• No results found

Aanvrager advies: Stadsbestuur Antwerpen, dd. 30 november 2021 ref Districtcontroleur: Simon De Preter Datum: 13 januari 2022

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Aanvrager advies: Stadsbestuur Antwerpen, dd. 30 november 2021 ref Districtcontroleur: Simon De Preter Datum: 13 januari 2022"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Departement Leefmilieu Dienst Integraal Waterbeleid

Wateradvies

Gemeente(n): Antwerpen Waterloop nr. A.3.13, Koude Beek (2de categorie)

Aanvrager advies: Stadsbestuur Antwerpen, dd. 30 november 2021 ref. 2021128469 Districtverantwoordelijke: Jules Geens

(03 240 65 36, Jules.Geens@provincieantwerpen.be)

Dossiernr.: DWAD-2021-1611

Districtcontroleur: Simon De Preter Datum: 13 januari 2022

Betreffende: ANTWERPEN/Deurne . Adviesaanvraag stad ivm bouwproject (woningen, appartementen, ...) ten einde de Schoggestraat door Matexi Projects.

1. WETTELIJKE BASIS VOOR DE WATERTOETS

Onder verwijzing naar artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid gecoördineerd op 15 juni 2018 werd onderzocht of er een schadelijk effect op de waterhuishouding uitgaat van de geplande ingreep. Dit advies wordt verleend in uitvoering van artikel 5 van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 2006 en latere wijzigingen.

In uitwerking van artikel 7 van het watertoetsbesluit werd specifiek voor de provincie Antwerpen een eigen provinciaal beleidskader rond wateradviezen uitgewerkt. Dit beleidskader verduidelijkt wat de gehanteerde krijtlijnen zijn voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de vergunningsaanvraag met het watersysteem, en met welke zaken een aanvrager rekening moet houden voor het verkrijgen van een gunstig wateradvies. Het provinciale beleidskader voor wateradviezen werd door de deputatie goedgekeurd in zitting van 12 december 2019 en is te vinden op de website van de provincie Antwerpen:

https://www.provincieantwerpen.be/aanbod/dlm/dienst-integraal-waterbeleid/wonen-of- werken-langs-een-waterloop/watertoets.html.

2. KENMERKEN WATERSYSTEEM

2.1. Waterloop nr. A.3.13, Koude Beek van 2de categorie

De percelen ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/, sectie B nr. 408 Z 2;ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/, sectie B nr. 423 S;ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/, sectie B nr. 425 D 2;ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/, sectie B nr. 425 G 2;ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/, sectie B nr. 425 H 2;ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/, sectie B nr. 425 S 3;ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/, sectie B nr. 425 T 3;ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/, sectie B nr. 425 Y 3 palen niet rechtstreeks aan de waterloop, de percelen wateren er naar af.

(2)

2.2. Kaartgegevens

De percelen zijn gelegen in mogelijk overstromingsgevoelig gebied volgens de watertoetskaart en in overstromingsgevoelig gebied volgens de overstromingskaarten.

Volgens het gewestplan zijn de percelen gelegen in woonuitbreidingsgebied.

Het gebied is volgens de BWK biologisch minder waardevol en een complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen.

2.3. Voorschriften waterbeheerplan

Volgende voorschriften van een waterbeheerplan zijn van toepassing:

 Krachtlijn 1: terugdringen van risico’s die de veiligheid aantasten; het voorkomen, het herstellen en waar mogelijk het ongedaan maken van watertekort;

 Krachtlijn 2: water voor de mens: scheepvaart, watervoorziening, industrie en landbouw, onroerend erfgoed, recreatie;

 Krachtlijn 3: de kwaliteit van water verder verbeteren;

 Krachtlijn 4: duurzaam omgaan met water;

 Krachtlijn 5: voeren van een meer geïntegreerd waterbeleid.

3. VERENIGBAARHEID MET HET WATERSYSTEEM

Mogelijke schadelijke effecten zouden kunnen ontstaan door:

- wijziging van infiltratie naar het grondwater aangezien bijkomende verhardingen en bebouwing een versnelde afvoer van hemelwater en een verminderde infiltratie in de bodem tot gevolg hebben;

- wijziging van grondwatervoorraden en het grondwaterstromingspatroon aangezien het onttrekken van grondwater een negatieve invloed op het grondwaterpeil kan hebben;

- wijziging van het overstromingsregime, aangezien bijkomende verhardingen en bebouwing een versnelde afvoer van hemelwater en bijkomende wateroverlast tot gevolg kunnen hebben;

De voorziene infiltratievoorzieningen zijn niet juist gedimensioneerd, voor de meeste loten wordt geen infiltratievoorziening geplaatst en er wordt onvoldoende motivatie aangeleverd met de collectieve voorzieningen. Daarnaast werd geen rekening gehouden met de ligging in het overstromingsgevoelig gebied (ondergrondse verdieping en compensatie). De aanvraag is in de huidige vorm niet verenigbaar met de doelstellingen van het Decreet Integraal Waterbeleid (art.

1.2.2.).

4. VOORWAARDEN EN MAATREGELEN

4.1. Algemene wettelijke voorwaarden

4.1.1. Waterkwantiteit: vasthouden > bergen > afvoeren

Niet functionele verharde oppervlakten moeten vermeden worden. Eventuele verharding is bij voorkeur waterdoorlatend. Het dakwater moet zoveel mogelijk hergebruikt worden (als toiletspoeling, waswater, beregening, … ). Het overige afstromende hemelwater (niet doorlaatbare verharde oppervlakten, overloop regenwaterput, …) moet worden geïnfiltreerd en/of – wanneer de bodem geen of slechts beperkte infiltratie toelaat - gebufferd. Slechts een zeer beperkte hoeveelheid mag worden afgevoerd. Er moet minstens voldaan zijn aan de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater.

(3)

4.1.2. Riolering: voorkomen > scheiden > zuiveren

Er dient rekening gehouden met de voorschriften die geformuleerd staan in de Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in Vlaanderen (VMM) (Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen, individuele voorbehandelinginstallaties en kleinschalige rioolwater- zuiveringsinstallaties, aanvullingen met betrekking tot de herwaardering van grachtenstelsels, hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen en andere aanvullingen en updates).

Het is verboden huishoudelijk afvalwater te lozen in de RegenWaterAfvoerleiding en regenwater in de DroogWeerAfvoerleiding. Het is uiteraard verboden huishoudelijk afvalwater te lozen in een oppervlaktewater als er kan aangesloten worden op een DroogWeerAfvoerleiding.

De lozing van huishoudelijk afvalwater in de gewone oppervlaktewateren of in de kunstmatige afvoerwegen voor hemelwater moet voldoen aan de voorwaarden opgenomen in deel 4 van Vlarem II.

4.2. Specifieke voorwaarden (art. 1.3.1.1 §1 DIW dd.18/07/03 en art. 7 §1 4° UB dd. 20/07/06) Teneinde het schadelijk effect te voorkomen/beperken/herstellen/compenseren worden de volgende specifieke voorwaarden opgelegd:

4.2.1. Voor de wijziging van infiltratie naar het grondwater

Voor wat betreft het aspect infiltratie kunnen de schadelijke effecten worden ondervangen indien de aanvraag minstens voldoet aan de gewestelijke, provinciale, gemeentelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten e.a. Verder moet voldaan worden aan art. 6.2.2.1.2 § 4 van Vlarem II met betrekking tot de afvoer van hemelwater, doelstelling 6° a) opgenomen in art. 1.2.2 van het decreet integraal waterbeleid en het concept 'vasthouden-bergen-afvoeren' dat opgenomen is in de waterbeleidsnota en de stroomgebiedbeheerplannen. Prioriteit moet uitgaan naar hergebruik van hemelwater en vervolgens naar infiltratie boven buffering met vertraagde afvoer.

Vermijden afstroom van hemelwater

Ondoorlatende verhardingen wateren af naar naastliggende groenzones voor infiltratie op eigen terrein. Om infiltratie op eigen terrein te behouden, dient de groenzone minimaal 25% van de verharde oppervlakte te bedragen. De groenzone moet horizontaal liggen of uitgewerkt worden met een lichte maaiveldverlaging.

Verhardingen moeten maximaal waterdoorlatend zijn. Waterdoorlatende verharding dient te worden aangelegd onder een helling van minder dan 0,5% op een waterdoorlatende funderingslaag. Alle lagen dienen een minimale doorlatendheid van 5.4*10-5 m/s te hebben.

Bovendien mogen er geen afvoerkolken worden voorzien. Steenslagfundering moet conform Standaardbestek 250 voor waterdoorlatende verhardingen aangelegd worden. Indien dit niet het geval is, dienen deze verharde oppervlaktes meegenomen te worden in de berekening van de infiltratievoorziening en naar de infiltratievoorziening af te wateren.

Hemelwaterput en hergebruik

De aanvraag voorziet om de dakoppervlakte van de eengezinswoningen aan te sluiten op hemelwaterputten van 5000 liter, die zou overlopen naar het openbare rioleringsstelsel. Het opgevangen hemelwater wordt hergebruikt voor toiletspoeling en buitenkranen. Voor de meergezinswoningen worden geen hemelwaterputten voorzien aangezien de volledige dakoppervlakte wordt uitgevoerd als groendak.

Het verplichte hergebruik van hemelwater d.m.v. een pomp en apart leidingcircuit moet opgenomen worden in de vergunning en wordt bij voorkeur na de werken gecontroleerd door de gemeente.

(4)

Infiltratievoorziening

Om het infiltratiesysteem te dimensioneren, werd de oppervlakte van de groendaken gehalveerd. Dit kan enkel in mindering worden gebracht indien de groendaken een waterbergend vermogen hebben van minimum 35L/m². Wanneer deze waarde niet behaald wordt, dient de grootte van het infiltratievolume en -oppervlakte te worden herberekend voor de totale dakoppervlakte.

Voorwaarde:

 De groendaken moeten over een waterbergend vermogen van minimaal 35 l/m² beschikken.

Om effectief te zijn en drainage van het grondwater te vermijden, dienen de infiltratievoorzieningen zich geheel boven de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand te bevinden. Enkel het volume en de oppervlakte van de infiltratievoorziening boven dit peil kunnen in rekening genomen worden. Op basis van de drainageklasse van de bodemkaart, zoals raadpleegbaar op Geopunt, is de maximaal toegestane diepte van een infiltratievoorziening op dit perceel 60 cm onder het maaiveld. Gezien de hoge grondwaterstand dient de infiltratievoorziening herbekeken te worden, zodat het water optimaal kan infiltreren. Bij voorkeur wordt een open infiltratiesysteem, type wadi of infiltratiekom, aangelegd. Open voorzieningen zijn efficiënter, onderhoudsvriendelijker en goedkoper in aanleg.

Tijdens de uitvoering van de werken moet de locatie van de infiltratiezone gevrijwaard worden van zware belasting om bodemverdichting te vermijden. Zo kan de infiltratiecapaciteit maximaal behouden blijven.

Indien met een reeks peilbuismetingen kan worden aangetoond dat de voorjaarsgrondwaterstand zich dieper onder het maaiveld bevindt, kan het advies herbekeken worden.

Een noodoverloop is toegestaan. Enkel het infiltratievolume en –oppervlakte onder de noodoverloop kunnen meegerekend worden in de dimensionering.

Voor ondergrondse voorzieningen mag enkel de (vrij liggende) wandoppervlakte in rekening worden gebracht. Dit is zijn de wanden die minimaal 2x hun hoogte van andere infiltratievoorzieningen of minimaal 1x hun hoogte van andere ondergrondse constructies (zoals putten of funderingen) afliggen.

Voorwaarden:

• De infiltratievoorziening mag niet lager dan 60 cm onder het maaiveld worden geplaatst.

• De infiltratievoorziening dient correct gedimensioneerd te worden (rekening houdend met inplanting overloop, tussenafstanden, voorjaarsgrondwaterstand,…).

Voor lot 198 wordt een uitzondering gevraagd omdat het terrein volledig is onderkelderd. Er zou nog voldoende marge zijn in het openbare stelsel. Individuele voorzieningen mogen inderdaad mee worden opgenomen bij de collectieve voorzieningen, dit dient wel te worden gestaafd in het huidige dossier. Er wordt voor de overige loten aangegeven dat er geen infiltratievoorziening dient te worden voorzien omdat deze een oppervlakte <250 m² hebben.

Dit is echter niet conform het beleidskader: “Kavels kleiner dan 250 m² die gerealiseerd worden in een nieuw en/of groter (sociaalhuisvestings)project, worden geacht wel infiltratievoorzieningen te treffen (volgens de GSV) zou een ‘goed’ kleiner dan 250 m² vrijgesteld zijn van individuele voorzieningen)”.

(5)

Voorwaarden:

• Voor alle loten dient een infiltratievoorziening te worden geplaatst of er dient te worden aangetoond dat de collectieve voorzieningen voldoende groot zijn om het tekort op te vangen.

o Enkel het volume dat niet reeds nodig is voor de buffering van het openbaar domein mag in rekening worden gebracht.

o Indien reeds andere kavels aanspraak maken op de collectieve voorzieningen dienen deze ook in rekening te worden gebracht.

o De loten dienen effectief naar de collectieve voorziening af te wateren.

o Zoals reeds vermeld in de verkavelingsvergunning moet er rekening worden gehouden met een verstrengde infiltratie-/buffernorm van 330 m³/ha verharde oppervlakte.

4.2.2. Voor de wijziging van grondwatervoorraden en het grondwaterstromingspatroon

Voor de aspecten grondwatervoorraden en grondwaterstromingspatroon voorziet het project in de aanleg van een ondergrondse constructie. Hiervoor zal wellicht een bemaling noodzakelijk zijn. Bij bemaling moet minstens een melding volgens Vlarem (klasse 3) van de activiteit gebeuren. Ze kan evenwel vergunningsplichtig zijn en zelfs MER-plichtig naargelang de ligging en het debiet per dag. Voor bronbemalingen moet voldaan worden aan de sectorale voorschriften voor subrubriek 53.2 van de indelingslijst van Vlarem I (art. 5.53.6.1.1 van Vlarem II). Met betrekking tot de lozing van het bemalingwater wordt eveneens verwezen naar Vlarem II art. 6.2.2.1.2 § 5 namelijk dat niet-verontreinigd bemalingswater bij voorkeur opnieuw in de bodem gebracht wordt. Wanneer het in de bodem brengen redelijkerwijze niet mogelijk is, moet dit niet-verontreinigd bemalingswater geloosd worden in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater. Het lozen in de openbare riolering is slechts toegestaan wanneer het conform de beste beschikbare technieken niet mogelijk is zich op een andere manier van dit water te ontdoen.

De aanleg van de ondergrondse parkeergarage mag er geenszins voor zorgen dat er een permanente drainage optreedt met lagere grondwaterstanden tot gevolg. Een dergelijke permanente drainage is immers in strijd met de doelstellingen van het decreet integraal waterbeleid waarin is opgenomen dat verdroging moet voorkomen worden, beperkt of ongedaan gemaakt. De kelder dient dan ook uitgevoerd te worden als volledig waterdichte kuip en zonder kunstmatig drainagesysteem.

Aandachtspunten:

• Voor bronbemalingen moet voldaan worden aan de sectorale voorschriften voor subrubriek 53.2 van de indelingslijst van Vlarem I (art. 5.53.6.1.1 van Vlarem II); met betrekking tot de lozing van het bemalingwater wordt verwezen naar Vlarem II art.

6.2.2.1.2 § 5.

• De lozing van het bemalingswater dient te gebeuren overeenkomstig art. 6.2.2.1.2 § 5 van Vlarem II.

• De ondergrondse parkeergarage dient te worden uitgevoerd als volledig waterdichte kuip en zonder kunstmatig drainagesysteem.

4.2.3. Voor de wijziging van overstromingsregime

Het betrokken gebied is gelegen langs de Koude Beek, een onbevaarbare waterloop van tweede categorie die door de provincie wordt beheerd. Volgens de watertoetskaart zijn de percelen (stroomafwaarts) deels/volledig effectief overstromingsgevoelig. Om wateroverlast daar te verminderen/voorkomen is het nodig het water op te houden aan de bron. Daarom moet er een infiltratievoorziening- en/of buffervoorziening worden aangelegd. Het buffervolume van de infiltratievoorziening dient minimaal 330 m³/ha verharde oppervlakte groot te zijn. Het ledigingsdebiet hiervan bedraagt maximaal 20 l/(s.ha). Dit wordt bij voorkeur bereikt door gebruik van een afvoerbegrenzer met constant debiet. Het is toegestaan, en zelfs aan te raden, dit bekken uit te rusten met een veiligheidsoverloop.

(6)

Indien het hemelwater niet voldoende geïnfiltreerd kan worden omwille van hoge grondwaterstanden, een te klein doorlatendheidsfactor van de bodem of omwille van geldende regelgeving, mag het vertraagd worden afgevoerd via eenzelfde buffervolume, veiligheidsoverloop en een afvoerbegrenzer met het zelfde maximale debiet als hierboven vermeld.

Voorwaarden:

• Het afstromend hemel- en effluentwater moet geïnfiltreerd of indien infiltratie onmogelijk is, gebufferd worden met een buffervolume van minstens 330 m³/ha. Dit volume moet geledigd worden met een maximaal debiet van 20 l/(s.ha).

Er mag geen ruimte voor water verloren gaan of het ingenomen overstromingsvolume dient gecompenseerd te worden. Door het oprichten van constructies en door ophogingen wordt immers overstroombare ruimte ingenomen, waardoor op die plaats geen overstromingswater geborgen kan worden. Dit kan er toe leiden dat het gevaar voor wateroverlast in de omgeving toeneemt. Om de overstromingsproblemen in de omgeving niet te verergeren, moet het verlies van waterbergingsruimte dan ook vermeden worden of effectief gecompenseerd worden. Dit moet in de onmiddellijke omgeving gebeuren en minimum hetzelfde overstromingsvolume compenseren. Het verlies in waterbergingsruimte kan gecompenseerd worden door een oppervlakkige afgraving op het terrein (afgravingen onder het grondwaterniveau zijn echter niet effectief) en/of met een overstroombare kruipkelder onder de gebouwen. Een eventuele ophoging is enkel toegelaten ter hoogte van de gebouwen zelf; het omliggende terrein mag in geen geval opgehoogd worden. De grondbalans van het perceel moet neutraal zijn: iedere ophoging moet gecompenseerd worden door een afgraving.

Een andere mogelijkheid is om het project/plan te realiseren zonder inname van ruimte voor water. Dit impliceert het optrekken van het gebouw boven op palen waarbij de onderkant van het gebouw boven het overstromingspeil wordt voorzien zodat eventueel overstromingswater de ruimte onder het gebouw kan benutten.

Indien men het compenseren van ruimte voor water niet haalbaar acht moet gestreefd worden naar een bestemmingswijziging via ruil van het perceel met een overstromingsvrije locatie.

Voorwaarde:

• Er mag geen ruimte voor water verloren gaan. Alle ophogingen en constructies onder het peil van 8.25 m-TAW dienen te worden gecompenseerd (afgravingen op eigen terrein, overstroombare kruipkelder, constructies op palen,…).

Uit de pluviale modellen blijkt dat voor een bui met een terugkeerperiode van 100 jaar ter hoogte van het perceel in kwestie een waterpeil van 8.25 m TAW optreedt. De meeste percelen liggen hoger en zouden niet overstromen. Desondanks zijn ergere overstromingen dan in het verleden niet uit te sluiten en kan geen sluitende garantie worden gegeven dat er zich op het perceel in de toekomst geen wateroverlast meer zal voordoen. Door het overstromingsrisico moet het vloerpeil van het toekomstig aan te leggen gebouw voldoende hoog gekozen worden, zodat deze overstromingsvrij gebouwd wordt (advieshoogte 8.55 m-TAW). Verder moeten benutte ondergrondse verdiepingen zoveel mogelijk geweerd worden (een niet waterdichte overstroombare kruipkelder kan echter wel ter compensatie van de verloren gegane waterbergingsruimte), alsook ondergrondse mazouttanks. Bij de plaatsing van een hemelwaterput, ondergrondse brandstoftank, verwarmingsketel, moet er op gelet worden dat er geen verontreinigd overstromingswater de put kan binnendringen.

Voorwaarden:

• Er moet overstromingsvrij gebouwd worden, vloerpeilen op minstens 8.55 m-TAW.

• De eigenaar dient alle nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om op zijn eigen goed waterschade te voorkomen.

(7)

We willen wijzen op het risico door schade als gevolg van wateroverlast in de ondergrondse verdieping, die bij toekomstige overstromingen mogelijk kan onderlopen via inritten, doorgangen van leidingen, toegangen e.d. De aanleg van de ondergrondse garage moet dan ook vermeden worden. Indien de initiatiefnemer toch het risico wil nemen, wordt dan ook geadviseerd de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen om de mogelijke gevolgen van wateroverlast te beperken, zoals het beveiligen van de afwatering tegen terugslag vanuit het rioolstelsel, het voorzien van een drempel aan de ingang en eventueel het voorzien van pompen op de riolering. Daarnaast dient ook de ruimte voor water die verloren gaat door de kelder gecompenseerd te worden. In de bodem kan immers ook water gestockeerd worden. Indien toch een ondergrondse verdieping voorzien wordt dient ook het volume dat hier anders geborgen kan worden te worden gecompenseerd.

Aandachtspunten:

• De eigenaar dient alle maatregelen te treffen om in geval van overstroming schade in de kelder te voorkomen.

• Het buffervolume dat verloren gaat door de aanleg van de kelder dient gecompenseerd te worden.

Volgens de plannen wordt het omliggende terrein aanzienlijk opgehoogd en wordt hier geen compensatie voor voorzien. De geplande ophoging kan niet gunstig geadviseerd worden. De plannen moeten aangepast worden waarbij de ophoging zich dient te beperken tot het gebouw en de toegang tot het gebouw. Ook mag er geen grond van elders aangevoerd worden om de ophoging te realiseren (iedere ophoging moet gecompenseerd worden door een afgraving op het terrein).

Voorwaarden:

• De ophoging dient zich te beperken tot het gebouw en de toegang tot het gebouw.

• Iedere ophoging moet worden gecompenseerd door een afgraving op het terrein (er mag geen grond van elders aangevoerd worden).

(8)

5. TOETSING EN CONCLUSIE

Ongunstig, aangezien het schadelijk effect niet kan worden voorkomen of beperkt door het opleggen van voorwaarden, waardoor de aanvraag niet verenigbaar is met het watersysteem en art. 1.2.2 van het decreet integraal waterbeleid. Indien rekening wordt gehouden met de voorwaarden en aandachtspunten onder deel 3 en 4 kan mogelijk een gunstig advies worden bekomen:

De groendaken moeten over een waterbergend vermogen van minimaal 35 l/m² beschikken.

De infiltratievoorziening mag niet lager dan 60 cm onder het maaiveld worden geplaatst.

De infiltratievoorziening dient correct gedimensioneerd te worden (rekening houdend met inplanting overloop, tussenafstanden, voorjaarsgrondwaterstand,…).

Voor alle loten dient een infiltratievoorziening te worden geplaatst of er dient te worden aangetoond dat de collectieve voorzieningen voldoende groot zijn om het tekort op te vangen.

Enkel het volume dat niet reeds nodig is voor de buffering van het openbaar domein mag in rekening worden gebracht.

Indien reeds andere kavels aanspraak maken op de collectieve voorzieningen dienen deze ook in rekening te worden gebracht.

De loten dienen effectief naar de collectieve voorziening af te wateren.

Zoals reeds vermeld in de verkavelingsvergunning moet er rekening worden gehouden met een verstrengde infiltratie-/buffernorm van 330 m³/ha verharde oppervlakte.

Voor bronbemalingen moet voldaan worden aan de sectorale voorschriften voor subrubriek 53.2 van de indelingslijst van Vlarem I (art. 5.53.6.1.1 van Vlarem II); met betrekking tot de lozing van het bemalingwater wordt verwezen naar Vlarem II art. 6.2.2.1.2 § 5.

De lozing van het bemalingswater dient te gebeuren overeenkomstig art. 6.2.2.1.2 § 5 van Vlarem II.

De ondergrondse parkeergarage dient te worden uitgevoerd als volledig waterdichte kuip en zonder kunstmatig drainagesysteem.

Het afstromend hemel- en effluentwater moet geïnfiltreerd of indien infiltratie onmogelijk is, gebufferd worden met een buffervolume van minstens 330 m³/ha. Dit volume moet geledigd worden met een maximaal debiet van 20 l/(s.ha).

Er mag geen ruimte voor water verloren gaan. Alle ophogingen en constructies onder het peil van 8.25 m-TAW dienen te worden gecompenseerd (afgravingen op eigen terrein, overstroombare kruipkelder, constructies op palen,…).

Er moet overstromingsvrij gebouwd worden, vloerpeilen op minstens 8.55 m-TAW.

De eigenaar dient alle nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om op zijn eigen goed waterschade te voorkomen.

De eigenaar dient alle maatregelen te treffen om in geval van overstroming schade in de kelder te voorkomen.

Het buffervolume dat verloren gaat door de aanleg van de kelder dient gecompenseerd te worden.

De ophoging dient zich te beperken tot het gebouw en de toegang tot het gebouw.

Iedere ophoging moet worden gecompenseerd door een afgraving op het terrein (er mag geen grond van elders aangevoerd worden).

Namens de directeur

17/01/2022

X Jules Geens

Districtverantwoordelijke

Ondertekend door: Jules Geens (Authentication)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten genomen besluit, hoogachtend,. direc Ruimte, Milieu

wij het door u vastgestelde Plan verbetering gezette steenbekleding dijkvak Brede Watering volgens artikel 7 van de Wet op de waterkering in onze vergadering van 7 december 1999

Als de vogels de werkzaamheden als storend ervaren, zijn in de omgeving voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig.. Gezien de bepel1&lt;te aantallen mogelijk verstoorde vogels en

Voor de uitvoering van de voorgenomen werken is geen vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Na- tuurbeschermingswet 1998 vereist (zie onze brief van 19 augustus 2010,

Op 5 november 2008 heeft de heer toezichthouder van de afdeling Handhaving Natuur en Milieu, samen met de heer van Waterschap Zeeuwse Eilanden, het project dijkverzwaring

In de vergunning is als uitvoeringsvoorwaarde opgenomen dat de onderhoudsweg op de buiten berm van het dijktraject niet-toegankelijk blijft voor fietsers en daarom afgestrooid dient

Door het nemen van in vergunningen op grond van de Natuurbe- schermingswet 1998 voorgeschreven mitigerende maatregelen worden negatieve effecten voor vogels en habitats verzacht

Hierbij delen wij u mede dat wij de door u vastgestelde aanpassing Plan verbete- ring gezette steenbekleding dijkvak Nieuw-Neuzenpolder-oost volgens artikel 7 van de Wet op