• No results found

Resultaten vierde deelnemersonderzoek: Van Schulden naar Kansen: Tabellenrapportage over ontwikkeling van deelnemers aan projecten van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Stichting van Schulden naar Kansen in 2019

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Resultaten vierde deelnemersonderzoek: Van Schulden naar Kansen: Tabellenrapportage over ontwikkeling van deelnemers aan projecten van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Stichting van Schulden naar Kansen in 2019"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam University of Applied Sciences

Resultaten vierde deelnemersonderzoek: Van Schulden naar Kansen

Tabellenrapportage over ontwikkeling van deelnemers aan projecten van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Stichting van Schulden naar Kansen in 2019

Boonstoppel, Evelien; Mak, Jodi; Emal, Lima; Telli, Sibel; Otte, Koen; Broekhuizen, Jonathan;

van Geuns, R. C.

Publication date 2020

Document Version Final published version

Link to publication

Citation for published version (APA):

Boonstoppel, E., Mak, J., Emal, L., Telli, S., Otte, K., Broekhuizen, J., & van Geuns, R. C.

(2020). Resultaten vierde deelnemersonderzoek: Van Schulden naar Kansen:

Tabellenrapportage over ontwikkeling van deelnemers aan projecten van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Stichting van Schulden naar Kansen in 2019.

Hogeschool van Amsterdam, Lectoraat Armoede Interventies.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please contact the library:

https://www.amsterdamuas.com/library/contact/questions, or send a letter to: University Library (Library of the University of Amsterdam and Amsterdam University of Applied Sciences), Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

Download date:26 Nov 2021

(2)

Resultaten vierde

deelnemersonderzoek

Van Schulden naar Kansen

April, 2020

Tabellenrapportage over

ontwikkeling van deelnemers aan

projecten van Schulden naar Kansen

die ondersteund worden door

Stichting van Schulden naar

Kansen in 2019

(3)

Colofon Auteurs

Evelien Boonstoppel Jodi Mak

Lima Emal Sibel Telli Koen Otte

Jonathan Broekhuizen Roeland van Geuns

Afdeling

Amsterdams Kenniscentrum voor Maatschappelijke Innovatie (AKMI)

©Hogeschool van Amsterdam April 2020

Overname van informatie uit deze publicatie

is toegestaan onder voorwaarde van een

volledige bronvermelding.

(4)

Resultaten vierde

deelnemersonderzoek

Van Schulden naar Kansen

Tabellenrapportage over ontwikkeling van deelnemers aan projecten van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Stichting van Schulden naar Kansen in 2019

April, 2020

(5)

w

(6)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 7

Doel van het deelnemersonderzoek 7 Financiële zelfredzaamheid 7 Onderzoeksverantwoording 8 Leeswijzer 9

2. De projecten 11

3. Samenvatting en belangrijkste conclusies 15

Achtergrondkenmerken 15 Motivatie 16 Schulden 17 Inkomsten 18 Financiële zelfredzaamheid 19 Element 1: Orde en overzicht in de eigen administratie 19 Element 2: Basale kennis en begrip van financiële zaken 20 Element 3: Inkomen genereren 20 Element 4: Uitgaven beheersen (economisch keuzegedrag) 21

Leereffecten 22

Projectenimpactonderzoek 22 Combi-metingprojecten 23 Slotconclusie 24

4. Tabellen en Figuren 27

5. Bijlage: Technische verantwoording 69

(7)

1

(8)

1. Inleiding

Doel van het deelnemersonderzoek

Stichting van Schulden naar Kansen heeft in 2015 (toen nog onder de noemer van Delta Lloyd Foundation) het actieprogramma Van Schulden naar Kansen gelanceerd. De ambitie van dit programma is om in vijf jaar tijd (2016-2020) in doelgebieden waar veel mensen van een laag inkomen leven, onder van 15% van de desbetreffende huishoudens armoede als gevolg van schulden terug te dringen door de financiële

zelfredzaamheid te vergroten. Het gaat om doelgebieden in Amsterdam, Arnhem, Rotterdam en Zwolle. Stichting VSNK steunt verschillende lokale projecten op het gebied van armoedebestrijding en schuldhulpverlening. De projecten richten zich op mensen met schulden of op mensen met een groot risico op schulden die in armoede leven. Stichting VSNK financiert deze projecten en biedt vrijwillige inzet van de medewerkers van Nationale Nederlanden. De projecten worden binnen de lokale infrastructuur gevonden, georganiseerd of versterkt.

Dat gebeurt door of in samenwerking met lokale partners die de doelgroep goed kennen en begeleiden.

Uitgangspunt is dat elke deelnemer aan een project een huishouden vertegenwoordigt; ontwikkelingen op het gebied van financiële zelfredzaamheid van een deelnemer kunnen dus effect hebben op een heel huishouden.

Het lectoraat Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam voert een meerjarig onderzoek uit om te bepalen welke effecten de inspanningen in de doelgebieden hebben. Behalve onderzoek op project- en doelgebiedsniveau wordt er van 2016 tot en met 2020 continu onderzoek gedaan onder alle deelnemers aan de gefinancierde projecten. Het doel van het deelnemersonderzoek is inzicht te krijgen in de ervaren meerwaarde van deelname aan de door Stichting VSNK ondersteunde activiteit vanuit het perspectief van de deelnemer zelf.

Daarnaast wordt inzicht verkregen in de mate waarin een deelnemer financieel zelfredzamer is geworden na deelname aan de door Stichting VSNK ondersteunde activiteit/project.

Financiële zelfredzaamheid

In Van Schulden naar Kansen wordt structurele financiële zelfredzaamheid als (bijdrage aan de) oplossing gezien voor probleemschulden: mensen die financieel zelfredzaam zijn, hebben een (aanzienlijk) kleinere kans op problematische betalingsachterstanden of schulden. Om financiële zelfredzaamheid te kunnen meten maakt het lectoraat Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam gebruik gemaakt van een model, ontwikkeld in samenwerking met Stichting VSNK, waarbij vier elementen centraal staan voor de bevordering van de financiële zelfredzaamheid. Wanneer iemand goed functioneert op deze vier elementen wordt deze persoon verondersteld financieel zelfredzaam te zijn. De elementen zijn gebaseerd op de basis-competenties van het Nibud

1

en onderzoek naar schuldhulpverlening en armoede

2

. Projecten van Stichting VSNK die in het kader van het actieprogramma Van Schulden naar Kansen worden gefinancierd, richten zich op één of meer van deze elementen. De vier elementen zijn:

1. Orde en overzicht in de eigen administratie: deelnemers hebben zicht in hun inkomsten en uitgaven. Zij hebben overzicht op hun administratie en bewaren dat geordend in een map

2. Basale kennis en begrip van financiële zaken: deelnemers beschikken over basale rekenvaardigheden; zij begrijpen de gevolgen van financieel handelen en weten welke instanties antwoord kunnen geven op financiële vragen. Daarnaast kunnen zij financiële risico’s inschatten

3. Inkomen genereren: deelnemers vinden een (nieuwe) functie of werkervaringsplaats of starten met een opleiding

4. Uitgaven beheersen (economisch keuzegedrag): deelnemers geven niet meer uit dan dat zij aan inkomsten hebben. Zij kunnen zowel op de koste als op de lange termijn hun uitgaven plannen.

1 Nibud (2012). Goed omgaan met geld. Achtergronden bij de competenties voor financiële zelfredzaamheid. Utrecht: Nibud.

2 Jungmann, N., Geuns, R. van, Klaver, J., Wesdorp, P., & Wolk, J. van der (2012). Preventie: voorkomen is beter dan genezen. Utrecht: Hogeschool Utrecht; Geuns, R. van, Jungmann, N., & Weerd, M. de (2011). Klantprofielen voor schuldhulpverlening. Amsterdam: Regioplan

(9)

Figuur 1. Model van financiële zelfredzaamheid

LANDELIJK

Administratie ordenen Financ iële edu

catie

Werk ervarin

gsplaa tsen, b

eroepsoriëntatie

ONDERZOEK, SYSTEEM, COMMUNICATIE Budgetcoaching Orde en overzicht Kennis en beg

rip

Inkom

en genereren Uitgaven beheersen

1 3

2 4

LOKALE INFRASTRUCTUUR

FINANCIËN

Onderzoeksverantwoording

De onderzoeksvragen die in het deelnemersonderzoek beantwoord worden zijn:

Welke ontwikkelingen zien we in de financiële zelfredzaamheid na deelname aan de activiteit?

Welke meerwaarde zien deelnemers zelf van deelname aan de ondersteunende activiteit?

De onderzoekers kijken hierbij naar het financiële gedrag van de respondenten, hun kennis en vaardigheden en hun arbeidsmarktgedrag. De onderzoekers bevragen de deelnemers door middel van een ontwikkelde en uitgeteste enquête. Om het effect van de activiteiten in kaart te brengen, wordt op drie momenten een meting uitgevoerd onder de deelnemers:

> Vlak voordat men gaat deelnemen aan de activiteit (nulmeting – T0)

> Vlak nadat (binnen twee weken) deelname aan de activiteit is afgerond (éénmeting – T1)

> En 6 maanden na afloop van het traject (tweemeting – T2)

Tijdens de nulmeting (T0) wordt de uitgangspositie in kaart gebracht: welke mate van financiële zelfredzaamheid

en economische zelfstandigheid heeft men op dat moment? De onderzoekers inventariseren dit aan de hand

van een aantal vragen betreffende financieel gedrag, financiële kennis en vaardigheden, inkomenspositie en

arbeidsmarktgedrag. In de éénmeting (T1) worden dezelfde vragen gesteld en wordt de deelnemer bevraagd

op de door hem/haar ervaren meerwaarde van de activiteit. Middels deze meting kan iets gezegd worden

over de ontwikkelingen in financiële zelfredzaamheid en economische zelfstandigheid op korte termijn na de

deelname. Om iets te kunnen zeggen over het langere termijneffect doen de onderzoekers na zes maanden de

tweemeting (T2). Wederom leggen zij de respondenten dezelfde vragen voor. Bij sommige projecten is een één-

en tweemeting niet mogelijk, bv omdat het een eenmalige activiteit betreft; hier wordt dan een zogenoemde

combimeting verricht: er wordt dan een vragenlijst afgenomen die zowel vragen uit de T0 als de T1 bevat.

(10)

Leeswijzer

Vanaf 2017 verscheen er elk jaar in april een openbare overall-rapportage

3

. Het voorliggende rapport betreft de vierde tussenrapportage over de ontwikkeling van de deelnemers aan projecten tot en met 31 december 2019. Omdat we aan het toewerken zijn naar de eindrapportage in 2021, betreft deze tussenrapportage dit keer een tabellenrapport inclusief een samenvatting van de belangrijkste resultaten en conclusies. Daarnaast zijn er ook dit jaar weer project-rapporten gemaakt van de projecten waarvan de respons hoog genoeg was om een analyse te kunnen draaien. Deze zijn opvraagbaar bij het lectoraat Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam. In hoofdstuk 2 staan alle projecten op een rij die in de periode tot en met 31 december 2019 door Stichting VSNK zijn gefinancierd. Ook geven we de respons op de verschillende metingen weer. In hoofdstuk 3 staan we stil bij de belangrijkste uitkomsten en conclusies als het gaat om de korte- en lange termijn ontwikkelingen van de deelnemers. Dit hoofdstuk wordt gevolgd door een overzicht van tabellen en figuren met resultaten. Om te beoordelen of een gevonden verandering tussen twee metingen op toeval berust, wordt getoetst op significantie. Dit is een statistische term die aangeeft hoe aannemelijk het is dat een gevonden verschil toeval is. In de tabellen en figuren wordt dit aangegeven door middel van één tot drie sterretjes (*p<.05, **p< .01, ***p< .001). Hoe meer sterretjes, hoe kleiner de kans dat de gevonden verschillen op toeval berusten (respectievelijk 5%, 1% en 0,1%). In sommige tabellen die over de T0-T1-T2 gaan geven sterretjes voor de ‘/’ aan dat T2 significant verschilt van T0. Sterretjes na de ‘/’ geven aan dat T2 significant verschilt van T1. De responsgroepen moeten een n van minstens 50 hebben om significanties uit te kunnen draaien. De subgroepen moeten minstens een n van 20 hebben willen significanties echt wat zeggen. Voor de korte termijn- effecten (tussen T0 en T1) kijken we alleen naar de T0-T1-groep gezien het grote aantal respondenten, voor de lange termijn effecten (tussen T0 en T2) kijken we naar de T0-T1-T2-groep. Optellingen in beschrijvingen, figuren en tabellen komen niet altijd uit op 100%. Dit heeft met afrondingen te maken. In de bijlage staat de technische verantwoording van de onderzoeksmethoden met betrekking tot de vier elementen van financiële zelfredzaamheid.

3 Lako, D., Vreugdenhil, S. Mak, J. & R. van Geuns (2017). Rapportage eerste deelnemersonderzoek Van Schulden naar Kansen. Rapportage over resultaten onder deelnemers aan projecten Van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door de Delta Lloyd Foundation in 2016. Amsterdam: Amsterdams Kenniscentrum voor Maatschappelijke Innovatie

Mak, J. , Lako, D. , Schaap, R. , Cankor, E. , Telli, S. , & van Geuns, R. (2018). Resultaten tweede deelnemersonderzoek Van Schulden naar Kansen: rapportage over resultaten onder deelnemers aan projecten Van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Stichting van Schulden naar Kansen in 2017. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, Amsterdams Kenniscentrum voor Maatschappelijke Innovatie.

Mak, J., Telli, S., D., Schaap, Cankor, E., Emal, L., & van Geuns, R. (2019). Resultaten derde deelnemersonderzoek Van Schulden naar Kansen: rapportage over resultaten onder deelnemers aan projecten Van Schulden naar Kansen die ondersteund worden door Stichting van Schulden naar Kansen in 2018. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, Amsterdams Kenniscentrum voor Maatschappelijke Innovatie.

(11)

2

(12)

2. De projecten

In tabel 1 staat welke projecten Stichting VSNK tot en met 2019 heeft gefinancierd in welke steden en de koppelbare respons per meting. Een aantal hiervan is gestopt: Bureau Frontlijn, Onbeperkt Zelfstandig van de LEV groep, POP Up Your Life van MaDiZo, Samen 010-kring Bewust Besteden van Samen010 en Regel t van AR Coaching. Ook zijn er sinds de vorige rapportage twee nieuwe projecten bijgekomen: ONSbank Amsterdam en Over Rood Amsterdam. Bij een paar projecten is het niet mogelijk om een T1 te doen omdat dit bijvoorbeeld een eenmalige activiteit betreft. Er is dan voor gekozen om een combi-meting uit te voeren. Dit betekent dat de T0 en T1 in één meting zijn samengevoegd. Deze projecten met bijbehorende respons staan in tabel 2.

Tabel 1. Projecten en aantal respondenten

Project Organisatie Stad

Respons T0

Respons T0/T1

Respons T0/T1/T2 Arosa Project Financiële

Zelfredzaamheid

Combine (Financiële zelfredzaamheid in de vrouwenopvang)

Rotterdam 20 12 0

Blijf Combine Amsterdam 3 0 0

Brand New Job Brand New Job Amsterdam,

Arnhem, Rotterdam

251 139 18

Budget in Balans Raad is Daad Amsterdam 159 156 75

Budgetmaatjes010 Samen 010 Rotterdam 35 1 0

Bureau Frontlijn Bureau Frontlijn Rotterdam 59 6 2

Eurowijzer Arnhem VluchtelingenWerk Arnhem 133 75 31

Eurowijzer Rotterdam VluchtelingenWerk Rotterdam 81 24 3

Financieel Fit aan de slag met je Talent!

Colours of impact Rotterdam 53 34 0

Geld kun je leren Stichting Rijnstad Arnhem 17 1 0

Thuisadministratie Humanitas Arnhem

Humanitas Rijn-IJssel Arnhem 31 5 0

Thuisadministratie Humanitas Rotterdam

Stichting Humanitas Rotterdam

Rotterdam 33 2 0

Thuisadministratie Humanitas Zwolle

Humanitas Zwolle Zwolle 25 1 0

In Kas In Kas Amsterdam 55 11 6

LEF op de arbeidsmarkt Amsterdam

Talentcoach Amsterdam 17 14 10

LEF op de arbeidsmarkt Rotterdam

Talentcoach Rotterdam 49 23 12

LEV groep Onbeperkt Zelfstandig Helmond 6 0 0

Met taal op orde Stichting Mano Rotterdam 159 76 1

Moviera Combine Utrecht 13 0 0

De training Op Eigen Kracht

Regenbooggroep Amsterdam 72 21 7

ONSbank Stichting ONSbank Amsterdam 8 0 0

Over Rood Arnhem Over Rood Arnhem Arnhem 40 7 3

Over Rood Amsterdam Over Rood Amsterdam Amsterdam 12 0 0

Perspektief Combine Delft 28 0 0

Pop Up Your Life MaDiZo Amsterdam 26 3 0

(13)

Project Organisatie Stad

Respons T0

Respons T0/T1

Respons T0/T1/T2

Raad is Daad - spreekuur Raad is Daad Amsterdam 229 189 73

RAAK Kandidatenmarkt Amsterdam 38 12 5

Regel ‘t AR Coaching Arnhem,

Amsterdam, Rotterdam

184 53 23

Samen010-kring Bewust Besteden

Samen 010 Rotterdam 0 0 0

Schoon Schip Buurtwerkkamer

Coöperatie

Amsterdam 115 36 14

Schuldenaanpak 2.0 DOCK Rotterdam &

Indigo preventie

Rotterdam 33 2 0

SchuldHulpMaatje Zwolle Stichting Voor Elkaar Zwolle

Zwolle 38 3 2

Talentcoach Regenbooggroep Amsterdam 40 1 0

Financiële training van UNFM-NL Amsterdam

UNFM Amsterdam 110 79 34

Financiële training van UNFM-NL Rotterdam

UNFM Rotterdam 115 91 20

VONK Regenbooggroep Amsterdam 82 7 2

Totaal 2369 1084 341

Tabel 2. Projecten combi-meting en aantal respondenten

Project Organisatie Stad

Respons Combi (T0-T1)

Respons T2

MaDi MaDiZo Amsterdam 262 94

Thuisadministratie van SWOA

SWOA Arnhem 21 20

Ouderavond Credits 8 0

Totaal 291 114

(14)
(15)

3

(16)

3. Samenvatting en belangrijkste conclusies

Tot en met 31 december 2019 hebben er sinds de start van het programma Van Schulden naar Kansen 9346 deelnemers meegedaan aan projecten die gesteund worden door Stichting VSNK. Van deze 9346 deelnemers hebben op 31 december 2019 2369 respondenten een T0 ingevuld (groep 1), 1081 respondenten een T0 en T1 (groep 2) en 341 respondenten een T0, T1 en T2 (groep 3)

4

. In het volgende hoofdstuk beschrijven we de ontwikkeling van deze drie groepen respondenten. We benadrukken dat het hier om groepen gaat die elkaar deels overlappen: de T0-groep bevat alle respondenten die bij de start van het project een vragenlijst hebben ingevuld, de T0-T1-groep bevat de respondenten die daarnaast ook een T1 hebben ingevuld. Een deel van deze laatste groep heeft ook een T2 ingevuld en vormt de T0-T1-T2-groep. In deze groep zitten dus alleen de respondenten die alle drie de metingen hebben ingevuld (zie ook figuur 2). Daarnaast vulden 299 respondenten een combimeting in, waarvan 114 van hen ook een T2. De combimeting is afgenomen bij drie projecten. We zullen achterin dit rapport specifiek op de resultaten van deze projecten ingaan.

Figuur 2. Overzicht responsgroepen

0 500 1000 1500 2000 2500

T0 T1 T2

T0 - T1 n=1084 T0

T0 - T1 - T2 n=341

Achtergrondkenmerken

Tabel 1 geeft de achtergrondkenmerken van de respondenten weer. In deze paragraaf beschrijven we de achtergrondkenmerken van de T0-groep: alle deelnemers die voor aanvang van het project een enquête ingevuld hebben. De gemiddelde leeftijd van de respondenten op de eerste meting is 44 jaar. Zowel jongeren tot 28 jaar als ouderen boven de 65 jaar zijn in de minderheid. Het merendeel is vrouw (71%). Respondenten konden aankruisen tot welke groep ze zichzelf rekenen. Ongeveer de helft (45%) voelt zich Nederlands, de andere helft rekent zichzelf tot een andere groep (of wil het niet zeggen). De vaakst voorkomende niet- Nederlandse groepen waarmee men zich identificeert, zijn Turks (12%) en Marokkaans (11%). De respondenten zijn verder redelijk evenwichtig verspreid over de verschillende opleidingsniveaus. De helft heeft een laag (21%) tot zeer laag opleidingsniveau (28%), de andere helft is middelbaar (32%) of hoogopgeleid (18%). Ook de samenstelling van het huishouden is divers: ongeveer één op de drie respondenten (32%) geeft aan alleen te wonen, zonder partner of kinderen. Ruim een kwart (27%) woont met een partner en kind(eren) en 12%

woont met alleen een partner. Een vijfde (20%) woont samen met alleen kinderen (eenoudergezin) of heeft co- ouderschap.

Een vijfde (20%) van de respondenten heeft op T0 een betaalde baan, en 4% heeft een eigen bedrijf. Daarnaast volgt 15% een opleiding. Het grootste deel (39%) van de respondenten heeft echter geen betaald werk en doet ook geen opleiding. Bijna een vijfde (19%) verricht vrijwilligerswerk. Een enkeling heeft een werkervaringsplek (2%) of verricht klusjes (4%).

4 Sinds de vorige rapportage uit 2019 zijn er 648 respondenten bijgekomen.

(17)

Veel van de respondenten zijn afhankelijk van een uitkering. De meest genoemde bron van inkomsten is een bijstandsuitkering (33%). Daarnaast ontvangt 22% een WW-uitkering, en 11% een WIA, WAO of Wajong- uitkering. Een vijfde ontvangt salaris. Van de respondenten die samen met een partner wonen, geeft 43% aan dat hun partner salaris krijgt en 9% van de partners verdient geld met een eigen bedrijf. Tachtig procent van de respondenten heeft een huishoudinkomen van minder dan netto €1500 per maand, ongeveer een derde (30%) minder dan €1000. Zeven procent van de respondenten staat onder bewind (zie tabel 32). Bij 9% van de respondenten krijgt een deurwaarder een deel van loon of uitkering (zie tabel 11). Gemiddeld genomen hebben de respondenten dus relatief vaak geen baan, zijn ze afhankelijk van een uitkering en hebben ze een laag huishoudinkomen. Deze kenmerken hangen vanzelfsprekend met elkaar samen.

De achtergrondkenmerken van de responsgroep komen grotendeels overeen met de samenstelling van de responsgroepen uit voorgaande jaren. Over het algemeen is deze responsgroep wel lager opgeleid en heeft men vaker een inkomen van minder dan €1500 netto per maand. Het aandeel respondenten zonder opleiding of alleen basisschool is toegenomen van 18% in 2017 en 24% in 2018, tot 27% in 2019. En waar in 2018 70%

van de respondenten een inkomen van minder dan €1500 per maand had, is dat in 2019 80%. Deze twee elementen (lager opleidingsniveau en lager inkomen) zijn aan elkaar gerelateerd.

Verschil tussen responsgroepen

Zo op het eerste oog wijken de overige twee responsgroepen niet heel erg af van de groep op T0. Wel lijken de T0-T1 groep en de T0-T1-T2 groep gemiddeld ouder (wat deels natuurlijk een tijdseffect is), minder vaak Nederlands, en lager opgeleid. Het is voor het vervolg van deze rapportage belangrijk om te realiseren dat de groep met drie metingen een relatief kleine groep is, met achtergrondkenmerken en startwaardes op de T0 die deels afwijken van de totale groep met (alleen) een T0 meting. In het eindrapport in 2021 zal dit mogelijke selectie-effect onder de deelnemers die meerdere keren hebben meegedaan (en het mogelijke gevolg daarvan op de ontwikkeling), nader worden bekeken.

Motivatie

Een deel van de respondenten (n=499) heeft hun motivatie voor deelname aan het project toegelicht. Zij geven verschillende redenen waarom ze meedoen aan een project. De meeste antwoorden kunnen als volgt worden gecategoriseerd, conform de vorige tussenrapportage:

> Leren omgaan met geld/overzicht en grip krijgen op inkomen en uitgaven bijvoorbeeld vanwege slechte financiële situatie/beslaglegging/schulden

> Hulp bij vinden van een betaalde baan

> Op uitnodiging/ingerold via een andere training/cursus

> Meer willen leren/ kennis opdoen/uit interesse/zelfontwikkeling

> Uit de schulden willen komen

> Leren mogelijkheden te zien voor inkomensverruiming

> Kansen op de arbeidsmarkt vergroten

> Hulp nodig bij opzetten/onderhouden van eigen bedrijf

> Financieel zelfstandig worden/ financiën onder controle krijgen

> Leren leven met een laag inkomen/beperkt budget

> Nazorg na jaren onder bewindstelling/schuldsanering

> Meer zelfvertrouwen (bij het solliciteren)

> Tips en trucs willen leren over solliciteren

> Preventie van problemen/schulden

> ‘Er alleen niet uitkomen’

> Willen weten wat iemands rechten en plichten zijn

> Het verminderen van stress

> De Nederlandse taal/cultuur willen leren

> Nieuwe start maken

(18)

Schulden

Tabellen 2 tot en met 12 geven inzicht in de ontwikkeling van de schulden van de respondenten. Het merendeel van de respondenten (63%) zegt op de T0 schulden te hebben (zie tabel 1). In 2018 lag dit percentage op 69%.

Dit aandeel blijft nagenoeg gelijk tussen de verschillende meetmomenten, maar we zien wel een afname van het aantal respondenten met een schuld op de T2. Het percentage respondenten met een schuld onder de groep met 3 metingen, is afgenomen van 57% op T0 tot 47% op T2. Het gemiddelde percentage met een schuld op T0 en T1 wijkt dus niet heel erg van elkaar af. Wanneer we inzoomen, blijkt er echter wel degelijk verloop te zijn. Zo zegt 20% van de T0-T1 groep mét schulden op de T0, op T1 geen schulden meer te hebben (zie tabel 2a). Tegelijkertijd heeft 31% van de groep die schuldenvrij is op T0, wél schulden op T1. Ook binnen de T0-T1-T2 groep is er sprake van een dergelijk verloop tussen de categorieën (zie tabel 2b).

De gemiddelde schuld onder de groep met schulden is (bij benadering) €12.887

5

. De categorie met de meeste respondenten (op alle meetmomenten, variërend van 16% op T0 tot 22% op T2) is die van €1000 tot €3000.

Ongeveer tweederde heeft een schuld van minder dan €10.000, en ongeveer een kwart heeft een schuld van minstens €10.000. De rest wil het niet zeggen of weet het niet. Op de korte termijn (T0-T1) zien we dat de hoogte van deze gemiddelde schuld afneemt. In de T0-T1-groep daalt de schuld van €10.914 op de T0 naar

€7224 op de T1

6

. Het is hier belangrijk om op te merken dat deze daling toe te schrijven is aan een verminderd aantal respondenten dat een relatief grote schuld heeft (minstens €20.00). Dit aandeel daalt van 12% op de T1 naar 6% op de T0. Het is deze specifieke afname die zorgt voor daling in de totale gemiddelde schuld op T1. Met andere woorden: als we deze kleine groep buiten beschouwing zouden laten, zouden we geen verschil in de hoogte van de gemiddelde schuld zien.

Figuur 3. Verdeling van hoogte schuld in categorieën op T0 en T1 (groep T0-T1)

0 5 10 15 20 25

499 of

minder 500 -

999 1.000 -

2.999 3.000 -

4.999 5.000 -

9.999 10.000 -

14.999 15.000 -

19.999 20.000 -

49.999 Meer dan 50.000

T0 T1

De respondenten hebben hun schulden vooral bij de Belastingdienst, hun zorgverzekeraar, bij vrienden of bij de bank. Ook een restpost met andere schuldposten dan die specifiek zijn voorgelegd, is relatief groot (niet gerapporteerd). Aanvankelijk hebben de respondenten schulden op gemiddeld 2 tot 3 schuldposten, in de loop van de tijd zien we dat dit daalt naar 2 tot 1 posten.

In de tabellen 3 tot en met 9 is de ontwikkeling van schulden uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Hiermee kunnen we kijken hoe bepaalde subgroepen (zoals hoger en lager opgeleiden) zich ontwikkelen over tijd, zowel

5 De gemiddelde hoogte van de schuld is berekend door een intervalvariabele aan te maken, waarbij van alle antwoordcategorieën de gemiddelde schuld is genomen (de antwoordcategorie €1000 tot €3000 euro schuld krijgt op de intervalvariabele bijvoorbeeld de waarde €2000).

6 De gemiddelden waarop getoetst wordt, wijken soms af van de gemiddelden die zijn gerapporteerd. De gerapporteerde gemiddelden zijn van de groep die op de verschillende meetmomenten deelgenomen heeft, maar niet noodzakelijk ook iedere keer die specifieke vraag hebben ingevuld. De toets is echter alleen uitgevoerd onder de zogenaamde full cases: zij die op alle meetmomenten een geldige score hebben op de specifieke variabele. Dit geldt voor het hele rapport/alle tabellen. Dit verklaart waarom een ontwikkeling die op het oog significant is, soms toch niet is volgens de toets, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling in schuld tussen t0 en t2.

(19)

op korte termijn (T0-T1) als op de langere termijn (T0-T2)

7

. We constateerden al dat er gemiddeld genomen weinig verandert in het aandeel dat schulden zegt te hebben. Wanneer we vervolgens naar de specifieke subgroepen kijken, zien we geen afwijkende ontwikkeling voor bepaalde groepen op de korte termijn. Over de hele linie is er dus tussen T0 en T1 geen daling of toename van het aantal mensen met schulden. Wel zien we bij de eenpersoonshuishoudens

8

een stijging van 52% op T0 naar 58% op T1, maar die verandering is ook klein en net aan significant. Dit betekent niet dat er op individueel niveau helemaal geen ontwikkeling is, maar wel dat deze mogelijke individuele ontwikkeling weg valt op groepsniveau (wanneer er bijvoorbeeld net zo veel mensen in als uit de schulden komen, zoals we boven beschreven).

Op de langere termijn binnen de groep met drie metingen, zien we meer ontwikkelingen. Respondenten met een (betaalde) dagbesteding, de groep tussen 28 en 45 jaar, de groep die zich identificeert als niet-Nederlands, de groep zonder bewindvoerder en de meerpersoonshuishoudens, hebben allemaal minder vaak schulden op de T2 in vergelijking met de T0. Percentueel de grootse ontwikkeling vindt plaats binnen de groep die geen dagbesteding heeft op de T0. Voor de start van het project had 66% schulden, zes maanden na afronding van het project is dit gedaald tot 50%. Er is geen duidelijk profiel op te maken op basis van persoonskenmerken. Wel kunnen we constateren dat in ieder geval voor geen enkele subgroep het aandeel met schulden is toegenomen over de lange termijn.

Inkomsten

Het gemiddelde netto huishoudinkomen blijft met bijna €1400 per maand voor alle responsgroepen op alle meetmomenten nagenoeg gelijk. We zien geen daling of stijging in dit inkomen op korte of lange termijn. Het grootse deel (tussen de 40% en 45%) krijgt tussen de €1000 en €1500 euro netto per maand binnen. Ongeveer 3 op de 10 ontvangen minder dan €1000 netto.

In tabel 13 zijn de verschuivingen in de hoogte van het inkomen uitgesplitst naar achtergrond-kenmerken. Ook hier zien we geen afwijkende ontwikkelingen in het maandelijkse huishoudinkomen voor specifieke subgroepen.

Op korte termijn (vlak na afronding van het project) zien we alleen dat het inkomen van de groep met schulden op de T0 is gedaald op T1. Dit is echter een marginale verandering (van €1359 naar €1311), die bovendien net aan significant is. Ook op de langere termijn zien we geen veranderingen in de hoogte van het inkomen.

Er is niet alleen gekeken naar de hoogte van het maandelijkse netto huishoudinkomen, maar ook naar of de respondent zelf wel of niet inkomsten uit werk of uit een eigen bedrijf heeft (betaalde dagbesteding). Ruim driekwart (77%) heeft op T0 geen inkomsten uit dagbesteding (zie tabel 23). Een kwart (23%) heeft dit dus wel.

Hierin zien we in het algemeen geen in het oog springende ontwikkeling over tijd. Wel is er binnen de groep met drie metingen een toename van het aandeel mensen met inkomen uit werk of uit een eigen bedrijf op lange termijn: zes maanden na afloop van het project is het percentage met een betaalde dagbesteding gestegen van 18% op T0 naar 22% op de T2.

Wanneer we inzoomen op de ontwikkeling binnen specifieke subgroepen, zien we wel iets meer ontwikkeling.

Respondenten die hulp krijgen bij het regelen van geldzaken hebben op de T1 vaker een inkomen uit werk of eigen bedrijf dan op de T0. Dit percentage stijgt van 13% naar 17%. Het blijken vooral de respondenten die professionele hulp krijgen van vrijwilligers, algemeen maatschappelijk werk of schuldhulpverlening, die progressie boeken (van 12% naar 19%). Mensen die informele hulp krijgen van bijvoorbeeld familieleden, hebben vlak na het volgen van een project niet vaker een inkomen uit dagbesteding na deelname aan het project. Op de langere termijn zien we dat de huishoudens zonder kinderen vaker een betaalde dagbesteding hebben op T2 (van 18% naar 27%). De groep die zich niet-Nederlands voelt, heeft juist minder vaak een inkomen uit dagbesteding op de T2 (van 17% naar 14%).

7 Hierbij moet opnieuw worden opgemerkt dat de laatste groep een relatief kleine groep is, met achtergrondkenmerken en startwaardes op de T0 die mogelijk afwijken van de totale groep met een T0 meting.

8 Eenpersoonshuishouden = ik woon alleen/ik woon met anderen en we doen niks samen, ik woon bijvoorbeeld op een kamer. Meerpersoonshuishouden= ik woon samen met mijn kind(eren)/ik heb co-ouderschap/ik woon met anderen en we doen veel dingen samen, bijvoorbeeld boodschappen en koken /ik woon samen met mijn partner/ik woon samen met mijn partner en kind(eren)/ ik woon samen met mijn ouder(s) en/of broers/zussen/ik woon samen met familieleden, bijvoorbeeld met een kleinkind, oom of tante.

(20)

We zien al met al dus geen ontwikkeling in de hoogte van het huishoudinkomen, en een minimale stijging in het aandeel dat inkomsten uit werk of een eigen bedrijf heeft. Sowieso laten de tabellen 16 tot en met 23 zien dat over de loop van tijd steeds minder respondenten een dagbesteding hebben, los van of deze betaald is of niet. Met andere woorden: het aandeel dat helemaal geen dagbesteding heeft (geen werk of opleiding) neemt toe, terwijl het aandeel dat wel een dagbesteding heeft (zoals werk, maar ook bijvoorbeeld opleiding, stage of vrijwilligerswerk) afneemt over tijd (zie tabel 16). Deze negatieve ontwikkeling zien we terug bij veel verschillende subgroepen (zie tabel 17 tot en met 23). Over de hele linie is er dus een toename in het aandeel respondenten dat geen dagbesteding heeft. Een mogelijke (nader te onderzoeken) verklaring hiervoor is dat werkende respondenten minder tijd hebben voor het invullen van de enquêtes, en daarom vaker afhaken met deelname aan deze studie dan de respondenten zonder baan of studie.

Financiële zelfredzaamheid

Bijna de helft (46%) van de respondenten op de T0 geeft aan dat iemand ze helpt met de post en het regelen van geldzaken (zie tabel 15). Dit gebeurt zowel informeel (bijvoorbeeld hulp van vrienden, familie of een collega) als formeel (bijvoorbeeld hulp van een vrijwilliger of iemand van algemeen maatschappelijk werk

9

). Tegelijkertijd betaalt het merendeel (79%) van de respondenten die niet onder bewind voering staan (7% heeft een

bewindvoerder) zijn of haar vaste lasten zelf. Vier op de vijf (81%) van deze groep die zijn vaste lasten zelf betaalt, geeft aan dat ze dit de afgelopen twee maanden meestal of altijd zelf hebben gedaan. Dit aandeel neemt toe op lange termijn tot 96% onder de T0-T1-T2 responsgroep. Met andere woorden: bijna iedereen betaald zijn vaste lasten zelf. Twee derde (64%) van de groep die zelf zijn vaste laten betaalt, doet dit via de automatische incasso.

Dit percentage neemt onder de T0-T1-T2 groep toe na afloop van de projecten, van 71% op T0 tot 82% op T2.

Element 1: Orde en overzicht in de eigen administratie

Veel respondenten doen een project dat (ook) gericht is op het bevorderen van ‘orde en overzicht in de eigen administratie’. Om er achter te komen in hoeverre respondenten hier naar eigen zeggen grip op hebben, beoordeelden de respondenten bij elke meting veertien stellingen, zoals “Ik weet welke brieven en andere papieren ik moet bewaren en welke ik kan weg gooien” en ”Ik bewaar alle belangrijke informatie in mappen”.

Respondenten die eerder aangaven een bewindvoerder te hebben (7%), konden een aantal stellingen overslaan omdat deze stellingen op hen niet van toepassing waren. We hebben vervolgens een gemiddelde score (schaalscore) berekend over maximaal 14 stellingen. De respondenten konden als uiteindelijke score minimum 1 en maximum 5 hebben. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe beter de respondent volgens zichzelf orde en overzicht heeft in de eigen administratie

10

. In figuur 2 staan de gemiddelde schaalscores voor de drie verschillende responsgroepen. Bij aanvang van het project is de gemiddelde somscore onder de T0- groep 3,6. Dit betekent dat respondenten gemiddeld genomen op de stellingen tussen de scores ‘beetje eens, beetje oneens’ en ‘eens’ in zitten, maar iets meer neigen naar ‘eens’ (of ‘oneens’ op een negatief geformuleerde stelling). Deze schaalscore stijgt tussen de meetmomenten bij alle twee de responsgroepen met (minstens) twee metingen. Bij de groep T0-T1 stijgt het gemiddelde van 3,7 naar 3,9. Deze stijging zet bij de T0-T1-T2 groep door, naar een gemiddelde van 4,1 op de T2. Met andere woorden: men is na afloop van de projecten meer overtuigd geraakt van hun eigen vermogen om orde en overzicht te krijgen in de eigen administratie.

In tabel 34 zijn de resultaten uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Deze tabel laat zien dat bijna alle groepen na afloop van de projecten een groter geloof hebben in hun eigen administratieve vaardigheden. Dit geldt zowel voor de korte termijn als op de langere termijn. Alleen respondenten met schulden op de T0 laten geen enkele ontwikkeling zien. Hierbij valt op dat deze groep bij aanvang van het project op T0 sowieso al een relatief positief zelfbeeld had over hun inzicht in de eigen administratie. Zij hebben op T0 zelfs de hoogste gemiddelde schaalscore (4,0). De overige groepen starten vanaf een lagere score, en ontwikkelen zich naar gelijke

gemiddelde schaalscores, die op T2 uiteindelijk allemaal schommelen rond de 4,0.

9 Het kan zijn dat een deel van de respondenten het project dat ze volgen ook als een vorm van hulp zien 10 Zie bijlage ‘technische verantwoording’ voor alle 14 stellingen en de technische verantwoording.

(21)

Element 2: Basale kennis en begrip van financiële zaken

Om de mate van kennis en het begrip van financiële zaken te meten, hebben respondenten bij elke meting zes meerkeuzevragen over diverse geldzaken (zoals rentepercentages en het beoordelen van aanbiedingen) beantwoord. Vervolgens hebben we het aantal juiste antwoorden op de kennisvragen bij elkaar opgeteld (resulterend in een somscore). De respondenten konden minimaal een 0 (geen enkele vraag goed) en maximaal een 6 (alle vragen goed) hebben als somscore. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe beter de basale kennis en het begrip van financiële zaken zoals gemeten in de vragenlijst. In de figuren 3a tot en met 3c staan de gemiddelde somscores van de drie verschillende responsgroepen. Bij aanvang van het project is de gemiddelde somscore van de respondenten op T0 2,9. Dat wil zeggen dat deze respondenten gemiddeld genomen bijna drie vragen goed hebben. Na afloop van de projecten is deze kennis toegenomen, zowel op de korte als op de lange termijn. We zien dat vooral de groep die alles fout heeft, kleiner wordt over tijd.

In tabel 35 zijn de resultaten uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. We zien eigenlijk bij nagenoeg alle groepen een significante vooruitgang. De kennis en het begrip van financiële zaken is dus binnen iedere groep gemiddeld groter geworden na afloop van de projecten.

Element 3: Inkomen genereren

De respondenten hebben acht vragen beantwoord over hoe goed ze zichzelf vinden in activiteiten die nodig zijn om een baan te vinden, om zo inkomsten te genereren. We hebben deze vragen opgesplitst in twee categorieën (dimensies) met bijbehorende schalen. De eerste schaal richt zich op concrete sollicitatie-handelingen

(bijvoorbeeld CV opstellen en een sollicitatiebrief schrijven). De tweede schaal bevat vragen die gaan over de benodigde soft skills om te kunnen solliciteren (bijvoorbeeld in contact komen met een werkgever of een gesprek voeren met een werkgever). De respondenten konden op de samengestelde schalen een gemiddelde score van minimaal 1 en maximum 5 halen. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe beter de respondent zichzelf vindt in de voorgelegde activiteiten die nodig zijn om werk te vinden. In figuur 4 staan de gemiddelde schaalscores voor de verschillende responsgroepen. Bij aanvang van het project is de gemiddelde schaalscore op de eerste dimensie 3,4. Respondenten beoordelen bij de start van het project hun eigen vaardigheid gemiddeld als ‘niet goed, niet slecht’ tot ‘best wel goed’ op de concrete sollicitatie handelingen.

In beide groepen zien we een stijging op de korte termijn van de gemiddelde schaalscore, van 3,3 naar 3,7 bij de T0-T1 groep, en van 3,4 naar 3,9 bij de T0-T1-T2 groep.

In tabel 36 zijn de resultaten uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Veel verschillende subgroepen (zoals mensen met een schuld, middelbaar en hoogopgeleiden, middelbare leeftijdsgroepen en respondenten die zich Nederlands voelen) maken een ontwikkeling door en die is in alle gevallen positief. Met andere woorden: zij schatten hun sollicitatie vaardigheden beter in na afloop van het project. Er is geen groep die minder overtuigd is geraakt van hun bekwaamheid. Wel zien we voor enkele groepen geen ontwikkeling. Dit zijn onder meer ook de groepen met de laagste initiële score op T0: zij die zich niet-Nederlands voelen, zeer laag opgeleiden en de respondenten die professionele hulp krijgen bij hun financiële zaken. Deze groepen zijn - in tegenstelling tot veel andere groepen - niet meer overtuigd geraakt van hun vaardigheden, hoewel bij de laatste twee groepen het kleine aantal respondenten het onmogelijk maakt om hier harde uitspraken over te doen.

De gemiddelde schaalscore op de tweede dimensie die de mate van ‘soft skills’ van solliciteren meet, is bij

aanvang van het project 3,3. Respondenten beoordelen zichzelf gemiddeld als ‘niet goed, niet slecht’ tot ‘best

wel goed’ op deze vaardigheden. Net als bij de concrete sollicitatie handelingen, zien we ook hier een toename

in het geloof in de eigen ‘softe’ vaardigheden, zoals het voeren van een gesprek of het in contact komen met een

werkgever. Zowel op de korte als op de lange termijn neemt deze eigen beoordeling toe. Bij de T0-T1 groep van

3,3 op de T0 naar 3,6 op de T1, en bij de T0-T1-T2 groep van 3,3 op de T0, naar 3,7 op de T2. In tabel 37 zijn de

resultaten uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Ook hier zien we wederom dat de positieve ontwikkeling

zich over de hele linie afspeelt: bijna alle subgroepen (met een n van voldoende grootte) beoordelen hun softe

sollicitatievaardigheden beter na afloop van het project.

(22)

In tabel 38 is weergegeven wat de respondenten de afgelopen tijd hebben gedaan om een betere toekomst te hebben. Het merendeel heeft ten minste één activiteit uitgevoerd in een poging hun situatie en toekomst te verbeteren. Een kleine 10% zegt geen enkele actie te hebben ondernomen om hun positie te verbeteren. De meesten (nabij 6 op de 10) hebben gezocht naar (beter) betaald werk. Ook het zoeken naar een opleiding is een relatief vaak ondernomen actie. Een kwart zoekt naar werk als vrijwilliger. In de loop van de tijd gaan wel steeds minder respondenten op zoek naar een opleiding of naar vrijwilligerswerk, maar hierbij is het belangrijk om op te merken dat de respondentengroep te klein is om uitspraken te doen over de significantie van die daling.

Bovendien kan het natuurlijk ook zijn dat men in de tussentijd al vrijwilligerswerk en/of een opleiding of cursus heeft gevonden, waardoor de zoektocht inmiddels overbodig is.

Element 4: Uitgaven beheersen (economisch keuzegedrag)

Om na te gaan of respondenten vinden dat zij hun uitgaven goed beheersen, hebben ze vijf stellingen voorgelegd gekregen die onder meer achterhalen hoe goed men kijkt naar de prijs als ze iets kopen en of ze geld sparen voor dure aankopen. We hebben deze vragen opgesplitst in één samengestelde schaal en één losse stelling (of men spaargeld genoeg heeft voor de aanschaf van een wasmachine). De respondenten konden op de schaal een score van minimum 1 en maximum 5 hebben. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe beter de respondent zichzelf in staat vindt om zijn of haar uitgaven te beheersen. Bij aanvang het project is de gemiddelde somscore van de respondenten 3,9. Dat wil zeggen dat respondenten gemiddeld genomen het

‘eens’ zijn met de verschillende stellingen over hun uitgaven (of ‘oneens’ op een negatief geformuleerde stelling).

Over tijd blijkt de gemiddelde score nog wat toe te nemen. Na het volgen van de projecten is het geloof dat men bewust met hun uitgaven en aankopen omgaat nog iets gegroeid (zie figuren 6a t/m 6c). Gezien de achtergrond van deze groep en de reden voor deelname aan de projecten, is dit een vrij hoge score. Omdat het hier om zelf gerapporteerd gedrag gaat, kan dit duiden op sociaal wenselijke antwoorden (wanneer men niet durft te erkennen dat men niet goed met geld om kan gaan) of op zelf overschatting. Dit laatste zou aan de basis kunnen liggen van het feit dat men schulden heeft.

In tabel 39 zijn de resultaten uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Ook hier zien we onder heel veel subgroepen een ontwikkeling, en die is in alle gevallen positief. Er is geen groep die na afloop van het project zijn eigen uitgaven als minder goed beoordeelt. Ook maken bij dit specifieke element de ‘risicogroepen’

(respondenten met schulden, een lage opleiding, niet-Nederlands, zonder dagbesteding en respondenten die professionele hulp krijgen), een positieve ontwikkeling door. Wat verder opvalt is dat - meer dan bij de andere elementen – er nog een ‘doorontwikkeling’ plaatsvindt op de langere termijn. Niet alleen is de (zelf beoordeelde) betere beheersing van de uitgaven over tijd dus beklijfd, maar ook nog wat toegenomen ten opzichte van de korte termijn meting.

Daarnaast is respondenten gevraagd of ze genoeg spaargeld hebben om de wasmachine te vervangen als deze kapot gaat (zie tabel 40). De overtuiging dat men genoeg geld achter de hand heeft daarvoor, is toegenomen over tijd, zowel op de korte als op de lange termijn, ook onder de groep met schulden (zie tabel 41). Zoals eerder gezien is het gemiddelde huishoudinkomen niet gestegen, maar denkt men dus wel vaker dat men genoeg spaargeld heeft voor een nieuwe wasmachine. Dit zou erop kunnen wijzen dat men inderdaad bewuster met geld omgaat en vaker geld opzij zet dan voor aanvang van het project (zoals de stijging op de stellingen op element 4 al suggereerde).

Al eerder constateerden we dat de respondenten de mate van grip op hun uitgaven over het algemeen vrij hoog

inschatten. In tabel 42 zien we dat ook het merendeel (58%) van de mensen met een schuld op T0 van mening

is dat zij goed met geld kunnen omgaan. Ook van de respondenten met een schuld van minstens 10.000 euro

denkt nog altijd meer dan de helft (53%) dat zij financieel vaardig zijn. Dit aandeel neemt nog aanzienlijk toe op

de korte en lange termijn, tot bijna 90% op de T2.

(23)

Leereffecten

In het voorgaande deel hebben we de ontwikkeling in financiële zelfredzaamheid gemeten door de scores op herhaalde stellingen en vragen te vergelijken over tijd. Daarnaast is de respondenten na afloop van het project ook zelf direct gevraagd naar wat volgens hen de opbrengsten en de leereffecten zijn.

In de figuren 7 tot en met 10 staan de zelf gerapporteerde leereffecten per element per responsgroep.

Bij element 1 (figuur 7a) zien we dat de meesten van mening zijn dat ze vooruitgang hebben geboekt op het gebied van orde en overzicht houden in de eigen administratie. De groep die het (helemaal) eens is met de stellingen, is groter dan de groep die het er niet mee eens is dat ze ergens beter in zijn geworden ten opzichte van voor de aanvang van het project. Op de langere termijn (T2) lijkt deze overtuiging iets te zijn afgenomen (figuur 7b). Nog steeds denken de meesten dat zij na het project beter zijn geworden in bijvoorbeeld overzicht houden en brieven beoordelen, maar de groep die het (helemaal) oneens is met de stellingen is wel groter geworden. Het zou kunnen dat de deelnemers hun positieve ontwikkeling over tijd meer toeschrijven aan zichzelf (of iets anders), dan aan het project.

Ook bij element 2 (basale kennis en begrip van financiële zaken) zien we dat de meeste respondenten menen dat ze meer kennis hebben over bijvoorbeeld verzekeringen en toeslagen dan voor aanvang van het project. Een klein deel is het hier niet mee eens. Het minst overtuigd is men van hun toegenomen rekenvaardigheden, maar ook daarbij denkt de helft (52%) dat zij beter kunnen rekenen dan voor deelname aan het project. Net als bij element 1 zien we dat ook hier de overtuiging dat men meer kennis heeft dan voorheen, op de langere termijn is afgenomen. Men denkt op de T2 minder vaak dan op de T1 dat men beter weet dan voor het project hoe toeslagen werken, en ook is men minder zeker van hun toegenomen kennis over verzekeringen. Het merendeel denkt nog altijd positief over de opgedane kennis, maar dit aandeel is wel kleiner geworden ten opzichte van de respondenten die dit niet zo ervaren.

Voor element 3 (inkomen genereren) is er gevraagd naar verschillende werk gerelateerde activiteiten die de respondenten hebben ondernomen als gevolg van hun deelname aan het project. Een minderheid heeft de voorgelegde activiteiten uitgevoerd. Zo zegt 13% een opleiding te hebben gedaan door het project en is 11%

aan de slag gegaan als vrijwilliger met dank aan hun deelname. Wel zegt een kwart (24%) door het project vaker een sollicitatiegesprek te hebben. Ook zegt 15% werk te hebben gevonden door het project. Dit is misschien op zichzelf niet een heel hoog percentage, maar het vinden van werk is wel een belangrijke en betekenisvolle ontwikkeling. In tegenstelling tot wat we bij de leereffecten op de andere twee elementen zagen, zien we hier op de T2 wel een vergrote ingeschatte opbrengst van het project ten opzichte van T1. Een derde (32%) zegt nu vaker sollicitatiegesprekken te hebben door het project, en 30% geeft aan werk te hebben gevonden als gevolg van hun deelname aan het project. Ook de andere activiteiten zijn vaker ondernomen op de T2 dan op T1.

Tot slot hebben respondenten een aantal stellingen voorgelegd gekregen over wat zij zeggen geleerd te hebben van het project over het beheersen van hun uitgaven (element 4). Ook hier zien we voornamelijk positieve leereffecten. Respondenten menen dat ze beter met geld kunnen omgaan dan voor het project, en het project heeft ze ook meer zelfvertrouwen gegeven. Iets minder dan de helft is het ermee eens dat ze beter al hun rekeningen kunnen betalen (45%) of beter kunnen sparen (42%). Deze overtuiging is wel wat afgenomen op de T2. Ook denkt men minder vaak dat men na het project beter kan rond komen met hun geld (maar ook hier geldt dat de meesten dit leereffect wel onderkennen). Wel denkt men vaker dan op de T1 dat het zelfvertrouwen is toegenomen en dat men beter financiële zaken voor zichzelf kan regelen als gevolg van deelname aan het project.

Projectenimpactonderzoek

Voor het projectenimpactonderzoek vult de projectleider van elk project jaarlijks een vragenlijst in over de

inhoud en de bereikte resultaten van het project. De vragen komen deels overeen met de vragen die de

deelnemers aan het project hebben ingevuld. Deze antwoorden kunnen naast elkaar worden gelegd om te zien

of de inschattingen van de projectleiders en de deelnemers enigszins overeenkomen, bijvoorbeeld in hoeverre

(24)

er is geleerd hoe deelnemers geldzaken en post moeten bijhouden. De antwoorden van beide groepen op vergelijkbare vragen zijn naast elkaar gezet in figuur 11 tot en met 14.

De vragen lenen zich niet altijd voor een directe één op één vergelijking, maar geven wel een beeld. Zo laat figuur 11a zien dat de meeste projectleiders (89%) menen dat meeste deelnemers hebben geleerd hoe zij een overzicht kunnen maken van hun inkomsten en uitgaven, en dat de deelnemers inderdaad na afloop van het project meer overtuigd zijn geraakt van hun vaardigheid daarin. Op sommige andere vragen wijken de inzichten en verwachtingen wat meer van elkaar af. Opmerkelijk is daarbij bijvoorbeeld het verschil in opvatting tussen de deelnemers en de projectleiders in hoeverre ze hebben geleerd om niet meer geld uit te geven dan er is (figuur 14b). Terwijl veel projectleiders (84%) van mening zijn dat de meeste deelnemers dit hebben geleerd, denkt de helft van de deelnemers dat zij beter kunnen rondkomen met hun geld dan voor de start van het project.

Dit geloof neemt nog wat af op de langere termijn: een derde (33%) is het op T2 niet eens met de stelling, in vergelijking met een kwart (23%) op T1. Nu is het natuurlijk zo dat het kan zijn dat de financiële situatie van de respondenten is verslechterd over tijd, wat maakt dat ze nu minder makkelijk rondkomen, nog los van wat ze eventueel hebben geleerd tijdens het project. Voor de verdiepende analyse in 2021 zullen we dit nader bekijken.

Combi-metingprojecten

De combi-metingprojecten zijn op een andere manier gemeten dan de overige projecten. In de standaard- opzet zijn projecten op drie meetmomenten in kaart gebracht: een nul (T0), één (T1), en een tweemeting (T2).

Bij sommige projecten is T1 niet mogelijk, bijvoorbeeld als het om een éénmalige activiteit gaat; een vragenlijst zowel voor als nadien is dan te gedetailleerd. In deze gevallen wordt een zogenoemde combi-meting verricht: er wordt dan achteraf een vragenlijst afgenomen die zowel vragen uit de voormeting (T0) als de eerste nameting (T1) uitvraagt.

Op 31 december 2019 hebben in totaal 291 deelnemers de combi-metingprojecten ingevuld: dat zijn er 83 meer dan vorig jaar. In deze tussenrapportage zijn twee projecten die genoeg respondenten hebben om mee te kunnen nemen in de analyse: een postsorteergroep van MaDiZo (N=234) en een project rondom thuisadministratie van SWOA (N=18). Een derde project, Ouderavond Credits, is reeds afgerond maar heeft dermate weinig respondenten dat deze niet kan worden meegenomen.

Achtergrondkenmerken van de doelgroep

De deelnemers van de twee combi-metingprojecten zijn qua achtergrondkenmerken enigszins verschillend van elkaar en laten zich niet goed samen bekijken. Ingezoomd op de losse projecten zien we dat deelnemers van MaDiZo vaker schulden hebben (69% tegenover 63% bij de andere projecten) en gemiddeld een lager maandelijks inkomen (€1.197 tegenover €1.414). Bij dit project doen ook opvallend meer mannen mee dan in de andere projecten (55% tegenover 24%). Deelnemers van SWOA hebben een vergelijkbaar maandelijks inkomen (€1.375), maar wel veel minder vaak schulden (17%). Deze deelnemers zijn tevens gemiddeld ouder (67 jaar tegenover 45 jaar bij de andere projecten) en vaker van Nederlandse afkomst (71% tegenover 34%). Deze groep bestaat ook grotendeels uit alleenstaanden (78% tegenover 31%) en zijn veelal gepensioneerd (56% tegenover 5%).

Ontwikkeling op elementen

De twee combi-metingprojecten richten zich op het eerste element van financiële zelfredzaamheid: orde en overzicht in de eigen administratie. Een vergelijking tussen door respondenten gerapporteerde effecten op het eerste element laat in eerste instantie geen verschil zien tussen vooruitgang geboekt door deelnemers van combi-metingprojecten en de andere projecten. Als we weer op de projecten los inzoomen, zien we dat deelnemers van MaDiZo gemiddeld even grote vooruitgang boeken als de andere projecten (een score van 3,7 op 5, tegenover 3,6), terwijl de effecten bij deelnemers van SWOA gemiddeld lager zijn (3,2 tegenover 3,6).

Het is belangrijk te realiseren dat het aantal respondenten in het onderzoek van SWOA te gering zijn om harde

conclusies te trekken (N=18), ze bieden enkel een eerste indicatie. De inhoudelijke focus van MaDiZo op de

vaardigheid post-sorteren is terug te zien in de resultaten: deelnemers geven meer dan in de andere projecten

aan vaker brieven terug te kunnen vinden (3,9 tegenover 3,6) en deze ook te openen (3,9 tegenover 3,5).

(25)

Slotconclusie

De ambitie van Stichting van Schulden naar Kansen is om in vijf jaar tijd (2016-2020) in Amsterdam, Arnhem, Rotterdam en Zwolle in doelgebieden waar veel mensen van een laag inkomen leven armoede als gevolg van schulden terug te dringen, door de financiële zelfredzaamheid te vergroten. Tot en met 31 december 2019 hebben er sinds de start van het programma Van Schulden naar Kansen 9346 deelnemers meegedaan aan projecten die gesteund worden door Stichting VSNK. Van deze 9346 deelnemers hebben op 31 december 2019 2369 respondenten een T0 ingevuld, 1081 respondenten (minstens) een T0 en T1 en 341 respondenten een T0, T1 en T2. Daarnaast vulden 299 respondenten voor drie specifieke projecten een combi-meting in, waarvan 114 van hen ook een T2. Sinds de vorige rapportage uit 2019 zijn er 648 respondenten bijgekomen.

Gemiddeld hebben de respondenten relatief vaak geen baan of studie, zijn ze afhankelijk van een uitkering en hebben ze een laag huishoudinkomen. Deze kenmerken hangen vanzelfsprekend met elkaar samen. De vier opleidingsniveaus zijn redelijk evenwichtig verdeeld, net als het percentage dat zich wel of niet Nederlands voelt.

De respondenten hebben hun schuld vooral bij de Belastingdienst, de zorgverzekeraar, bij vrienden en/of bij de bank. Aanvankelijk betreft het schulden op 2 tot 3 schuldposten, in de loop van de tijd zien we dat dit daalt naar 2 tot 1 posten. Bij de 328 respondenten die de vraag over schulden op 3 metingen beantwoordden zien we dat het percentage respondenten met een schuld afgenomen is van 57% op T0 tot 47% op T2. De gemiddelde schuld ligt op €12.887. Deze daalt in de loop van de tijd, maar dat komt vooral omdat er minder mensen zijn met een relatief hoge schuld (minstens €20.000). In de hoogte van het netto maandelijks inkomen zien we geen stijging of daling. Het aantal respondenten met een betaalde dagbesteding (inkomen uit werk of eigen bedrijf) neemt wel iets toe op de lange termijn. Tegelijkertijd zien we een stijging in het aandeel dat helemaal geen dagbesteding heeft (geen werk of studie), terwijl het aandeel dat wel een dagbesteding heeft (zoals werk, maar ook bijvoorbeeld opleiding, stage of vrijwilligerswerk) daalt over tijd. Over de hele linie (los van specifiek achtergrondkenmerken) is er dus een toename in het aantal respondenten dat geen dagbesteding heeft.

Op alle vier de elementen van financiële zelfredzaamheid zien we tussen de verschillende meetmomenten een vooruitgang. Na afloop van de projecten zijn de respondenten gemiddeld meer overtuigd geraakt van hun eigen vermogen om orde en overzicht te krijgen in de eigen administratie (element 1). Bijna alle subgroepen hebben na afloop van de projecten een groter geloof in hun eigen administratieve vaardigheden. Dit geldt zowel voor de korte termijn als op de langere termijn. Alleen respondenten met schulden op de T0 laten geen enkele ontwikkeling zien, maar deze groep heeft bij aanvang van het project op T0 sowieso al een relatief positief zelfbeeld over hun inzicht in de eigen administratie. Na afloop van de projecten is ook de basale kennis en het begrip van financiële zaken (element 2) toegenomen, zowel op de korte als op de lange termijn.

We zien dat vooral de groep die alle zes vragen fout heeft, kleiner wordt over tijd. De kennis is binnen iedere groep gemiddeld groter geworden na afloop van de projecten. Ook op element 3 (inkomen generen) zien we vooruitgang. Veel verschillende subgroepen schatten hun ‘harde’ sollicitatie vaardigheden beter in na afloop van het project. Er is geen groep die minder overtuigd is geraakt van hun bekwaamheid in bijvoorbeeld CV opstellen of brieven schrijven. Eenzelfde positieve ontwikkeling zien we ook bij de zogenaamde soft skills:

bijna alle subgroepen beoordelen hun softe sollicitatievaardigheden beter na afloop van het project. De

respondenten scoren bij aanvang van het project al vrij hoog op element 4 (uitgaven beheersen), maar deze

gemiddelde score neemt over tijd nog wat toe. Na het volgen van de projecten is het geloof dat men bewust met

hun uitgaven en aankopen omgaat nog iets gegroeid. Het merendeel (58%) van de mensen met een schuld op

T0 is daarnaast van mening dat zij goed met geld kunnen omgaan. Ook van de respondenten met een schuld

van minstens 10.000 euro denkt nog altijd meer dan de helft (53%) dat zij financieel vaardig zijn. Dit aandeel

neemt nog aanzienlijk toe op de korte en lange termijn, tot bijna 90% op de T2. En ondanks dat het gemiddelde

huishoudinkomen niet is gestegen, denkt men na afloop van het project wel vaker dat men genoeg spaargeld

heeft voor een nieuwe wasmachine. Dit zou erop kunnen wijzen dat men inderdaad bewuster met geld omgaat

en vaker geld opzij zet dan voor aanvang van het project (zoals de stijging bij de stellingen van element 4

suggereert).

(26)

De respondenten is na afloop van het project ook zelf direct gevraagd naar wat voor volgens hen de

opbrengsten en de leereffecten zijn. De meesten zijn van mening dat ze vooruitgang hebben geboekt op diverse onderdelen binnen de elementen 1, 2 en 4. Dit komt overeen met de stijging over tijd die we eerder al zagen bij de scores van de herhaalde metingen van de verschillende stellingen. Wel neemt deze overtuiging op de langere termijn iets af. Nog steeds denken de meesten dat zij na het project beter zijn geworden in bijvoorbeeld overzicht houden en brieven beoordelen, maar de groep die het (helemaal) oneens is met de stellingen is wel groter geworden. Op element 3 (inkomen generen) is dit juist omgekeerd. Waar in eerste instantie een kleine groep respondenten werk gerelateerde acties heeft ondernomen die voortvloeiden uit deelname aan het project, is dit percentage op de T2 gestegen. Meer mensen zeggen op de T2 bijvoorbeeld een opleiding gevonden te hebben, of vaker sollicitatiegesprekken te hebben door het project. Wel is deze groep ook op de T2 nog altijd een minderheid: de meesten hebben deze activiteiten niet ondernomen (of in ieder geval niet naar eigen zeggen als gevolg van het project).

Samenvattend kunnen we in het algemeen concluderen dat de (gepercipieerde) financiële zelfredzaamheid

na deelname is toegenomen. Meer diepgaande analyses worden in de komende periode uitgevoerd zodat

verdergaande en meer specifieke conclusies getrokken kunnen worden. Tezamen met de jaarlijkse resultaten

van het impactonderzoek hopen we steeds meer te weten te komen over de opbrengsten van de (mede) door

Stichting VSNK gefinancierde projecten en wat projecten ervan kunnen leren voor een zo optimaal resultaat

voor de mensen in de doelgebieden die in armoede leven.

(27)

4

(28)

4. Tabellen en Figuren

Dit hoofdstuk bevat een overzicht van tabellen en figuren. Om te beoordelen of een gevonden verandering tussen twee metingen op toeval berust, wordt getoetst op significantie. Dit is een statistische term die aangeeft of het onaannemelijk is dat een gevonden verschil op toeval berust. In de tabellen en figuren wordt dit aangegeven door middel van één tot drie sterretjes (*p<.05, **p< .01, ***p< .001). Hoe meer sterretjes, hoe kleiner de kans dat de gevonden verschillen op toeval berusten. In sommige tabellen die over de T0-T1-T2 gaan geven sterretjes voor de ‘/’ aan dat T2 significant verschilt van T0. Sterretjes na de ‘/’ geven aan dat T2 significant verschilt van T1. Optellingen in beschrijvingen, figuren en tabellen komen niet altijd uit op 100%. Dit heeft met afrondingen te maken.

De responsgroepen moeten een n van minstens 50 hebben om significanties uit te kunnen draaien. De subgroepen minstens een n van 20.

Belangrijk om te realiseren is dat het hier om drie verschillende responsgroepen gaat die elkaar deels overlappen: de T0-groep bevat alle respondenten die bij de start van het project een vragenlijst hebben ingevuld, de T0-T1-groep bevat de respondenten die in elk geval een T0 en T1 hebben ingevuld, een deel daarvan heeft ook een T2 ingevuld. Deze T0-T1-T2-groep is een stuk kleiner: dit betreft alleen die respondenten die alle drie de metingen hebben ingevuld.

De projecten richten zich op (minstens één van) de volgende vier elementen:

1) Orde en overzicht in de eigen administratie: deelnemers hebben zicht in hun inkomsten en uitgaven. Zij hebben het overzicht op hun administratie en bewaren dat geordend in een map.

2) Basale kennis en begrip van financiële zaken: deelnemers beschikken over basale rekenvaardigheden;

zij begrijpen de gevolgen van financieel handelen en weten welke instanties antwoord kunnen geven op financiële vragen. Daarnaast kunnen zij financiële risico’s inschatten.

3) Inkomen genereren: deelnemers vinden een (nieuwe) functie of werkervaringsplaats of starten met een opleiding.

4) Uitgaven beheersen (economisch keuzegedrag): deelnemers geven niet meer uit dan dat zij aan inkomsten hebben. Zij kunnen zowel op de korte als op de lange termijn hun uitgaven plannen.

Fases (metingen) van het onderzoek Het onderzoek bestaat uit drie metingen

Nulmeting (T0)

voor de start project

Eénmeting (T1)

vlak na project

Tweemeting (T2)

zes maanden na afloop project Uitgangssituatie: Welke mate van

financiële zelfredzaamheid en economische zelfstandigheid hebben de deelnemers vlak voor de start van het project?

Wat heeft het project op de

korte termijn opgeleverd? Wat heeft het project op de lange termijn opgeleverd?

(29)

Tabel 1. Kenmerken van de respondenten

Kenmerken T0 ingevuld

(n=2341)

T0 en T1 ingevuld (n=1081)

T0, T1 en T2 (n=341)

Leeftijd (in jaren) 44 (spreiding:

18-83)

45 (spreiding:

19-83)

45 (spreiding:

19-80)

Tot en met 27 jaar 11% (253) 8% (78) 8% (25)

28 – 45 jaar 45% (1023) 46% (474) 45% (151)

46 – 65 jaar 41% (929) 43% (444) 42% (141)

66 jaar en ouder 3% (75) 4% (44) 5% (17)

Vrouw 71% (1637) 76% (802) 74% (244)

Tot welke groep rekent u zichzelf?

Nederlanders 45% (991) 34% (347) 30% (99)

Duitsers 0% (4) - -

Marokkanen 11% (235) 15% (154) 16% (55)

Turken 12% (265) 22% (225) 27% (92)

Syrieërs 4% (94) 4% (38) 4% (12)

Antillianen 3% (58) 2% (20) 2% (6)

Surinamers 6% (132) 4% (44) 2% (8)

Ghanezen 1% (28) 1% (8) 1% (3)

Eritreeërs 5% (101) 5% (46) 4% (13)

Anders 8% (187) 8% (80) 6% (19)

Wil ik niet zeggen 6% (128) 6% (66) 9% (29)

Hoogst afgemaakte opleiding

Ik heb geen opleiding afgemaakt 10% (235) 11% (115) 12% (42)

Speciaal basisonderwijs 1% (26) 1% (15) 0% (1)

Lagere school of basisschool 16% (362) 21% (224) 23% (78)

Speciaal voortgezet onderwijs 2% (48) 2% (19) 2% (8)

Huishoudschool, lbo, lts of leao 4% (101) 5% (51) 4% (15)

Vmbo-k (vmbo kader) of vmbo-b (vmbo basis) 9% (198) 9% (93) 9% (30) Mavo, mulo, of vmbo-t (vmbo theoretisch) 5% (103) 4% (38) 4% (12)

Praktijkonderwijs 2% (35) 1% (15) 2% (5)

Mbo, mts of meao 24% (552) 21% (219) 17% (57)

Havo of vwo 8% (172) 7% (77) 8% (27)

Hbo, hts of heao 12% (265) 9% (99) 9% (31)

Universiteit 6% (128) 5% (56) 5% (18)

Anders 4% (83) 4% (42) 4% (15)

Opleidingsniveau in categorieën

Zeer laag opgeleid 28% (632) 35% (354) 39% (125)

Laag opgeleid 21% (476) 21% (216) 20% (66)

Middelbaar opgeleid 33% (724) 29% (296) 26% (84)

Hoog opgeleid 18% (393) 15% (155) 15% (49)

(30)

Woonsituatie (meerdere antwoorden mogelijk)

Alleen 32% (751) 31% (325) 28% (93)

Met mijn partner 12% (282) 14% (148) 13% (43)

Met mijn partner en kind(eren) 27% (630) 35% (373) 35% (118)

Met mijn kind(eren)/ ik heb co-ouderschap 20% (478) 14% (150) 19% (62) Met mijn ouder(s) en/of broer(s)/zus(sen) 4% (100) 3% (34) 4% (13) Met familieleden. Bijvoorbeeld met een kleinkind,

oom of tante

2% (44) 1% (13) 2% (5)

Met anderen en we doen veel dingen samen 1% (22) 1% (9) 0% (1)

Met anderen en we doen niks samen 3% (77) 1% (11) 1% (2)

Dagelijkse activiteiten (meerdere antwoorden mogelijk)

Betaalde baan 21% (474) 20% (209) 21% (63)

Eigen bedrijf 4% (93) 3% (27) 2% (5)

Opleiding 15% (346) 11% (112) 16% (48)

Stage 2% (38) 2% (25) 2% (7)

Vrijwilligerswerk 19% (436) 20% (202) 17% (53)

Werkervaringsplek 2% (42) 2% (24) 2% (6)

Ik heb geen werk en doe geen opleiding 39% (888) 49% (501) 54% (165)

Ik doe klusjes waarvoor ik geld krijg 4% (98) 2% (22) 1% (2)

Ik doe niks want ik ben ziek 2% (38) 0% (2) 0% (1)

Ik doe iets anders 8% (176) 4% (45) 1% (2)

Inkomstenbron (meerdere antwoorden mogelijk)

Salaris 22% (512) 23% (237) 22% (73)

Geld van eigen bedrijf 4% (86) 3% (26) 2% (5)

Studiefinanciering 2% (53) 2% (16) 1% (4)

Bijstandsuitkering 33% (775) 33% (349) 36% (120)

WW-uitkering 22% (513) 17% (178) 10% (34)

WIA, WAO of Wajong 11% (250) 9% (96) 13% (43)

Alimentatie 2% (34) 2% (18) 1% (2)

Pensioen 4% (93) 5% (56) 6% (20)

Geld door klusjes. Bijvoorbeeld door schoonmaken of schilderen

1% (19) 1% (6) 0% (1)

Geld van familie of vrienden. Ik hoef dit geld niet terug te geven

2% (42) 5% (51) 2% (5)

Leefgeld vanwege bijvoorbeeld schuldsanering 0% (10) - 0% (1)

Inkomsten (ex)partner 5% (120) 1% (12) 5% (17)

UWV-uitkering maar soort uitkering is niet uitgelegd

0% (6) 0% (1) -

Andere uitkering zoals WAZO, AOW, BBZ of ANW 1% (17) 0% (1) - Spaargeld en/of geld uit erfenis, verkopen of

vastgoed

0% (9) 0% (1) -

Vrijwilligersvergoeding 0% (4) 0% (1) -

Ik krijg geen geld 1% (31) 1% (7) 7% (24)

Anders 2% (57) 7% (72) 1% (4)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Lectoraat Armoede Interventies zal in de komen jaren de impact blijven meten en ontwikkelingen volgen, zowel op overall als op projectniveau. Daarbij worden de resultaten van

Op vragen die specifiek over element 3 ‘inkomen genereren’ gaan scoren de respondenten gemiddeld genomen ‘niet goed, niet slecht’, maar respondenten met schulden beoordelen

Ongeveer een derde (33%) van de respondenten zegt het hier niet over gehad te hebben tijdens het project, 30% van de respondenten is het er (helemaal) mee oneens, 10% is het er

Specifiek beschreven: doel, doelgroep, werving, methodiek opzet en resultaat Beschrijving: workshops, terugkomdag en maatwerkcoaching, praktische begeleiding. Preventieve aanpak

Van de acht projecten richten bijna alle projecten (7) zich volgens de contactpersonen van de projecten op zowel element 1, 2 en 4 (Orde en overzicht in de eigen administratie,

mensen die financieel zelfredzaam zijn, hebben een aanzienlijk kleinere kans op problematische betalingsachterstanden of schulden. Om financiële zelfredzaamheid te kunnen meten

Meer dan de helft van de respondenten geeft aan het een beetje eens, beetje oneens tot helemaal oneens te zijn met de stelling: ‘ik vind dat ik genoeg weet over omgaan met

Meer dan twee derde (n=21) is het een beetje eens, beetje oneens of (helemaal) eens met de stelling ‘ik krijg vaak rekeningen die ik niet verwacht’. Uit deze stellingen blijkt dat