• No results found

Ontheemd ouderschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ontheemd ouderschap"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ontheemd ouderschap

Betekenissen van zorg en verantwoordelijkheid in beleidsteksten opvoedingsondersteuning 1979 – 2002 Populaire samenvatting van het gelijknamige proefschrift

Margreth Hoek

(2)
(3)

Deze populaire samenvatting introduceert de twee onderzoeksvragen en het belang van dit onderzoek. Beleidsteksten zijn invloedrijk en verdienen nadere analyse. De zorgethiek wordt beschreven als inspiratiebron voor de onderzoekmethode die bestaat uit een narratieve ana- lyse. De presentatie van de onderzoeksresultaten begint met een historische schets van het Nederlands gezinsbeleid waarmee de context van het beleid opvoedingsondersteuning wordt verduidelijkt. Daarna volgt de analyse van de beleidsdefinitie van het gezin die in 1996 is geïntroduceerd. Vervolgens presenteer ik vier beleidsverhalen over opvoedingsondersteuning.

De evaluatie van de beleidsdefinitie en de vier beleidsverhalen toont aan dat ideevorming over de gewone opvoeding niet van de grond komt én dat de stem van ouders ontbreekt. Deze samenvatting sluit af met een pleidooi voor het ontwikkelen van een innovatief beleidsverhaal waarin opvoeden wordt gezien als een leerproces van ouders.

Inleiding: terughoudendheid en betrokkenheid van de overheid

Gezinsopvoeding staat in de maatschappelijke en politieke belangstelling. De overheid wil ouders steunen – maar hoever wil en mag zij gaan met het bieden van publieke steun?

Wanneer doet betrokkenheid een inbreuk op de ouderlijke privacy? Of zijn er vormen van betrokkenheid die steunen zonder te schaden? Kunnen terughoudend en tegemoet- komend samengaan? Dit spanningsveld tussen betrokkenheid en terughoudendheid is kenmerkend voor het regeringsbeleid opvoedingsondersteuning. Welke invloed heeft dit spanningsveld op ideevorming over wenselijke zorg en de verdeling van verantwoordelijkheid in het beleid opvoedingsondersteuning 1979 – 2002? Dat is één van de vragen die worden beantwoord in mijn proefschrift. Ik traceer en analyseer betekenissen van opvoeden, ou- derschap en ondersteuning in beleidsteksten opvoedingsondersteuning die diverse rege- ringen naar de Tweede Kamer stuurden. Deze betekenissen evalueer ik en deze evaluatie vormt de opmaat tot aangescherpt denken over steun voor ouders bij het grootbrengen van kinderen. Zo geef ik antwoord op mijn tweede onderzoeksvraag: kunnen alternatieve betekenissen van zorg en verantwoordelijkheid uitgewerkt worden in een andere visie op op- voedingsondersteuning?

Het beleidsdiscours opvoedingsondersteuning verdient aandacht

Vanaf eind jaren tachtig stimuleerden opeenvolgende regeringen de ontwikkeling van op- voedingsondersteuning. Het eerste Paarse kabinet (PvdA, D’66, VVD) bestempelt in 996 opvoedingsondersteuning als een voorbeeld van gezinsbeleid. Dit beleid gaat gepaard met een bepaalde manier van ‘spreken’ over opvoeding en verantwoordelijkheid van de over- heid: het discours. Het succesvolle beleidsdiscours is vastgelegd in beleidsteksten en krijgt hier een nadere beschouwing omdat beleidsdiscoursen iets ‘doen’, namelijk het volgende.

Beleidsteksten schetsen een ‘werkelijkheid’ en een wenselijke verandering daarin. Sommi- ge zaken krijgen in deze teksten meer aandacht; andere verdwijnen of blijven onbenoemd.

Hierdoor verandert een begrip als bijvoorbeeld opvoedingsondersteuning. Dat kan ver- volgens gepaard gaan met veranderingen in het ondersteuningsaanbod en in de manier waarop ouders betekenis geven aan hun eigen wereld en die van anderen. Journalisten, wetenschappers, docenten en hulpverleners nemen immers delen van het succesvolle be- leidsdiscours over dat door de overheid naar buiten wordt gebracht. De overheid heeft een krachtige stem die nadere analyse verdient.

(4)

Zorgethiek

Het beleidsdiscours over opvoedingsondersteuning is een gemengd discours: vanuit di- verse wetenschappelijke disciplines worden argumenten aangedragen die samen een geac- cepteerd verhaal vertellen over betrokkenheid van de overheid bij opvoeding. Een deel van de argumenten is afkomstig uit het toonaangevende politiek filosofische vocabulaire, waarin onder andere rechtvaardigheid, rechten en plichten centraal staan. Dit dominante vocabulaire heeft echter kritiek gekregen vanuit de feministische filosofie en de feministi- sche politieke theorie. Het liberaal politieke vocabulaire biedt niet overal evenveel ruimte om over relaties en conflicterende verantwoordelijkheden te redeneren. Deze kritiek is bekend geworden onder de naam zorgethiek.

Zorgethiek biedt meer dan kritiek. Tevens is een taal ontwikkeld om te spreken over de verantwoordelijkheid voor zorg, de kwaliteit van zorg en de daaraan verbonden waar- den en de verdeling van zorgverantwoordelijkheid. Het proefschrift Ontheemd ouderschap heeft tot doel om vanuit zorgethisch perspectief een bijdrage te leveren aan de discussie over het steunen van ouders bij het grootbrengen van kinderen.

Zorgethiek levert een nieuw perspectief

Betrokkenheid van de overheid is meestal een reactie op een sociaal probleem. De bij- drage vanuit zorgethiek is sociale problemen op een andere manier zichtbaar te maken, te verwoorden en geschikt te maken voor oordeelsvorming. Het gevolg is dat probleem- definities en oplossingen beter aansluiten bij de problemen en de belangrijke waarden van dagelijkse praktijken. Maar hoe gaat dat nu in zijn werk? De zorgethiek zoekt oplos- singen door te concretiseren. Dit betekent vragen stellen over de dagelijkse praktijk en de antwoorden leiden mogelijk tot complexere probleemomschrijvingen. Concretiseren betekent ook meer en andere personen en groepen, zoals ervaringsdeskundigen, betrek- ken bij het formuleren en interpreteren van problemen en oplossingen. Dit leidt tot ver- anderingen in het spreken over wat ‘het goede leven’ behelst en wat wenselijk is. Vanuit zorgethiek vinden aanpassingen plaats in: wat als belangrijk wordt gezien, hoe dat wordt waargenomen, en door wie.

Een narratieve analyse

Succesvolle introductie van het vocabulaire van de zorgethiek in het beleidsdiscours gaat niet vanzelf. Het is noodzakelijk de discursieve ruimte van zorg en verantwoordelijkheid in het bestaande discours op te sporen en vervolgens aansluiting te zoeken bij de bestaan- de argumenten. Waar wordt over zorg gesproken en welke betekenis krijgt zorg? Zijn er argumenten die nader kunnen worden uitgewerkt vanuit de zorgethiek? Welke onderwer- pen blijven onbesproken maar zouden met behulp van de zorgethiek onderwerp kunnen worden van een publiek debat? Deze aspecten van het beleidsdiscours maak ik zichtbaar door beleidsverhalen en daarin vervatte praktijken van verantwoordelijkheid te traceren in beleidsteksten over opvoedingsondersteuning.

Praktijken van verantwoordelijkheid is een belangrijk begrip in dit proefschrift. Daarom leg ik uit wat dit begrip inhoudt. Beleidsverhalen geven een beeld van hoe mensen invloed kunnen uitoefenen op een onwenselijke situatie en veranderingen kunnen bewerkstel-

(5)

ligen. De oorzakelijke betooglijn beschrijft een relatie tussen probleem en oplossing en impliceert het toekennen en verdelen van verantwoordelijkheden.

Meer over verantwoordelijkheid

Onderhandelingen over verantwoordelijkheid maken volgens Margaret Urban Walker (998) moraal in sociale praktijken zichtbaar. Zij introduceert het concept ‘praktijk van verantwoordelijkheid’. Dat wordt in dit onderzoek gebruikt om de verdeling van ver- antwoordelijkheid in beleidsverhalen diepgaand te analyseren. In dit onderzoek wordt

‘praktijk van verantwoordelijkheid’ gedefinieerd als het proces waarin een verdeling van zorgverantwoordelijkheid tot stand kan komen doordat verantwoordelijkheden worden toegekend, geaccepteerd of afgewezen voor zaken die gevoelig zijn voor menselijke zorg en inspanningen. Verschuivingen in verantwoordelijkheid hebben volgens Walker vijf be- langrijke aspecten. Mensen laten door het toekennen, accepteren en afwijzen van verant- woordelijkheid zien:

. wat zij belangrijk vinden;

2. wat zij waardevol vinden;

. wat de grenzen zijn aan hun handelen;

. welke relaties zij hebben met anderen en welke identiteit belangrijk is;

. wie in de positie verkeert om te oordelen.

Je kunt de totstandkoming van en veranderingen in betekenissen van zorg en verantwoor- delijkheid analyseren door beleidsverhalen en de daarin vervatte praktijken van verant- woordelijkheid te reconstrueren uit beleidsteksten. Zo maak ik de invloed van het spanning- veld tussen betrokkenheid en terughoudendheid zichtbaar op de ideevorming over wenselijke zorg en de verdeling van verantwoordelijkheid in beleidsverhalen over opvoedingsondersteu- ning. Dit is tevens mijn eerste onderzoeksvraag die ik hieronder zal beantwoorden.

De historische context: verborgen en gefragmenteerd gezinsbeleid

Het eerste Paarse kabinet noemt opvoedingsondersteuning als een voorbeeld van gezins- beleid. Gezinsbeleid is midden jaren negentig geen reguliere term. In mijn proefschrift typeer ik op basis van een historische schets van beleid gericht op financiële ondersteu- ning van gezinnen, opvoedingsvoorlichting en kinderbescherming het Nederlandse ge- zinsbeleid als verborgen en gefragmenteerd. Verborgen omdat er midden jaren negentig op de departementen geen afdeling is die verantwoordelijkheid draagt voor het gezinsbe- leid. Op verschillende manieren werkt dit fragmentatie van het beleid in de hand. Zo is het overheidsbeleid niet zozeer op het gezin gericht, maar op bepaalde aspecten van het gezinsleven: op opvoedingsproblemen of emancipatie of op bijzondere categorieën zoals ouderen, gehandicapten, minderheden, jeugdigen enzovoort. De vele maatregelen binnen het jeugdbeleid, onderwijsbeleid, emancipatiebeleid en fiscaal beleid hebben ieder op zich specifieke uitwerkingen op gezinspraktijken. Hoe al die effecten weer op elkaar inwerken, en welke invloed ze tezamen hebben, is echter onduidelijk.

De fragmentatie van het gezinsbeleid is ook zichtbaar in het spanningsveld tussen betrok- kenheid en terughoudendheid. De publicatie Algemeen gezinsbeleid in Nederland (978) toont de indirecte overheidsbetrokkenheid met het gezin. Het particuliere initiatief, al

(6)

dan niet op levensbeschouwelijke basis, mag midden jaren zeventig, oplossingen zoeken voor gezinsproblemen. Deze organisatie van, en voorkeur voor, indirect gezinsbeleid komt voort uit de verzuiling. Het particulier initiatief is direct betrokken bij gezinspraktijken, niet de overheid. De overheid is terughoudend omdat gezin, opvoeding en onderwijs een vrije en autonome plek hebben in de wetgeving.

Gezinsbeleid op de agenda

Midden jaren negentig was het gezin en gezinsbeleid kort onderwerp van parlementair debat: het verborgen en gefragmenteerde gezinsbeleid werd zichtbaar. Partijleider Heerma (CDA) hield tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen, september 99, in de Twee- de Kamer een pleidooi voor modern gezinsbeleid. Dit betoog voor een ‘samenhangend gezinsbeleid’ mondde uit in een openbare strijd over de betekenissen van gezinsbeleid.

Midden jaren negentig bogen het Nederlandse parlement, politieke partijen, adviesraden en onderzoeksbureaus zich over mogelijke definities van gezin en gezinsbeleid. Het par- lementaire debat duurde niet lang en lijkt weinig gevolgen te hebben gehad. Er ontstond geen eenduidig begrip van gezinsbeleid, maar bestaand beleid waaronder opvoedings- ondersteuning, maar ook arbeid en zorgbeleid werden bestempeld als ‘gezinsbeleid’. Het eerste Paarse kabinet koos voor behoud van de bestaande situatie.

Een nieuwe beleidsdefinitie van ‘het’ gezin

Toch is het niet correct om te zeggen dat daarmee alles bij het oude bleef. Het parle- mentaire debat mondde uit in een consensus over een nieuwe beleidsdefinitie waarin een gezinspraktijk, het opvoeden, centraal staat en niet langer de gezinsvorm, een gehuwd heterostel. Het gezin wordt in de beleidsbrief Maatschappelijke positie en de functie van het gezin (996) omschreven als ‘elk leefverband van één of meer volwassenen die ver- antwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen’.

Deze beleidsbrief beschrijft opvoeding als de kernfunctie van het gezin. Ik onderscheid drie belangrijke waarden – een normatief drieluik – waarmee de relatie tussen overheid en gezinnen wordt beschreven. Het centrale paneel daarvan is gereserveerd voor de op- voedingsvrijheid van ouders. De twee zijpanelen beperken de ruimte van het centrale pa- neel en behelzen: het belang van de samenleving en het belang van het kind. Ideeën over opvoedingsvrijheid van ouders dicteren terughoudendheid van de overheid. Idealiter is het gezin een eenheid en de overheid een buitenstaander. Maar terughoudendheid maakt plaats voor betrokkenheid als de overheid oordeelt dat gezinnen problemen hebben. De beleidsbrief toont dat de overheid in het belang van het kind en in het belang van de sa- menleving de opvoedingsvrijheid van ouders kan inperken en betrokkenheid kan tonen bij het opvoeden. Deze betrokkenheid komt onder meer tot uiting in beleid inzake opvoe- dingsondersteuning.

Vier beleidsverhalen over opvoedingsondersteuning

De ontwikkeling van opvoedingsondersteuning begon begin jaren tachtig en in de loop van twee decennia zijn diverse beleidsteksten verschenen. Uit deze teksten heb ik vier beleidsverhalen gereconstrueerd: verhalen van ontplooiing, gelijke kansen, preventie en controle.

(7)

Het ontplooiingsverhaal

Het eerste beleidsverhaal, het ontplooiingsverhaal heb ik getraceerd in het beleidsadvies Opvoeding ondersteund dat de Raad voor het Jeugdbeleid in 986 naar de regering stuur- de. De raad ziet het maatschappelijk isolement van ouders als beleidsprobleem. De raad noemt een scala van oorzaken voor dit isolement: veranderingen in de vorm van het gezin, de inhoud van de gezinspraktijken en een niet adequate maatschappelijke ondersteuning.

Het isolement is niet veroorzaakt door ouders, maar een maatschappelijk gegeven. De raad wil dat de overheid haar medeverantwoordelijkheid voor kinderen neemt door zich dienstverlenend op te stellen naar alle ouders. Deze betrokkenheid is een antwoord op zowel vragen, als de kwetsbaarheid van ouders en kinderen en ook op maatschappelijke problemen.

Dit beleidsverhaal schetst een genuanceerd beeld van ouders en hun drieledige behoef- ten: ouders willen zich persoonlijk ontplooien, participeren in de maatschappij en ver- antwoordelijke ouders zijn. Persoonlijke ontwikkeling en participatie ziet de raad als voorwaarde voor verantwoord ouderschap. Groei naar zelfstandigheid is waardevol en betekent dat individuen relaties en daarmee verbonden verantwoordelijkheid aangaan.

Dit relationele mensbeeld en de erkenning van afhankelijkheid en kwetsbaarheid biedt discursieve ruimte voor de zorgethiek.

De vraag van ouders is het centrale argument in het ontplooiingsverhaal: publieke betrok- kenheid bij opvoedpraktijken is rechtvaardig als er sprake is van instemming van ouders.

De vraag van ouders moet er ook voor zorgen dat ouders niet worden bevoogd door overheid en deskundigen. Betrokkenheid is wenselijk, bevoogding en normatieve advie- zen niet.

De raad heeft een voorkeur voor een persoonsgerichte opvoeding waarin ontplooiing en welbevinden van het kind op zichzelf staande opvoedingsdoelen zijn. Deze ontplooiing dient echter wel ten dienste te staan van de samenleving. Het individu moet mondig en autonoom worden om zich zelfstandig te kunnen handhaven in de samenleving. Deze nadruk op autonomie begrenst de discursieve ruimte voor de zorgethiek dat uitgaat van een relationeel mensbeeld.

Het gelijke kansenverhaal

In het gelijke kansenverhaal zijn allochtone jongeren de doelgroep: achterstanden van ‘de tweede generatie’ zijn het beleidsprobleem. Dit beleidsverhaal blijft in de jaren tachtig en negentig redelijk constant. Ik heb dit verhaal getraceerd in beleidsstukken van het min- derhedenbeleid – en de opvolgers daarvan. In eerste instantie wordt achterstand vooral beschreven als een persoonlijk probleem van de jongeren: taalachterstand, minder goede schoolcarrière, problemen bij de identiteitsontwikkeling en een weinig succesvolle werk- loopbaan. Eind jaren tachtig worden de maatschappelijke gevolgen benadrukt: het ont- staan van een ‘etnische onderklasse’ wordt genoemd.

De kern van het gelijke kansenverhaal is dat onderwijssucces belangrijk is in de heden- daagse samenleving. Onderwijs krijgt de rol van gelijkmaker, het maakt sociale mobiliteit mogelijk en bevordert meer materiële gelijkheid tussen burgers. Het is aan burgers om deze mogelijkheid te gebruiken en zo worden zij zelf verantwoordelijk gesteld voor de realisatie van meer materiële gelijkheid.

(8)

Dit is het enige beleidsverhaal waarin wordt gesteld dat de resultaten van de opvoeding van bepaalde ouders niet voldoen. Denkbeelden over een wenselijke opvoeding worden verbonden met klasse en etniciteit, want hoger opgeleide ouders zouden de ontwikkeling van hun kinderen (door middel van spel) beter stimuleren. Voor de overheid is dit aanlei- ding om het opvoedkundige gedrag van de laagopgeleide allochtone en autochtone ouders te beïnvloeden en om in voorscholen en peuterspeelzalen een deel van de opvoedkundige taken van deze ouders over te nemen. In dit beleidsverhaal ontbreekt ideevorming over opvoedingsvrijheid. Ouders worden beschreven als mogelijk falende opvoeders en gezien als een praktisch probleem, zij moeten worden bereikt. Ik stel dan ook dat de overheid weinig oog heeft voor allochtone ouders als opvoedende burgers omdat hun rechten en vrijheden, plichten en verantwoordelijkheden als opvoeders niet worden benoemd.

Het preventieverhaal

Het preventieverhaal heeft de uitval van jongeren als beleidsprobleem. Dit derde beleids- verhaal heb ik getraceerd in beleidsteksten van het jeugdbeleid. Uitval heeft een persoon- lijke en een maatschappelijke kant. De persoonlijke kant betreft kwetsbare jongeren die gedragsproblemen zouden kunnen ontwikkelen. Mogelijke maatschappelijke overlast en criminaliteit zijn onderdeel van de maatschappelijke kant. Het ontstaan van uitval wordt in verband gebracht met overbelaste gezinnen. Ouders raken overbelast en kunnen niet meer goed genoeg opvoeden. Ontbrekende opvoedkundige vaardigheden van ouders worden als een belangrijke risicofactor gezien want kinderen zouden gedragsproblemen kunnen ontwikkelen. Opvoedingsondersteuning aanbieden zou mogelijk deze problemen helpen voorkomen. Onafhankelijkheid van burgers is in het preventieverhaal belangrijk en een voorwaarde voor gelijkheid en solidariteit in de samenleving. Idealiter ontwikkelen kinderen zich tot onafhankelijke burgers die geen aanspraak doen op zorg- en inkomens- voorzieningen.

In het preventieverhaal is er een duidelijk scheiding tussen openbaar en privé, buiten- staanders hebben gelimiteerde toegang tot dat wat als privé wordt beschouwd. Betrok- kenheid van de overheid komt voort uit de motivatie om kinderen te beschermen en te begeleiden. Het aanbod van opvoedingsondersteuning is in het preventieverhaal alleen gericht op ouders voor wie de gezinspraktijk te belastend zou zijn. De notitie Naar een solide basis (988) schetst een weinig florissant beeld van de ‘onbereikbare gezinnen’, zij zouden beschikken over beperkte probleemoplossende vaardigheden doordat zij proble- men niet herkennen of niet gemotiveerd zijn om die op te lossen. Daarnaast wantrouwen deze ouders hulpverlenende instanties. Hulpvragen opsporen bij deze gezinnen en een werkbare relatie opbouwen kost instellingen veel moeite.

Opvoedingsondersteuning in het preventieverhaal impliceert een verdergaande betrok- kenheid bij de opvoedpraktijk in overbelaste gezinnen: de overheid is niet langer een bui- tenstaander, zij wil dat overbelaste ouders steun krijgen aangeboden. Het dilemma van wel of niet mogen ingrijpen in de privésfeer wordt echter marginaal uitgewerkt in de beleidsteksten omdat opvoedingsondersteuning wordt gepresenteerd als een antwoord op vragen van ouders. Deze verwijzing naar de ouders biedt de overheid de mogelijkheid zich te presenteren als dienstverlenend terwijl er in feite sprake is van een overheid die handelt vanuit een mogelijk toekomstig maatschappelijk belang.

(9)

Beleidsteksten bevatten een dubbele boodschap voor degenen die in het werkveld opvoe- dingsondersteuning werken. Enerzijds moeten zij vraaggericht werken en een zorgaanbod realiseren dat aansluit op de vraag van ouders. Anderzijds moeten zij onbereikbare en geïsoleerde gezinnen interesseren voor een zorgaanbod, dat door de overheid als wenselijk is bestempeld. De overheid en medewerkers in de jeugdzorg oordelen in dit beleidsverhaal over de kwaliteit van opvoedpraktijken.

Het controleverhaal

Het Ministerie van Justitie ontwikkelt het controleverhaal. Jeugdcriminaliteit wordt door de overheid beoordeeld als onwenselijk. In dit verhaal wordt – net als in het gelijke kansen- verhaal en het preventieverhaal – onderscheid gemaakt tussen verschillende gezinspraktij- ken op basis van een oordeel over de kwaliteit van het gezinsleven. De overheid oordeelt dat bepaalde ouders een risicofactor kunnen vormen voor een gezonde ontwikkeling van hun kinderen. Sommige kinderen worden mogelijk geen rechtgeaarde burger en ontwik- kelen een criminele carrière. De wenselijke maatregelen bestaan uit het aanbieden van niet-vrijwillige opvoedingsondersteuning aan de als risicovol bestempelde gezinspraktij- ken. Belangrijke voorwaarde voor de opvoedingsondersteuning is wel dat effectieve zorg- verlening mogelijk moet blijven.

Opvoeding is in het controleverhaal een taak waarin ouders hun maatschappelijke verant- woordelijkheid moeten waarmaken. Impliciet is grootbrengen van kinderen een aspect van burgerschap. De oorzakelijke betooglijn van het controleverhaal is gebaseerd op de verwachting dat ouders hun kinderen grootbrengen tot rechtgeaarde burgers. Het idee is dat ouders dit ook doen als zij doordrongen zijn van deze verantwoordelijkheid en ook de juiste opvoedkundige vaardigheden bezitten. Ideeën over opvoedend burgerschap hebben invloed op de mate van opvoedingsvrijheid van ouders. De overheid kan ouders aanspre- ken op hun opvoedverantwoordelijkheid en hen opvoedingsondersteuning aanbieden.

De overheid presenteert in het controleverhaal gezinsopvoeding als oorzaak en oplos- sing van een toekomstig beleidsprobleem, terwijl een discussie over de invulling van een wenselijke opvoeding gering is en beperkt blijft tot een impliciete norm over opvoedend burgerschap. Deze norm wordt door de overheid gebruikt om een onderscheid te maken tussen gezinspraktijken die wel of geen opvoedingsondersteuning nodig zouden hebben.

Er is echter geen discussie over de norm. Zij kan daardoor als ‘waarheid’ worden aangeno- men. Ik noem dit een onvolledig beleidsdiscours over opvoedend burgerschap.

Evaluatie: het gewone ouderschap blijft onderbelicht

Na deze analyse onderzoek ik wat de bijdrage van de politiek-filosofische ideevorming van de zorgethiek kan zijn om de invloed van het spanningsveld tussen terughoudendheid en betrokkenheid te verhelderen. Dit spanningsveld beperkt de ruimte voor het voeren van een respectvol en inspirerend debat over ouderschap en opvoeden. Het gewone ouder- schap blijft onderbelicht. De aandacht is vooral gericht op de maatschappelijke problemen en doorgaans wordt de wenselijke opvoeding als iets vanzelfsprekends gepresenteerd. De overheid vertrouwt erop dat de meeste ouders vanzelf hun kinderen tot wenselijke burgers zullen opvoeden. Tegelijkertijd herkennen politici ‘het’ gezin snel als normatief gevoelig en wijzen erop dat al te openlijk spreken over opvoeding, gezin en gezinsbeleid onwense-

(10)

lijk is. Het gevolg is dat openlijke ideevorming van de overheid over opvoeden bijna niet van de grond komt.

In het normatieve kader is een drieluik werkzaam waarbij een afweging plaats vindt tussen de belangen van het kind, de ouder en de samenleving. De opvoedingsvrijheid van de ou- ders is het centrale maar tegelijkertijd het minst uitgewerkte paneel. De stem van ouders ontbreekt in de meeste beleidsteksten. De overheid veronderstelt dat de meeste ouders zich vanzelfsprekend ontwikkelen tot wenselijke opvoeders en oordeelt dat de als risico bestempelde ouders opvoedingsondersteuning nodig hebben. Opvoedingsondersteuning wordt gelegitimeerd via het paneel van het belang van het kind. Een pedagogisch discours waarin opvoeding wordt gezien als het stimuleren van de optimale ontwikkeling van het kind is dominant aanwezig in alle vier beleidsverhalen. Tegelijkertijd veronderstellen deze beleidsverhalen dat ouders het opvoeden (alsnog) zouden kunnen leren. Opvoedingson- dersteuning moet hen helpen zich te ontwikkelen tot een ‘goed genoeg’-opvoeder.

Volgens de hierboven genoemde beleidsdefinitie wordt het gezin gekenmerkt door ver- antwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen.

Deze definitie is interessant want zij nodigt uit tot een discussie over opvoeding als ge- zinspraktijk. In de beleidsteksten komt opvoeden impliciet naar voren als een aspect van burgerschap. De overheid verwacht van ouders dat zij hun kinderen opvoeden tot wen- selijke burgers. Deze verwachting biedt in aanzet discursieve ruimte voor een open debat over wat een wenselijke opvoeding zou kunnen behelzen. De zorgethiek biedt van zijn kant een pleidooi om meer betrokkenheid te tonen bij zorgpraktijken, waaronder ook het opvoeden, en te luisteren naar de stem van ouders en de begeleiders van ouders. Vanuit zorgethiek kan het bestaande beleidsdiscours worden aangevuld.

Vernieuwing: opvoeden als gezinspraktijk

Joan Tronto (99) heeft zorg gedefinieerd als een ‘sociale praktijk’ om meer zicht te krij- gen op wat zorg behelst. Mijn voorstel is ook opvoeden te definiëren als een sociale prak- tijk, een gezinspraktijk om precies te zijn. Het concept ‘gezinspraktijk’ is geïntroduceerd door David Morgan (996). Hij wilde de aandacht vestigen op hoe mensen gezinsrelaties vormgeven. Het gezinsleven bestaat volgens hem uit activiteiten als liefhebben, seksuali- teit, geboorte, voeden, een inkomen verwerven, opvoeden en ontspanning. Deze activi- teiten zijn niet eenmalig maar vinden voortdurend en in onderlinge verwevenheid plaats.

Tegelijkertijd hebben gezinspraktijken een open karakter; ze kunnen veranderen en een andere invulling krijgen. Bren Neale (2000) wijst erop dat de relaties binnen familiever- banden betekenis krijgen binnen noties van liefde, zorg, respect, emotionele communica- tie, verbintenis en toewijding. Familierelaties hebben een vloeibaar en onderhandelbaar karakter en zijn verbonden met de biografie van de familieleden (zie ook: Barnes, 2006, Finch, 989, Finch & Mason, 99). Ouders ontwikkelen verhalen over hun unieke weg naar ouderschap op basis van de eigen levensgeschiedenis, hun gezinssituatie, en eigen gevoelens rond de betekenis van gezin en ouderlijke identiteit (Shapiro, 2007).

Het idee dat opvoeden een gezinspraktijk is, kan verder worden uitgewerkt aan de hand van de ideevorming van Alice van der Pas (996, 200, 200). Zij biedt een uitgewerkte visie op ouderschap en opvoeding. Aanvullend op het kindgerichte perspectief van vooral ontwikkelingspsychologie en pedagogiek introduceert zij een definitie van ouderschap

(11)

met de ouderlijke ervaring als middelpunt. Haar uitgangspunt is dat elke ouder een besef van verantwoordelijk-zijn heeft. Ouderschap is een ethische relatie van de ouder met het kind en uit zich in een besef van verantwoordelijk-zijn van de ouder voor het ondefini- eerbare belang van zijn of haar kind. Dit besef heeft een alles-of-niets kwaliteit, is onvoor- waardelijk en kent geen tijdslimiet (200, p. 2). Opvoeden kan dus worden gezien als een sociale praktijk waarin ouders het ‘goede’ willen doen. De vraag is hoe ouders vormgeven aan dit ‘goede’.

Opvoeden als leerproces, een alternatieve visie.

Van der Pas typeert de vloeibare relatie tussen ouder en kind als een onophoudelijk leer- proces (996, 200). Het besef van verantwoordelijk-zijn speelt hierin een belangrijke rol. Dat besef kan worden gezien als een veelal onbewuste toezegging aan het kind: ‘ik wil jouw ouder zijn’ waarvan een ouder zich pas bewust wordt, als hij of zij deze niet is nagekomen (2007, p. 2). De bewustwording van opvoedkundig falen – als het te laat is – maakt het besef tot een soort alarmbel. In die zin typeer ik het als een katalysator in het leerproces van ouders. Ouders falen want het lukt niet om ‘het goede’ te doen. Het alarm rinkelt, maar dat wil niet zeggen dat ouders weten wat zij zouden moeten doen. Er is geen TomTom die ouders zonder onaangename emoties en faalervaringen de weg wijst op de ouderlijke werkvloer. Falen hoort bij opvoeden.

Zicht krijgen en houden op het kind is essentieel in het leerproces. Ouders wikken en we- gen over de timing en het doseren van vijf opvoedkundige gedragingen: zij bieden veilig- heid en verzorging, houden zicht op het kind, stellen eisen en trekken grenzen. De kunst van het opvoeden ligt volgens Van der Pas niet in het zich eigen maken van één van deze gedragingen maar te beslissen op welke moment welke dosering van deze vaardigheden passend is. Zo stellen ouders al timend en doserend een opvoedkundig dieet samen. Het grootbrengen van het kind leren ouders in de dagelijkse praktijk, en het gebeurt naast vele andere activiteiten zoals koken, autorijden, boodschappen doen, gasten ontvangen et cetera. Het stopt nooit en gaat ook door als de omstandigheden niet meewerken, bijvoor- beeld als vader of moeder ziek is, er ontslag dreigt, dealers de buurt onveilig maken.

Ouders leren opvoeden door eindeloze herhalingen en kleine veranderingen en met val- len en opstaan. Soms stagneert het leerproces, bijvoorbeeld doordat ouders worden ge- confronteerd met onaangename emoties. Vanuit het besef van verantwoordelijk-zijn gaat een alarm af, ouders hebben het gevoel dat zij falen. Het is tijd om afstand te nemen en te reflecteren op het handelen, het denken en de emoties. Dit reflecteren gebeurt niet in een isolement; ouders zoeken informatie en gesprekspartners. Zij stellen vragen over het kind, het opvoeden, de uitgangspunten, hun reacties en acties.

Hun opvoedkundige vragen worden door de overheid geïnterpreteerd als opvoedingson- zekerheid. Ouders geven een andere interpretatie, zo maakt Jeanette Doornenbal (997) duidelijk. Een groot deel van de ouders voelen zich regelmatig onzeker in hun opvoed- kundig handelen. Zij zien dit echter niet als een risico, maar als een voorwaarde voor goed ouderschap: er is niet één weg. Het is een gezonde twijfel en deze hoort bij het op- voeden. Dit laat zien dat ouders nadenken over het opvoeden en betekenis geven aan de opvoedpraktijk waarin zij dagelijks actief zijn. Doornenbal en Van der Pas betogen dat

(12)

ouders denkende mensen zijn, en dat zij reflecteren op opvoeding (zie ook: Marienau &

Joy, 2006).

Ik interpreteer vragen van ouders als een essentieel onderdeel van hun leerproces en daar- mee wijk ik af van het dominante beleidsdiscours over ouders, opvoedkundige vragen en opvoedingsondersteuning. Ouders kunnen het opvoedkundige dieet of de taakverdeling rond opvoeden veranderen; inzien dat emoties leren reguleren noodzakelijk is, of hun ver- wachtingen over het ouderschap aanpassen. Als ouders een probleem tot een goed einde brengen, hebben zij een ‘goede ouder’-ervaring en wordt hun zelfvertrouwen gevoed. Re- flecteren en ‘goede ouder’-ervaringen zijn de persoonlijke bufferprocessen waarmee span- ningen tussen omgeving en ouderlijke werkvloer, waar ouders opvoeden, worden geneu- traliseerd, aldus Van der Pas (200, p. 20-202). Kortom, in deze visie komt naar voren dat het leerproces van ouders meer behelst dan het leren toepassen van juiste opvoedkundige basisregels. Erkenning van en aandacht voor de uniciteit en complexiteit van dit leerpro- ces is mijns inziens noodzakelijk om beleid te kunnen ontwikkelen dat ouders steunt en sterkt in hun ouderschap.

Concretisering: een innovatief beleidsverhaal

Het uitwerken van het idee dat opvoeden een leerproces is, biedt aanzetten tot het ontwik- kelen van een beleidsverhaal waarin het perspectief van ouders en de ouder-kind relatie meer centraal staat. Opvoeden kan dan worden gezien als een leerproces en faalervaringen zijn daar onlosmakelijk mee verbonden. Bij sommige ouders stagneert het leerproces, zij raken ontheemd in het ouderschap: hun onzekerheid of falen op de ouderlijke werkvloer heeft geen tijdelijk karakter en hun reflecties lopen vast. Zij hebben te weinig ‘goede ou- der’-ervaringen, last van ideeënuitputting of handelingsverlegenheid.

Op basis van literatuuronderzoek benoem ik vier soorten stagnaties die kunnen optreden in het leerproces van ouders. Dit zijn:

. een verminderd vermogen tot reflecteren of gebrek aan aandacht door preoccupatie met andere zaken (drank, drugs, psychische problemen);

2. vastlopende reflectie omdat ouders met te grote vragen worstelen;

. tegenspelers of partners die in het reflecteren ontbreken;

. het ontbreken van het zelfvertrouwen dat nodig is om eigen gedrag te onderzoeken.

Alle vier markeren ze een ander facet van ouderschap en als zodanig vragen ze gedifferen- tieerde ondersteuning van ouders. Naast het toekennen van rechten en het stimuleren van kennisontwikkeling over ouderschap en opvoeding, kan het overheidsbeleid over ouder- schap zich mijn inziens richten op drie punten:

• Ten eerste het bevorderen van een open opvoedklimaat waarin vragen stellen wordt erkend als een respectabele vaardigheid.

• Ten tweede dient de overheid te onderkennen dat ouders een voorkeur hebben voor informele ondersteuning en van daaruit dient de overheid informele netwerkvorming van ouders te stimuleren.

• Ten slotte dient de overheid alert te zijn op ouders die kans lopen om ontheemd te raken in het ouderschap en hen ouderschapsondersteuning te bieden in de vorm die aansluit bij hun mogelijkheden. Het idee van ontheemd ouderschap vormt de kern van een nieuw beleidsverhaal. Zo beantwoord ik mijn laatste onderzoeksvraag: Kun-

(13)

nen alternatieve betekenissen van zorg en verantwoordelijkheid uitgewerkt worden in een andere visie op opvoedingsondersteuning?

Tenslotte: van opvoedingsondersteuning naar ouderschapsondersteuning

Het idee van ontheemd ouderschap biedt in mijn ogen een inspirerend alternatief voor het huidige gefragmenteerde beleid opvoedingsondersteuning. Het inspireert omdat het de overheid de mogelijkheid biedt om inzicht te verwerven in het leerproces van ouders en de diverse manieren waarop dit kan vastlopen. Hierboven noemde ik er vier stagnaties die kunnen worden vertaald naar wat ik ouderschapsondersteuning noem. Er zijn twee redenen voor deze naam. Ten eerste is bij ouderschapsondersteuning meteen duidelijk wie worden ondersteund: de ouders. Ten tweede biedt deze term ruimte om verder te kijken dan de ouderlijke werkvloer en verder dan de wenselijke resultaten van opvoeden. Ouder- schap behelst méér dan de ouder-kindrelatie, toepassing van de juiste opvoedvaardighe- den en stimuleren van de ontwikkeling van het kind. Dat een stagnerend leerproces zich meestal uit in inadequaat opvoedkundig gedrag, betekent niet dat ouders per se geholpen zijn met kennisoverdracht over opvoedgedragingen of met training daarin. In sommige gevallen is dat symptoombestrijding. Opvoedverlegenheid kán voortkomen uit onkunde, maar vaker is sprake van onmacht, overmacht, of onoplosbare dilemma’s.

Een beleid dat het concept van ontheemd ouderschap als uitgangspunt neemt, stelt de behoeften van de ouders centraal en kan ouders op een positieve manier aanspreken op de hen toegekende verantwoordelijkheid voor hun kind. Dit beleid zou moeten aanslui- ten bij het besef van verantwoordelijk-zijn en ouders stimuleren om zelf (weer) manager te worden van de ouderlijke werkvloer, of om zo nodig de verantwoordelijkheid voor bepaalde aspecten van het opvoeden te delegeren. De rol van deskundigen zou beperkt kunnen zijn. De meeste ouders kunnen zelf hun functioneren op de ouderlijke werkvloer evalueren. Wanneer zij zouden worden uitgedaagd om hun informele opvoedingsnetwerk te versterken, zullen de meeste een beroep doen op andere ouders. Deskundigen kunnen ontheemde ouders steunen bij het organiseren van lotgenotencontact, en hen helpen door het coördineren en steunen van bezoekvrijwilligers.

De kleine groep ontheemde ouders met (structurele) tekorten in reflectievermogens of weinig mogelijkheden tot het delen van taken, of een vernietigd zelfvertrouwen zou even- tueel aanvullende, formele ouderschapsondersteuning kunnen krijgen aangeboden. Deze kan verschillende vormen aannemen variërend van kortdurend tot meer structureel van aard, maar de steun zal altijd aan dienen te sluiten bij het besef van verantwoordelijk-zijn van ouders en bij hun behoeften. Deskundigen staan naast de ouders en hebben oog voor teleurstelling, verdriet en pijn om het falen op de werkvloer, en voor de onmacht van ouders, en het ontbreken van ‘goede ouder’-ervaringen. Ouders zouden zelf kunnen aan- geven op welke punten zij ondersteuning willen en wat hun leerwensen zijn, of kunnen worden gewezen op de mogelijkheid, en misschien de noodzaak, om opvoedverantwoor- delijkheid over te dragen aan anderen.

Het idee van ontheemd ouderschap dat de beleving van ouders centraal stelt, betekent een breuk in de landelijke beleidsontwikkeling van opvoedingsondersteuning. Sinds de jaren tachtig is opvoedingsondersteuning immers vooral naar voren geschoven als een

(14)

oplossing voor toekomstige maatschappelijke problemen als criminaliteit en stijgende kosten in de jeugdgezondheidszorg. Het huidige aanbod van opvoedingsondersteuning impliceert wantrouwen ten aanzien van de opvoedkundige capaciteiten van ouders die geconfronteerd worden met een reeks ongunstige omgevingsfactoren. Onzekerheid van ouders wordt in het beleidsdebat niet onderkend als een vanzelfsprekend aspect van grootbrengen. Er ontbreekt een uitgewerkte visie op het ontstaan van opvoedingsvragen en hoe ouders daar tegemoet in te komen. Het huidige beleid biedt deskundigen daardoor een wankele, en vooral ambivalente, basis voor de ontwikkeling van vraaggerichte opvoe- dingsondersteuning aan ouders. Het uitgangspunt van ontheemd ouderschap kent deze ambivalentie niet, maar biedt inspiratie voor het verder ontwikkelen van beleid dat ouders steunt in hun leerproces tot ‘goed genoeg’-opvoeder. Zo zou de overheid er toe kunnen bijdragen dat ouders steviger komen te staan in hun ouderschap.

(15)

Referenties:

Barnes, M. (2006). Caring and Social Justice. Basingstoke: Palgrave Macmillan.

Doornenbal, J. (997). De ervaren opvoedingsonzekerheid van moeders en vaders. Comen- ius, 17, 28-292.

Finch, J. (989). Family obligations and social change. Cambridge: Polity Press.

Finch, J., & Mason, J. (99). Negotiating Family Obligations. London: Routledge.

Marienau, C., & Joy, S. (2006). Parents as Developing Adult Learners. Child Welfare, LXXXV(), 767-78.

Morgan, D. H. J. (996). Family Connections. An Introduction to Family Studies. Cam- bridge: Polity Press.

Neale, B. (2000). Theorizing Family, Kinship and Sociale Change. University of Leeds:

Working paper 6 ESCR Research group on Care, Values and the Future of Welfare.

Pas van der, A. (996). Naar een psychologie van ouderschap. Rotterdam: Uitgeversmaat- schappij Ad. Donker bv.

Pas van der, A. (200). A Serious Case of Neglect: The Parental Experience of Child Rearing.

Delft: Eburon.

Pas van der, A. (200). Eert uw vaders en uw Moeders. Opvoedproblemen nader verklaard.

Amsterdam: SWP.

Pas van der, A. (2007). Beseffen alle ouders wat verantwoordelijk-zijn voor een kind is?

Twee antwoorden op een strikvraag. In A. van der Pas (Ed.), Theorie en praktijk ter discussie. Een keuze uit lezingen en artikelen 1999-2006. Amsterdam: SWP.

Sevenhuijsen, S. (996). Oordelen met zorg. Feministische beschouwingen over recht, moraal en politiek. Amsterdam – Meppel: Boom.

Shapiro, V. (2007). Over gloednieuwe gezinsvormen en het belang van vertelverhalen.

Tijdschrift Ouderschap & Ouderbegeleiding, 10(), 8-62.

Tronto, J. (99). Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care. New York – London: Routledge.

Walker, M. U. (998). Moral Understandings. A Feminist Study in Ethics. New York – Lon- don: Routledge.

Bronnen:

Algemeen gezinsbeleid in Nederland. (1978). Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maat- schappelijke Werk.

Maatschappelijke positie en de functie van het gezin, Kamerstuk 99-996, 2 887, nr. , Tweede Kamer.

Opvoeding ondersteund. Beleidsadvies over de maatschappelijke medeverantwoordelijkheid voor jonge kinderen. (986). Raad voor het Jeugdbeleid. Rijswijk: Ministerie van Wel- zijn, Volksgezondheid en Cultuur.

Opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering. Naar een solide basis, Kamerstuk

997-998, 2 980, nr. , Tweede Kamer.

(16)

Colofon

Ontheemd ouderschap

Betekenissen van zorg en verantwoordelijkheid in beleidsteksten opvoedingsondersteuning 1979 - 2002

Samenvatting Margreth Hoek

ISBN 978 90 666 996  NUR 87

Foto omslag

Nationale Beeldbank Omslagontwerp

Marc Horvat, Uitgeverij SWP Vormgeving

Ron Heijer Uitgever

Paul Roosenstein

Kijk voor meer informatie over het proefschrift op www.swpbook.com/9 Voor informatie over overige uitgaven van Uitgeverij SWP:

Postbus 27, 000 AG Amsterdam Telefoon: (020) 0 72 00

Fax: (020) 0 80 0 E-mail: swp@mailswp.com Internet: www.swpbook.com

© 2008 B.V. Uitgeverij SWP Amsterdam

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaan- de schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 6B Auteurs- wet 92 j° het Besluit van 20 juni 97, St.b. , zoals gewijzigd bij het besluit van 2 augustus

98, St.b. 7 en artikel 7 Auteurswet 92, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde ver- goedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 060, 20 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 6 Auteurswet 92) dient men zich tot Uitgeverij SWP (Postbus 27, 000 AG Amsterdam)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Rapport inzake erkenning en de bekende donor beveelt aan de bekende donor met family life dezelfde positie te geven als de verwekker, zowel met betrekking tot de

Uiteindelijk wordt er dan ook naar gestreefd dat deze ouders waar nodig en mogelijk gebruik kunnen maken van de reguliere hulp?. Het is echter goed om ons te realiseren dat er altijd

 ,,Een kleine jongen van dertien pleegt nu meer bedrog, meer kwalijke praktijken dan tien robuste kerels in de tijd van onze ouders.. Zo ook meisjes…wat

Dahlen, Barclay, en Ho- mer (2010) wijzen in dat verband op het belang dat moeders kunnen vertellen over hun gevoelens die ze ervoeren bij de geboorte van hun kind. Het uiten

- Spaanse + Turkse ouders: belang geloof - Turkse ouders: belang studie en traditie - Spaanse ouders: belang studie en

Werk aan een ondersteunende en warme relatie met je kind; dit kan door goed te kijken en goed te luisteren naar wat je kind nodig heeft en daarop in te gaan.. Kinderen hebben

- Welzijn ouder (>> opvoedgedrag )>> welzijn en ontwikkeling van kinderen - Kinderen vinden het belangrijk dat hun ouders gelukkig zijn.. - Voor

Deze gaat uit van drie aannames: dat elke ouder het beste voor zijn kind wil, ook al ziet het er soms niet zo uit; dat ouderschap kwetsbaar maakt; en dat de ouder