• No results found

AFHANKELIJKHEID DE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "AFHANKELIJKHEID DE"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

T E G E N W O O R D I G E

AFHANKELIJKHEID

VAN DE

I M E D E R L A N D S C H I N D I S C H E

RECHTERLIJKE AMBTENAREN.

(Gedrukt voor rekening van ihn Schrijver.)

AMSTtflïDAM. • • • L880.

(2)
(3)

T E G E N W O O R D I G E

AFHANKELIJKHEID

VAN BB

N E D E R L A N D S C H INDISCHE

/P~*

AMSTERDAM. — J. H. DE BUSSY. - - 1880.

30Ï3CHAP

(4)

Van een mijner Collega's uil Indië ontving ik nu reeds geruimen tijd geleden verschillende schriftelijke mededeelingen, betreffende den toestand der rechterlijke macht in Indië, met verzoek die stuk- ken behoorlijk omgewerkt en zoo mogelijk aangevuld, vóór de be- handeling der Indische begrooting in druk te doen verschijnen.

Aan dat verzoek wordt thans door mij voldaan. Te bejammeren is hel dat mijn geachte Collega de uitgave dezer bladzijden niet heeft mogen- beleven.

Mr. K.

AMSTERDAM, October 1880.

(5)

lende geschriften de toestand der nederlandsch indi- sche rechterlijke macht besproken en gewezen op de vele gebreken en leemten, welke de wettelijke bepa- lingen, waarbij die tak van het Staatsbestuur geregeld is, aankleven.

In bijna elk dier geschriften werd als een der grootste grievpn tegen den bestaanden toestand aan- gevoerd, dat de nederlandsch indische rechter wette- lijk volkomen afhankelijk is.

Toch werd geen enkele maatregel genomen, welke strekken kon om die grief weg te nemen.

Van waar die schijnbare onverschilligheid?

Gebrek aan belangstelling van de zijde van hen die de macht in handen hebben om in den bestaanden toestand verbetering te brengen, mag niet worden verondersteld. Daar moet eene andere reden wezen, waarom de machthebbenden doof zijn voor eene der- gelijke klacht.

Waarschijnlijk is die reden hierin gelegen, dat de noodzakelijkheid om wettelijke bepalingen in het leven te roepen waarbij de onafhankelijkheid der rechter- lijke macht behoorlijk wordt gewaarborgd, meer in het algemeen is betoogd, dan wel met feiten bewezen en dat zoodoende het denkbeeld ingang heeft gevonden, dat de tegenwoordige afhankelijkheid, hoewel in be- ginsel allerverderfelijkst, in de praktijk tot geene of althans zeer onbeduidende moeilijkheden aanleiding geeft.

De onjuistheid van dit denkbeeld moet dus worden aangetoond. Om dit te kunnen doen moet echter onvermijdelijk het gebied van persoonlijkheden betre- den worden.

(6)

Dat dit onaangenaam is, zal ik wel niet behoeven te zeggen.

Het algemeen belang evenwel eisoht dringend, dat eindelijk eens blijke tot welke treurige gevolgen de staat van afhankelijkheid, waarin de nederlandsoh indische rechterlijke macht verkeert, niet alleen lei- den moet, maar inderdaad leidt. En het bewijs van dit laatste kan niet anders worden geleverd dan door feiten, wier nauwkeurige vermelding onmogelijk is, zonder dat tevens de daarbij betrokken personen ter sprake worden gebracht.

Van algemeene bekendheid is het, dat de rechter- lijke macht in Nederlandsoh Indië nooit wettelijk on- afhankelijk is geweest en dat de regeering daar te lande de rechters meermalen op gevoelige wijze hare almacht heeft doen ondervinden.

Zoo werden in 1778 de president en de vijf ordi- naire leden van den raad van Justitie te Batavia uit hunne function ontslagen, dewijl zij geweigerd hadden te voldoen aan den hun gegeven last om van in het archief van dien raad berustende stukken, welke huns inziens een „sacrum depositum" waren, inzage te ver- leenen. Trouwens bevreemdend is het zeker niet, dat in die dagen van willekeur dergelijke, inderdaad zeer afdoende maatregelen werden genomen tegen rechter- lijke ambtenaren, die niet bukken wilden voor de almacht der regeering.

Veeleer mag het verwondering baren, dat destijds hier te lande reeds zooveel gewicht werd gehecht aan het prestige der Indische rechterlijke macht, dat door de machthebbenden alhier onverwijld, nadat het even- vermelde feit ter hunner kennis was gekomen, last gegeven werd om al die ontslagen rechters te her- stellen, in ambt en eer, gage en emolumenten.

W a t er gedurende de laatste honderd jaren in Indië

(7)

veranderd en verbeterd moge zijn, eene wet, waarbij de onafhankelijkheid der rechterlijke macht eenigzins is gewaarborgd, bestaat nog steeds niet.

Alleen bepaalt het tegenwoordige regeeringsregle- ment in art. 94 dat de president, vice-president en leden van het hooggerechtshof slechts met hunne be- stemming in andere ambtbetrekkingen kunnen worden overgeplaatst, terwijl zij enkel in de bij art. 95 van dat reglement uitdrukkelijk genoemde gevallen uit hunne betrekking ontslagen kunnen worden.

De positie der overige rechterlijke ambtenaren bleef zoo onzeker mogelijk. Des niettemin hielden ook zij zich voor feitelijk onafhankelijk, overtuigd als zij waren, dat zij, zoo lang zij hunnen plicht deden, geene vervolging hadden te duchten van wien ook, en dat de regeering zelfs eiken aanslag op de waardigheid en op het prestige van het rechterambt ten strengste zoude straffen.

De rechterlijke ambtenaren, die zoo oordeelden, steunden op de kracht der liberale beginselen, welke nu ongeveer 25 jaren geleden ook in Indië het bur- gerrecht hadden verkregen.

Bovendien was bij de behandeling van het regee- ringsreglement onder anderen niet uitdrukkelijk ge- zegd, dat de ondervinding — tot eer zoowel der rechterlijke ambtenaren als van de regeering in Indië — had geleerd, dat eene benoeming voor het leven niet noodzakelijk was voor hunne onafhanke- lijdheid? En werd later in 1864 bij het voorloopig verslag der 2e kamer over de begrooting van koloniën niet vrij algemeen verklaard, dat men aan de zelf- standigheid der Indische rechterlijke macht nog groo- ter gewicht hechtte, dan aan de zelfstandigheid en onafhankelijkheid des Nederlandschen rechters?-

Op grond van die uitspraken en van zoo menige andere van gelijke strekking meende de afhankelijke

Indische rechter geen reden te hebben om zich over

(8)

zijn gemis aan onafhankelijkheid te bekommeren.

Gedurende geruimen tijd bleef de ondervinding hem in deze meening versterken. Thans echter is die waan geweken.

Immers de tegenwoordige gouverneur Generaal Mr.

J. W. van Lansberge, die zich in Indiö aan het hoofd schijnt te hebben gesteld van de reactie tegen de li- berale beginselen, welke daar reeds vrij wel wortel hadden geschoten, 1) heeft bij herhaling getoond alles behalve een voorstander te zijn van de leer, dat een rechterlijk ambtenaar onafhankelijk moet wezen.

De juistheid dezer bewering wordt m. i. ten volle gestaafd door de feiten, welke ik ga mededeelen.

Ter gelegenheid der gewone officieele receptie in de pendopo van den regent van Kediri, na afloop der

mahomedaansche vasten van het jaar 1877, bemerkte de president van den landraad Mr. P., die daar ook verschenen was, tot zijne bevreemding — hij bekleedde eerst sedert een paar maanden die betrekking — dat de eerste officieele plaats aan de rechterzijde van den resident werd ingenomen door den secretaris der resi- dentie, een ambtenaar van lageren rang, dan de landraadvoorzitter, en dat eerst de volgende plaats na den secretaris voor hem, president, was bestemd.

Het was dien landraadvoorzitter reeds bij herhaling opgevallen, dat het bestuur ' te Kediri niet zeer ge- neigd scheen, aan den landraad en zijnen president het officieel standpunt toe te kennen, waarop zij aan- spraak konden maken. Daarbij kwam, dat de geest van verwaandheid en ijdelheid, aan vele ambtenaren van het binnenlandsch bestuur eigen, (eenigszins te

!) üit het in 1879 verschenen werkje: »Over den waterstaat in Nederlandsen Indië" door C. L. F. Post blijkt dat die Gouverneur- Generaal — die in deze betrekking is opgetreden den Fristen Maart 1875 — ook op het gebied van waterstaatszaken zeer anti-liberale denkbeelden aankleeft.

(9)

vergelijken met die van »das Militär" in sommige ultra militaire landen) in de residentie Kediri tot eene zeer groote mate van ontwikkeling was geko- men. In eene der afdeelingen van die residentie had zelfs een jong controleur bij zekere plechtige gelegen- heid den voorrang durven eischen boven den landraad- president.

Mr. P. zag alzoo in de aanmatiging van den resi- dentie-secretaris, om bij vorenbedoelde gelegenheid boven hem plaats te nemen, den toeleg om den land- raadvoorzitter officieel terug te dringen en meende aan de waardigheid van zijn ambt verschuldigd te zijn dit niet te dulden.

Dat het om zijnen in het algemeen hoogeren rang niet paste, dat de residentie-secretaris boven hem plaats nam, was van minder belang, maar het gold de vraag, welk standpunt bij die groote openlijke bijeen- komst van inlandsche hoofden de voorzitter van de inlandsche rechtbank, die als zoodanig zelfs in zekere mate over den regent en de andere inlandsche hoof- den, leden van die rechtbank, gesteld was, zoude innemen; welke rang aan de als onafhankelijk college zoo goed als nieuw opgerichte rechtbank in de offici- eele javaansche maatschappij moest worden toegekend.

Het gold de handhaving van zijn ambtelijk standpunt en daarmede van den moreelen invloed, welke hij op de leden van den landraad in die zoo aan rang hech- tende maatschappij zou kunnen uitoefenen. Hij moest derhalve zijn ambt, waar dit zoo openlijk werd aan- getart, verdedigen.

Op het oogenblik konde hij dat evenwel niet doen zonder opschudding te maken en nam daarom, als ware hij met de gewoonten ter hoofdplaats Kediri nog niet bekend, eenvoudig plaats tusschen de andere europeesche ambtenaren en particulieren. Den voor hem bestemden zetel liet hij open.

Maar eenige dagen na afloop der plechtigheid schreef

(10)

hij aan den resident H. en verzocht, onder uiteenzet- ting zijner bezwaren tegen de vermelde plaatsing onder den residentie-secretaris, dat die plaatsing in den vervolge anders mocht geregeld worden, terwijl hij den resident, ingeval deze in dit voorstel niet wenschte te treden, in overweging gaf de quaestie te onderwerpen aan het oordeel der regeering.

Eerst na een paar maanden werd door den resident op die missive geantwoord en verklaard, dat hij wei- gerde de verlangde regeling te maken. Hierop volgde eene briefwisseling tusschen beide autoriteiten, welke vooral van de zijde van den resident, wellicht omdat diens brieven door den belanghebbenden secretaris werden geredigeerd een vrij scherp karakter aannam.

Op eene inderdaad eene grofheid inhoudende missive van den resident, volgde ten laatste ook nog al een scherp antwoord en toen richtte zich, ten einde eene beslissing van de regeering te erlangen, de resident tot den directeur van binnenlandsch bestuur en de landraadvoorzitter tot dien van justitie.

Het gevolg was, dat bij besluit van den 4en Mei 1878 no. 23 de landraadvoorzitter Mr. P. zonder te zijn gehoord, als zoodanig werd overgeplaatst naar Toeban.

Niettegenstaande deze overplaatsing als eene straf werd beschouwd, eene opvatting, welke thans geble- ken is allenzins juist te zijn 1), werd bij besluit van den 14 Mei 1878 no. 2, sedert in no. 3330 van het bijblad gepubliceerd, bepaald, dat de rechtsgeleerde voorzitters van landraden bij plechtige bijeenkomsten, als bij gelegenheid van het inlandsch nieuwjaar en 's Konings verjaardag, boven den gewestelijken secre- taris behooren plaats te nemen.

Mr. P. werd dus, na gestraft te zijn, door de re-

!) Zie het koloniaal verslag van 18W litt. H, Algemeen burgerlijk beheer. § Overplaatsingen.

(11)

geering in het gelijk gesteld. Eenige vergoeding echter voor de hem alzoo onrechtmatig opgelegde straf werd hem niet verleend. 1)

•1) In plaats van eenige vergoeding te erlangen, trof Mr. P. omstreeks dienzelfden tijd nog eene andere bestraffing, welke, voor zoover bekend is, niet met het bovenvermelde in verband staat, doch mede aantoont hoe de indische regeering somwijlen van rechtelijke ambtenaren tegen alle redelijkheid en tegen hunne ambtelijke verplichtingen in, slaafsche onderwerping eischt. Volgens anciënniteit eene promotie moetende maken van f 100 maandelijksch tractement was Mr. P. bij besluit van 5 April 187b no. 11, benoemd tot de nieuw gecreëerde betrekking van president van den landsraad te Palembang. Maanden vooruit had men het tijdstip geweten, waarop die nieuwe betrekking moest worden ver- vuld, maar door onachtzaamheid eerst bij de directie van justitie en later bij de algemeene sekretarie te Batavia geschiedde de benoeming te laat, dan dat de benoemde tijdig van Kediri konde vertrekken om op het verlangde tijdstip te Palembang te zijn. Voor die fout der bureau- cratie moest bedoelde ambtenaar boeten. Per telegram werd hem door den directeur van justitie gelast terstond naar Soerabaia te vertrekken om zich onmiddellijk naar Pelembang inte schepen op de daar gereed- liggende stoomboot. Aan dien last te voldoen was Mr. P. onmogelijk- Wel had hij tijdig te Soerabaia kunnen zijn, hoewel hij daartoe niet verplicht was volgens de wettelijke bepalingen, welke den afstand, daags door een reizend ambtenaar af te leggen, regelen, maar dan had hij alle zaken bij de landraden te Kediri en Berbek, beiden door hem voorgezeten, zoo maar moeten laten liggen, tot groot nadeel van de justitiabelen, wier belangen hem waren toevertrouwd, en bovendien al zijn goederen, waaronder zijn bibliotheek, onverzorgd te Kediri moeten achterlaten, op gevaar af van een en ander, zoo het hem werd nage- zonden, in eenen geheel ontredderden toestand te ontvangen. Zulk een bevel wordt dan ook naar het in Indië heerschende gebruik nooit aan eenen ambtenaar gegeven, tenzij aan eenen officier in oorlogstijd, nog niet eens bij eene garnizoensverandering in vredestijd. Mr. P. ant- woordde dan ook per telegram, dat hij onmogelijk zoo spoedig als ver- langd werd konde vertrekken. Den volgenden dag ontving hij weder een telegram namens den Gouverneur-Generaal, houdende mededeeling dat het diens wil was, dat hij onmiddelijk vertrok. Mr. P. herhaalde hierop zijn vroeger antwoord, onder bijvoeging dat hij, zoo dit noodig was, de intrekking zijner benoeming moest verzoeken. Die intrekking werd bij besluit van 15 April 1878 verleend. Voorts werd Mr. P. mede- gedeeld, dat hij gedurende een jaar voor promotie niet in aanmerking zou komen en alzoo een jaar lang van de maandelijks hem toekomende som van f 100 verstoken zou zijn.

Na verloop van dat jaar kreeg hij eene der twee te Samarang be-

(12)

Niet lang daarna viel een ander feit, geheel van denzelfden aard en stichting, voor.

In het begin van 1878 vernam de toenmalige pre- sident van den landraad te Soerabaia. Mr. I., op ze- keren dag van den adjunct-griffier van dat college, dat deze door den resident B. was benoemd om den volgenden dag ter terechtzitting van het omgaand gerecht als tijdelijk waarnemend griffier te fungeeren en dat een door hen schriftelijk gedaan verzoek om intrekking dier benoeming eenvoudig onbeantwoord was gelaten. Ten gevolge dezer mededeeling van den adjunct-griffier, die destijds bij ontstentenis van den griffier, met werk was overladen en dus onmogelijk met nog andere werkzaamheden kon worden belast, verzocht Mr. I. bij particulier briefje aan den resedent die benoeming in te trekken. Hij ontving echter een weigerend antwoord en verzocht daarop, ter vermijding van onaangenaamheden, aan den omgaanden rechter, dat deze zijnen griffier, die te Grissee zich bevond, per "• telegram mocht ontbieden, aan welk verzoek ge- redelijk werd voldaan.

De adjunct-griffier behoefde alzoo aan de hem ge- dane opdracht geen gevolg te geven.

Eenige weken later sprals Mr. I. den resident over gemelde benoemingen, zette uiteen, dat deze in strijd was met den geest van art. 103 al. 2 ind. recht.org. 1),

staande betrekkingen van f 800, (zijnde die van officier van justitie en die van voorzitter van den landraad); terwijl hij eenige maanden later ingevolge een vroeger door hem gedaan verzoek, in een gelijkstandige betrekking, namelijk in die van advocaat-generaal bij het hooggerechts hof, naar Batavia werd overgeplaatst.

1) Deze wettelijke bepaling luidt: »Ingeval van afwezigheid, belet of ontstentenis van den griffier wordt, op schriftelijk verzoek van den omgaanden rechter, door den resident, ter plaatse waar de rechtbank van omgang moet gehouden worden, een ander ambtenaar met de tijdelijke waarneming dier betrekking belast."

Dat hier onder »ambtenaar" enkel aan den resident ondergeschikte ambtenaren zijn bedoeld spreekt wel van zelf; zoo is dat wettelijk

voorschrift ook steeds opgevat. Zie Lijblad Stbl. II, no. 395.

(13)

zijnde hierbij toch enkel sprake van aan den residenten ondergeschikte ambtenaren en niet van ambtenaren, over wie zij niet kunnen beschikken, zooals griffiers en adjunct-griffiers van landraden, welke, even als die te Soerabaia, door eenen rechtsgeleerde worden gepre- sideerd.

De resident gaf toen toe, dat deze zienswijze allezins juist was.

Een paar maanden later hoorde Mr I. van den in- tusschen benoemden griffier van den landraad, dat deze door den assistent-resident voor de politie, bij afwezen van den resident, was benoemd tot tijdelijk waar- nemend griffier ter terechtzitting van het omgaand gerecht, welke een paar dagen voor het hegin der mohamedaansche vastenmaand zou worden gehouden.

Daar gedurende die maand door inlandsche recht- banken geene zitting kan worden gehouden en derhalve vóór dien tijd door den voorzitter van den landraad te Soerahaia in het belang der justiciahelen (vooral van de preventief gevangenenen) zoovele zaken werden afgedaan als maar eenigzins mogelijk was, was het voor den griffier eene onmogelijkheid gevolg te geven aan die opdracht; welke het opmaken der processen- verhaal van de zitting van het omgaand gerecht in zich sloot en hem dus gedurende meerdere dagen aan zijn eigenlijk werk zou hebben onttrokken. De griffier vroeg hierop aan den president of hij voor die benoeming konde bedanken, waarop deze een bevesti- gend antwoord gaf en zeide de zaak wel in orde te zullen hrengen. 1)

1) De regel is, dat de griffier van landraden zoogenaamde inlandsche kinderen zijn, die, ook al ten gevolge hunner gebrekkige kennis van de hollandsche taal, niet in staat zijn om eenigzins ingewikkelde zaken schriftelijk of mondeling behoorlijk te behandelen.

Op dien regel maakte de griffier van den landraad te Soerabaia geene uitzondering.

(14)

Mr. I. sprak hierop met den assitent-resident voor de politie, deelde hem mede hoe de resident nog kort geleden had erkend niet te kunnen heschikken over 's landsraads-griffier of adjunct-griffier en verzocht hem eindelijk wel de noodige maatregelen te willen nemen opdat in plaats van aan 's landsraads-griffier, aan een ander amhtenaar werd opgedragen ter terechtzitting van het omgaand gerecht als griffier te fungeeren. De assistent-resident beloofde dit te zullen doen.

Hierna verliepen eenige dagen, zonder dat iets na- ders van de zaak werd gehoord totdat de president van den landraad, een dag of vier voordat het om- gaand gerecht zitting zoude houden, vernam, dat de resident, die intusschen ter hoofdplaats was terugge- keerd, onwillig was, aan zijn verzoek te voldoen.

Onmiddelijk schreef hij toen aan den resident, wien hij mededeelde dat de griffier door ambtsbezigheden verhinderd was aan de hem gedane opdracht gevolg te geven, waarop eene correspondentie tusschen beide autoriteiten volgde, welke van de zijde des residents eindigde met de verklaring, dat hij den griffier aan- sprakelijk stelde voor de gevolgen zijner dienstwei- gering, en van de zijde van den landraads-president met de mededeeling, dat die zoogenaamde dienstwei- gering aan hem en niet aan zijnen griffier te wijten was.

Eene week of wat later, bij besluit van den 23en September 1878 no. 18, werd de landraads-president Mr. I. zonder te zijn gehoord als zoodanig overgeplaatst naar het, wegens zijne gezondheid algemeen gevreesde Semarang. 1)

Die straf werd hem opgelegd, omdat hij het pres- tige van den resident B. zou hebben benadeeld.

1) De resident was, zooals later bleek, onwillig gebleven om een ander, onder zijne bevelen staanden ambtenaar tot tijdelijk waarne- mend griffier bij de rechtbank vat! omvang te benoemen, dan wel eenige andere maatregel van voorziening te treffen.

(15)

Naar het schijnt had hij, om in den geest der regeering te handelen, — evenals in Indië volgens Alg. order van 1869 no. 32 een soldaat, die over eene hem opgelegde disciplinaire straf wen seht te recla- meeren, eerst die straf moet ondergaan — zijnen grif- fier aan 's residents opdracht gevolg moeten doen geven en zich daarna over die opdracht te Batavia kunnen beklagen.

Dat de resident B. indien zijn prestige benadeeld was, dit uitsluitend aan zichzelven had te wijten en dat de president van den landraad Mr. I. die aan - sprakelijk was voor den goeden gang van zaken bij het college, aan welks hoofd hij stond, zich zou hebben blootgesteld aan het verwijt, zoo niet erger, dat hij ongeschikt was voor zijne betrekking, ingeval hij zijnen griffier als het ware gedwongen had om zijn werk in den steek te laten, dat alles schijnt den aandacht van de Indische regeering te zijn ont- snapt.

Aldus werden twee rechtsgeleerde voorzitters van landraden langs administratieven weg gestraft, omdat zij, de een voor het prestige van zijn ambt en de ander voor de belangen zijner justiciabelen, binnen de grenzen hunner wettelijke bevoegdheid, hadden geijverd. En de straf, welke zij daarvoor moesten ondergaan was verre van licht. Sedert jaren was geen rechterlijk ambtenaar tegen zijnen zin in eene gelijkstandige betrekking overgeplaatst en zoo kan het wel niet anders op overplaatsingen, zooals die van Mr. P. en Mr. I. — waarvan de redenen door de regeering natuurlijk niet worden gepubliseerd — geven het groote publiek aanleiding om met zijne gewone liefderijkheid de be- trokken ambtenaren van allerlei strafwaardige hande- lingen te verdenken. Zoo worden die ambtenaren getroffen in hun eer en goeden naam. Bovendien treffen hen de niet onbelangrijke onkosten aan eene

(16)

overplaatsing in Indië verbonden, vooral voor hem, die gehuwd is als eene vrij zware geldstraf.

Hem, die met Indische toestanden niet geheel en al bekend is, moet wel onbegrijpelijk voorkomen dat feiten zooals de hierboven medegedeelde, in eene van het vrijzinnige Nederland afhankelijke bezitting kunnen plaats vinden. Eenige verklaring is dus zeker niet onnoodig.

Bij Koninklijk besluit van den 5en Maart 1869 no. 3 werd als beginsel vastgesteld, dat de ambte- naren van het gewestelijk bestuur in Nederlandsch Indië op gelijdelijke wijze zouden ontheven worden van het voorzitterschap der inlandsche rechtbanken.

Dat besluit viel volstrekt niet in den smaak van het meerendeel der besturende ambtenaren, die door de scheiding der rechterlijke en administratieve macht zich een deel zagen ontnemen van den invloed en van het ontzag, waarop zij zoo bijzonder naijverig zijn, terwijl het hun bovendien ver van aangenaam was in den rechtsgeleerden landraads-voorzitter eene soort van d warskijker naast zich te hebben, bij wien de inlander bescherming zou kunnen zoeken tegen onrecht en willekeur. Gaarne zeker zouden zij dan ook den bij koninklijk besluit in het leven geroepen toestand openlijk hebben bestreden, maar dat was natuurlijk onmogelijk. Wei echter konden zij zich het genoegen gunnen om op de nieuwe rechtsgeleerde landraads- presidenten hun wrevel over den nieuwen toestand te verhalen.

Zij begrepen dit veilig te kunnen doen en terecht.

De besturende ambtenaren toch zijn degenen, die er voor zorgen dat de noodige baten in 's lands kas vloeien. Door hun beleid (zooals het heet) wordt de koffieproductie vaak eenige duizende pikols boven het gewone quantum opgevoerd, door hun overleg gebeurt het, dat de opiumpacht eensklaps duizende guldens meer opbrengt, dan vroeger ooit het geval was, kortom

(17)

van hen hangt het voor een groot deel af of de staat van 's lands finantiè'n al dan niet gunstig is. Een corps ambtenaren, dat tot zulke dingen in staat is,

dient wel in eere te worden gehouden, vooral in tijden, waarin het wachtwoord in de indische politiek »be- zuiniging'" heet.

Onder die omstandigheden spreekt het wel van zelf dat de besturende ambtenaren en allen, die tot hun corps behooren, een onbegrensd vertrouwen hebben in de inschikkelijkheid der hooge indische regeering, zoo vaak zij in conflict komen met de rechterlijke macht, dat vijfde rad aan den wagen (zoo niet erger) in de oogen van een despotisch, tiraniek bestuur. En de regeering beschaamt hen in dat vertrouwen niet.

Tot hoever die alzoo bijna onschendbare ambtenaren straffeloos kunnen gaan, moge blijken uit het volgende feit.

Bij besluit van den 5en November 1876, no. 16, werd aan den voorzitter van den landraad te Samarang, nu wijlen Mr, de H., wegens ziekte een tweejarig verlof naar Europa verleend.

Niettegenstaande dat verlof bleef die voorzitter zijne functien waarnemen, gelijk zeer dikwijls geschiedt 1), in afwachting van het oogenblik, dat zijn opvolger zou zijn aangekomen en bepaalde hij onder anderen, overeenkomstig art. 337, inl. regl., de dagen, waarop verschillende overtredingen door den landraad behan- deld zouden worden.

De toenmalige assistent-resident voor de politie v. S., die destijds bij afwezigheid van den resident ook diens functien waarnam, en die twee der bedoelde zaken — beide overtredingen van het opiumpacht-

1) In easu geschiedde dat zelfs in overleg met den directeur justitie.

(18)

reglement — gaarne zelf wilde berechten, zond hierop aan Mr. d. H. eene missive, houdende mededeeling in welke volgorde en op welke dato hij „waarnemend resident" verlangde dat de nog aanhangige overtreding- zaken door den landraad zouden worden afgedaan. 1)

De president van den landraad stoorde zich echter niet aan dat schrijven, hetwelk hij onbeantwoord liet. 2)

Daarop volgde weder een schrijven van den assistent- resident, waarbij deze verklaarde, dat, aangezien de pre- sident van den landraad wegens het hem verleende verlof naar Europa niet bevoegd was dat college te presideeren, hij, assistent-resident, krachtens art. 93 al.

1 ind. recht. org. als waarnemend president optrad en dus van dat oogenblik af aan zelf landraad zoude hou- den. Zelfs werd met art. 137 strafw. enz. gedreigd.

Ook die missive bleef onbeantwoord.

De assistent-resident gaf echter den moed nog niet verloren en zond nogmaals eene missive, houdende mede- deeling dat hij van de hem bij art. 92 ind. recht. org.

i) Op dat lijstje kwamen de twee opium zaken, waarvan hier sprake is, geheel onder aan voor. De heer v. S. rekende er klaarblijkelijk op, dat Mr de H. voor die zaken aan de beurt zouden komen om behan- deld te worden, naar Europa vertrokken zoude zijn en dat hij die dan als waarnemend voorzitter van den landraad ingevolge art. 93, al. 1 ind. recht. org. (zie ind. Stbl. 1*76, no. 225) zou kunnen afdoen.

•2) Het verlangen van den assistent-resident was te zeer in strijd met de duidelijke woorden van de wet, dan dat eenige dwaling zijner- zijds denkbaar was. Art. 8'.57 inl. regl. zegt toch zoo duidelyk enklaar mogelijk, dat in zaken van overtreding de dag der terechtzitting door , * » president van den landraad" wordt bepaald, welk wetsartikel geheel in overeenstemming is met art. 47 ind. recht, org., hetwelk voorschrijft dat presidenten de orde bepalende waarin de zaken zullen behandeld worden De wet werd echter eenvoudig op zijde gezet, omdat de assistent resident de twee bedoelde opiumzaken zelf wilde behandelen. Waarom?

Men leze slechts wat omtrent het ontslag van den ambtenaar is ge- schreven door Mr. Winckel, wiens woorden in een der volgende noten worden aangehaald.

(19)

verleende bevoegdheid om zelf den landraad te presi- deeren, gebruik wilde maken. 1)

Ook die beweering werd voor kennisgeving aange- nomen.

De assistent-resident alzoo begrijpende dat zijn ge- schrijf tot niets leidde 2) liet op den dag, voorafgaande aan dien, waarop in de bewuste twee opiumzaken zitting zou worden gehouden, den hoofddjaksa (inlandsch officier van justitie) bij zich komen en verbood dezen met Mr. d. H. zitting te nemen. 3) Dat inlandsch hoofd begaf zich daarop naar Mr. d. H., die, na van het verbod van den assistent-resident kennis te hebben gekregen, zeide, dat hij, president, den volgenden dag zitting zoude nemen en alle gevolgen, welke de zaak mocht hebben, voor zijne rekening nam. Tevens echter zeide hij tegen den hoofddjaksa hem geene bevelen te kunnen en te willen geven, het aan hem zelven overlatende wat te doen.

Bovendien droeg de assistent-resident v. S. aan den

1) Volgens dat artikel is de resident, zulks nuttig of noodig oordee- lende, bevoegd om in persoon als voorzitter der in zijne residentie ge- vestigde landraden op te treden. Toen de rechterlijke organisatie tot stand kwam, was er echter nog volstrekt geen sprake van afzonderlijke rechtsgeleerde voorzitters van landraden. Ten aanzien van door hen gepresideerde landraden die wettelijke bepaling te willen toepassen, zou meer dan ongerijmd zijn. Il fout juger les écrits d'après leur date.

2) Ook werd door Hem nog een klacht tegen Mr. d. H. ingediend ge- baseerd op art. '187 strafw. voor europeanen. De officier van justitie gaf echter aan die klacht natuurlijk geen gevolg. Het arikel spreekt van terugroeping, ontslag, schorsing, of ontzetting, NIET van verlof.

Bovendien is de vervolging facultatief. Zie de memorie van toelich- ting, waaruit blijkt dat de vervolging van het bij dat artikel bedoelde misdrijf fakultatief is gelaten, omdat het blijven uitoefenen eener open- bare betrekking dikwijls in het kelang van 'slandsdient noodzakelijk kau zijn.

3) De hoofddjaksas zijn onmiddelijk ondergeschikt aan de residenten, en, waar afzonderlijke assistent-residenten voor de politie zijn aange- steld, ook aan dezen. Zie art. 56 inl. regl.

2

(20)

regent van Samarang schriftelijk op de aan hem onder- geschikte inlandsche hootden. ieden van den landraad, te verbieden met Mr. d. H. zitting te nemen, terwijl aan de chineesche officieren (adviseurs) een gelijk ver- bod werd gedaan. Zoodoende had de zaak eene groote mate van ruchtbaarheid verkregen, gelijk bleek uit de omstandigheid, dat zeer vele inlanders, chineezen en ook eenige europeanen zich in de nabijheid der gerechtszaal hadden vereenigcl, toen eindelijk de dag en het uur waren aangebroken, waarop de eerste der twee opium- zaken zou worden behandeld. Het publiek wachtte klaarblijkelijk in groote spanning op de dingen welke konen zouden.

Mr. d. H. de hoofddjaksa, hoofdpanghoeloe (mohame- daansche priester) chinesche adviseur en inlandsche leden namen daarna op hunne gewone zetels plaats.

De eerste wilde toen de terechtzitting openen, doch op dat oogenblik trad de secretaris der residentie de zaal binnen en gelastte namens den „waarnemenden resident" den president van den landraad de zaal te verlaten daar de heer v. S. zelf den landraad zou presi- deeren. Mr. d. H antwoordde hierop, dat hij niet voornemens was aan dien last gevolg te geven, waarna de secretaris zich verwijderde, ten einde van den uitslag zijner zending aan zijnen lastgever verslag te doen.

Eenige oogenblikken later bemerkte de president eens- klaps dat de deurwaarder, aan wien hij iets te bevelen had, was verdwenen Na een poos wachtens kwam die beambte weder binnen en zeide op last van den »waar- nemenden resident" Mr d. H. te sommeren om onver- verwijld de gerechtszaal te ontruimen. Half stamelende zoodoende moeielijk verstaanbaar, en tamelijk verward deelde hij toen mede, dat de assistent-resident hem in zijn bureau had laten komen en hem daar een sommatie had gedicteerd, welke hij, deurwaarder, echter, zenuw- achtig als hij was, onmogelijk had kunnen schrijven en

(21)

dat hem daarna was gelast die sommatie mondeling uit te brengen, ' l )

Dat cleze stap van den assistent-resistent ook niet het . door dezen gewenschte gevolg had, spreekt wel van zelf.

Met de behandeling der zaken zou derhalve als toen een aanvang worden gemaakt. Doeh daar werd plot- seling de hoofddjaksa zoo ernstig onges'eld, dat hij on- dersteund moest worden, om de zaal te kunnen verlaten. 2)

Een der adjunctdjaksas moest dus de function van het openbaar ministerie vervullen, maar nn bleek het, dat die inlandsche ambtenaren, die niet lang te voren nog gezien waren in het gebouw, waar zitting gehouden werd, plotseling (zeker toevallig) daar den heer v. 8.

waren uitgezonden, terwijl niemand weet te zeggen waar- heen.

De president van den landraad zich alzoo de gelegen- heid benomen ziende om zitting te houden, liet de be- klaagde en getuigen binnen roepen en deelde hun mede, dat zij den volgenden morgen ten 8 ure zonder nadere oproeping moesten verschijnen, zullende alsdan de zaken, wier behandeling dien dag niet konde plaats hebben, worden bereeht.

En daarmede was de zaak uit.

Wel deed Mr. de H. een uitvoerig verslag van het gebeurde aan den directeur van justitie toekomen, in de meening, dat de heer v. S. voor de wijze, waarop

1) Het zai wel overbodig zijn op te merken, dat de assistent-resi- dent voor de politie (evenals de resident) ten eenenmale onbevoegd is bevelen te geven aan 's landsraads-deurwaarder.

2) Of de ziekte van den hoofddjaksa werkelijk van zoo ernstigen aard was, is niet gebleken. Zeker is het, dat hij en degenen, die met hem in hetzelfde geval verkeerden, voor een moeielijk alternatief ge- plaatst waren. Z\j moesten toch of den heer v. S. ongehoorzaam zijn of weigeren met hunnen president zitting te nemen. Eene plotseling opgekomen ongesteldheid was zeker wel een geschikt middel om aan die moeiehjkheid te ontkomen.

(22)

hi} het prestige der rechterlijke macht had durven aan- tasten ten strengste door de regeering zou worden ge- straft, doch voor zoover bekend, zonder gevolg. 1)

Gedurende geruimen tijd bleef die assistent-resident zelfs nog de function van resident uitoefenen 2) en eerst in October 1876 werd hij wegens andere redenen, dan bat gebeurde met Mr. d. H. eervol uit 's lands dienst ontslagen, met behoud van recht op pensioen. 3)

Zorg voor 's lands fmantiën was alzoo de indirecte oorzaak, waaraan de medegedeelde feiten, hun ontstaan hadden te danken. Immers de bezuinigingswoede der laatste jaren leidde de Indische regeering er toe om ten einde de besturende ambtenaren te believen de eer en de belangen van de rehterlijke macht en van rechterlijke ambtenaren met voeten te treden.

1) Misschien heeft de heer v. S. en hebben later de residenten H.

en B. wel eene geheime ontevredenheidsbetuiging van de regeering ont- vangen. Daarmede was echter in alle geval het prestige der rech- terlijke macht en de eer van Mr. P. en Mi. I. al heel weinig gebaat.

Dergelijke stukken toch zijn zeer geheim en zij, aan wie zij geadres- seerd zijn, bekreunen zich bovendien bitter weinig om die betuigingen van ontevredenheid, welke hen in hunne carrière, zooals algemeen be- kend is, volstrekt niet schaden.

2) De resident werd tijdens zijn verblijf te Batavia bij besluit d.d.

18 November 1875 benoemd tot resident van Soerakarta en nam bij zijne terugkomst te Samarang het bestuur niet meer in handen. Voor zijn opvolger de heer v. d. K. daartoe benoemd bij besluit van den '27sten November 1875, van Madura was gekomen, verliepen er ver- scheidene weken.

3) Mr. G. P. K. Winckel. zegt dienaangaande in zijn onlangs ver- schenen »Essai sur les principes etc'' pag. 300. On voit des abus candaleux du »rôle de police". Penda nt un an ou deux, le public de Samarang a été témoin des agissements éhontés d'un juge de ce genre, qui en suivant aveuglement les indications du fermier de 1'

opium, s'est fait une jolie fortune. Il était la terreur de ses justici- ables indigènes et chinois. Lorsque enfin, ses infâmes pratiques ont- été dévoilées, il a été mis honorablement à la retraite. Le ministère public (européen) s'est gardé de le rechercher.

(23)

Die zorg voor 's lands kas heeft echter ook rechtstreeks geleid tot aanranding van het beginsel, dat de rechter- lijke macht onafhankelijk moet zijn.

Reeds vier maanden ongeveer, nadat de tegenwoor- dige Gouverneur-Generaal was opgetreden, werd bepaald

»dat als regel kan worden aangenomen, dat bij land- raden onder het presidium van denzelfden rechtskun- digen voorzitter, jaarlijks minstens vier honderd straf- en burgerlijke zaken kunnen worden afgedaan". 1)

De duidelijke strekking dezer bepaling was, dat de rechtsgeleerde voorzitters van landraden voor het aan hen ten koste gelegde geld toch vooral eene groote quantiteit werk moesten leveren. Van de qualiteit was geen sprake.

De Indische regeering ging zoodoende het recht bij de el verkoopen, — voor zeer lagen prijs, dat spreekt van zelf •— zonder er zich om te bekreunen of de koopers met de geleverde stof tevreden zouden zijn.

En de rechterlijke ambtenaren, die de regeering klaar- blijkelijk beschoude als arbeiders van het minste alooi, mochten zich gelukkig rekenen hunne onbeduidendheid eenigzins te kunnen doen vergeven door het leveren van zeer veel,dus van goedkoop werk.

Dat een landraadsvoorzitter zelf al het werk moet doen, daar de Inlandsche leden enkel de terechtzittingen

bijwonen, dat hij dus de zittingen moet presideeren, de processen-verbaal dier zittingen moet nalezen en verbe- teren en de vonnissen opmaken, 2) terwijl hij bovendien,

wanneer hij aan het hoofd staat van twee of drie land-

1) Zie de aanteekening op het besluit van den 4en Augustus 1^75 no. 12. Eerst ongeveer drie jaren later had men den moed die aan- teekeningen te publieeeren. Dit geschiedde in no 306* van het bijblad op het Indische Staatsblad van J87rt.

2) Volgens art 312 inl. regl. moet, wanneer er meerdere beklaagden in dezelfde strafzaak betrokken zijn, tegen elk hunner een afzonderlijk vonnis worden opgemaakt.

(24)

raden gelijk meermalen geschiedt, veel tijd verliest met heen en weer reizen en dat er alzoo slechts bij wijze van uitzondering een rechterlijk ambtenaar wordt ge- vonden, die in staat is als landraadsvoorzitter minstens vierhonderd zaken in den loop van een jaar behoorlijk

»af te doen" 1) dat alles schijnt de regeering niet te hebben overwogen. Evenmin schijnt zij er aan te heb- ben gedacht, dat ieder rechterlijk ambtenaar bij de aan- vaarding zijner betrekking den eed moet afleggen, dat hij zijnen post »met eerlijkheid en nauwgezetheid" 'zal waarnemen en zich in de uitoefening zijner bediening zal gedragen DZOOOIS brave en eerlijke regterlijke ambte- naren betaamt".

Doch hoe dit zijn moge, de Indische regeering heeft ten aanzien der rechtsgeleerde landraadsvoorzitters uit- drukkelijk verklaard, dat zij zeer veel en dus goedkoop werk van hen eischt. Dien eisch stelt zij natuurlijk ook aan de overige rechterlijke ambtenaren. En nu wane men niet, dat de regeering, wanneer het er op aankomt dien eisch te doen gelden, zich laat weerhouden door overwegingen, ontleend aan de leer, dat de rechterlijke macht onafhankelijk moet zijn. De ondervinding heeft het tegendeel bewezen.

In de maand Juli 1878 ontving de advocaat-generaal bij bet hooggerechthof van Nederlandsen Indië Mr. v.

L. van den toenmaligen procureur-generaal bij dat hof Mr. L. een schrijven, waarbij hem te kennen gegeven werd, dat hij, aangezien hij in den afgeloopen week slechts 77 zaken had afgedaan, er dit aantal met het oog op den toen bestaanden achterstond veel te gering was, in den vervolge wat meer werk had te praesteeren

— de deugdelijkheid van het werk behoefde daardoor,

1) In landstreken waar zeer vele belangrijke en dus tijdroovénde zaken voorkomen, is dit zells voor iemand, die buitengewoon vlug werkt, eenc onmogelijkheid.

(25)

naar het heette, niet te lijden — zoo hij niet wilde, dat aan de regeering het voorstel werd gedaan hem door een ander, meer voortvarend rechterlijk ambtenaar te vervangen.

Keeds vroeger, dadelijk bij zijn weder optreden als procureur-generaal had Mr. L. gepoogd de beide ad-

vocaten-generaal en den toenmaligen waarnemend ad- vocaat-generaal vrees aan te jagen, door hun monde- ling ontslag uit 's lands dienst voor te spiegelen, indien de achterstand niet ten spoedigste werd bijge- werkt. Die bedreiging 1) hield hij vol, niettegen- staande hij uitdrukkelijk gewezen werd op de gedurige en aanmerkelijke vermeerdering der groote massa werk- zaamheden, vooral wat de militaire zaken betrof.

Op even gezegde beschuldiging nu, waarbij blijkbaar slechts op het aantal en niet op het gewicht van eenige der 77 behandelde zaken was gelet, verdedigde Mr. v. L. zich schriftelijk, terwijl hij eene week later het bewijs leverde dat die 77 zaken gelijk stonden met 120 landraadzaken, welke groote hoeveelheid werk hij ook anders gemiddeld in eene week op naar het oordeel van het hoog gerechtshof allezins voldoende wijze afdeed.

Ongeveer een half jaar later, in Februari'1879, ont- ving Mr. v. L. op zekeren dag van Mr. L. stukken in een paar zaken, welke niet begrepen waren onder de door den laatste van zijnen voorganger overgenomen

verdeeling der werkzaamheden van de beide advocaten- generaal en welke dus door hem, Mr. L. zelven, be- handeld hadden moeten worden. Mr. v. L. zond daarop die stukken terug, onder schriftelijke mededee- ling, dat hij, overladen met werk als hij was, geene kans zag om ook nog extra werk te verrichten.

1) Uit eigen beweging, zonder pressie van boven, zou Mr. L. tegen- over mannen van dezelfde wetenschappelijke ontwikkeling als hij, na- tuurlijk niet gehandeld hebben als een schoolmeester, die met onwillige knapen te doen heeft.

(26)

Een dag of vier later, bij besluit van den 12den Februari 1879, No. 10, werd Mr. v. L., zonder te zijn gehoord 1) eervol uit 's lands dienst ontslagen, met behoud van recht op pensioen. 2)

Het heette, dat hij tegenover den procureur-gene- raal, zijn onmiddelijken chef, eene houding had aange- nomen, welke het onmogelijk maakte hem in zijne betrekking te handhaven, zijnde hij zelfs zoo ver ge- gaan van op ongepaste wijze bepaaldelijk te weigeren, eene hem opgedragen taak te verrichten.

Toch had Mr. v. L. zich niets anders te verwijten dan dat hij bij eigenhandig en semi officieel schrijven aan Mr. JL. een paar zaken, welke deze hem in strijd met de bestaande regeling omtrent de verdeeling van werkzaamheden, ter afdoening had doen toekomen, teruggezonden had, onder mededeeling, niet dat hij onwillig was om dat werk te verrichten, maar wel, dat hij bij zijn veel werk geen tijd kon vinden om ook nog extra werk te doen. Van onwil was geen sprake.

Of is een paard (een paardewerk is de arbeid van de twee advocaten-generaal en ook die van den procureur- generaal) onwillig te noemen, wanneer het staan blijft, gebogen onder een te zwaren l a s t ?

Meer dan tienduizend strafzaken en bovendien vele belangrijke cassatie-zaken van allerlei soort,' tal van appellen in zaken van misdrijf en overtreding en van

1) Rechterlijke ambtenaren worden in Indië erger behandeld dan spitsboeven. Dezen worden ten minste, voor hen eene veroordeeling treft, nog gehoord.

2) Wellicht zal deze of gene meenen, dat dewijl ambtenaren van het openbaar ministerie ook hier te lande niet onafzetbaar zijn, (behalve den procureur-generaal bij den hoogen raad) het gebeurde met Mr. L.

eigenlijk niet te huis behoorde in e m betoog over de onafhankelijkheid van de nederlands indische rechtelijke macht. Ik ben echter van een ander gevoelen en meen. dat door de omstandigheid, dat een deel der rechtelijke macht onafzetbaar is, het andere deel dier macht zoozeer in aanzien en luister wint, dat in een land als het onze bijvoorbeeld de

regeering zich wel zou wachten om tegen eenen ambtenaar van het openbaar ministerie eene daad te plegen als de boven vermelde.

(27)

verzetten tegen de door de raden van justitie gewei gerde rechtsingangen en terechtstellingen moeten jaar- lijks door de twee advocaten-generaal worden behan- deld op de verschillende wijzen, welke de wet daarvoor aangeeft. Het overige werk van het hoofdparket, zoo- als de correspondentie met verschillende autoriteiten, adviezen aan de regeering over reglementen als ander- zins en omtrent eene groote massa requesten om gratie of remissie, voordrachten betreffende de ambtenaren van het openbaar ministerie en de notarissen enz., komt voor rekening van den procureur-generaal. 1)

Het is natuurlijk onmogelijk drie rechterlijke amb- tenaren bijeen te brengen, die in staat zijn om te zamen al dat werk op eene eenigzins behoorlijke wijze te verrichten.

Nog meerdere feiten zou ik kunnen aanvoeren, ten einde te bewijzen, dat de Indische regeering de lof- uiting, haar bij de behandeling van het tegenwoor- dige regeeringsreglement toegezwaaid, sedert eenige jaren niet meer verdient. Ter vermijding echter van te groote uitvoerigheid zal ik mij tot de vermelding van het .volgende bepalen.

In het jaar 1874 wees de toenmalige president van den raad van justitie te Samarang, Xr. T., tijdens hij met verlof zich te Batavia bevond, den G-ouverneur- (leneraal Mr. J. Loudon op den slechten gang van

1) Ook het hooggerechtshof is niet opgeworpen tegen de stroom van zaken, waardoor het wordt overstelpt. In September 187t» waren zes raadsheeren tegelijkertijd ziek ; naar aanleiding van dit feit werd in het ind. weekblad van het rechi, no. 847, de vraag ged van, hoelang de overigen het nog zouden uithouden, alvorens afgebeuld ter neder te liggen. Geen wonder alzoo, dat de achterstand en de afdoening van rivisiezaken bij het hooggerechtshof, volgens ind. wkbl. v. h. r. no. 886, weer ongeveer "2000 zaken beliep.

Volgens een bericht voorkomende in no. <S95 van dat Wkbl. zou de hooge regeering het hof dan ook hebben aangeschreven nog meer werk te verrichten.

(28)

zaken bij het, Kollege, aan welks hoofd hij stond, en deed tevens eenige voorstellen tot verbetering der orga- nisatie van dien raad.

Genoemde Gouverneur-Generaal, verzocht toen aan Mr. T. zijne denkbeelden in schrift te brengen, belo- vende hij de zaak vervolgens in overweging te zullen nemen. Mr. T. diende hierop een lijvig stuk in, waar- aan hij den naam gaf van »justitie rapport". Dit stuk, hetwelk Mr. J. Loudon korten tijd voor zijn aftreden als Gouverneur-Generaal ontving, werd in handen ge- steld van den directeur van justitie, vervolgens kwam het eerst bij het hooggerechtshof, daarna bij den pro- cureur-generaal, bij wien het ongeveer een jaar lang bleef liggen, toen weder bij het hof en eindelijk bij de directie van justitie. Daar werd het rapp jrt, dewijl de directeur destijds op reis was, behandeld door den secretaris, die zich, naar het schijnt, met de denkbeelden van Mr. T. niet koude vereenigen.

üok de titel van dat stuk gat nog al aanstoot, daar werd namelijk beweerd, dat niemand buiten den direc- teur van justitie de bevoegdheid had een »justitie rap- port" in te dienen van den Gouverneur-Generaal.

In alle gevalle had Mr. T. weinig voldoening van zijnen arbeid. Bij geheim besluit toch werd hem te kennen gegeven, dat de bestaande verwarring en ach- terstand in de afdoening van zaken bij den raad van justitie te Samarang niet te wijten was aan de gebrek- kige organisatie van dien raad, maar aan den president van dat kollege Mr. T., die hel, noodige beleid miste om de zaken behoorlijk te regelen, wordende de direc- teur van justitie wijders uitgenoodigd te gelegener tijd hem Mr. T. voor een overplaatsing voor te dragen.

Mr. T., die met zijne toenmalige betrekking bijzonder ingenomen was en wien elke overplaatsing dus zeer onaangenaam moest zijn, begaf zich na de ontvangst van dat besluit naar Batavia, waar hij met klem van

(29)

redenen betoogda, dat de achterstand in de afdoening yan zaken bij den raad van justitie te Samarang niet te wijten was aan hem maar vooral aan het parket bij den raad, hetwelk in verhouding tot de vele en zeer belangrijke strafzaken, welke het te behandelen had, veel te zwak was bezet. Zoodoende wist Mr. T. te bewerken, dat van het voornemen om hem over te plaatsen voorloopig werd afgezien. Zijn verzoek echter om inzage te mogen nemen van al de op bedoelde zaak betrekking hebbende stukken werd van de hand gewezen.

Omstreeks dienzelfden tijd werd bij Ind. Staatsbl.

1876 no. 171 het personeel bij den raad van justitie te Samarang voor den tijd van zes maanden vermeerderd met een vice-president, een buitengewoon lid, een bui- tengewoon substituut-officier van justitie en een buiten- gewoon substituut griffier, terwijl de raad gedurende genoemden termijn werd verdeeld in twee kamers. Tot vice-president voor dien termijn werd een rechterlijk ambtenaar benoemd, die de noodige blijken had gegeven van voortvarendheid in de afdoening van zaken. De uitkomst bewees, dat de regeering eene zeer goede keuze had gedaan, wel te verstaan van haar standpunt ge- zien. De justiciabelen bij den raad van justitie te Samarang dachten er anders over. Zij klaagden steen en been over de wijze, waarop hunne zaken ter terecht- zitting niet behandeld, maar afgedaan of liever afge- raffeld werden. In hollenden vaart deed de vice-presi- dent de eene zaak voor, de andere mi. Breedsprakig- heid of wat daarop geleek werd niet geduld. Ieder moest maar zorgen, dat, wat hij te zeggen had, in korte woorden gezegd werd. 1)

t ) In de schatting der Indische regeering stond bedoelde ambtenaar natuurlijk steeds hoog aangeschreven. Dit bleek onder anderen uit meerdere promoties door hem gemaakt met voorbijgang van vele zeer verdienstelijke rechtelijke ambtenaren, onder wie er waren die bijna tweemalen zoo veel diensttijd hadden als hij. Dergelijke promoties zijn zeer opvallend in een land, waar promotie volgens anciënniteit vaste

regel is.

(30)

Na verloop van den wettelijken termijn van zes maan- den was de achterstand in de afdoening van zaken bij den raad te Samarang dan ook zoo goed als opgeruimd.

Spoedig evenwel nadat de raad weder aan zijne eigen krachten was overgelaten, begon het aantal zaken, het- welk onafgedaan bleef, opnieuw aan te groeien.

Omstreeks het midden van het jaar 1878 was de toestand weder van dien aard, dat voorziening daarin dringend noodzakelijk was. De toen getroffen maat- regel was echter verre van afdoende. Bij Ind. Staatsbl.

no. 191 van dat jaar werd namelijk het personeel bij den raad voor den tijd van vijf' maanden vermeerderd met een buitengewoon lid en een buitengewoon substi- tuut-griffier, terwijl aan 's raads voorzitter (met uitbrei- ding van art. 43 regl. strafv. ) werd toegestaan tijdelijk een tweede rechter-commissaris te benoemen.

De termijn van vijf maanden werd later verlangd, eerst bij Ind. staatsbl. 1878 no. 344 met drie en ein- delijk bij Ind. staatsbl. 1872 no. 132 met twee maan- den. Ook na verloop van dezen laatsten termijn was evenwel, zooals trouwens te voorzien was geweest, de achterstand bij den raad nog op lange na niet bijge-

werkt. Intussehen had de minister van koloniën er op aangedrongen, dat in den treurigen toestand van zaken op eene flinke, afdoende wijze verbetering zou worden gebracht.

In die dagen nu begon men weder te mompelen over eene ophanden zijnde overplaatsing van Mr. T., die toen op grond der loopende geruchten zich tot dan Gouverneur-Generaal wendde, met verzoek hem zijne betrekking van president van den raad van justitie te Samarang te laten behouden. Dat verzoek werd echter niet ingewilligd. Bij besluit van den 31sten Augustus 1879 no. 1 werd Mr. T . . na bedoelde betrekking ge durende ruim zeven jaren te hebben bekleed, in eene gelijkstandige betrekking overgeplaatst en benoemd tot raadsheer (in het hoog gerechtshof.

(31)

Vraagt men wellicht of thans, nu ongeveer een jaar verloopen is sedert de overplaatsing van Mr. T. een einde is gekomen aan de verwarring en aan den achter- stand in de afdoening van zaken bij den raad van justitie te Samarang, dan moet het antwoord op die vraag ontkennend luiden.

Zooveel echter is zeker, dat de opvolger van Mr T.

in allen deele de voetsporen drukt van den vice-presi- dent van het jaar 1876. Mr. T. stond er voor bekend, dat hij het onderzoek ter terechtzitting van de belang- rijke en dus tij droovende strafzaken welke bij den raad van justitie te Samarang in oneindig grooter voorkomen, dan bij eenigen anderen raad van justitie in Neder- landsch-Indie — aan deze omstandigheid was de be- staande achterstand dan ook vooral te wijten — op bij- zonder degelijke, nauwgezette wijze, wist te leiden. Met zijn opvolger is dit niet geval. 1) De justiciabelen zijn zoodoende met den hem opgedrongen ruil niet bijzonder ingenomen. Doch dat is natunrlijk bijzaak. De hoofd- zaak is, dat de achterstand worde opgeruimd en dit zal nu hoogstwaarschijnlijk na eenigen tijd wel het geval zijn. 2)

De indische rechterlijke macht is sedert tal vanjaren het stiefkind d«r regeering. De traktementen der hoogere ambtenaren zijn, dit werd reeds lang geleden algemeen

1) Men valle hem en anderen niet hard orn de weinig nauwgezette wijze waarop zij hun ambt waarnemen. Bijna alle ambtenaren in Indië moeten geheel alleen van hun tractement leven (hij, die eigen fortuin heeft, verlaat in den regel zijn land niet) en zoo moeten zij, vooral wanneer zij een groot gezin hebben, dikwijls handelen in strijd met hunne overtuiging en hun geweten, indien zij zich door de in de laatste jaren zoo bij uitstek tirannieke regeering niet van hunne betrekking beroofd of tot eene minder voordeelige betrekking benoemd willen zien.

2) Rooskleurig echter is de toestand nu nog niet, dit blijkt bijvoor- beeld uit ind. Stbl. 1«S0, no. 67, waarbij het parket bij den raad van justitie te Samarang voor den tijd van een jaar is verstrekt met een buitengewoon substituut-officier van justitie.

(32)

erkend, weinig meer, dan voldoende om hen voor den hongerdood te bewaren. En die zoo slecht bezoldigde hoogere rangen worden tegenwoordig eerst na een onge- veer twintigjarigen diensttijd bereikt. Zij zullen echter hoe langer zoo meer onbereikbaar worden.

Bovendien zijn de pensioenen zeer gering ; van de thans in dienst zijnde rechterlijke ambtenaren, die nog geen lid van het hooggerechtshof zijn of eene gelijk- standige betrekking hebben, zal slechts een klein deel 11a volbrachten diensttijd aanspraak kunnen maken op een pensioen van f 3000— 'sjaars. De meesten zullen zich met een jaarlijksch pensioen van f 2100.—moeten vergenoegen.

De vooruitzichten der indische rechterlijke ambte- naren zijn dus in elk opzicht verre van schitterend. 1)

Daarentegen zien zij zich overladen met werk, het- welk eene, vooral in tropische gewesten afmattende geestesinspanning vereischt. Bij geen corps of stand in Indië is het sterfcijfer dan ook zoo schrikbarend hoog gestegen, als bij het corps rechterlijke ambte- naren 2), terwijl uit eiken nieuwen regeeringsalmanak voor Nederlandsch-Indie blijkt, dat het aantal verlof- gangers bij dat corps percentsgewijze berekend jaar op jaar toeneemt.

Hoe het eindelijk met de onafhankelijkheid der indiscche rechterlijke ambtenaren gesteld is, is uit de vorige blad- zijden gebleken. Mannen, die door naar plicht en ge- weten te handelen zich onaangenaam maakten bij eenen

1) En zij missen het solatium miseris, dat het anderen niet beter gaat. Menig zeer bekwaam rechterlijk ambtenaar toch, die een inkomen heeft van f 800 of f 1000 's maands, telt onder zijne tljdgenooten, die eene andere loopbaan volgden, mannen, die als lid in d.n raad van Indië, een traktement van f 2400 's ma >nds genieten (en late. tot i 10,000 pensioen 'sjaars kunnen hebben) of eene andere goede bezol- digde betrekking bekleeden.

«) In den loop van twee jaren stierven te Samarang acht van de twaalf daar bescheiden rechtelijke ambtenaren.

(33)

resident, dan wel in gebreke bleven, de in strijd met de redelijkheid van hen gevergde hoeveelheid werk te leveren, werden door de indische regeering gestraft op eene wijze, welke hen bij een groot gedeelte van het publiek hun goeden naam — om van de andere ge- volgen der straf te zwijgen — wellicht onherroepelijk heeft doen verliezen.

Dat het van de indische regeering zeer onstaatkundig is om aldus te handelen, zal ik wel niet behoeven te zeggen.

Zoo menige daad van onrecht en willekeur, welke thans door residenten of assistent-residenten straffeloos kan worden gepleegd, zou eene onmogelijkheid zijn, als die ambtenaren rekening hadden te houden met eene onafhankelijke rechterlijke macht, terwijl het alles behalve in het belang eener goede rechtsbedee- ling is, dat rechterlijke ambtenaren als het ware ge- dwongen kunnen worden om, ten koste van de belan- gen hunner justioiabelen buitengewoon groote hoeveel- heden werk te leveren.

Daarom zou het voor Indië een onwaardeerbare zegen zijn, wanneer daar, evenals hier te lande, de procureur- generaal bij het hoog gerechtshof en verder alle recht- sprekende rechterlijke ambtenaren (kantonrechters zijn er niet) voor hun leven werden aangesteld.

Die maatregel zoude, afgescheiden van alle andere daaraan verbonden voordeelen, er ongetwijfeld ook toe bijdragen dat meer jeugdige rechtsdoctoren hunne krachten ter beschikking stelden van de Indische re- geering, welke, indien in het hand over hand toene- mend gebrek aan rechterlijke ambtenaren 1) niet spoedig wordt voorzien, meer en meer buiten staat zal blijken te zijn om de open gevallen plaatsen te doen vervullen.

En mocht de wetgevende macht van oordeel zijn,

1) Voor het jaar 1880 zijn door den directeur van justitie aangevraagd 28 rechtelijke ambtenaren. Blijkens den uitslag der examina kunnen er slechts 16 geleverd worden.

(34)

dat het door mij aangeprezen middel te radicaal is, zoo zouden zij mijns inziens reeds een grooten stap voorwaarts doen in de goede richting, indien zij eene wet tot stand bracht, waarbij met wijziging van art.

17 Ind. Recht. Org. 1) ten aanzien der rechtsprekende rechterlijke ambtenaren (met uitzondering dan natuur- lijk van die, bedoeld bij art. 94 reg. regl.) in hoofd- zaak werd bepaald :

dat zij benoemd zullen worden door den G-ouverneur- G-eneraal op eene door het hoog gerechtshof bij meer- derheid van stemmen opgemaakte en des noods behoorlijk gemotiveerde voordracht ;

dat zij niet in eene gelijkstandige of minder bezol- digde betrekking bij de rechterlijke macht overgeplaatst, dan wel uit 's lands dienst ontslagen zullen kunnen worden, dan op voordracht of na raadpleging van het hoog gerechtshof en nadat de betrokken ambtenaar, onder mededeeling der tegen hem bestaande bezwaren en zijne verdediging is gehoord, en

dat zij alleen met hunne toestemming tot andere openbare bedieningen zullen benoemd kunnen worden.

Door een dergelijke wet zoude, gelijk ik reeds zeide, althans eenige verbetering worden gebracht in den bestaanden toestand. Dat die toestand ellendig is en dus dringend verbetering eischt, meen ik voldringend te hebben bewezen. Moge de wetgevende macht dit mijn gevoelen deelen en thans de handen aan het werk slaan! Dan voorzeker zullen feiten, als de door mij medegedeelde, weldra tot het gebied der onmogelijk- heden behooren!

!) Dit art. luidt: »Een rechterlijk ambtenaar wegens misdrijf tot gevangenisstraf veroordeeld of tegen wien lijfsdwang is ten uitvoer ge- legd, zal op voordracht van het hooggerechtshof of na raadpleging van dat Kollege, door den Gouverneur-Generaal in zijne bediening worden geschorst of daaruit ontzet.

Op dezelfde wijze kan elk rechterlijk ambtenaar wegens wangedrag, oneerlijkheid of merkelijke achteloosheid worden geschorst of ontzet.

Ingeval van schorsing wordt, voor zooveel noodig, door den Gouver- neur-Generaal in de tijdelijke waarneming der betrekking voorzien.''

(35)

)

(36)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar ook wat door de keizer besloten is heeft kracht van wet, aangezien het volk bij een koninklijke wet (…) aan hem (de vorst) en op zijn persoon zijn gehele soevereine macht

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Rest ons een woord van dank aan de uitgever voor de prettige samenwerking en aan Piet Vergunst, de algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond, die weliswaar geen opdracht gaf tot

Zij vormen de onaantast- bare uitgangspunten, van waaruit wij steeds weer richting ontvangen met betrekking tot het concrete handelen en positie bepalen in de

Het bezwaarschrift moet gemotiveerd zijn en te worden gericht aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, Postbus 200, 3940 AE Doorn. Het

Sedert dien tyd onderhielden zich de vrouwen nog menigmael over Bert Siemen en over zyne afwezigheid; ofschoon de oude Liesbeth min of meer was aengetast door de klapziekte -

ik: met welk recht?’ Van Lier wijst Multatuli er fijntjes op dat hij niet de eerste en enige is die veel heeft opgeofferd in de strijd ten gunste van de Javaan, en verwijst naar

Naatje van Streek-Brinkman, Op de terugkomst van Neerlands jongelingen, uit de Fransche slavernij, eene voorspelling in den geest van