• No results found

Inzet in het Grote Merengebied, Centraal-Afrika (1998 – heden)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Inzet in het Grote Merengebied, Centraal-Afrika (1998 – heden)"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inzet in het Grote Merengebied, Centraal-Afrika (1998 – heden)

United Nations Organization Mission in the Democratic Republic of the Congo (MONUC) Duur: 7 januari 2005 – 17 februari 2007

Aantal militairen: 3 Onderscheidingen: geen Dodelijke slachtoffers: geen

United Nations Operation in Burundi (ONUB) Duur: 24 september 2004 – 24 september 2005

Aantal militairen: 1 Onderscheidingen: geen Dodelijke slachtoffers: geen

United Nations Integrated Office in Burundi (BINUB) Duur: 28 februari 2007 – heden

Aantal militairen: 3 Onderscheidingen: geen Dodelijke slachtoffers: geen

European Union Force Democratic Republic of Congo (EUFOR RDC) Duur: 13 juli – 18 december 2006

Aantal militairen: 62 Onderscheidingen: geen Dodelijke slachtoffers: geen

European Union Police Democratic Republic of Congo (EUPOL RDC) Duur: april 2005 – oktober 2005; 9 januari 2006 – 21 december 2006

Aantal militairen: 5 Onderscheidingen: geen Dodelijke slachtoffers: geen

Security Sector Reform Burundi

Duur: 1 april – 30 juni 2004; 14 – 28 januari 2006 en 14 januari 2007 – heden Aantal militairen: 16

Onderscheidingen: geen Dodelijke slachtoffers: geen

Security Sector Reform Congo Duur: 1 september 2005 – 1 maart 2006

Aantal militairen: 2

(2)

Onderscheidingen: geen Dodelijke slachtoffers: geen

European Union Security (EUSEC) Duur: 22 mei 2006 – heden

Aantal militairen: 15 Onderscheidingen: geen Dodelijke slachtoffers: geen

Achtergronden

Het Grote Merengebied omvat de staten Rwanda, Burundi, Uganda, (het oosten van) Congo en (delen van westelijk) Tanzania en Kenia. Het is een van de dichtstbevolkte gebieden van Afrika. De vulkanische grond behoort tevens tot de meest vruchtbare van het continent. Het gebied is hoger gelegen dan de omringende landen, waardoor het klimaat (anders dan de rest van tropisch equatoriaal Afrika) subtropisch aandoet. Tropische ziekten komen daardoor min- der voor dan in andere delen van Afrika.

De eerste Europese ontdekkingsreizigers arriveerden in het midden van de negentiende eeuw in het gebied. Vanaf ongeveer 1880 was Afrika het doelwit van een ongekende Europese ex- pansiedrift. De informele invloed van de Europese mogendheden, gebaseerd op militaire in- vloed en economische overheersing, werd vervangen door direct koloniaal bestuur. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België verdeelden het Grote Merengebied. Uganda en Kenia kwamen in Britse handen, Duitsland claimde Rwanda, Burundi en Tanzania, terwijl Leopold II – koning van België – persoonlijk Congo verwierf. Later, in 1908, kwam Congo in handen van de Belgische staat. Na de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog verloor Duitsland zijn ko- loniaal bezit weer. Tanzania werd afgestaan aan het Verenigd Koninkrijk. Rwanda en Burundi kwamen in Belgische handen.

Tegenstellingen tussen de Hutu- en Tutsi-bevolkingsgroepen in Rwanda, Burundi en Oost- Congo zouden uiteindelijk het hele Grote Merengebied destabiliseren. Hun conflict ging terug tot het koloniale tijdperk. De Europese koloniale bestuurders meenden in genoemde landen te maken te hebben met een feodale maatschappij. Tutsi’s hielden in hun ogen een sociaaleco- nomisch onderscheid in stand, waarbij de Hutu-meerderheid als horige boer het land bewerkte voor de machthebbende Tutsi-minderheid. De Europeanen zagen ook duidelijk etnische ver- schillen tussen de twee groepen. Het onderscheid had echter geen etnische grondslag, maar een economische. De Tutsi’s waren veetelers, de Hutu’s landbouwers. De koningen van Bu- rundi en Rwanda waren Tutsi, omdat het bezit van vee meer aanzien had. In Uganda speelde dit veel minder een rol.

Zowel Duitsland als België versterkten in Rwanda en Burundi het onderscheid tussen Tutsi’s en Hutu’s. Zij gebruikten de Tutsi-elite om hun greep op het land te vergroten, waardoor het sociale evenwicht tussen de Tutsi’s en Hutu’s verloren ging. In Rwanda veranderde na de

(3)

Tweede Wereldoorlog het Belgische beleid ten gunste van de Hutu’s, waarmee een einde kwam aan de Tutsi-overheersing. De wraakgevoelens onder de Hutu’s waren echter sterk.

Hun afkeer van de Tutsi’s leidde in november 1959 tot een gewelddadige uitbarsting. Tijdens een grote boerenopstand werden vele Tutsi’s vermoord en verjaagd. Grote aantallen Tutsi’s vluchtten naar onder andere Uganda, waar zij tientallen jaren in ballingschap verbleven. Uit- eindelijk verenigden zij zich in het Rwandese Patriotic Front (RPF), een gewapende verzets- beweging die Rwanda in oktober 1990 met behulp van het Ugandese leger binnenviel.

Een groot aantal Hutu’s zag de in Rwanda achtergebleven Tutsi’s – maar ook de verzoenings- gezinde gematigde Hutu-oppositie – als handlangers van het RPF. De door de Hutu’s gedo- mineerde Rwandese regering beschuldigde Uganda ervan steun te geven aan de Tutsi-rebellen van het RPF. De moord op de Rwandese Hutu-president Habyarimana op 6 april 1994 (zijn vliegtuig werd neergeschoten) leidde tot een ongekende, georganiseerde massaslachting van Tutsi-burgers en gematigde Hutu’s door Hutu’s uit alle gelederen van de bevolking. De goed getrainde troepen van het Tutsi-rebellenleger RPF gingen als reactie daarop in het offensief en veroverden in drie maanden bijna geheel Rwanda. Uit angst voor wraakacties sloegen de Hu- tu’s massaal op de vlucht naar vooral Congo.

Burundi werd vanaf de onafhankelijkheid in 1962 tot 1993 geregeerd door een Tutsi-dictator.

Hutu’s waren in deze periode regelmatig het slachtoffer van extremistische Tutsi’s. In 1993 werd een Hutu, Melchior Ndadaye, gekozen tot president. Hij werd enkele maanden later vermoord door Tutsi-militairen. De rellen die daarop uitbraken kostten 50.000 tot 100.000 mensen het leven. De opvolger van Ndadaye zat in hetzelfde vliegtuig als de Rwandese presi- dent Habyarimana toen het werd neergeschoten. Het democratische experiment, dat in 1993 was ingezet, mislukte uiteindelijk toen Tutsi’s in 1996 de gekozen president aan de kant schoven.

De gebeurtenissen in Rwanda en Burundi hadden effect op de gehele regio. Rwandese Tutsi’s organiseerden hun verzet vanuit Uganda, terwijl Burundese Hutu’s hetzelfde deden vanuit Congo. Congo werd evenals zoveel andere landen in Afrika in het begin van de jaren zestig onafhankelijk. Het land werd tussen 1965 en 1997 geregeerd door Mobutu Sese Seko, wiens bestuur zich kenmerkte door een combinatie van repressie, nepotisme en verdeel en heers. Het land heette sinds 1971 Zaïre, en dat bleef zo tot het einde van zijn bewind in 1997. De Vere- nigde Staten steunden Mobutu gedurende de Koude Oorlog door dik en dun. Die steun viel weg na de val van de Muur in 1989. Een politieke en economische crisis was het gevolg. De roep om politieke hervormingen werd daardoor steeds luider, terwijl de Congolese economie in een malaise geraakte. Mobutu greep de crisis in het Grote Merengebied in 1994 aan om de aandacht van zijn binnenlandse problemen af te leiden. Hij gebruikte de Hutu-vluchtelingen in het oosten van Congo om Rwanda en Uganda te destabiliseren, de voorgenomen verkiezin- gen in eigen land te vertragen en de Congolese Tutsi’s (die hij als een bedreiging zag voor zijn regime) te vervolgen. Rwanda en Uganda bewapenden op hun beurt de Congolese Tut- si’s. Andere groeperingen sloten zich bij hen aan en kozen Laurent Kabila tot leider van hun beweging. Militair gezien waren deze rebellen sterker dan het Congolese leger. De Congolese hoofdstad Kinshasa viel in mei 1997 in hun handen. Mobutu vluchtte naar het buitenland.

(4)

De machtsbasis van de nieuwe Congolese president Kabila werd in 1998 steeds smaller. Hij kreeg ruzie met zijn oude Tutsi-bondgenoten, die nog steeds steun kregen van Rwanda en Uganda. De Tutsi-rebellen namen de wapens weer op en slaagden er bijna in Kinshasa in te nemen. Zij kregen steun van de Mouvement pour la Libération du Congo (MLC) die, onder leiding van Jean-Pierre Bemba, actief was in de noordelijke provincie Equateur. De opzet van de rebellen werd slechts verijdeld doordat Kabila militaire steun kreeg van Angola, Namibië, Tsjaad en Zimbabwe. Elk van deze landen had zo zijn eigen redenen om te interveniëren.

Zimbabwe en Namibië hadden belangen in de Congolese mijnbouw. Angola wilde een einde maken aan de steun die de rebellenbeweging UNITA genoot in Congo, en Tsjaad wilde voet aan de grond krijgen in dit deel van Afrika. De Congolese burgeroorlog was zo verworden tot een grote Afrikaanse statenoorlog.

Interventie in het Grote Merengebied: mandaat, taken en omvang

De regeringen van Congo, Angola, Namibië, Rwanda, Uganda en Zimbabwe ondertekenden in juli 1999 het Lusaka-akkoord dat een einde beoogde te maken aan de conflicten in Congo.

De twee grootste rebellenbewegingen volgden in augustus 1999. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties stemde op 6 augustus 1999 met resolutie 1258 in met de inzet van militaire liaisonofficieren die tot taak hadden de uitvoering van het akkoord te ondersteunen. De liai- sonmissie werd conform resolutie 1279 van de Veiligheidsraad omgezet in de United Nations Organization Mission in the Democratic Republic of the Congo (naar de Franse naam Mission des Nations Unies en République Démocratique du Congo, afgekort tot MONUC). De Veilig- heidsraad breidde het mandaat van MONUC een aantal malen uit. De vredesmacht groeide navenant. MONUC droeg actief bij aan de handhaving van het staakt-het-vuren en de verbete- ring van de mensenrechten, de hervorming van het veiligheidsapparaat, de humanitaire hulp- verlening en het herstel van de rechtsstaat. MONUC stond borg voor de veiligheid en bewe- gingsvrijheid van haar eigen personeel en hielp bij de voorbereiding en uitvoering van verkie- zingen. De vredesmacht speelde een belangrijke rol bij de ontwapening, demobilisatie, repa- triëring, re-integratie en herhuisvesting van leden van de voormalige strijdende partijen. Het stond MONUC vrij, zo bepaalde de Veiligheidsraad, alle middelen te gebruiken die nodig waren om haar mandaat in de conflictgebieden ten uitvoer te brengen. De organisatie van MONUC onderging in de laatste maanden van 2004 en de eerste maanden van 2005 ingrij- pende wijzigingen. Zo werd het personeelsplafond verhoogd van 10.800 naar 16.700 militai- ren, verdeeld over een drietal brigadesterke eenheden in de Oost-Congolese provincies Ituri, Noord-Kivu en Zuid-Kivu, een strategisch hoofdkwartier in Kinshasa en een operationeel divisiehoofdkwartier in de stad Kisangani. Daarnaast bevonden zich in Congo 175 civiele politieagenten en 727 stafmedewerkers.

Een jaar na het Akkoord van Lusaka werd het Akkoord van Arusha gesloten. Een tweetal ver- zetsgroeperingen, de CNDD-FDD en Palipehutu-FNL, nam echter niet deel aan de onderhan- delingen. Laatstgenoemde groepering verzette zich met geweld tegen het vredesakkoord. De Afrikaanse Unie (AU) stelde op 2 april 2003 – in anticipatie op een VN-vredesmacht – de

(5)

African Mission in Burundi (AMIB) in, de eerste vredesmacht in haar geschiedenis. De Vei- ligheidsraad besloot op 21 mei 2004 in resolutie 1545 tot oprichting van de United Nations Operation in Burundi (naar de Franse naam Organisation des Nations Unies au Burundi, af- gekort tot ONUB) waarin de AMIB naadloos opging. Deze vredesmacht (5.650 blauwhelmen, 200 militaire waarnemers en 120 civiele politieagenten) was onder meer belast met de contro- le op de handhaving van het staakt-het-vuren, het ondersteunen van de ontwapening, demobi- lisatie en re-integratie van de verschillende rebellengroeperingen, het monitoren van de invoer van illegale wapens en het bevorderen van de interne stabiliteit en veiligheid.

De VN-Veiligheidsraad stelde vast dat een regionale aanpak van de problemen in het Grote Merengebied de voorkeur had. De Raad riep MONUC en ONUB dan ook op om samen te werken en hun handelen af te stemmen met de Burundese en Rwandese overheden. De werk- zaamheden van ONUB verliepen aanvankelijk moeizaam. Het ontbrak Burundi namelijk aan een betrouwbaar justitie- en legerapparaat, terwijl de criminaliteit groot was. In de maanden mei tot augustus 2005 waren er verkiezingen, die relatief rustig verliepen. Sindsdien was er sprake van een positieve kentering. Leger en politie traden meer gedisciplineerd op, de crimi- naliteit nam af en de gewapende oppositie moest aan invloed inboeten.

Het mandaat van ONUB liep af op 31 december 2006. Enkele maanden eerder was de Burun- dese regering een staakt-het-vuren overeengekomen met de enige nog overgebleven rebellen- groepering, Palipehutu-FNL. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties wilde echter een vinger aan de pols houden in Burundi. ONUB ging daarom over in het United Nations Inte- grated Office in Burundi (naar de Franse naam Bureau Intégré des Nations Unies au Burundi, afgekort tot BINUB). BINUB hield zich bezig met de verbetering van het bestuur en de rechtshandhaving, vergroting van de persvrijheid, ondersteuning van de ontwapening, demo- bilisatie en re-integratie van rebellen, en de hervorming van de veiligheidsdiensten. Verder coördineerde BINUB de inspanningen van diverse hulporganisaties. Niet onbelangrijk was de ondersteuning van het vredesproces.

De Nederlandse inzet in het Grote Merengebied

In de periode 1998-2002 vond een herijking plaats van de bilaterale Nederlandse ontwikke- lingshulp. Er was sprake van een verschuiving van projecthulp naar ondersteuning van een hele sector (bv. defensie, justitie, onderwijs). Het streven was de coherentie van het ontwikke- lingsbeleid te vergroten. Conflicten en duurzame ontwikkeling dienden in samenhang te wor- den aangepakt. Een meerjarige betrokkenheid bij het land in kwestie was dan ook wenselijk.

Tegelijkertijd beperkte Nederland ook het aantal partnerlanden waarop de hulp zich zou con- centreren. Naast armoede werd ook goed bestuur een selectiecriterium voor partnerlanden. In Afrika bezuiden de Sahara bleven uiteindelijk vijftien partnerlanden over, waaronder Rwanda en Uganda. Congo en Burundi kwamen niet in aanmerking voor structurele bilaterale hulp.

Zij konden alleen aanspraak maken op humanitaire hulp en activiteiten rond vredesopbouw en goed bestuur.

(6)

Burundi

Kolonel drs. A.J.A. Beukering verbleef namens de minister van Ontwikkelingssamenwerking van april tot en met juni 2004 in Burundi om de bouw van een groot tentenkamp te coördine- ren. Het samenbrengen van rebellen en reguliere soldaten in één kamp moest, vooruitlopend op hun re-integratie in de maatschappij, de onderlinge verstandhouding verbeteren. Hier bleef het echter niet bij. Het Ministerie van Defensie stelde vanaf 24 september 2004 voor de duur van een jaar een luitenant-kolonel beschikbaar als plaatsvervangend hoofd civiel-militaire samenwerking in het hoofdkwartier van ONUB. De officier, luitenant-kolonel A. van den Boogaard, coördineerde de militaire hulpprogramma’s met de aanwezige hulporganisaties en leverde een bijdrage aan het Information Collection Plan. Nederland schonk in januari 2006 39 DAF-vrachtwagens van het type YA 4440 aan de Burundese politie. Drie rij-instructeurs en een onderhoudsspecialist van de Koninklijke Landmacht werden gedurende twee weken ter beschikking gesteld om Burundees personeel op te leiden.

De ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie besloten eind november 2006 om de SSR-afdeling van het nieuwe BINUB met een luitenant-kolonel te versterken en twee zogehe- ten bilaterale SSR-adviseurs in te zetten. De VN waren eind februari 2007 nog druk bezig met de afwikkeling van ONUB toen de Nederlandse SSR-specialist als een van de eerste BINUB- stafleden arriveerde. Het zou nog enkele maanden duren voordat BINUB op volle sterkte was.

In de tussentijd concentreerde de Nederlandse SSR-adviseur zich op het uitwerken van plan- nen die werden gefinancierd door het Peacebuilding Fund van de VN. De beide bilaterale adviseurs arriveerden achtereenvolgens in de tweede week van januari en de laatste week van februari. Zij werden belast met het management van SSR-projecten; het identificeren van nieuwe projecten, trajectmanagement en oplevering. De ene adviseur, een luitenant-kolonel, richtte zich op het Ministerie van Defensie. De ander, een majoor, ging naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Publieke Veiligheid. De militaire adviseur werkte aan een aantal kleinere onderliggende SSR-projecten om draagvlak te scheppen voor de grote projecten die volgden. De adviseur politiezaken inventariseerde de knelpunten bij de Police Nationale de Burundi (PNB), om een realistisch strategisch plan op te kunnen stellen. Het plan beoogde de PNB verder op te bouwen en te professionaliseren. Dat was geen gemakkelijke klus. De PNB bestond medio 2007 namelijk uit oudgedienden van de gendarmerie, voormalige soldaten en ongeschoolde rebellen, en stond in laag aanzien bij de bevolking. De politieadviseur was te- vens belast met de fondsenwerving voor het plan en stelde de prioriteiten bij de uitvoering van het plan.

Het SSR-detachement kon met het oog op de uitvoering van projecten tijdelijk worden ver- sterkt. Zo verzorgde Nederland eind 2007 gedurende enkele weken een tweetal zogeheten train-the-trainer cursussen. Twee sportinstructrices van de Koninklijke Marechaussee (KMar) gaven aan twaalf Burundese politievrouwen een zelfverdedigingscursus en gingen in op de behandeling van zedenmisdrijven, terwijl twee andere instructeurs motorrijles gaven. Een derde bilaterale SSR-adviseur arriveerde in dezelfde periode in Burundi om samen met een medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een haalbaarheidsstudie uit te voeren naar een School voor Vredesmissies. Nederland financierde niet alleen kleinschalige projec-

(7)

ten, maar besloot in 2006 ook de kosten op zich te nemen voor de bouw van een nieuw briga- dehoofdkwartier voor het Burundese leger. Ondertussen verslechterde de veiligheidssituatie in Burundi. De Burundese strijdkrachten werden regelmatig geprovoceerd door rebellen van de FNL. Die voelden zich politiek in het nauw gedreven en wilden op deze manier laten zien dat ze nog steeds een partij waren waar rekening mee gehouden moest worden. Verder verliep de re-integratie van voormalige militairen en politiefunctionarissen erg stroef. Ex-militairen wa- ren in grote mate verantwoordelijk voor de toegenomen criminaliteit. Het Burundese leger wist uiteindelijk deze dreigingen met succes het hoofd te bieden.

United Nations Organization Mission in the Democratic Republic of the Congo

Secretaris-generaal Kofi Annan van de VN benoemde per 1 februari 2005 zijn militaire advi- seur, de Nederlandse generaal-majoor der mariniers P.C. Cammaert, tot divisiecommandant van MONUC. In november 2005 werd een Nederlandse inlichtingenofficier toegevoegd aan de staf van Cammaert. Deze was belast met de inlichtingenvoorbereiding van speciale opera- ties tegen milities en bendes. Cammaert stuurde de onder zijn bevel staande troepen op opera- tioneel en tactisch niveau aan, terwijl de force commander – tot 4 april 2005 de Nigeriaanse luitenant-generaal Somaila Iliya, daarna de Nigeriaanse luitenant-generaal Babacar Gaye – op strategisch niveau het bevel voerde. De speciale civiele vertegenwoordiger van Annan in Congo, de Amerikaan W.L. Swing, drong er bij Cammaert op aan de milities desnoods met geweld te ontwapenen. Die gaven zich echter niet zomaar gewonnen. Vooral in de provincie Ituri kwam het regelmatig tot bloedige botsingen tussen Congolese regeringstroepen, ge- steund door de VN, en diverse gewapende groeperingen. Maar ook in de beide Kivu’s lieten de VN zich niet onbetuigd en werd nadrukkelijk het gevaar gezocht om de missie te doen sla- gen. Hiervoor betaalden de lidstaten wel een prijs: in de anderhalf jaar sinds het aantreden van Cammaert sneuvelden twintig VN-militairen. Zo liep een eenheid uit Bangladesh op 25 fe- bruari 2005 in een hinderlaag, waarbij negen militairen het leven verloren. Een jaar later, op 23 januari 2006, kwamen acht Guatemalteekse militairen om het leven tijdens gevechten met leden van de Ugandese Lord’s Resistance Army. Een veelvoud aan militieleden moest het verzet met de dood bekopen. Reagerend op criticasters verklaarde Cammaert: “Those guys who are so critical, let them come down here and get their boots muddy. Everyone can talk but I will get on and do my own thing. We have learnt the lessons of Srebrenica, Somalia and Rwanda. If we have an opponent that engages (…) or misbehaves, he will feel the conse- quences. It's very simple.” Cammaert keerde op 17 februari 2007 terug naar Nederland.

Het Congolese regeringsleger, de Forces Armées de la République Démocratique de Congo (FARDC), was nauwelijks in staat om met MONUC samen te werken. De FARDC verkeerde in een erbarmelijke staat. Het was opgebouwd uit elementen van het voormalige leger, aange- vuld met nieuwe rekruten afkomstig van de vele illegale milities en legertjes. De betaling, voeding en huisvesting van de militairen was slecht. Reden waarom zij zich tegenover de burgerbevolking vaak niet veel beter gedroegen dan de rebellen. De FARDC-militairen had- den verder weinig vuurdiscipline, waardoor zij snel door hun munitie heen waren en op de vlucht sloegen. MONUC-troepen moesten dan de strijd overnemen. MONUC beschikte echter over onvoldoende troepen om eenmaal ingenomen gebied permanent te beveiligen.

(8)

De ontwapening van de vele milities en legertjes was een enorme uitdaging. De jarenlange oorlog, de wijdverbreide corruptie en het slechte bestuur hadden Congo ernstig verdeeld. De overheid was weinig daadkrachtig of geheel afwezig. Nederland was een van de grootste do- noren van ontwikkelingshulp. Investeren in ziekenhuizen en scholen had echter weinig zin zolang rondtrekkende milities en bendes de gebouwen weer platbrandden. Rebellen en rege- ringsmilitairen konden enerzijds kiezen voor demobilisatie en re-integratie. In dat geval kre- gen zij een korte beroepstraining, waarna de gedemobiliseerde een op zijn beroep toegesneden uitrusting meekreeg. Anderzijds konden beide groepen kiezen voor een carrière in het nieuwe nationale leger. Er werden zes integratiekampen gebouwd om de vorming van in het totaal achttien geïntegreerde brigades te faciliteren. Het Nederlandse Ministerie van Ontwikkelings- samenwerking trok hiervoor vijf miljoen euro uit. Met dat geld werden in twee militaire kam- pen nabij de Oost-Congolese plaatsen Goma en Beni de leefomstandigheden verbeterd. Het Zuid-Afrikaanse leger voerde de werkzaamheden uit. De beide kampen kwamen respectieve- lijk in maart en juni 2006 gereed. Elk kamp bood onderdak aan 4.200 militairen, die deels in houten barakken en deels in tenten, beide voorzien van veldbedden en slaapzakken, werden gehuisvest. De Nederlandse brigadegeneraal J.R. Mulder werd van 1 september 2005 tot 1 maart 2006 geplaatst bij de Nederlandse ambassade te Kinshasa om toe te zien op een juiste besteding van het geld. Mulder gaf zijn Congolese collega’s tevens adviezen op het gebied van security sector reform. Hij werd bijgestaan door een militaire assistent.

EUSEC RDC

De integratie van voormalige regeringssoldaten en rebellen in de République Démocratique du Congo (RDC) verliep moeizaam: militairen moesten soms maanden wachten voordat ze met hun opleiding en training konden beginnen. Elf van de in totaal achttien geïntegreerde brigades hadden begin 2007 operationeel moeten zijn. Dat waren er vier. De nieuwe brigades waren nauwelijks militair getraind, slecht bewapend en zonder logistieke ondersteuning. Sol- daten moesten via de commandantenlijn worden uitbetaald, wat vaak niet gebeurde. De Con- golese autoriteiten vroegen de Europese Unie (EU) te helpen bij de hervorming van leger, politie en justitie. De EU riep een tweetal missies in het leven: EUSEC RDC en EUPOL RDC. De operatie EUSEC ging in juni 2005 van start en bestond initieel uit 46 personen die werkzaam waren in Kinshasa, Kisangani, Goma, Bunia en Bukavu. EUSEC hielp bij het op- stellen van een militair statuut, alsook bij administratieve en financiële regelgeving. Verder ondersteunde de EU de registratie van de biometrische gegevens van alle Congolese militai- ren. Onder de paraplu van EUSEC werd tevens het project EUSEC FIN uitgevoerd dat de betaling van soldij aan de soldaten moest stroomlijnen. De missie bestond vooral uit Franse en Belgische civiele en militaire specialisten.

Nederland stelde in mei 2006 twee militairen, een officier en een onderofficier, beschikbaar aan EUSEC FIN. Zij arriveerden op 26 mei in Goma en werden vanaf 2 juni tewerkgesteld in Bunia, waar zich drie geïntegreerde brigades bevonden. De andere geïntegreerde brigades bevonden zich in Goma en Bukavu. Het uitbetalen van soldij was geen sinecure. Een soldaat ontving ruim 10.000 Congolese franken per maand. Er werd uitbetaald in coupures van 100

(9)

en 500 frank, waardoor het volume van de betalingen enorm was. Het geld werd aangevoerd in witte, platte balen die eruit zagen als matrassen. De Nederlanders controleerden de betaling van de soldij. Soms stonden op de handgeschreven lijsten militairen die allang weg waren. In het verleden staken de officieren deze soldij in eigen zak. Verder meldden zich militairen die niet beschikten over identiteitspapieren. De EUSEC-controleurs hielpen de brigadecomman- dant daarom bij het verbeteren van zijn personeelsadministratie. Digitalisering van het regi- stratiesysteem, in combinatie met vingerafdrukherkenning, moest onrechtmatigheden voor- komen.

De werkomstandigheden van de Congolese militairen waren overigens bedroevend, aldus een Nederlandse officier: “Eenheden zonder wapens, zonder voertuigen, zonder communicatie en over het algemeen zonder werk. De troosteloosheid straalt er van af. De militairen zijn vaak getekend en mager. Tien dagen per maand één maaltijd per dag, dat is het. Ga je naar de fami- lies, dan is het nog erger. Ze leven onder erbarmelijke omstandigheden, in hondenhokken.” In oktober 2007 raakten de twee Nederlanders, die tot dan toe samen optrokken, gescheiden. Een van hen ging naar Goma, toen een deel van de brigades in Bunia – vanwege het geweld dat werd veroorzaakt door de opstandige Tutsi-generaal Nkunda – naar het zuiden werd gestuurd.

In juli 2006 werd een Nederlandse kolonel vanuit EUSEC bij het hoofdkwartier van de FARDC in Kinshasa geplaatst. Hij adviseerde de Congolese legertop over beleid op de lange termijn. Dat kon alleen indien duidelijk werd wat de omvang, bewapening en geoefendheid van het leger op dat moment was. Het EUSEC-personeel trok daarom de binnenlanden van Congo in om audits uit te voeren. Vervolgens kon de toekomstige omvang en organisatie- structuur van het FARDC worden vastgesteld. De Nederlandse EUSEC-adviseur, kolonel J.M. à Campo, constateerde al snel dat het totaal niet duidelijk was welke eenheden nu waar precies zaten en welke middelen ze ter beschikking hadden. In 2007 boekte EUSEC weinig vooruitgang. Zo hadden de minister van Defensie en de Congolese chef defensiestaf onenig- heid over de te volgen koers. Verder stelde de aanwezigheid van een groot aantal internationa- le spelers die elk een eigen agenda hadden, de Congolese autoriteiten in staat hen tegen elkaar uit te spelen.

EUPOL Kinshasa

In december 2003 besloot de EU om Congo te assisteren bij het opzetten van een Congolese Unité de Police Intégrée (UPI). Deze UPI moest bijdragen aan bescherming van bewindslie- den en instituties en daarmee het binnenlandse veiligheidsapparaat versterken. Om te begin- nen startte de EU met een trainingsproject, in januari 2005 gevolgd door de politiemissie EU- POL Kinshasa. De missie bestond uit 23 internationale politiefunctionarissen onder wie vanaf 31 maart 2005 een majoor van de Koninklijke Marechaussee. Begin oktober keerde hij terug naar Nederland. Pas op 9 januari 2006 arriveerden twee opvolgers: een eerste luitenant en een opperwachtmeester. De officier kreeg een beleidsfunctie, terwijl de onderofficier veelvuldig op patrouille ging om de agenten van de UPI te observeren. Nederland beëindigde zijn deel- name per 21 december 2006. Tien dagen later hield EUPOL Kinshasa op te bestaan. Als op- volger was een civiele politiemissie met de naam EUPOL RD Congo actief in het land. Deze

(10)

missie ondersteunde op strategisch niveau de hervorming van het politieapparaat. Nederland leverde hieraan geen bijdrage.

EUFOR RD Congo

Op 30 juli 2006 werden in Congo de eerste democratische verkiezingen sinds 1965 georgani- seerd. De VN was bevreesd dat de partijen die als gevolg van de verkiezingen aan macht zou- den inboeten zich met geweld tegen de verkiezingsuitslag zouden verzetten. Eind 2005 ver- zochten de VN daarom de EU om rond de verkiezingen een troepenmacht in het land te posi- tioneren, die eventuele spelbrekers moest ontmoedigen. De Europese Commissie stemde op 23 maart 2006 in met het operatieconcept voor de missie. Het formele besluit om troepen be- schikbaar te stellen viel op 27 april; twee dagen nadat de Veiligheidsraad de operatie had ge- mandateerd (resolutie 1671). De commissie droeg de EU-troepenmacht op MONUC te onder- steunen indien haar mandaat gevaar liep, bedreigde burgers te beschermen, de luchthaven van Kinshasa te beveiligen en de veiligheid en bewegingsvrijheid van het EUFOR-personeel te garanderen. EUFOR kon echter pas op expliciet verzoek van de VN of in noodgevallen ter ondersteuning van MONUC worden ingezet.

EUFOR RDC bestond uit twee infanteriecompagnieën en een missiehoofdkwartier op het vliegveld N’Dolo nabij Kinshasa. Een tactische reserve in Gabon (twee bataljons) en een ope- rationele reserve in Europa. De belangrijkste troepenleverende landen waren Frankrijk, Duits- land en Polen. Duitsland leverde naast een infanteriebataljon het operationele hoofdkwartier in Postdam, terwijl Frankrijk eveneens een infanteriebataljon en het vooruitgeschoven hoofd- kwartier op het vliegveld N’Dolo nabij Kinshasa bijdroeg.

Op 9 juni 2006 besloot de Nederlandse regering voor vier maanden een infanteriepeloton ter beschikking te stellen. Het peloton, afkomstig van 11 Mortiercompagnie, maakte samen met een NL detachemenstcommando bestaande uit een officier en een onderofficier deel uit van het Duitse Fallschirmjägerbataillon dat in het naburige Gabon op afroep beschikbaar was.

Drie stafofficieren werden in Potsdam geplaatst, twee andere bij het missiehoofdkwartier in Kinshasa. Tevens werd een chirurgisch team van zes militairen ter beschikking gesteld. Het infanteriepeloton vertrok op 16 juli vanuit Duitsland naar Gabon en was op 30 juli operatio- neel inzetbaar. Het chirurgisch team arriveerde op 1 september en was op 7 september opera- tioneel.

De afstand tussen Gabon en Congo is relatief groot. Bij ongeregeldheden werden delen van het Duitse Fallschirmjägerbataillon, waaronder het NL infanteriepeloton, dan ook per vlieg- tuig overgebracht van Libreville in Gabon naar de Congolese hoofdstad; een reis van twee uur. Op 16 augustus arriveerde het Nederlandse peloton in Kinshasa voor een verkenningsbe- zoek. De eerste patrouilles leverden enkele intimiderende situaties op, zoals het uitdelen van een klap of iemand die een tas uit een van de voertuigen probeerde te stelen. Sommige bewo- ners maakten gebaren dat ze hoofden gingen afsnijden, aldus een van de Nederlandse militai- ren. Uniformen staan in Congo immers symbool voor corruptie en onderdrukking. Enkele dagen na aankomst van het peloton, sloeg de vlam in de pan. Er braken rellen uit toen de voorlopige uitslagen van de presidentsverkiezingen bekend werden. Aanhangers van de twee

(11)

populairste presidentskandidaten zochten de confrontatie. Het Nederlandse peloton werd ach- ter de hand gehouden in geval van verdere escalatie, maar kreeg vervolgens opdracht te ver- plaatsen naar N’djili Airport, om inname door een van de strijdende partijen te voorkomen.

Op 26 augustus keerde het peloton terug naar Gabon.

De Nederlandse militairen keerden nog tweemaal terug in Kinshasa, de laatste week van sep- tember en nagenoeg de gehele maand november. Op Sinterklaasdag keerde het mortierpeloton terug in Nederland. Het medisch detachement volgde op 18 december.

Detachementscommandant (Gabon)

kap G.J.M. Zijlmans bc (16 juli – 5 december 2006)

Senior National Representative (Kinshasa) lkol B. Wulfse (13 juli – 5 december 2006)

Literatuur

J.R. Mulder, ‘Militair adviseur in Congo’, Militaire Spectator, 177-2 (2008) p. 78-82.

A.Th. Polet, MONUC, ‘VN-missie in de Democratische Republiek Congo : facetten van een complexe missie’, Militaire Spectator, 177-2 (2008) p. 64-77.

Geactualiseerd op: 1 mei 2009

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Use the function in a program readAndPrintTheSquare that reads a line from the terminal which contains characters representing digits, and prints the square of the value represented

Similarly, we used the median of the 10 reported national population figures and the average of the crude mortality rates reported in our 2004 and 2007 surveys to estimate the

A subgroup analysis of all patients with negative serum (SIFE) and/or urine immunofixation (UIFE) tests who had concurrent bone marrow biopsies close to the time of IFE testing

beeld naar voren dat de opkomst van onbemande tankstations heeft geleid tot steeds hogere kortingen, ook voor bemande stations, waardoor de marges voor exploitanten steeds krapper

Later besloot het partijbestuur alle wanbetalers tot 31 december 2004 als lid uit te schrijven, waardoor het officiële ledental per 1 januari 2005 achteraf gezien 1.083 leden

troleren of alle leerplichtigen van bij het begin van het schooljaar ingeschreven zijn. erplichtige leerlingen zullen gecontroleerd worden. en aangepaste sancties voorzien worden v

Als zich rondom de wedstrijd opnieuw ongeregeldheden voor- doen door toedoen van supporters, mogen er vijf jaar lang geen supporters van de uitspelende club meer mee naar

Kaart 1. Geografische spreiding van dagmaxima van Grote Zilverreigers Egretta alba in Vlaanderen tijdens de winter 2005/2006.. Nuytemans), vanaf 17 dec te