• No results found

Resultaten derde deelnemersonderzoek Van Schulden Kansen Aegon: tabellenrapportage over ontwikkeling van deelnemers aan projecten Van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Aegon in 2019

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Resultaten derde deelnemersonderzoek Van Schulden Kansen Aegon: tabellenrapportage over ontwikkeling van deelnemers aan projecten Van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Aegon in 2019"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam University of Applied Sciences

Resultaten derde deelnemersonderzoek Van Schulden Kansen Aegon

tabellenrapportage over ontwikkeling van deelnemers aan projecten Van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Aegon in 2019

Boonstoppel, Evelien; Mak, Jodi; Emal, Lima; Telli, Sibel; Otte, Koen; Broekhuizen, Jonathan;

van Geuns, R. C.

Publication date 2020

Document Version Final published version

Link to publication

Citation for published version (APA):

Boonstoppel, E., Mak, J., Emal, L., Telli, S., Otte, K., Broekhuizen, J., & van Geuns, R. C.

(2020). Resultaten derde deelnemersonderzoek Van Schulden Kansen Aegon:

tabellenrapportage over ontwikkeling van deelnemers aan projecten Van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Aegon in 2019. Hogeschool van Amsterdam, Amsterdams Kenniscentrum voor Maatschappelijke Innovatie.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please contact the library:

https://www.amsterdamuas.com/library/contact/questions, or send a letter to: University Library (Library of the

University of Amsterdam and Amsterdam University of Applied Sciences), Secretariat, Singel 425, 1012 WP

Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

(2)

Resultaten derde

deelnemersonderzoek

Van Schulden naar Kansen Aegon

April, 2020

Tabellenrapportage over

ontwikkeling van deelnemers aan

projecten Van Schulden naar Kansen

die ondersteund worden door

Aegon in 2019

(3)

Colofon

Het lectoraat Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam zoekt samen met onderwijs, gemeente en maatschappelijke

organisaties naar antwoorden op vragen rond armoede en interventies.

Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van en mede mogelijk gemaakt door Stichting van Schulden naar Kansen.

Auteurs

Evelien Boonstoppel Jodi Mak

Lima Emal Sibel Telli Koen Otte

Jonathan Broekhuizen Roeland van Geuns

©Hogeschool van Amsterdam April 2020

Overname van informatie uit deze publicatie is toegestaan onder voorwaarde van een volledige bronvermelding.

Amsterdams Kenniscentrum voor Maatschappelijke Innovatie

Wibautstraat 5a Postbus 1025 1000 BA Amsterdam www.hva.nl/akmi

(4)

Tabellenrapportage over ontwikkeling van deelnemers aan projecten Van Schulden naar Kansen die

ondersteund worden door Aegon in 2019

Resultaten derde

deelnemersonderzoek

Van Schulden naar Kansen Aegon

April, 2020

(5)
(6)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 7

Doel van het deelnemersonderzoek 7 Financiële zelfredzaamheid 7 Onderzoeksverantwoording 8 Leeswijzer 9

2. De projecten 11

3. Samenvatting en belangrijkste conclusies 15

Achtergrondkenmerken 15 Motivatie 16 Schulden 16 Inkomsten 18 Financiële zelfredzaamheid 18

Leereffecten 21

Vergelijking met projectenimpactonderzoek 22

Slotconclusie 22

4. Tabellen en Figuren 25

5. Bijlage: Technische verantwoording 69

(7)

1

(8)

1. Inleiding

Doel van het deelnemersonderzoek

Met het doel om financiële zelfredzaamheid in Nederland te bevorderen, steunt Aegon sinds 2016 verschillende lokale projecten op het gebied van armoedebestrijding en schuldhulpverlening. De projecten richten zich op mensen met schulden of op mensen met een groot risico op schulden die in armoede leven. Aegon financiert deze projecten en biedt vrijwillige inzet van haar medewerkers. De projecten worden binnen de lokale infrastructuur gevonden, georganiseerd of versterkt. Dat gebeurt door of in samenwerking met lokale partners die de doelgroep goed kennen en begeleiden. Aegon sluit hiermee aan bij het actieprogramma Van Schulden naar Kansen dat in 2015 door Delta Lloyd Foundation is gelanceerd. Delta Lloyd Foundation ging in 2018 verder onder de naam Stichting van Schulden naar Kansen (VSNK). Per stad is een selectie gemaakt van doelgebieden met de hoogste concentraties huishoudens met een (zeer) laag inkomen. Hierbij is tevens gekeken naar het aantal huishoudens met schulden: de doelgroep waar Van Schulden naar Kansen zich op richt. Op basis hiervan zijn doelgebieden aangewezen. Stichting VSNK richt zich op doelgebieden in Amsterdam, Arnhem, Zwolle en Rotterdam. Met VSNK richt Aegon zich op doelgebieden in Groningen, Leeuwarden en Den Haag. In deze doelgebieden wil Aegon in 2021 het aantal huishoudens met probleemschulden met 6000 gereduceerd hebben. Van Schulden naar Kansen probeert financiële steun en vrijwillige inzet te verlenen aan projecten in deze doelgebieden of in elk geval de deelnemers uit deze gebieden te rekruteren. Uitgangspunt is dat elke deelnemer aan een project een huishouden vertegenwoordigt; ontwikkelingen op het gebied van financiële zelfredzaamheid van een deelnemer kunnen dus effect hebben op een heel huishouden. Het lectoraat Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam voert een meerjarig onderzoek uit om te bepalen welke effecten de inspanningen in de doelgebieden hebben. Behalve onderzoek op project- en doelgebiedsniveau wordt er tussen 2016 en 2020 continu onderzoek gedaan onder alle deelnemers aan de gefinancierde projecten. Het doel van het deelnemersonderzoek is inzicht te krijgen in de ervaren meerwaarde van deelname aan de door Aegon ondersteunde activiteit vanuit het perspectief van de deelnemer zelf. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de mate waarin een deelnemer financieel zelfredzamer is geworden na deelname aan de door Aegon ondersteunde activiteit/project.

Financiële zelfredzaamheid

In Van Schulden naar Kansen wordt structurele financiële zelfredzaamheid als oplossing gezien voor probleemschulden: mensen die financieel zelfredzaam zijn, hebben een aanzienlijk kleinere kans op

problematische betalingsachterstanden of schulden. Om financiële zelfredzaamheid te kunnen meten maakt het lectoraat Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam gebruik van een model, ontwikkeld in samenwerking met Stichting VSNK, waarbij vier elementen centraal staan voor de bevordering van de financiële zelfredzaamheid. Wanneer iemand goed functioneert op deze vier elementen zal deze persoon ook financieel zelfredzaam zijn. De elementen zijn gebaseerd op de basis-competenties van het Nibud1 en onderzoek naar schuldhulpverlening en armoede2. Projecten van Aegon die in het kader van het actieprogramma Van Schulden naar Kansen worden gefinancierd, richten zich op één of meer van deze elementen. De vier elementen zijn:

1. Orde en overzicht in de eigen administratie: deelnemers hebben zicht in hun inkomsten en uitgaven. Zij hebben overzicht op hun administratie en bewaren dat geordend in een map.

2. Basale kennis en begrip van financiële zaken: deelnemers beschikken over basale rekenvaardigheden; zij begrijpen de gevolgen van financieel handelen en weten welke instanties antwoord kunnen geven op financiële vragen. Daarnaast kunnen zij financiële risico’s inschatten.

3. Inkomen genereren: deelnemers vinden een (nieuwe) functie of werkervaringsplaats of starten met een opleiding.

4. Uitgaven beheersen (economisch keuzegedrag): deelnemers geven niet meer uit dan dat zij aan inkomsten hebben. Zij kunnen zowel op de koste als op de lange termijn hun uitgaven plannen.

1 Nibud (2012). Goed omgaan met geld. Achtergronden bij de competenties voor financiële zelfredzaamheid. Utrecht: Nibud.

2 Jungmann, N., Geuns, R. van, Klaver, J., Wesdorp, P., & Wolk, J. van der (2012). Preventie:

voorkomen is beter dan genezen. Utrecht: Hogeschool Utrecht; Geuns, R. van, Jungmann, N., & Weerd, M. de (2011). Klantprofielen voor schuldhulpverlening. Amsterdam: Regioplan

(9)

Figuur 1. Model van financiële zelfredzaamheid

LANDELIJK

Administratie ordenen Financ iële edu

catie

Werk ervarin

gsplaa tsen, b

eroepsoriëntatie

ONDERZOEK, SYSTEEM, COMMUNICATIE Budgetcoaching Orde en overzicht Kennis en beg

rip

Inkom

en genereren Uitgaven beheersen

1 3

2 4

LOKALE INFRASTRUCTUUR

FINANCIËN

Onderzoeksverantwoording

De onderzoeksvragen die in het deelnemersonderzoek beantwoord worden zijn:

Welke ontwikkelingen zien we in de financiële zelfredzaamheid na deelname aan de activiteit?

Welke meerwaarde zien deelnemers zelf van deelname aan de ondersteunende activiteit?

De onderzoekers kijken hierbij naar het financiële gedrag van de respondenten, hun kennis en vaardigheden en hun arbeidsmarktgedrag. De onderzoekers bevragen de deelnemers door middel van een ontwikkelde en uitgeteste enquête. Om het effect van de activiteiten in kaart te brengen, wordt op drie momenten een meting uitgevoerd onder de deelnemers:

> Vlak voordat men gaat deelnemen aan de activiteit (nulmeting – T0)

> Vlak nadat (binnen twee weken) de activiteit is afgerond (éénmeting – T1)

> En 6 maanden na afloop van het traject (tweemeting – T2)

Tijdens de nulmeting (T0) wordt de uitgangspositie in kaart gebracht: welk mate van financiële zelfredzaamheid en economische zelfstandigheid heeft men op dat moment? De onderzoekers inventariseren dit aan de hand van een aantal vragen betreffende financieel gedrag, financiële kennis en vaardigheden, inkomenspositie en arbeidsmarktgedrag. In de éénmeting (T1) worden dezelfde vragen gesteld en wordt daarnaast de deelnemer bevraagd op de door hem/haar ervaren meerwaarde van de activiteit. Middels deze meting kan iets gezegd worden over de ontwikkelingen in financiële zelfredzaamheid en economische zelfstandigheid op korte termijn na de deelname. Om iets te kunnen zeggen over het langere termijn effect, doen de onderzoekers na zes maanden de tweemeting (T2). Wederom leggen zij de respondenten dezelfde vragen voor.

(10)

Leeswijzer

Vanaf 2018 verschijnt er elk jaar in april een overall-rapportage3. Deze rapportage is de derde overall-rapportage en beschrijft de ontwikkeling van de deelnemers aan projecten tot en met 31 december 2019. Omdat we aan het toewerken zijn naar de eindrapportage in 2021, betreft deze tussenrapportage dit keer een tabellenrapport inclusief een samenvatting van de belangrijkste resultaten en conclusies. Daarnaast zijn er ook dit jaar weer project-rapporten gemaakt van de projecten waarvan de respons hoog genoeg was om een analyse te kunnen draaien, namelijk minstens 15 respondenten. Deze zijn opvraagbaar bij het lectoraat Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam. In hoofdstuk 2 staan alle projecten op een rij die in de periode tot en met 31 december 2019 door Stichting VSNK zijn gefinancierd. Ook geven we de respons op de verschillende metingen weer. In hoofdstuk 3 staan we stil bij de belangrijkste uitkomsten en conclusies als het gaat om de korte- en lange termijneffecten van de deelnemers. Dit hoofdstuk wordt gevolgd door een overzicht van tabellen en figuren met resultaten. Om te beoordelen of een gevonden verandering tussen twee metingen op toeval berust, wordt getoetst op significantie. In de tabellen en figuren wordt dit aangegeven door middel van één tot drie sterretjes (*p<.05, **p< .01, ***p< .001). Hoe meer sterretjes, hoe kleiner de kans dat de gevonden verschillen toevallig zijn (respectievelijk kleiner dan 5%, 1% of 0,1%). In sommige tabellen die over de T0-T1-T2 gaan, geven sterretjes voor de ‘/’ aan dat T2 significant verschilt van T0. Sterretjes na de ‘/’ geven aan dat T2 significant verschilt van T1. De responsgroepen moeten een n van minstens 50 hebben om significanties uit te kunnen draaien. De subgroepen moeten minstens een n van 20 hebben willen significanties echt wat zeggen.

Voor de korte termijn effecten (tussen T0 en T1) kijken we alleen naar de T0-T1-groep gezien het grote aantal respondenten, voor de lange termijn effecten (tussen T0 en T2) kijken we naar de T0-T1-T2 groep, zolang de aantallen dat toestaan. Optellingen in beschrijvingen, figuren en tabellen komen niet altijd uit op 100%. Dit heeft met afrondingen te maken. In de bijlage staat de technische verantwoording van de onderzoeksmethoden met betrekking tot de vier elementen van financiële zelfredzaamheid.

3 Mak, J. , Cankor, E. , Lako, D. , Schaap, R. , Telli, S. , & van Geuns, R. (2018). Resultaten eerste deelnemersonderzoek Van Schulden naar Kansen Aegon: rapportage over resultaten onder deelnemers aan projecten Van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Aegon in 2017 . Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, Amsterdams Kenniscentrum voor Maatschappelijke Innovatie.

Mak, J., Telli, S., D., Schaap, Cankor, E., Emal, L., & van Geuns, R. (2019). Resultaten tweede deelnemersonderzoek Van Schulden naar Kansen Aegon: rapportage over resultaten onder deelnemers aan projecten Van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Aegon in 2018. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, Amsterdams Kenniscentrum voor Maatschappelijke Innovatie.

(11)

2

(12)

2. De projecten

In tabel 1 staat welke projecten Aegon in 2019 financiert in welke steden. De koppelbare respons tot en met 31 december 2019 is weergegeven per meting. Ten opzichte van de vorige meting is deze meer dan verdubbeld.

Nieuwe projecten sinds de vorige rapportage zijn: $tiel, Bewust met Geld, Budgetmaatjes 070, Bûse Baas, Financieel Slim Studeren, Thuisadministratie Humanitas Groningen, Get a Grip, Jongeren Perspectief Fonds, LEF LIGHT, LIFE, Opdynpaad, het traject van Over Rood Den Haag, SchuldHulpMaatje Leeuwarden, StadOogst Leeuwarden en de projecten van Brand New Job. Ook zijn er sinds de start van Van Schulden naar Kansen projecten gestopt: Amargi en Amargi Den Haag, Leef bewust schuldvrij, Ontdek je talenten met je centen, Money Wise, Schulden en Eigen kracht en Weer zelf doen.

Tabel 1. Projecten en aantal respondenten

Project Organisatie Stad

Respons T0

Respons T1

Respons T2

$tiel Stichting Nelis Den Haag 40 30 9

Amargi Goede Gieren Den Haag Den Haag 63 6 0

Amargi Leeuwarden Goede Gieren Leeuwarden Leeuwarden 8 0 0

Bewust met Geld MEE Friesland Leeuwarden 14 0 0

Brand New Job Brand New Job Leeuwarden 18 11 3

Budgetmaatjes 070 Stek voor stad en kerk Den Haag 18 3 0

Bûse Baas Stichting Buurtbazen Leeuwarden 19 17 0

De Harde Leerschool Stichting De Harde

Leerschool Den Haag 29 13 1

Euro-Wijzer Den Haag VluchtelingenWerk Zuidwest

Nederland Den Haag 73 8 0

Euro-Wijzer Leeuwarden VluchtelingenWerk Noord

Nederland Leeuwarden 26 20 2

Financieel Fit aan de slag

met je Talent! Den Haag Colours of impact Den Haag 57 34 9

Financieel Slim Studeren Hogeschool Inholland Den Haag 1 0 0

Geld & Grip Cijfers & Centen Groningen 55 38 28

Get a Grip Humanitas Groningen Groningen 3 0 0

Thuisadministratie

Humanitas Den Haag Humanitas Den Haag Den Haag 33 1 0

Thuisadministratie

Humanitas Groningen Humanitas Groningen Groningen 2 0 0

Thuisadministratie

Humanitas Leeuwarden Humanitas Leeuwarden Leeuwarden 41 7 0

Jongeren Perspectief

Fonds Stichting Jongeren

Perspectief Fonds Den Haag 14 0 0

Leef bewust schuldvrij Stichting Nelis Den Haag 13 3 -

LEF op de arbeidsmarkt

Den Haag Talentcoach Den Haag 72 43 19

LEF LIGHT Talentcoach Den Haag 37 29 0

LIFE Ambivert Consultancy Groningen 9 0 0

Money Wise Care to coach Leeuwarden 5 0 0

Ontdek je talenten met

je centen Fivoor Den Haag 20 10 3

Opdynpaad Wijs en Water Leeuwarden 22 11 1

(13)

Het traject van Over

Rood Den Haag Over Rood Den Haag Den Haag 16 0 0

Schulddienstverlening Welzijn Xtraplus Den Haag 30 5 0

Schulden en Eigen

Kracht Royaal Thuis Den Haag 24 0 0

SchuldHulpMaatje Den

Haag Stichting SchuldHulpMaatje

Den Haag Den Haag 9 0 0

SchuldHulpMaatje

Leeuwarden Stichting SchuldHulpMaatje

Leeuwarden Leeuwarden 19 5 0

StadOogst Groningen Onderneem ‘t – Projecten

VOF Groningen 37 10 6

StadOogst Leeuwarden Onderneem ‘t – Projecten

VOF Leeuwarden 4 0 0

Studeer je rijk App 125Procent Den Haag 45 0 0

Talent en Werk De SollicitatieMentor Groningen 44 22 8

Talentcoach 6

Weer zelf doen Care to coach Leeuwarden 10 7 1

Totaal 936 333 90

(14)
(15)

3

(16)

3. Samenvatting en belangrijkste conclusies

Tot 31 december 2019 hebben er sinds de start van het programma Van Schulden naar Kansen in 2017 3862 deelnemers meegedaan aan projecten die gesteund worden door Aegon in doelgebieden in Den Haag, Leeuwarden en Groningen. Van deze deelnemers hebben op eind 2019 936 respondenten een T0 ingevuld, 333 respondenten een T0 en T1 en 90 respondenten een T0, T1 en T2. In het volgende hoofdstuk beschrijven we de ontwikkeling van deze drie groepen respondenten. We benadrukken dat het hier om groepen gaat die elkaar deels overlappen: de T0-groep bevat alle respondenten die bij de start van het project een vragenlijst hebben ingevuld, de T0-T1-groep bevat de respondenten die daarnaast ook een T1 hebben ingevuld. Een deel van deze laatste groep heeft ook een T2 ingevuld en vormt de T0-T1-T2 groep. In deze groep zitten dus alleen de respondenten die alle drie de metingen hebben ingevuld (zie ook figuur 2).

Figuur 2. Overzicht responsgroepen

0 200 400 600 800 1000 1200

T0 T1 T2

T0 - T1 n=333

T0 -T1- T2 n=90 T0

n=936

Achtergrondkenmerken

Tabel 1 geeft de achtergrondkenmerken van de respondenten weer. In deze paragraaf beschrijven we de achtergrondkenmerken van de T0-groep: alle deelnemers die voor aanvang van het project een enquête ingevuld hebben. De gemiddelde leeftijd van de respondenten op de eerste meting is 39 jaar. De grootste groep (41%) valt binnen de leeftijdscategorie van 28 jaar tot 44 jaar, ruim een kwart (28%) is jonger dan 28 jaar.

Ouderen boven de 65 jaar vormen een kleine minderheid (3%). Het merendeel is vrouw (62%). Respondenten konden aankruisen tot welke groep ze zichzelf rekenen. Zes op de 10 (61%) voelt zich Nederlands, en 1 op de 3 (32%) rekent zichzelf tot een andere groep. De respondenten zijn verder redelijk evenwichtig verspreid over de verschillende opleidingsniveaus. Bijna de helft heeft een laag (24%) tot zeer laag opleidingsniveau (20%), de resterende groep is middelbaar (39%) of hoogopgeleid (18%). Ook de samenstelling van het huishouden is divers: ongeveer één op de drie respondenten (39%) geeft aan alleen te wonen, zonder partner of kinderen.

Eén op de 8 (13%) woont met een partner en kind(eren), en 7% woont met alleen een partner. Een vijfde (21%) woont samen met alleen kinderen (eenoudergezin) of heeft co-ouderschap.

Drie op de tien (30%) van de respondenten heeft op T0 een betaalde baan, en 7% heeft een eigen bedrijf.

Daarnaast volgt 22% een opleiding. Ruim een kwart (27%) van de respondenten heeft geen betaald werk en doet ook geen opleiding. Veel van de respondenten zijn afhankelijk van een uitkering. De meest genoemde bron

(17)

van inkomsten is een bijstandsuitkering (37%). Daarnaast ontvangt 8% een WW-uitkering, en 11% een WIA, WAO of Wajong-uitkering. Drie op de tien ontvangen salaris. Van de respondenten die samen met een partner wonen, geeft 57% aan dat hun partner salaris krijgt en 7% van de partners verdient geld met een eigen bedrijf. Twee derde (65%) van de respondenten heeft een huishoudinkomen van minder dan netto €1500 per maand, en ongeveer een derde (30%) zelfs minder dan €1000 (zie tabel 14). Elf procent van de respondenten staat onder bewind (zie tabel 32). Bij 14% van de respondenten krijgt een deurwaarder een deel van loon of uitkering (zie tabel 11).

De achtergrondkenmerken van de responsgroep komen grotendeels overeen met de samenstelling van de responsgroepen uit voorgaande jaren. Wel zijn er in deze responsgroep iets minder hoger opgeleiden (21% om 18%) en minder alleenstaanden (45% om 39%). Tegelijkertijd volgen er meer mensen een studie (17% om 22%) en heeft men in 2019 vaker inkomen uit salaris (23% om 28%).

Verschil tussen responsgroepen

De T0-T1 responsgroep wijkt op enkele punten af van de groep op T0. Zo is de T0-T1 groep gemiddeld ouder, minder vaak zeer laag opgeleid en juist vaker hoog opgeleid. Daarnaast hebben ze iets minder vaak een baan en salaris, en juist vaker bijstand of WW. Ook heeft de groep met (minstens) twee metingen minder vaak schulden (64% om 54%). Het is voor het vervolg van deze rapportage belangrijk om te realiseren dat de groep met drie metingen een kleine groep is (n=90), met achtergrondkenmerken en startwaardes op de T0 die afwijken van de totale groep met (alleen) een T0 meting. In het eindrapport in 2021 zal dit mogelijke selectie-effect onder de deelnemers die meerdere keren hebben meegedaan (en het mogelijke gevolg daarvan op de ontwikkeling), nader worden bekeken.

Motivatie

Een deel van de respondenten heeft hun motivatie voor deelname aan het project toegelicht. Zij geven verschillende redenen waarom ze meedoen aan een project. De meeste antwoorden kunnen als volgt worden gecategoriseerd:

>Leren omgaan met geld en administratie/grip op financiën krijgen

>Hulp bij het vinden van een betaalde baan/opleiding

>Op uitnodiging/ ingerold via iemand anders of een andere training of cursus

>Meer willen leren/ kennis opdoen/uit interesse/zelfontwikkeling

>Uit de schulden willen komen

>Hulp nodig bij opzetten/onderhouden van eigen bedrijf/heroriëntatie op de markt

>Hulp bij het weer zelf doen na bewindstelling/schuldsanering/budgetbeheer

>Meer zelfvertrouwen willen krijgen

>Tips en trucs solliciteren (vaardigheden)

>Preventie van problemen/schulden

>Er alleen niet uitkomen/nieuwe start willen maken

>Op zoek naar talenten, interesses, behoeftes, doel in leven

>Nederlandse taal en cultuur willen leren

>Meer willen leren over regels en het systeem (kennis)

Schulden

Tabellen 2 tot en met 12 geven inzicht in de ontwikkeling van de schulden van de respondenten. De T0-T1-T2 groep is te klein om uitspraken te kunnen doen. Het merendeel van de respondenten (64%) zegt op de T0 schulden te hebben (zie tabel 1). Binnen de T0-T1 groep zien we geen significante ontwikkeling in het percentage met schulden tussen verschillende meetmomenten. Het gemiddelde percentage met een schuld op T0 en T1 wijkt dus niet heel erg van elkaar af (54% om 51%). Wanneer we inzoomen, blijkt er echter wel degelijk verloop te zijn. Zo zegt 21% van de T0-T1 groep mét schulden op de T0, op T1 geen schulden meer te hebben (zie tabel 2a). Tegelijkertijd heeft 20% van de groep die schuldenvrij is op T0, wél schulden op T1.

(18)

De gemiddelde schuld onder de groep met schulden is (bij benadering) €13.6294. De categorie met de meeste respondenten (op alle meetmomenten) is die van €1000 tot €3000: ongeveer 1 op de 8 respondenten met een schuld heeft een schuld van die hoogte. Zes op de tien heeft een schuld van minder dan €10.000, en 3 op de 10 heeft een schuld van minstens €10.000. De rest wil het niet zeggen of weet het niet. Een vrij grote groep (11%) heeft een relatief hoge schuld van tussen de €20.000 en €50.000. We zien over tijd geen ontwikkeling in de gemiddelde hoogte van deze schuld5. Wel zien we dat tussen de meetmomenten de verdeling van de hoogte van de schulden verschuift (zie ook figuur 3). Zo zijn er op T1 minder mensen met een schuld van meer dan

€50.000, en juist meer mensen met een relatief kleine schuld van onder de €500.

Figuur 3. Verdeling van hoogte schuld in categorieën op T0 en T1 (groep T0-T1)

0 2 4 6 8 10 12 14 16

499 of minder

500 - 999

1.000 - 2.999

3.000 - 4.999

5.000 - 9.999

10.000 - 14.999

15.000 - 19.999

20.000 - 49.999

Meer dan 50.000

T0 T1

De respondenten hebben hun schulden vooral bij de Belastingdienst, hun zorgverzekeraar, en bij het CJIB. Ook een restpost met andere schuldposten dan die specifiek zijn voorgelegd, is relatief groot (niet gerapporteerd).

Aanvankelijk hebben de respondenten schulden op gemiddeld 4 tot 3 schuldposten, in de loop van de tijd zien we dat dit daalt naar 3 tot 2 posten.

In de tabellen 3 tot en met 9 is de ontwikkeling van schulden uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Hiermee kunnen we de kijken hoe bepaalde subgroepen (zoals hoger en lager opgeleiden) zich ontwikkelen over tijd, zowel op korte termijn (T0-T1) als op de langere termijn (T0-T2)6. We constateerden al dat er gemiddeld genomen weinig verandert in het aandeel dat schulden zegt te hebben. Wanneer we vervolgens naar de specifieke subgroepen kijken, zien we geen afwijkende ontwikkeling voor bepaalde groepen op de korte termijn.

Over de hele linie is er dus tussen T0 en T1 geen daling of toename van het aantal mensen met schulden.

Alleen bij de respondenten die zich Nederlands voelen, zien we een daling van 57% op T0 naar 50% op T1. Dit ontbreken van ontwikkeling betekent niet dat er op individueel niveau helemaal geen ontwikkeling is, maar wel dat deze mogelijke individuele ontwikkeling weg valt op groepsniveau (wanneer er bijvoorbeeld net zo veel mensen in als uit de schulden komen, zoals we boven beschreven). Wel kunnen we constateren dat in ieder geval voor geen enkele subgroep het aandeel met schulden is toegenomen op de korte termijn. Op de langere termijn binnen de groep met drie metingen, zien we geen enkele ontwikkeling binnen de subgroepen. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze groep in totaliteit nog erg klein is (n=90), en dat dit aantal natuurlijk nog kleiner wordt wanneer we opsplitsen in subgroepen. Vaak zijn de groepen hierdoor te klein om uitspraken over significantie te doen (dit geldt ook voor de rest van het rapport).

4 De gemiddelde hoogte van de schuld is berekend door een intervalvariabele aan te maken, waarbij van alle antwoordcategorieën de gemiddelde schuld is genomen (de antwoordcategorie €1000 tot €3000 euro schuld krijgt op de intervalvariabele bijvoorbeeld de waarde €2000).

5 De gemiddelden waarop getoetst is, wijken soms af van de gemiddelden die zijn gerapporteerd. De gerapporteerde gemiddelden zijn van de respondenten die op de verschillende meetmomenten deelgenomen hebben, maar niet noodzakelijk ook iedere keer die specifieke vraag hebben ingevuld. De toets is echter alleen uitgevoerd onder de zogenaamde full cases: zij die op alle meetmomenten een geldige score hebben op de specifieke variabele. Dit geldt voor het hele rapport/alle tabellen. Dit verklaart waarom een ontwikkeling die op het oog significant is, soms toch niet is volgens de toets.

6 Hierbij moet opnieuw worden opgemerkt dat de laatste groep een relatief kleine groep is, met achtergrondkenmerken en startwaardes op de T0 die mogelijk afwijken van de totale groep met een T0 meting.

(19)

Inkomsten

Het gemiddelde netto huishoudinkomen ligt rond de €1300 per maand. We zien geen daling of stijging in dit inkomen op korte of lange termijn. Het grootste deel (zo’n 1 op de 3) krijgt tussen de €1000 en €1500 euro netto per maand binnen. Een nagenoeg even grote groep ontvangt minder dan €1000 netto.

In tabel 13 zijn de verschuivingen in de hoogte van het inkomen uitgesplitst naar achtergrond-kenmerken.

Ook hier zien we geen heel afwijkende ontwikkelingen in het maandelijkse huishoudinkomen voor specifieke subgroepen. Wel is op de korte termijn (vlak na afronding van het project) het inkomen van de groep zonder dagbesteding op de T0 gestegen (van €1257 naar €1402).

Ook het inkomen van de groep zonder een betaalde dagbesteding op T0, is gestegen na afloop van het project (van €1185 naar €1292). De ontwikkeling op langere termijn is voor deze groep nog wat groter (van €1098 naar

€1441). Het kan zijn dat deze specifieke groepen inmiddels een baan hebben gevonden, waardoor hun inkomen is toegenomen. In de eindrapportage in 2021 zullen we inzoomen op dit soort mogelijke verklaringen.

Er is niet alleen gekeken naar de hoogte van het maandelijkse netto huishoudinkomen, maar ook naar of de respondent zelf wel of niet inkomsten uit werk of uit een eigen bedrijf heeft (betaalde dagbesteding). Twee derde (65%) heeft op T0 geen inkomsten uit dagbesteding (zie tabel 24). Een derde (35%) heeft dit dus wel.

Hierin zien we in het algemeen geen in het oog springende ontwikkeling over tijd. Wel is er binnen de groep met drie metingen een toename van het aandeel mensen met inkomen uit werk of uit een eigen bedrijf op lange termijn: zes maanden na afloop van het project is het percentage met een betaalde dagbesteding gestegen van 34% op T0 naar 49% op T2. Hierbij moet wel wederom worden opgemerkt dat deze groep vrij klein is, en een verandering van een paar mensen (in dit geval 12) percentueel gezien op groepsniveau een relatief groot verschil kan maken.

Wanneer we inzoomen op de ontwikkeling binnen specifieke subgroepen, zien we ook enkele lange termijn ontwikkelingen voor specifieke subgroepen. Zo heeft de groep met schulden op de T0, op de T2 vaker een betaalde dagbesteding dan op de T0 (33% om 53%). Ook is het aandeel met een inkomen uit een eigen bedrijf of werk gestegen onder de meerpersoonshuishoudens, zij die zich Nederlands voelen, hoog opgeleiden, tussen de 28 en 45 jaar, en zij zonder bewindvoerder. We zien al met al dus geen ontwikkeling in de hoogte van het huishoudinkomen, en voor sommige groepen op de lange termijn een stijging in het aandeel dat inkomsten uit werk of een eigen bedrijf heeft. Tabellen 16 tot en met 23 laten verder zien dat het aantal respondenten met een dagbesteding, los van of deze betaald is of niet, gelijk blijft onder alle groepen.

Financiële zelfredzaamheid

Bijna de helft (48%) van de respondenten op de T0 geeft aan dat iemand ze helpt met de post en het regelen van geldzaken (zie tabel 15). Dit aandeel neemt na deelname aan het project af: steeds minder mensen ontvangen hulp7. Deze hulp gebeurt zowel informeel (bijvoorbeeld hulp van vrienden, familie of een collega) als formeel (bijvoorbeeld hulp van een vrijwilliger of iemand van algemeen maatschappelijk werk. Tegelijkertijd betaalt het merendeel (79%) van de respondenten die niet onder bewindvoering staan (11% heeft een bewindvoerder) zijn of haar vaste lasten zelf. Drie kwart (74%) van deze groep die zijn vaste lasten zelf betaalt, geeft aan dat ze dit de afgelopen twee maanden meestal of altijd zelf hebben gedaan. Onder de T0-T1-T2 responsgroep loopt dit op tot 89%. Met andere woorden: bijna iedereen betaald zijn vaste lasten zelf. Zes op de tien (61%) van de groep die zelf zijn vaste laten betaalt, doet dit via de automatische incasso.

Element 1: Orde en overzicht in de eigen administratie

Veel respondenten doen een project dat (ook) gericht is op het bevorderen van ‘orde en overzicht in de eigen administratie’. Om er achter te komen in hoeverre respondenten hier naar eigen zeggen grip op hebben, beoordeelden de respondenten bij elke meting veertien stellingen, zoals “Ik weet welke brieven en andere papieren ik moet bewaren en welke ik kan weg gooien” en ”Ik bewaar alle belangrijke informatie in mappen”.

Respondenten die eerder aangaven een bewindvoerder te hebben (11%), konden een aantal stellingen

7 Het kan zijn dat een deel van de respondenten het project dat ze volgen ook als een vorm van hulp zien

(20)

overslaan omdat deze stellingen op hen niet van toepassing waren. We hebben vervolgens een gemiddelde score (schaalscore) berekend over maximaal 14 stellingen. De respondenten konden als uiteindelijke score minimum 1 en maximum 5 hebben. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe beter de respondent volgens zichzelf orde en overzicht heeft in de eigen administratie8. In figuur 2 staan de gemiddelde schaalscores voor de drie verschillende responsgroepen. Bij aanvang van het project is de gemiddelde somscore onder de T0- groep 3,6. Dit betekent dat respondenten gemiddeld genomen op de stellingen tussen de scores ‘beetje eens, beetje oneens’ en ‘eens’ in zitten, maar iets meer neigen naar ‘eens’ (of ‘oneens’ op een negatief geformuleerde stelling). Deze schaalscore stijgt tussen de meetmomenten bij alle twee de responsgroepen met (minstens) twee metingen. Bij de groep T0-T1 stijgt het gemiddelde van 3,7 naar 4,0. Deze stijging zet bij de T0-T1-T2 groep door, naar een gemiddelde van 4,7 op de T2. Met andere woorden: men is na afloop van de projecten meer overtuigd geraakt van hun eigen vermogen om orde en overzicht te krijgen in de eigen administratie.

In tabel 34 zijn de resultaten uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Deze tabel laat zien dat bijna alle groepen na afloop van de projecten een groter geloof hebben in hun eigen administratieve vaardigheden. Dit geldt zowel voor de korte termijn als op de langere termijn (voor zover de aantallen het mogelijk maakt om te toetsen voor significantie).

Element 2: Basale kennis en begrip van financiële zaken

Om de mate van kennis en het begrip van financiële zaken te meten, hebben respondenten bij elke meting zes meerkeuzevragen over diverse geldzaken (zoals rentepercentages en het beoordelen van aanbiedingen) beantwoord. Vervolgens hebben we het aantal juiste antwoorden op de kennisvragen bij elkaar opgeteld (resulterend in een somscore). De respondenten konden minimaal een 0 (geen enkele vraag goed) en maximaal een 6 (alle vragen goed) hebben als somscore. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe beter de basale kennis en het begrip van financiële zaken zoals gemeten in de vragenlijst. In de figuren 3a tot en met 3c staan de gemiddelde somscores van de drie verschillende responsgroepen. Bij aanvang van het project is de gemiddelde somscore van de respondenten op T0 3,2. Dat wil zeggen dat deze respondenten gemiddeld genomen drie vragen goed hebben. Na afloop van de projecten is deze kennis op de langere termijn (maar niet vlak na afloop van het project) toegenomen, van 3,7 naar 4,5. Op de T2 is vooral de groep die alle vragen goed heeft, groter geworden.

In tabel 35 zijn de resultaten uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. We zien – in tegenstelling tot het gemiddelde niveau – bij enkele groepen wel een toename in kennis op de T1. Huishoudens zonder kinderen, zeer laag opgeleiden en zij die zich niet Nederlands voelen, hebben meer vragen goed vlak na afloop van het project dan voor hun deelname. Voor de laatste twee groepen geldt dat zij een vrij lage initiële score hadden op de T0. Hun kennis is dus toegenomen, maar dit betekent niet dat zij nu meer vragen goed hebben dan andere groepen. Op de langere termijn zien we bij meer groepen een significante vooruitgang, zowel ten opzichte van T0 als van T1. De kennis en het begrip van financiële zaken is binnen de groep zonder schulden, met een (niet-betaalde) dagbesteding, zij die zich Nederlands voelen, de respondenten zonder bewindvoerder, en huishoudens zonder kinderen gemiddeld groter geworden na afloop van de projecten. Alleen bij de respondenten met een betaalde dagbesteding op T0 zien we een afname van kennis. Ook hier geldt echter dat de responsgroep vrij klein is (n=25) en dat verschillen relatief snel kunnen ontstaan door ontwikkeling van enkele personen.

Element 3: Inkomen genereren

De respondenten hebben acht vragen beantwoord over hoe goed ze zichzelf vinden in activiteiten die nodig zijn om een baan te vinden, om zo inkomsten te genereren. We hebben deze vragen opgesplitst in twee categorieën (dimensies) met bijbehorende schalen. De eerste schaal richt zich op concrete sollicitatie-handelingen

(bijvoorbeeld CV opstellen en een sollicitatiebrief schrijven). De tweede schaal bevat vragen die gaan over de benodigde soft skills om te kunnen solliciteren (bijvoorbeeld in contact komen met een werkgever of een gesprek voeren met een werkgever). De respondenten konden op de samengestelde schalen een gemiddelde score van

8 Zie bijlage ‘technische verantwoording’ voor alle 14 stellingen en de technische verantwoording.

(21)

minimaal 1 en maximum 5 halen. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe beter de respondent zichzelf vindt in de voorgelegde activiteiten die nodig zijn om werk te vinden. In figuur 4 staan de gemiddelde schaalscores voor de verschillende responsgroepen. Bij aanvang van het project is de gemiddelde schaalscore op de eerste dimensie 3,4. Respondenten beoordelen bij de start van het project hun eigen vaardigheid gemiddeld als ‘niet goed, niet slecht’ tot ‘best wel goed’ op de concrete sollicitatie handelingen. Direct na afloop van het project zien we een stijging van de gemiddelde schaalscore, van 3,3 naar 3,7 bij de T0-T1 groep. Ook bij de T0-T1-T2 groep zien we een stijging (van 3,3 naar 3,9), maar deze groep is te klein om uitspraken over significantie te doen.

In tabel 36 zijn de resultaten uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Bijna alle verschillende subgroepen maken een ontwikkeling door en die is in alle gevallen positief. Met andere woorden: zij schatten hun sollicitatie vaardigheden beter in na afloop van het project. Er is geen groep die minder overtuigd is geraakt van hun bekwaamheid. Wel zien we voor enkele groepen geen ontwikkeling. Op de langere termijn blijft deze positieve ontwikkeling in veel gevallen overeind. In de gevallen dat er geen significante ontwikkeling is, is dat vooral te wijten aan de te kleine responsgroep (waardoor er niet getoetst kan worden).

De gemiddelde schaalscore op de tweede dimensie die de mate van ‘soft skills’ van solliciteren meet, is bij aanvang van het project 3,4. Respondenten beoordelen zichzelf gemiddeld als ‘niet goed, niet slecht’ tot ‘best wel goed’ op deze vaardigheden. Net als bij de concrete sollicitatie handelingen, zien we ook hier een toename in het geloof in de eigen ‘softe’ vaardigheden, zoals het voeren van een gesprek of het in contact komen met een werkgever. Vlak na deelname aan het project is deze eigen beoordeling toegenomen. De zelfbeoordeling van de eigen soft skills van de T0-T1 groep stijgt van 3,3 op de T0 naar 3,7 op de T1. Bij de T0-T1-T2 groep zien we ook een positieve ontwikkeling, maar deze groep is te klein om te toetsen. In tabel 37 zijn de resultaten uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Ook hier zien we wederom dat de positieve ontwikkeling zich over de hele linie afspeelt: bijna alle subgroepen (met een n van voldoende grootte) beoordelen hun softe sollicitatievaardigheden beter na afloop van het project.

In tabel 38 is weergegeven wat de respondenten de afgelopen tijd hebben gedaan om een betere toekomst te hebben. Het merendeel heeft ten minste één activiteit uitgevoerd in een poging hun situatie en toekomst te verbeteren. Een kleine 9% zegt geen enkele actie te hebben ondernomen om hun positie te verbeteren. De meesten (48%) hebben gezocht naar (beter) betaald werk. Ook het zoeken naar een opleiding is een relatief vaak ondernomen actie (38%). Een kwart zoekt naar werk als vrijwilliger. In de loop van de tijd gaan wel steeds minder respondenten op zoek naar vrijwilligerswerk, maar hierbij is het belangrijk om op te merken dat de respondentengroep te klein is om uitspraken te doen over de significantie van die daling op lange termijn.

Bovendien kan het natuurlijk ook zijn dat men in de tussentijd al vrijwilligerswerk heeft gevonden, waardoor de zoektocht inmiddels overbodig is. De zoektocht naar (beter betaald) werk wordt juist vaker ondernomen.

Element 4: Uitgaven beheersen (economisch keuzegedrag)

Om na te gaan of respondenten vinden dat zij hun uitgaven goed beheersen, hebben ze vijf stellingen voorgelegd gekregen die onder meer achterhalen hoe goed men kijkt naar de prijs als ze iets kopen en of ze geld sparen voor dure aankopen. We hebben deze vragen opgesplitst in één samengestelde schaal en één losse stelling (of men spaargeld genoeg heeft voor de aanschaf van een wasmachine). De respondenten konden op de schaal een score van minimum 1 en maximum 5 hebben. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe beter de respondent zichzelf in staat vindt om zijn of haar uitgaven te beheersen. Bij aanvang van het project is de gemiddelde somscore van de respondenten 3,9. Dat wil zeggen dat respondenten gemiddeld genomen het

‘eens’ zijn met de verschillende stellingen over hun uitgaven (of ‘oneens’ op een negatief geformuleerde stelling).

Over tijd blijkt de gemiddelde score nog wat toe te nemen. Na het volgen van de projecten is het geloof dat men bewust met hun uitgaven en aankopen omgaat nog iets gegroeid (zie figuren 6a t/m 6c). Gezien de achtergrond van deze groep en de reden voor deelname aan de projecten, is dit een vrij hoge score. Omdat het hier om zelf gerapporteerd gedrag gaat, kan dit duiden op sociaal wenselijke antwoorden (wanneer men niet durft te erkennen dat men niet goed met geld om kan gaan) of op zelf overschatting. Dit laatste zou aan de basis kunnen liggen van het feit dat men schulden heeft.

(22)

In tabel 39 zijn de resultaten uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Ook hier zien we onder heel veel

subgroepen een ontwikkeling, en die is in alle gevallen positief. Er is geen groep die na afloop van het project zijn eigen uitgaven als minder goed beoordeelt.

Daarnaast is respondenten gevraagd of ze genoeg spaargeld hebben om de wasmachine te vervangen als deze kapot gaat (zie tabel 40). De overtuiging dat men genoeg geld achter de hand heeft daarvoor, is toegenomen over tijd, zowel op de korte als op de lange termijn, ook onder de groep met schulden (zie tabel 41). Zoals eerder gezien is het gemiddelde huishoudinkomen niet gestegen, maar denkt men dus wel vaker dat men genoeg spaargeld heeft voor een nieuwe wasmachine. Dit zou erop kunnen wijzen dat men inderdaad bewuster met geld omgaat en vaker geld opzij zet dan voor aanvang van het project (zoals de stijging op de stellingen op element 4 al suggereerde).

Al eerder constateerden we dat de respondenten de mate van grip op hun uitgaven over het algemeen vrij hoog inschatten. In tabel 42 zien we dat ook het merendeel (54%) van de mensen met een schuld op T0 van mening is dat zij goed met geld kunnen omgaan. Dit aandeel neemt nog aanzienlijk toe op de korte en lange termijn, tot bijna 85% op de T2 onder de groep met schulden. Ook van de respondenten met een schuld van minstens 10.000 euro denkt nog altijd bijna de helft (45%) dat zij financieel vaardig zijn, en ook hier zien we een grotere overtuiging over tijd.

Leereffecten

In het voorgaande deel hebben we de ontwikkeling in financiële zelfredzaamheid gemeten door de scores op herhaalde stellingen en vragen te vergelijken over tijd. Daarnaast is de respondenten na afloop van het project ook zelf direct gevraagd naar wat voor volgens hen de opbrengsten en de leereffecten zijn.

In de figuren 7 tot en met 10 staan de zelf gerapporteerde leereffecten per element per responsgroep.

Bij element 1 (figuur 7a) zien we dat de meesten van mening zijn dat ze vooruitgang hebben geboekt op gebied van orde en overzicht houden in de eigen administratie. De groep die het (helemaal) eens is met de stellingen, is groter dan de groep die het er niet mee eens is dat ze ergens beter in zijn geworden ten opzichte van voor de aanvang van het project. Op de langere termijn (T2) lijkt deze overtuiging iets te zijn afgenomen (figuur 7b).

Nog steeds denken de meesten dat zij na het project beter zijn geworden in bijvoorbeeld overzicht houden en brieven beoordelen, maar de groep die het (helemaal) oneens is met de stellingen is wel groter geworden.

Het zou kunnen dat de deelnemers hun positieve ontwikkeling over tijd meer toeschrijven aan zichzelf (of iets anders), dan aan het project.

Ook bij element 2 (basale kennis en begrip van financiële zaken) zien we dat de meeste respondenten menen dat ze meer kennis hebben over bijvoorbeeld verzekeringen en toeslagen dan voor aanvang van het project.

Een klein deel is het hier niet mee eens. Het minst overtuigd is men van hun toegenomen rekenvaardigheden:

37% denkt dat zij beter kunnen rekenen dan voor deelname aan het project, 32% is hier niet van overtuigd. Net als bij element 1 zien we dat ook hier de overtuiging dat men meer kennis heeft dan voorheen, op de langere termijn is afgenomen. Het merendeel denkt nog altijd positief over de opgedane kennis (met uitzondering van rekenvaardigheden) maar dit aandeel is wel kleiner geworden ten opzichte van de respondenten die dit niet zo ervaren.

Voor element 3 (inkomen genereren) is er gevraagd naar verschillende werk gerelateerde activiteiten die de respondenten hebben ondernomen als gevolg van hun deelname aan het project. Een minderheid heeft de voorgelegde activiteiten uitgevoerd. Zo zegt 19% een opleiding te hebben gedaan door het project en is 16%

aan de slag gegaan als vrijwilliger met dank aan hun deelname. Tegelijkertijd zegt ruim een kwart (28%) door het project vaker een sollicitatiegesprek te hebben. Ook zegt 22% werk te hebben gevonden door het project.

Dit is misschien op zichzelf niet een heel hoog percentage, maar het vinden van werk is wel een belangrijke en betekenisvolle ontwikkeling. In tegenstelling tot wat we bij de leereffecten op de andere twee element zagen, zien we hier op de T2 op sommige activiteiten wel een vergrote ingeschatte opbrengst van het project ten

(23)

opzichte van T1. Vier op de tien (39%) zeggen nu vaker sollicitatiegesprekken te hebben door het project, en 38% geeft aan werk te hebben gevonden als gevolg van hun deelname aan het project.

Tot slot hebben respondenten een aantal stellingen voorgelegd gekregen over wat zij zeggen geleerd te hebben van het project over het beheersen van hun uitgaven (element 4). Ook hier zien we gemiddeld genomen enkel positieve leereffecten. Respondenten menen dat ze beter met geld kunnen omgaan dan voor het project, en het project heeft ze ook meer zelfvertrouwen gegeven. Ruim de helft is het ermee eens dat ze beter al hun rekeningen kunnen betalen (55%) of beter kunnen sparen (59%). Deze overtuiging is wel wat afgenomen op de T2. Ook denkt men minder vaak dat men na het project beter kan rond komen met hun geld (maar ook hier geldt dat de meesten dit leereffect wel onderkennen).

Vergelijking met projectenimpactonderzoek

Voor het projectenimpactonderzoek vult de projectleider van elk project jaarlijks een vragenlijst in over de inhoud en de bereikte resultaten van het project. De vragen komen deels overeen met de vragen die de deelnemers aan het project hebben ingevuld. Deze antwoorden kunnen naast elkaar worden gelegd om te zien of de inschattingen van de projectleiders en de deelnemers enigszins overeenkomen, bijvoorbeeld in hoeverre er is geleerd hoe deelnemers geldzaken en post moeten bijhouden. De antwoorden van beide groepen op vergelijkbare vragen zijn naast elkaar gezet in figuur 11 tot en met 14.

De vragen lenen zich niet altijd voor een directe één op één vergelijking, maar geven wel een beeld. Zo laat figuur 11a zien dat de meeste projectleiders (80%) menen dat meeste deelnemers hebben geleerd hoe zij een overzicht kunnen maken van hun inkomsten en uitgaven, en dat de deelnemers inderdaad na afloop van het project meer overtuigd zijn geraakt van hun vaardigheid daarin. Ook zien we geen toename van kennis op gebied van aanbiedingen en verzekeringen, wat overeenkomt met het gegeven dat de minderheid van de projectleiders meent dat deze vaardigheid is geleerd (figuur 12a en 12b). Op sommige andere vragen wijken de inzichten en verwachtingen wat meer van elkaar af.

Slotconclusie

De ambitie van Aegon is om in 2021 het aantal huishoudens met schulden in doelgebieden in Den Haag, Leeuwarden en Groningen met 6000 te reduceren. Tot en met 31 december 2019 hebben er sinds de start van het programma Van Schulden naar Kansen in 2017 3862 deelnemers meegedaan aan projecten gesteund door Aegon. Op 31 december 2019 hebben van deze deelnemers 936 respondenten een T0 ingevuld, 333 respondenten (minstens) een T0 en een T1 en 90 respondenten een T0, T1 en T2. Deze laatste groep is nog vrij klein, en dit aantal wordt nog kleiner na het opsplitsen in subgroepen. In veel gevallen kunnen we dan ook (nog) geen uitspraken doen over significantie in ontwikkelingen op de langere termijn.

Bij aanvang van de projecten heeft twee derde (64%) een schuld. Dit gemiddelde percentage neemt niet significant toe of af op de korte of lange termijn, en ook niet onder specifieke subgroepen. De respondenten hebben hun schuld vooral bij de Belastingdienst, de zorgverzekeraar en bij het CJIB. Aanvankelijk betreft het schulden op 3 tot 4 schuldposten, in de loop van de tijd zien we dat dit daalt naar 2 tot 3 posten. De gemiddelde schuld van de groep met schulden ligt op €13.629. Dit gemiddelde bedrag stijgt of daalt niet significant

over tijd, maar de verdeling van de hoogte van de schulden verschuift wel. Zo zijn er op T1 minder mensen met een schuld van meer dan €50.000, en juist meer mensen met een relatief kleine schuld van onder de

€500. In de hoogte van het netto maandelijks inkomen zien we geen stijging of daling. Dit gemiddelde netto huishoudinkomen schommelt rond de €1300 per maand. Wel is op de korte termijn het inkomen van de groep zonder (betaalde) dagbesteding op de T0 gestegen na afloop van het project. Ook zien we bij sommige groepen op de lange termijn een stijging in het aandeel dat inkomsten uit werk of een eigen bedrijf heeft.

Op alle vier de elementen van financiële zelfredzaamheid zien we tussen de verschillende meetmomenten een vooruitgang. Na afloop van de projecten zijn de respondenten gemiddeld meer overtuigd geraakt van hun eigen vermogen om orde en overzicht te krijgen in de eigen administratie (element 1). Bijna alle subgroepen hebben

(24)

na afloop van de projecten een groter geloof in hun eigen administratieve vaardigheden. Dit geldt zowel voor de korte termijn als op de langere termijn. Na afloop van de projecten is ook de gemiddelde basale kennis en het begrip van financiële zaken (element 2) toegenomen. Dit geldt voor de langere termijn, maar niet vlak na afloop van het project. Op de T2 is vooral de groep die alle vragen goed heeft, groter geworden. Bij sommige specifieke subgroepen is de kennis wel groter geworden direct na afloop van de projecten. Ook op element 3 (inkomen generen) zien we vooruitgang. Veel verschillende subgroepen schatten hun ‘harde’ sollicitatie vaardigheden beter in direct na afloop van het project. Er is geen groep die minder overtuigd is geraakt van hun bekwaamheid in bijvoorbeeld CV opstellen of brieven schrijven. Eenzelfde positieve ontwikkeling zien we ook bij de

zogenaamde soft skills: bijna alle subgroepen beoordelen hun softe sollicitatievaardigheden beter na afloop van het project. De respondenten scoren bij aanvang van het project al vrij hoog op element 4 (uitgaven beheersen), maar deze gemiddelde score neemt over tijd nog wat toe. Na het volgen van de projecten is het geloof dat men bewust met hun uitgaven en aankopen omgaat nog iets gegroeid. Het merendeel (54%) van de mensen met een schuld op T0 is daarnaast van mening dat zij goed met geld kunnen omgaan. Ook van de respondenten met een schuld van minstens 10.000 euro denkt nog altijd bijna de helft (45%) dat zij financieel vaardig zijn. Dit aandeel neemt nog aanzienlijk toe op de korte en lange termijn, tot bijna 85% op de T2. En ondanks dat het gemiddelde huishoudinkomen niet is gestegen, denkt men na afloop van het project wel vaker dat men genoeg spaargeld heeft voor een nieuwe wasmachine. Dit zou erop kunnen wijzen dat men inderdaad bewuster met geld omgaat en vaker geld opzij zet dan voor aanvang van het project (zoals de stijging bij de stellingen van element 4 suggereert).

De respondenten is na afloop van het project ook zelf direct gevraagd naar wat voor volgens hen de

opbrengsten en de leereffecten zijn. De meesten zijn van mening dat ze vooruitgang hebben geboekt op diverse onderdelen binnen de elementen 1, 2 en 4. Dit komt overeen met de stijging over tijd die we eerder al zagen bij de scores van de herhaalde metingen van de verschillende stellingen. Wel neemt deze overtuiging op de langere termijn iets af. Nog steeds denken de meesten dat zij na het project beter zijn geworden in bijvoorbeeld overzicht houden en brieven beoordelen, maar de groep die het (helemaal) oneens is met de stellingen is wel groter geworden. Op element 3 (inkomen generen) is dit juist omgekeerd. Waar in eerste instantie een kleine groep respondenten werk gerelateerde acties heeft ondernomen die voortvloeiden uit deelname aan het project, is dit percentage op de T2 gestegen. Meer mensen zeggen op de T2 bijvoorbeeld een opleiding gevonden te hebben, of vaker sollicitatiegesprekken te hebben door het project. Wel is deze groep ook op de T2 nog altijd een minderheid: de meesten hebben deze activiteiten niet ondernomen (of in ieder geval naar eigen zegge niet als gevolg van het project).

Samenvattend kunnen we in het algemeen concluderen dat de (gepercipieerde) financiële zelfredzaamheid na deelname is toegenomen. Meer diepgaande analyses worden in de komende periode uitgevoerd zodat verdergaande en meer specifieke conclusies getrokken kunnen worden. Tezamen met de jaarlijkse resultaten van het impactonderzoek hopen we steeds meer te weten te komen over de opbrengsten van de (mede) door Stichting VSNK gefinancierde projecten en wat projecten ervan kunnen leren voor een zo optimaal resultaat voor de mensen in de doelgebieden die in armoede leven.

(25)

4

(26)

4. Tabellen en Figuren

Dit hoofdstuk bevat een overzicht van tabellen en figuren. Om te beoordelen of een gevonden verandering tussen twee metingen op toeval berust, wordt getoetst op significantie. Dit is een statistische term die aangeeft of het onaannemelijk is dat een gevonden verschil op toeval berust. In de tabellen en figuren wordt dit aangegeven door middel van één tot drie sterretjes (*p<.05, **p< .01, ***p< .001). Hoe meer sterretjes, hoe kleiner de kans dat de gevonden verschillen op toeval berusten. In sommige tabellen die over de T0-T1-T2 gaan geven sterretjes voor de ‘/’ aan dat T2 significant verschilt van T0. Sterretjes na de ‘/’ geven aan dat T2 significant verschilt van T1. Optellingen in beschrijvingen, figuren en tabellen komen niet altijd uit op 100%. Dit heeft met afrondingen te maken.

De responsgroepen moeten een n van minstens 50 hebben om significanties uit te kunnen draaien. De subgroepen minstens een n van 20.

Belangrijk om te realiseren is dat het hier om drie verschillende responsgroepen gaat die elkaar deels overlappen: de T0-groep bevat alle respondenten die bij de start van het project een vragenlijst hebben ingevuld, de T0-T1-groep bevat de respondenten die in elk geval een T0 en T1 hebben ingevuld, een deel daarvan heeft ook een T2 ingevuld. Deze T0-T1-T2 groep is een stuk kleiner: dit betreft alleen die respondenten die alle drie de metingen hebben ingevuld.

De projecten richten zich op (minstens één van) de volgende vier elementen:

1) Orde en overzicht in de eigen administratie: deelnemers hebben zicht in hun inkomsten en uitgaven. Zij hebben het overzicht op hun administratie en bewaren dat geordend in een map.

2) Basale kennis en begrip van financiële zaken: deelnemers beschikken over basale rekenvaardigheden;

zij begrijpen de gevolgen van financieel handelen en weten welke instanties antwoord kunnen geven op financiële vragen. Daarnaast kunnen zij financiële risico’s inschatten.

3) Inkomen genereren: deelnemers vinden een (nieuwe) functie of werkervaringsplaats of starten met een opleiding.

4) Uitgaven beheersen (economisch keuzegedrag): deelnemers geven niet meer uit dan dat zij aan inkomsten hebben. Zij kunnen zowel op de korte als op de lange termijn hun uitgaven plannen.

Fases (metingen) van het onderzoek Het onderzoek bestaat uit drie metingen

Nulmeting (T0)

voor de start project Eénmeting (T1)

vlak na project Tweemeting (T2)

zes maanden na afloop project Uitgangssituatie: Welke mate van financiële

zelfredzaamheid en economische zelf- standigheid hebben de deelnemers vlak voor de start van het project?

Wat heeft het project op de

korte termijn opgeleverd? Wat heeft het project op de lange termijn opgeleverd?

(27)

Tabel 1. Kenmerken van de respondenten

Kenmerken T0 ingevuld

(n=933) Aantal of gem- iddelde

T0 en T1 in- gevuld (n=332) Aantal of gem- iddelde

T0, T1 en T2 (n=90)

Aantal of gem- iddelde

Leeftijd (in jaren) 39 (spreiding:

18-84) 40 (spreiding:

18-73) 42 (spreiding:

18-70)

Tot en met 27 jaar 28% (242) 19% (58) 11% (9)

28 – 45 jaar 41% (360) 47% (140) 49% (41)

46 – 65 jaar 28% (245) 32% (97) 39% (33)

66 jaar en ouder 3% (24) 2% (5) 1% (1)

Vrouw 62% (568) 61% (202) 69% (62)

Tot welke groep rekent u zichzelf?

Nederlanders 61% (535) 63% (199) 82% (73)

Duitsers 0% (1) 1% (1) 1% (1)

Marokkanen 4% (34) 5% (15) 1% (1)

Turken 3% (29) 2% (7) -

Syriërs 1% (9) 2% (6) -

Antillianen 4% (33) 4% (13) 2% (2)

Surinamers 5% (39) 4% (12) -

Ghanezen 1% (4) - -

Eritreeërs 4% (37) 5% (16) 1% (1)

Anders 10% (90) 10% (32) 7% (6)

Wil ik niet zeggen 7% (63) 5% (15) 6% (5)

Hoogst afgemaakte opleiding

Ik heb geen opleiding afgemaakt 11% (100) 8% (27) 3% (3)

Speciaal basisonderwijs 1% (7) 1% (3) -

Lagere school of basisschool 11% (98) 9% (28) 3% (3)

Speciaal voortgezet onderwijs 1% (11) 1% (4) -

Huishoudschool, lbo, lts of leao 3% (29) 3% (9) 1% (1)

Vmbo-k (vmbo kader) of vmbo-b (vmbo basis) 6% (56) 6% (21) 2% (2) Mavo, mulo, of vmbo-t (vmbo theoretisch) 8% (72) 11% (35) 10% (9)

Praktijkonderwijs 2% (18) 2% (6) 1% (1)

Mbo, mts of meao 27% (250) 27% (88) 24% (21)

Havo of vwo 11% (99) 11% (35) 11% (10)

Hbo, hts of heao 12% (109) 16% (53) 33% (29)

Universiteit 5% (49) 6% (18) 11% (10)

Anders 2% (22) 1% (3) -

Opleidingsniveau in categorieën

Zeer laag opgeleid 24% 19% 8% (7)

Laag opgeleid 20% 22% 14% (12)

Middelbaar opgeleid 39% 38% 35% (31)

Hoog opgeleid 18% 22% 44% (39)

(28)

Woonsituatie (meerdere antwoorden mogelijk)

Alleen 39% (365) 36% (119) 42% (37)

Met mijn partner 7% (67) 8% (27) 11% (10)

Met mijn partner en kind(eren) 13% (121) 12% (39) 10% (9)

Met mijn kind(eren)/ ik heb co-ouderschap 21% (192) 25% (82) 23% (20) Met mijn ouder(s) en/of broer(s)/zus(sen) 12% (108) 11% (35) 11% (10) Met familieleden. Bijvoorbeeld met een

kleinkind, oom of tante 1% (13) 2% (5) -

Met anderen en we doen veel dingen samen 3% (32) 4% (12) 2% (2)

Met anderen en we doen niks samen 5% (44) 4% (12) 3% (3)

Dagelijkse activiteiten(meerdere antwoorden mogelijk)

Betaalde baan 30% (273) 26% (85) 41% (36)

Eigen bedrijf 7% (66) 7% (24) 16% (14)

Opleiding 22% (199) 18% (57) 11% (10)

Stage 4% (35) 3% (9) 2% (2)

Vrijwilligerswerk 21% (189) 30% (98) 42% (37)

Werkervaringsplek 3% (30) 7% (24) 6% (5)

Ik heb geen werk en doe geen opleiding 27% (249) 25% (79) 16% (14)

Ik doe klusjes waarvoor ik geld krijg 7% (65) 9% (28) 9% (8)

Ik doe niks want ik ben ziek 1% (13) 1% (1) -

Ik doe iets anders 3% (31) 4% (12) -

Inkomstenbron (meerdere antwoorden mogelijk)

Salaris 28% (263) 24% (78) 34% (30)

Geld van eigen bedrijf 7% (63) 5% (17) 10% (9)

Studiefinanciering 9% (86) 5% (17) 1% (1)

Bijstandsuitkering 37% (343) 42% (138) 40% (36)

WW-uitkering 8% (75) 12% (38) 8% (7)

WIA, WAO of Wajong 11% (99) 7% (22) 9% (8)

Alimentatie 1% (12) 2% (7) 6% (5)

Pensioen 3% (29) 1% (4) 1% (1)

Geld door klusjes. Bijvoorbeeld door schoonmak-

en of schilderen 3% (27) 5% (15) 6% (5)

Geld van familie of vrienden. Ik hoef dit geld niet

terug te geven 5% (49) 7% (22) 8% (7)

Leefgeld vanwege bijvoorbeeld schuldsanering 0% (3) - -

Inkomsten (ex)partner 2% (22) 1% (3) 3% (3)

UWV-uitkering maar soort uitkering is niet uitge-

legd 0% (3) 1% (1) -

Andere uitkering zoals WAZO, AOW, BBZ of ANW 1% (9) 1% (1) - Spaargeld en/of geld uit erfenis, verkopen of vast-

goed 0% (2) 1% (2) 1% (1)

Vrijwilligersvergoeding 0% (1) - 1% (1)

Ik krijg geen geld 2% (15) - 2% (2)

Anders 2% (19) 6% (21) 2% (2)

(29)

Inkomstenbron partner1 (meerdere antwoorden mogelijk)

Salaris 57% (97) 63% (41) 88% (15)

Geld van eigen bedrijf 7% (11) 5% (3) -

Studiefinanciering 2% (3) - -

Pensioen 5% (8) 2% (1) 6% (1)

Bijstandsuitkering 24% (41) 12% (8) -

WW-uitkering 5% (8) 6% (4) 12% (2)

WIA, WAO of WAJONG 5% (8) 6% (4) 12% (2)

Alimentatie - - -

Geld door klusjes. Bijvoorbeeld door schoonmak-

en of schilderen 1% (2) - -

Geld van familie of vrienden. Hij/zij hoeft dit geld

niet terug te geven - - -

Andere uitkering zoals WAZO, AOW, BBZ of ANW - - -

Hij/zij krijgt geen geld 7% (11) 2% (1) -

Anders 1% (2) 8% (5) -

1 Alleen de respondenten die eerder bij de vraag over woonsituatie hebben aangegeven met een partner (en kind/kinderen) samen te wonen, hebben deze vraag gekregen. Respondenten konden bij deze vraag ook de antwoordoptie ‘ik heb geen partner’ aankruisen. De respondenten die dit hebben gedaan, zijn niet meegenomen in tabel 1. Het gaat om drie respondenten bij de T0, één respondent bij de T1 en één respondent bij de T2.

Ontwikkeling schulden (1)

Tabel 2. Ontwikkeling schulden (totaal)

T0 ingevuld T0 en T1 ingevuld T0, T1 en T2 ingevuld

Categorie T0 (n=912) T0 (n=324) T1 (n=312) T0 (n=89) T1 (n=90) T2 (n=86)

Ja 64% (581) 54% (174) 51% (158) 44% (39) 43% (39) 35% (30)

Nee 32% (293) 41% (132) 47% (147) 48% (43) 56% (50) 64% (55)

Weet ik niet 4% (38) 6% (18) 2% (7) 8% (7) 1% (1) 1% (1)

Tabel 2a. Ontwikkeling schulden op de T1, op basis van antwoord op de T0

Antwoord bij T0 Antwoord op T1 T1

Ja (n=170) Ja

Nee Weet ik niet

76% (129) 21% (36) 3% (5) Nee (n=121)

Weet ik niet (n=14)

Ja Nee Weet ik niet Ja

Nee Weet ik niet

20% (24) 79% (95) 2% (2) 29% (4) 71% (10) -

(30)

Tabel 2b. Ontwikkeling schulden op de T2, op basis van antwoord op de T0 Antwoord bij T0 Antwoord op T1Antwoord op T2 Ja (n=37)Ja Nee Weet ik niet

68% (25) 32% (12) - Nee (n=42) Weet ik niet (n=6)

Ja Nee Weet ik niet Ja Nee Weet ik niet

10% (4) 88% (37) 2% (1) - 100% (6) - Tabel 3a. Ontwikkeling schulden, uitgesplitst naar respondenten met en zonder dagbesteding T0 ingevuld T0 en T1 ingevuld T0, T1 en T2 ingevuld SplitsingenSchuldenT0 (n=909)T0 (n=324)T1 (n=312)T0 (n=89)T1 (n=92)T2 (n=86) Dagbesteding1Ja Nee Wil ik niet zeggen

61% (397) 36% (235) 4% (24)

53% (132) 41% (102) 6% (15)

50% (120) 48% (115) 2% (4)

45% (33) 48% (35) 7% (5)

43% (32) 56% (42) -

34% (24) 66% (46) - Geen dagbesteding2 Ja Nee Wil ik niet zeggen

72% (183) 23% (57) 5% (13)

56% (42) 40% (30) 4% (3)

52% (38) 44% (32) 4% (3)

38% (6) 50% (8) 12% (2)

44% (7) 50% (8) 6% (1)

38% (6) 56% (9) 6% (1) 1 Dagbesteding = Betaalde baan / eigen bedrijf / opleiding / stage / vrijwilligerswerk / werkervaringsplek. 2 Geen dagbesteding = Klusjes / geen werk en geen opleiding / ik doe niks, want ik ben ziek. Tabel 3b. Ontwikkeling schulden, uitgesplitst naar respondenten met of zonder betaalde dagbesteding T0 ingevuld T0 en T1 ingevuld T0, T1 en T2 ingevuld SplitsingenSchuldenT0 (n=907)T0 (n=275)T1 (n=312)T0 (n=86)T1 (n=90)T2 (n=86) Betaalde dagbesteding1Ja Nee Wil ik niet zeggen

63% (195) 36% (111) 2% (6)

56% (53) 42% (39) 2% (2)

50% (46) 50% (46) 1% (1)

43% (13) 53% (16) 3% (1)

36% (11) 65% (20) -

35% (10) 65% (19) - Geen betaalde dagbesteding2Ja Nee Wil ik niet zeggen

65% (385) 30% (181) 5% (29)

53% (121) 40% (93) 7% (16)

51% (112) 46% (101) 3% (6)

44% (26) 45% (27) 10% (6)

48% (28) 51% (30) 2% (1)

35% (20) 63% (36) 2% (1) 1 Betaalde dagbesteding = Betaalde baan / eigen bedrijf. 2 Geen betaalde dagbesteding = Opleiding / stage / vrijwilligerswerk / werkervaringsplek / klusjes / geen werk en geen opleiding / ik doe niks, want ik ben ziek.

(31)

Tabel 4. Ontwikkeling schulden, uitgesplitst naar opleidingsniveau T0 ingevuldT0 en T1 ingevuld T0, T1 en T2 ingevuld SplitsingenSchuldenT0 (n=883)T0 (n=319)T1 (n=301)T0 (n=87)T1 (n=89)T2 (n=85) Zeer laag opleid- ingsniveau1Ja Nee Wil ik niet zeggen

68% (142) 23% (47) 10% (20)

49% (29) 32% (19) 19% (11)

50% (27) 44% (24) 6% (3)

57% (4) - 43% (3)

43% (3) 57% (4) -

17% (1) 83% (5) - Laag opleidings- niveau2Ja Nee Wil ik niet zeggen

74% (128) 22% (38) 4% (6)

64% (45) 33% (23) 3% (2)

60% (41) 37% (25) 3% (2)

58% (7) 33% (4) 8% (1)

50% (6) 50% (6) -

55% (6) 46% (5) - Midden opleid- ingsniveau3Ja Nee Wil ik niet zeggen

63% (216) 36% (124) 1% (2)

56% (65) 44% (52) 2% (2)

50% (58) 49% (57) 1% (1)

33% (10) 63% (19) 3% (1)

39% (12) 58% (18) 3% (1)

28% (8) 69% (20) - Hoog opleidings- niveau4Ja Nee Wil ik niet zeggen

50% (79) 47% (74) 3% (4)

48% (34) 51% (36) 1% (1)

44% (30) 55% (38) 1% (1)

46% (18) 51% (20) 3% (1)

46% (18) 54% (21) -

39% (15) 62% (24) 2% (1) 1 Zeer laag opleidingsniveau = geen opleiding / lagere school of basisschool / praktijkonderwijs. 2Laag opleidingsniveau = speciaal basisonderwijs / speciaal voortgezet onderwijs / huishoudschool / mavo / vmbo. 3 Midden opleidingsniveau = mbo / havo / vwo. 4 Hoog opleidingsniveau = hbo / universiteit

(32)

Tabel 5. Ontwikkeling schulden, uitgesplitst naar leeftijd T0 ingevuld T0 en T1 ingevuld T0, T1 en T2 ingevuld SplitsingenSchuldenT0 (n=880)T0 (n=313)T1 (n=300)T0 (n=307)T1 (n=87)T2 (n=85) ≤27 jaarJa Nee Wil ik niet zeggen

65% (170) 31% (80) 4% (10)

56% (41) 32% (23) 12% (9)

54% (36) 46% (31) -

55% (6) 36% (4) 9% (1)

33% (4) 67% (8) -

33% (3) 67% (6) - 28-45 jaarJa Nee Wil ik niet zeggen

68% (241) 27% (97) 5% (16)

61% (84) 35% (48) 4% (6)

61% (82) 37% (49) 2% (3)

46% (19) 44% (18) 10% (4)

51% (21) 46% (19) 2% (1)

45% (18) 53% (21) 3% (1) 46-65 jaarJa Nee Wil ik niet zeggen

55% (134) 41% (100) 3% (8)

45% (44) 54% (52) 1% (1)

55% (33) 62% (58) 3% (3)

36% (12) 61% (20) 4% (5)

36% (12) 64% (21) -

24% (8) 76% (25) 3% (2) ≥66 jaarJa Nee Wil ik niet zeggen

58% (14) 42% (10) -

20% (1) 80% (4) -

40% (2) 60% (3) -

- 100% (1) -

- 100% (1) -

- 100% (1) - Tabel 6. Ontwikkeling schulden, uitgesplitst naar groep 1 T0 ingevuld T0 en T1 ingevuldT0, T1 en T2 ingevuld SplitsingenSchuldenT0 (n=795)T0 (n=293)T1 (n=385)T0 (n=83)T1 (n=84)T2 (n=81) NederlandsJa Nee Wil ik niet zeggen

62% (325) 36% (187) 3% (14)

57% (112) 40% (78) 4% (7)

50% (95) ** 49% (94) 2% (3)

46% (33) 50% (36) 4% (3)

43% (31) 56% (41) 1% (1)

34% (24) 64% (45) 1% (1) Niet-NederlandsJa Nee Wil ik niet zeggen

64% (171) 30% (80) 7% (18)

47% (45) 46% (44) 4% (7)

52% (48) 45% (41) 3% (3)

18% (2) 54% (6) 27% (3)

36% (4) 64% (7) -

18% (2) 52% (9) - 1 Alle respondenten die iets anders dan ‘Nederlands’ of ‘Niet-Nederlands’ hebben ingevuld (‘Anders’) zijn niet meegenomen in deze tabel.

(33)

Tabel 7. Ontwikkeling schulden, uitgesplitst naar respondenten met en zonder bewindvoerder T0 ingevuld T0 en T1 ingevuld T0, T1 en T2 ingevuld SplitsingenSchuldenT0 (n=874)T0 (n=314)T1 (n=940)T0 (n=86)T1 (n=88)T2 (n=84) Wel bewindvoerderJa Nee Wil ik niet zeggen

70% (68) 23% (22) 7% (7)

70% (30) 21% (9) 9% (4)

62% (26) 36% (15) 2% (1)

60% (5) 33% (9) 7% (1)

60% (9) 40% (6) -

60% (9) 40% (6) - Geen bewindvoerderJa Nee Wil ik niet zeggen

63% (488) 34% (264) 3% (25)

52% (140) 44% (118) 5% (13)

46% (128) 45% (125) 2% (6)

42% (30) 51% (37) 7% (5)

41% (30) 58% (42) 1% (1)

30% (21) 68% (47) 1% (1) Tabel 8a. Ontwikkeling schulden, uitgesplitst naar één- versus meerpersoonshuishouden (woonsituatie 1) T0 ingevuld T0 en T1 ingevuldT0, T1 en T2 ingevuld SplitsingenSchuldenT0 (n=901)T0 (n=324) T1 (n=302)T0 (n=89)T1 (n=90)T2 (n=86) Eenpersoons- huishouden1Ja Nee Wil ik niet zeggen

68% (291) 29% (124) 3% (14)

54% (77) 42% (60) 4% (5)

54% (74) 46% (63) 1% (1)

34% (14) 59% (24) 7% (3)

42% (17) 59% (24) -

35% (16) 63% (29) 2% (1) Meerpersoons- huishouden2Ja Nee Wil ik niet zeggen

60% (289) 35% (169) 5% (24)

53% (97) 40% (72) 7% (13)

48% (84) 48% (84) 3% (6)

52% (25) 40% (19) 8% (4)

45% (22) 53% (26) 2% (1)

35% (14) 65% (26) - 1 Eenpersoonshuihouden = ik woon alleen/ik woon samen met mijn kind(eren)/ik heb co-ouderschap/ik woon met anderen en we doen veel dingen samen, bijvoorbeeld boodschappen en koken/ik woon met anderen en we doen niks samen, ik woon bijvoorbeeld op een kamer/ik woon samen met mijn partner + partner heeft geen inkomen/ik woon samen met mijn partner en kind(eren) + partner heeft geen inkomen 2 Meerpersoonshuishouden = ik woon samen met mijn partner + partner heeft inkomsten/ik woon samen met mijn partner en kind(eren) + partner heeft inkomsten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De reden dat we ‘In eigen hand’ gestart zijn, is dat flink wat mensen langer van een schuldenregeling en budget- beheer gebruikmaakten dan de 36 maanden die er voor staan.. Dat is

In de gevallen dat ik iets aan het doen ben, waarvoor nauwelijks informatie op het intranet staat dan vervult het voor mij geen pri- maire behoefte en gebruik ik het ook niet.

Ongeveer een derde (33%) van de respondenten zegt het hier niet over gehad te hebben tijdens het project, 30% van de respondenten is het er (helemaal) mee oneens, 10% is het er

Specifiek beschreven: doel, doelgroep, werving, methodiek opzet en resultaat Beschrijving: workshops, terugkomdag en maatwerkcoaching, praktische begeleiding. Preventieve aanpak

Van de acht projecten richten bijna alle projecten (7) zich volgens de contactpersonen van de projecten op zowel element 1, 2 en 4 (Orde en overzicht in de eigen administratie,

mensen die financieel zelfredzaam zijn, hebben een aanzienlijk kleinere kans op problematische betalingsachterstanden of schulden. Om financiële zelfredzaamheid te kunnen meten

Meer dan de helft van de respondenten geeft aan het een beetje eens, beetje oneens tot helemaal oneens te zijn met de stelling: ‘ik vind dat ik genoeg weet over omgaan met

Meer dan twee derde (n=21) is het een beetje eens, beetje oneens of (helemaal) eens met de stelling ‘ik krijg vaak rekeningen die ik niet verwacht’. Uit deze stellingen blijkt dat