. - stimuleren door middel van het informeren van de woningeigenaren welke maatregelen ze kunnen treffen en benadrukken dat de terugverdientijd en de lagere energierekening de gedane investeringen op middellange termijn meer dan compenseren. Op deze manier zal het bewustzijn van de woningeigenaren geprobeerd worden te veranderen, iets wat met financiële prikkels achterwege blijft.

De voordelen van een stimulerend scenario zijn: De nadelen van een stimulerend scenario zijn:

- een tenderregeling subsidieert in principe alleen de meest rendabele projecten (geld wordt efficiënt gebruikt)

- een groot gedeelte van het potentieel van energiebesparing blijft onbenut aangezien veel mensen geen weet hebben van de mogelijkheden en subsidies - door betere informatievoorziening kan het bewustzijn

van de woningeigenaren ten goede worden beïnvloed.

Zodoende zal op lange termijn subsidiering minder noodzakelijk blijken en zullen woningeigenaren sneller op eigen initiatief maatregelen treffen

- de subsidieaanvragen zullen gecontroleerd moeten worden, wat kosten met zich meebrengt.

- ook minder welvarende woningeigenaren kunnen met behulp van subsidiering in de gelegenheid worden gesteld om besparende maatregelen te treffen, iets wat anders niet mogelijk was geweest

- in het geval van een tenderregeling zullen de particuliere adviseurs deels buitenspel worden gezet

4. Hoe denkt u over de voordelen en de nadelen van het stimulerende scenario zoals hierboven is weergegeven?

5. Welke gevolgen zal het stimulerende scenario hebben voor de uitvoerende adviserende partijen (zowel voor de kleinere, particuliere EPA adviseur als voor de grotere partijen)?

VERPLICHTEND OF STIMULEREND 6. Welk scenario zou u prefereren?

7. Welk scenario acht u het meest waarschijnlijk?

EPBD

Binnen de Europese Unie is de richtlijn ‘Energy Performance Building Directive’ (EPBD) sinds 4

januari 2003 in werking getreden. Het doel van deze Europese richtlijn voor de gebouwde omgeving

is om het verbeteren van de energieprestaties van gebouwen te stimuleren. Onderdeel van de richtlijn

is onder meer de invoering van een energiecertificaat. De bedoeling was om in 2006 de EPBD

richtlijn wettelijk in te voeren in onder meer Nederland, wat echter niet is gebeurd.

(8)

8. Wat denkt u dat het tijdstip van invoering van de EPBD richtlijn zal zijn en waarom juist dat tijdstip?

9a. Wordt er ook druk uitgeoefend door de Europese Commissie op Nederland na het uitstel van de oorspronkelijke invoeringsdatum van januari 2006 en zo ja, hoe?

9b. Zijn de administratieve lasten van de invoering van de EPBD richtlijn onevenredig hoog?

10. Is er iets bekend over sancties voor woningeigenaren in het geval van niet naleving van het hebben van een verplicht energiecertificaat als de EPBD richtlijn is ingevoerd?

11. Bent u het met mij eens dat de onlangs aangenomen ontwerpresolutie (23 maart 2006) in het Europees Parlement over een gezamenlijk Europees energiebeleid een doorbraak is?

12. In Denemarken heeft de aanpak een vergaand verplicht karakter. Er zijn goede resultaten behaald

en Denemarken wordt dan ook gezien als inspiratiebron voor andere landen en dus ook voor

Nederland. Vindt u de Deense aanpak ook een goede aanpak voor Nederland? Welk element spreekt u

hierin met name aan?

(9)

Bijlage 4 Het potentieel op basis van de terugverdientijd

De invoering van de EPBD richtlijn heeft enkel tot gevolg dat alle woningeigenaren in Nederlanden binnenkort zullen moeten beschikken over een energiecertificaat. Het hebben van een energiecertificaat geeft echter geen enkele garantie dat er daadwerkelijk energiebesparende maatregelen zullen worden getroffen. Om toch een schatting te kunnen maken van de mogelijke te behalen potentiële energiebesparing in Nederland zullen er aannames moeten worden gedaan over het vermoedelijke gedrag van woningeigenaren. Een andere benadering dan het bepalen van het potentieel door te kijken naar het bouwjaar, is in dit geval het vermoedelijke gedrag op basis van de lengte van de terugverdientijd. Hoe sneller een investering is terugverdiend, des te aantrekkelijker de maatregel is voor een woningeigenaar en daarom zal er worden verondersteld dat deze maatregel dan ook meer zal worden uitgevoerd.

In tabel B2 staan enkele mogelijke uit te laten voeren maatregelen om energie te besparen in de woning (die we eerder zagen in tabel 9):

Tabel B2: Mogelijk te nemen maatregelen en de daarbij horende besparing in m

3

gas en in euro Maatregel Gemiddelde

jaarlijkse besparing in m

3

gas

Kosten in euro

Terugverdientijd

Afdichten van kieren en naden 80 m

3

gas € 45 1 jaar Dakisolatie (schuin dak van onverwarmde

zolder)

300 m

3

gas € 935 5,5 jaar Vloerisolatie (van onverwarmde zolder) 400 m

3

gas € 685 3 jaar Isolatie van de bodem van de kruipruimte 140 m

3

gas € 1120 14 jaar Isolatie van de vloer op de begane grond 190 m

3

gas € 1350 12,5 jaar Isolatie van bestaande spouwmuren 225 m

3

gas € 575 4,5 jaar Isolatie van de buitengevel 325 m

3

gas € 3700 20 jaar Vervanging van enkel glas door gewoon

dubbel glas

320 m

3

gas € 2000 10-13 jaar

Bron: www.milieucentraal.nl

Op basis van de terugverdientijd zal er worden gekeken welke maatregelen waarschijnlijk zullen

worden genomen in woningen. De terugverdientijd is belangrijk in deze, aangezien mensen bij hun

tijdsvoorkeur het heden meestal prefereren boven de toekomst. Ze hebben liever iets nu dan iets in de

toekomst. In de onderstaande tabel staan de terugverdientijden met het daarmee corresponderende

deelname percentage van de totale woningvoorraad. Voor de deelname percentages zijn er twee

inschattingen, een maximale deelname en een minimale deelname.

(10)

Tabel B3: Deelname percentages naar terugverdientijd

Terugverdientijden Maximale deelname

percentages van de totale

woningvoorraad

Minimale deelname percentages van de totale

woningvoorraad Terugverdientijd van 0 tot 3 jaar 100% 50%

Terugverdientijd van 3 tot 6 jaar 75% 25%

Terugverdientijd van 6 tot 9 jaar 40% 10%

Terugverdientijd van 9 tot 12 jaar 20% - Terugverdientijd van 12 tot 18 jaar 10% - Terugverdientijd van meer dan 18 jaar 2% -

De totale woningvoorraad wordt geschetst in tabel B4.

Tabel B4: Totale woningvoorraad onderverdeeld naar eengezins –en meergezinswoningen

Totale woningvoorraad 6763000

Eengezinswoningen 4751000 Meergezinswoningen 2012000 Bron: www.cbs.nl

Voor de eengezinswoningen en meergezinswoningen gelden dezelfde definities als in paragraaf 6.1 het geval was. Meergezinswoningen zullen geen gebruik maken van dakisolatie en vloerisolatie van de zolder.

Maximale deelname

In tabel B5 wordt de laatste kolom ‘aantal woningen’ bepaald op basis van het deelnamepercentage maal het totaal aantal woningen (6763000 uit tabel B4). In geval van de maatregel dakisolatie en de maatregel vloerisolatie van de zolder wordt het aantal woningen bepaald door het deelname percentage te vermenigvuldigen met het aantal eengezinswoningen (4751000 uit tabel B4). De meergezinswoningen komen niet voor deze maatregelen in aanmerking.

Tabel B5: Aantal woningen per maatregel bij maximale deelname

Maatregel Terugverdientijd Deelname % Aantal woningen

Afdichten van kieren en naden 1 jaar 100% 6763000 Dakisolatie (schuin dak van onverwarmde

zolder). Alleen voor eengezinswoningen

5,5 jaar 75% 3563250

Vloerisolatie (van onverwarmde zolder).

Alleen voor eengezinswoningen

3 jaar 87,5% 4157125

Isolatie van de bodem van de kruipruimte 14 jaar 10% 676300 Isolatie van de vloer op de begane grond 12,5 jaar 10% 676300 Isolatie van bestaande spouwmuren 4,5 jaar 75% 5072250 Isolatie van de buitengevel Ruim 20 jaar 2% 135260 Vervanging van enkel glas door gewoon

dubbel glas

10-13 jaar 20% 1352600

(11)

Tabel B6: Besparing in miljoenen m

3

gas naar maatregel

Maatregel Besparing

Afdichten van kieren en naden 6763000 * 80 m

3

gas 541 miljoen Dakisolatie (schuin dak van onverwarmde zolder) 3563250 * 300 m

3

gas 1069 miljoen Vloerisolatie (van onverwarmde zolder) 4157125 * 400 m

3

gas 1662 miljoen Isolatie van de bodem van de kruipruimte 676300 * 140 m

3

gas 94,7 miljoen Isolatie van de vloer op de begane grond 676300 * 190 m

3

gas 128,5 miljoen Isolatie van bestaande spouwmuren 5072250 * 225 m

3

gas 1141 miljoen Isolatie van de buitengevel 135260 * 325 m

3

gas 44 miljoen Vervanging van enkel glas door gewoon dubbel

glas

1352600 * 320 m

3

gas 432,8 miljoen

Totaal 5,113 miljard

Aangezien 1 PetaJoule overeenkomt met 31,6 miljoen m

3

gas is de totale besparing in Petajoule de volgende: 5113 / 31,6 = 161,8 PJ. Hier moet wel de kanttekening worden gemaakt dat er geen zekerheid bestaat over het werkelijke gedrag van woningeigenaren met het oog op de terugverdientijd.

In tabel B6 worden het aantal woningen uit tabel B5 vermenigvuldigd met de bijbehorende besparing in m

3

gas uit tabel B2.

Minimale deelname

In tabel B7 wordt de laatste kolom ‘aantal woningen’ bepaald op basis van het deelnamepercentage maal het totaal aantal woningen (6763000 uit tabel B4). In geval van de maatregel dakisolatie en de maatregel vloerisolatie van de zolder wordt het aantal woningen bepaald door het deelname percentage te vermenigvuldigen met het aantal eengezinswoningen (4751000 uit tabel B4). De meergezinswoningen komen niet voor deze maatregelen in aanmerking.

Tabel B7: Aantal woningen per maatregel bij minimale deelname

Maatregel Terugverdientijd Deelname % Aantal woningen

Afdichten van kieren en naden 1 jaar 50% 3381500 Dakisolatie (schuin dak van onverwarmde

zolder). Alleen voor eengezinswoningen

5,5 jaar 25% 1187750

Vloerisolatie (van onverwarmde zolder).

Alleen voor eengezinswoningen

3 jaar 37,5% 1781625

Isolatie van de bodem van de kruipruimte 14 jaar 0% 0 Isolatie van de vloer op de begane grond 12,5 jaar 0% 0 Isolatie van bestaande spouwmuren 4,5 jaar 25% 1690750 Isolatie van de buitengevel Ruim 20 jaar 0% 0 Vervanging van enkel glas door gewoon

dubbel glas

10-13 jaar 0% 0

(12)

Tabel B8: Besparing in miljoenen m

3

gas naar maatregel

Maatregel Besparing

Afdichten van kieren en naden 3381500 * 80 m

3

gas 270,5 miljoen Dakisolatie (schuin dak van onverwarmde zolder) 1187750 * 300 m

3

gas 356,3 miljoen Vloerisolatie (van onverwarmde zolder) 1781625 * 400 m

3

gas 712,65 miljoen Isolatie van de bodem van de kruipruimte 0 * 140 m

3

gas 0

Isolatie van de vloer op de begane grond 0 * 190 m

3

gas 0

Isolatie van bestaande spouwmuren 1690750 * 225 m

3

gas 380,4 miljoen Isolatie van de buitengevel 0 * 325 m

3

gas 0

Vervanging van enkel glas door gewoon dubbel glas

0 * 320 m

3

gas 0

Totaal 1,719 miljard

Aangezien 1 PetaJoule overeenkomt met 31,6 miljoen m

3

gas is de totale besparing in Petajoule de volgende: 1719 / 31,6 = 54,43 PJ. Ook hier moet de kanttekening worden gemaakt dat er geen zekerheid bestaat over het werkelijke gedrag van woningeigenaren met het oog op de terugverdientijd.

In tabel B8 worden het aantal woningen uit tabel B7 vermenigvuldigd met de bijbehorende besparing

in m

3

gas uit tabel B2.

(13)

Bijlage 5 Uitwerking van het verdisconteren

De jaarlijkse besparing van het potentieel voor woningen bedraagt 2,55 miljard m

3

gas. Gegeven de huidige gasprijs in 2006 van € 0,57 euro per m

3

bedraagt de jaarlijkse geldelijke besparing € 1,45 miljard.

Om te bepalen of de besparingsmogelijkheden rendabel zijn moeten we de jaarlijkse geldelijke besparing verdisconteren om deze te vergelijken met de eenmalige investering van € 11,82 miljard.

Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van de volgende vergelijking:

S

1

/ (1+r) + S

2

/ (1+r)

2

+ S

3

/ (1+r)

3

+ S

4

/ (1+r)

4

+ S

5

/ (1+r)

5

+ etc. – I > 0

Waarbij,

S

i

= de geldelijke besparing in jaar i, met S

1

= S

2

= S

3

= S

4

= S

5

= etc.

r = de discontovoet, deze is gelijk aan de gemiddelde spaarrente van de banken, oftewel 4 % I = de eenmalige investering, deze bedraagt € 11,82 miljard

Uitwerking:

1,45 / (1,04) + 1,45 / (1,04)

2

+ 1,45 / (1,04)

3

+ …. + 1,45 / (1,04)

9

+ 1,45 / (1,04)

10

– 11,82 < 0

want: 11,76 miljard – 11,82 miljard = - 0,06 miljard en dus < 0.

1,45 / (1,04) + 1,45 / (1,04)

2

+ 1,45 / (1,04)

3

+ …. + 1,45 / (1,04)

10

+ 1,45 / (1,04)

11

– 11,82 > 0

want: 12,70 miljard – 11,82 miljard = + 0,88 miljard en dus > 0.

De vergelijking is voor het eerst groter dan nul als er meer dan 11 jaar een jaarlijkse besparing van

€1,45 miljard plaatsvindt. Aangezien in bronnen werd aangegeven dat isolatiemateriaal een

levensduur zou hebben van 30 jaar kunnen we stellen dat de investering rendabel zal zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dankzij deze wet kunnen mensen met een handicap of chronische ziekte beter voor zichzelf opko- men en dus beter meedoen, ook als het gaat over wonen.. Toegankelijkheid

In die nulmeting kunt u een overzicht maken van de stand van zaken op een aantal terreinen waarvoor de gemeente verantwoordelijkheid draagt, zoals toegankelijkheid van

De onderzoeker concludeert dat het totale energieverbruik van verkochte wasmachines voor en na het instellen van de premie gelijkblijft. 2p 22 † Is de conclusie van de

Art 9.1 zegt dat de overheid ervoor moet zorgen dat mensen met een handicap zelfstandig kunnen leven en volledig kunnen meedoen.. De overheid moet maatregelen nemen die ervoor

Economisch was het verdrag zeer wel verdedigbaar, maar het was boven alles een politiek verdrag, al vraagt men zich ook af, of het overwegende politieke element

Sinds 1 januari 2017 is het verplicht om gebouwen, bedrijven en informatie toegankelijk te maken voor personen met een beperking.. In een integraal plan moeten gemeenten

Publicatie en onderhandeling over richtlijnvoorstel Pijler 1 Publicatie en onderhandeling over richtlijnvoorstel Pijler 2 Implementatieraamwerk voor gecoordineerde

a) The competent authority which has already issued the approval of the vehicle, provides the competent authority where approval of the vehicle is sought with an overview of