• No results found

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld BESLUIT. vast te stellen het Uitvoeringsbesluit re-integratie/werkleeraanbod

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld BESLUIT. vast te stellen het Uitvoeringsbesluit re-integratie/werkleeraanbod"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uitvoeringsbesluit re-integratie/werkleeraanbod voor de nadere invulling van de artikelen 12, derde lid, 17, tweede lid, 18, derde lid, 20, tweede lid en 24 derde lid van de Verordening werk en bijstand, artikelen 15, tweede lid, 16, derde lid en 22, derde lid van de Verordening investeren in jongeren en artikelen 15, tweede lid, 16, derde lid en 22, derde lid van de Verordening IOAW en IOAZ.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld BESLUIT

vast te stellen het Uitvoeringsbesluit re-integratie/werkleeraanbod

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Alle begrippen die in dit uitvoeringsbesluit gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet investeren in jongeren (WIJ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. Dit uitvoeringsbesluit verstaat onder:

a. WWB: Wet werk en bijstand;

b. WIJ Wet investeren in jongeren

c. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

d. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

e. IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

f. college: het college van burgemeester en wethouders van Barneveld;

g. uitkeringsgerechtigde: degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet. Met degene die bijstand ontvangt wordt gelijkgesteld degene die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW/IOAZ;

h. niet – uitkeringsgerechtigde: de persoon bedoeld in artikel 6, onderdeel a van de WWB;

i. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken

j. werkgever: de ondernemer die met een belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluit;

k. re-integratietraject: het traject voor een belanghebbende, waarin diverse voorzieningen en instrumenten ter arbeidsinschakeling worden aangeboden door of namens de gemeente.

Artikel 2 Kosten re-integratie niet - uitkeringsgerechtigden

1. Aan niet - uitkeringsgerechtigden kan op grond van artikel 12, tweede lid van de Verordening werk en bijstand 2010 een lening worden verstrekt voor de noodzakelijke kosten van re-integratie.

2. De hoogte van de lening wordt afhankelijk gesteld van de werkelijke re-integratiekosten en de lening wordt door de niet-uitkeringsgerechtigde terugbetaald uiterlijk binnen vijf jaar. De terugbetaling begint op het moment dat de niet-uitkeringsgerechtigde een inkomen uit arbeid verwerft en de maandelijkse aflossing bedraagt 6% van dit inkomen. Het inkomen van een echtgenoot of partner wordt buiten beschouwing gelaten.

3. Indien de niet-uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in artikel 7 van de Verordening werk en bijstand 2010, vordert het college de re-integratiekosten terug. De maandelijkse aflossing bedraagt 10% van het inkomen. Het inkomen van een echtgenoot of partner wordt buiten beschouwing gelaten.

4. Overige bijkomende kosten, zoals kinderopvang, reiskosten en dergelijke komen voor rekening van de gemeente.

Artikel 3 Loonkostensubsidies

1. De aan een werkgever te verstrekken loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 17 van de Verordening werk en bijstand, artikel 15 van de Verordening investeren in jongeren en artikel 15 van de Verordening IOAW en IOAZ bedraagt bij een arbeidsovereenkomst van twaalf maanden maximaal € 5.000,00 op basis van 32 uur per week. Indien de duur van de arbeidsovereenkomst korter is dan 12 maanden of is aangegaan voor minder dan 32 uur per week, dan wordt de hoogte van de loonkostensubsidie naar rato vastgesteld. Bij een

dienstverband van minder dan 32 uur per week dient er in ieder geval sprake te zijn van volledige uitstroom uit de uitkering.

2. Indien na de twaalf maanden aansluitend een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt gesloten, wordt eenmalig nog een loonkostensubsidie van maximaal € 3.000,00 verstrekt op basis van 32 uur per week.

(2)

2 loonkostensubsidie naar rato vastgesteld. Bij een dienstverband van minder dan 32 uur per week dient er in ieder geval sprake te zijn van volledige uitstroom uit de uitkering.

3. Afhankelijk van de loonwaarde van de verrichte werkzaamheden van de belanghebbende kan de

loonkostensubsidie, in overleg met de werkgever lager worden vastgesteld dan de in het eerste en tweede lid genoemde maximumbedragen.

Artikel 4 Scholing

1. De in artikel 18 van de Verordening werk en bijstand, artikel 16 van de Verordening investeren in jongeren en artikel 16 van de Verordening IOAW en IOAZ bedoelde scholing wordt aan de belanghebbende, die geen startkwalificatie heeft, in de vorm van een subsidie aangeboden.

2. Voor de scholing die wordt aangeboden gelden de navolgende voorwaarden:

a. de scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie op de arbeidsmarkt;

b. andere scholing dient kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling;

c. de meest doelmatige scholingsmogelijkheid dient te worden benut.

3. Het college betrekt bij deze beoordeling:

a. Indien van toepassing, het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

b. de scholingswens van de belanghebbende;

c. de capaciteiten van de belanghebbende.

Artikel 5 Premie activering bij additionele werkzaamheden

1. Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de WWB en artikel 38a, zesde lid van de IOAW/IOAZ een premie.

2. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld en uitbetaald.

3. De premie bedraagt per jaar maximaal het bedrag, genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB op basis van een deelname van 32 uur per week.

4. Indien de activiteiten minder dan 32 uur per week bedragen, wordt de hoogte van de premie naar rato vastgesteld.

5. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

6. Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de WWB voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

Artikel 6 Bijdrage werkgever

1. Het college verlangt van degene in opdracht van wie de uitkeringsgerechtigde onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, na het eerste jaar halfjaarlijks, een vergoeding die overeenstemt met de hoogte van de premie als bedoeld in artikel 6.

2. De vergoeding wordt slechts verlangd voor zover aan de uitkeringsgerechtigde de premie bedoeld in artikel 6 is uitgekeerd.

Artikel 7 Werkaanvaardingspremie

1. Aan de uitkeringsgerechtigde, die in de voorafgaande anderhalf jaar, gedurende een jaar een uitkering heeft ontvangen op grond van de WWB of de IOAW/IOAZ en die in het kalenderjaar 2011 uitstroomt naar reguliere arbeid of zelfstandig ondernemerschap - waarbij volledig in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan worden voorzien - wordt een premie toegekend. Deze premie bedraagt maximaal € 1.000,00 en wordt uitbetaald in twee tranches. Elke tranche wordt pas na afloop van een half jaar uitbetaald.

2. Bij tussentijdse terugval in de bijstand gaat het recht op de werkaanvaardingspremie niet verloren, zolang de periode van terugval niet meer bedraagt dan drie maanden en slechts eenmalig is.

3. Uitbetaling vindt plaats nadat voor elke tranche is vastgesteld dat de belanghebbende arbeid heeft verricht.

Artikel 8 Overige vergoedingen

1. De in artikel 24, eerste lid van de Verordening werk en bijstand, artikel 22 van de Verordening investeren in jongeren en artikel 22 van de Verordening IOAW en IOAZ bedoelde vergoeding wordt voor de hieronder genoemde noodzakelijke kosten van re-integratie/werkleeraanbod “om niet” verstrekt. Het gaat hierbij om de volgende kosten:

a. kosten voor werkkleding;

b. reiskosten;

c. kosten voor kinderopvang;

d. studiekosten

(3)

2. De vergoeding voor andere noodzakelijke kosten van re-integratie/werkleeraanbod, die een maximumbedrag van € 250,00 overschrijden, wordt verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening. Voor zover de kosten onder dit bedrag blijven worden deze verstrekt “om-niet”.

Artikel 9 Informatieplicht

De belanghebbende of de werkgever is verplicht aan het college gegevens te verstrekken die het college nodig acht voor de uitvoering van dit besluit.

Artikel 10 Slotbepaling

In gevallen waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college.

Artikel 11 Inwerkingtreding

1. Dit gewijzigde uitvoeringsbesluit treedt in werking op 1 januari 2011.

2. Op die datum wordt het Uitvoeringsbesluit Re-integratie Verordening werk en bijstand, zoals vastgesteld op 5 juli 2010, ingetrokken.

Artikel 12 Citeertitel

Dit uitvoeringsbesluit wordt aangehaald als het Uitvoeringsbesluit re-integratie/werkleeraanbod.

Vastgesteld in de vergadering van 21 december 2010 Het college van burgemeester en wethouders,

D. Bakhuizen J.A.M.L. Houben

secretaris burgemeester

(4)

4 Toelichting:

Het Uitvoeringsbesluit is een nadere uitwerking van de artikelen 12, derde lid, 17, tweede lid, 18, derde lid, 20, tweede lid en 24 derde lid van de Verordening werk en bijstand, artikelen 15, tweede lid, 16 derde lid en 22 derde lid van de Verordening investeren in jongeren en artikelen 15, tweede lid, 16, derde lid en 22, derde lid van de

Verordening IOAW en IOAZ.

Het gaat dan om de volgende onderwerpen:

de verstrekking en inning van leningen voor de kosten van re-integratie van niet – uitkeringsgerechtigden.

de hoogte en voorwaarden voor de verstrekking van loonkostensubsidies.

de doelgroepen, de vorm van scholing en de voorwaarden van scholing.

de verstrekking van premies

de vorm, de hoogte van de vergoeding en de verdere voorwaarden de overige vergoedingen in het kader van re-integratie/werkleeraanbod.

Artikelsgewijze toelichting:

Artikel 1 Begripsbepalingen.

In dit artikel zijn een aantal begripsbepalingen opgenomen.

Onder de niet - uitkeringsgerechtigde wordt verstaan: de persoon, jonger dan 65 jaar, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en die geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, de Werkloosheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, de Algemene nabestaandenwet dan wel op grond van een regeling, die met deze wetten naar aard en strekking overeenkomt (artikel 6, onderdeel a WWB).

Onder een uitkeringsgerechtigde wordt een persoon met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet

inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) verstaan.

Let op: met de uitkeringsgerechtigde wordt niet bedoeld de jongeren die een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) heeft.

Artikel 2 Kosten re-integratie niet-uitkeringsgerechtigden Eerste lid:

Ondanks de "kan" - bepaling, zoals ook in de Verordening werk en bijstand is opgenomen, is ten aanzien van niet - uitkeringsgerechtigden altijd sprake van een lening.

Tweede lid:

De terugbetaling van de lening wordt verdeeld over 60 maanden. De hoogte van de aflossing wordt vastgesteld op het moment van werkaanvaarding. De minimale aflossing bedraagt zes procent van het netto inkomen inclusief

vakantietoeslag. Het inkomen van een echtgenoot of partner wordt buiten beschouwing gelaten. In de periode waarin de terugbetaling plaatsvindt, is het niet noodzakelijk om heronderzoeken uit te voeren. Bewaking van de verplichting vindt plaats via de debiteurenadministratie.

Derde lid:

Als de verplichtingen van artikel 7 van de Verordening werk en bijstand niet worden nagekomen, dan moeten de kosten van re-integratie ineens worden terugbetaald. Is dit niet mogelijk, dan wordt de maandelijkse aflossing bepaald op 10% van het inkomen. Het inkomen van een echtgenoot of partner wordt buiten beschouwing gelaten.

Vierde lid:

De bijkomende kosten betreffen zogenaamde flankerende kosten, die niet direct met re-integratie te maken hebben. In de meeste gevallen zijn dit de kosten voor kinderopvang, kleding en/of reizen.

Artikel 3 Loonkostensubsidies Eerste en derde lid:

Het inzetten van gesubsidieerde arbeid als re-integratie-instrument blijft ook in de WWB, de WIJ en de IOAW/IOAZ mogelijk. Een dergelijk dienstverband wordt aangeboden voor maximaal twee jaar en de inleenvergoeding wordt afgestemd op de loonwaarde van de verrichte arbeid van de werknemer.

Tweede lid:

(5)

Dit betreft een bewuste keuze dat aansluitend na de eerste periode van twaalf maanden er sprake dient te zijn van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Anders zouden werkgevers er voor kunnen kiezen aan de

belanghebbende slechts een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te bieden in verband met de ketenregeling van de Flexwet (artikel 7:668a BW). Dit betekent dat er na drie achtereenvolgende tijdelijke contracten bij voortzetting van het dienstverband een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. Dat gebeurt ook wanneer de totale duur van achtereenvolgende contracten langer dan 3 jaar (of langer) is. Een contract telt mee als er minder dan 3 maanden tussen elkaar opvolgende contracten ligt. In de CAO kan hier van worden afgeweken.

Artikel 4 Scholing

Het eerste lid geeft aan dat scholing in de vorm van een subsidie wordt verleend aan belanghebbende die geen startkwalificatie heeft. Dit kan van belang zijn voor de belanghebbende die op eigen initiatief met een scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat in het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Met de in het tweede lid bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 van het MBO. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren waarin gelijk werk gevonden kan worden of in een zogenaamd duaal traject waarbij de ontwikkeling op de (lokale) arbeidsmarkt mede bepalend is. Bij de inzet van scholing wordt gekeken naar de arbeidsmarktrelevantie en de duur ervan.

Gekozen wordt voor die scholing die het snelst leidt tot het beoogde doel. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de wensen en capaciteiten van de belanghebbende. Verricht de belanghebbende additionele werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 10a van de WWB en artikel 38a van de IOAW/IOAZ, dan wordt het oordeel van de werkgever ook betrokken bij keuze van het scholingsaanbod.

Artikel 5 Premie activering bij additionele werkzaamheden

In artikel 10a, zesde lid van de WWB en artikel 38a, zesde lid van de IOAW/IOAZ is bepaald dat het college aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j verstrekt, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

De uitkeringsgerechtigde die onbetaalde additionele werkzaamheden verricht, kan daarom iedere zes maanden in aanmerking komen voor een premie. Hiervoor moet hij wel voldoende meewerken aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces. Doet hij dat niet, dan wordt de premie geweigerd.

Het maximum aantal uren is vastgesteld op 32 uur per week. De premie wordt naar rato vastgesteld als minder dan 32 uur per week wordt gewerkt. De premie aan de belanghebbende wordt ieder half jaar uitbetaald. Bij tussentijdse beëindiging van de uitkering wordt de premie gelijk uitbetaald.

De uitkeringsgerechtigde doet maandelijks opgave van de werkzaamheden/activiteiten op het formulier urendeclaratie sociale acitiviteiten onder vermelding van het aantal uren.

In Deze premie kan ook aan belanghebbenden die een uitkering van het UWV ontvangen, mits zij voldoen aan alle voorwaarden.

Artikel 6 Bijdrage werkgever

De regering acht het vanzelfsprekend dat degene in opdracht van wie de additionele werkzaamheden worden verricht (derde) na het eerste jaar een vergoeding betaalt aan het college die overeenstemt met de hoogte van de premie.

Immers het college heeft dan beoordeeld dat betrokkene vooruitgang heeft laten zien en het is niet meer dan

vanzelfsprekend dat de derde -die daarvan profijt heeft- een financiële bijdrage daarvoor levert. Dit moet vooraf in de arbeidsovereenkomst worden opgenomen.

Artikel 7 Werkaanvaardingspremie

In het kalenderjaar 2011 wordt bij beëindiging van de uitkering, als gevolg van werkaanvaarding, over een periode van een jaar een maximaal bedrag van € 1.000,00 aan premie verstrekt.

Om in aanmerking te komen voor deze premie gelden de volgende regels:

a. Het betreft een uitkeringgerechtigde WWB of IOAW/IOAZ die regulier arbeid in dienstbetrekking aanvaardt (geen gesubsidieerde arbeid, omdat dit gefinancierd wordt uit het werkdeel van het gemeentelijke re- integratiebudget!) of werkzaamheden als zelfstandige gaat verrichten, waardoor volledig in de kosten van bestaan kan worden voorzien en de uitkering wordt beëindigd;

b. In het voorafgaande anderhalf jaar moet men minimaal één jaar WWB/IOAW/IOAZ hebben ontvangen.

(6)

6 Let op: bij het aanvaarden van een dienstbetrekking in het kader van Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), bestaat geen aanspraak op een werkaanvaardingspremie. In dat geval is er namelijk geen sprake van aanvaarden van reguliere dienstbetrekking.

De subsidie wordt vastgesteld bij uitstroom en uitbetaald in twee tranches van ieder € 500,00. De uitbetalingen vinden elk half jaar plaats, waarvan het eerste deel een half jaar na uitstroom. Per half jaar wordt gecontroleerd of de

belanghebbende geen WWB- of IOAW/IOAZ - uitkering ontvangt en arbeid (in loondienst of als zelfstandige) verricht heeft waardoor in het levensonderhoud kon worden voorzien. Vervolgens wordt de tranche uitbetaald. De premie is niet gebaseerd op artikel 31 van de wet.

Bij een tussentijdse terugval in de bijstand gaat het recht op de subsidie niet verloren zolang de periode van terugval niet meer bedraagt dan drie maanden en slechts eenmalig is.

Artikel 8Overige vergoedingen

Ter stimulering van de arbeidsinschakeling, kunnen diverse kosten worden vergoed voor activiteiten die daaraan bijdragen. Deze vergoeding kan in de vorm van een lening worden verstrekt als ook “om niet”. Alleen noodzakelijke kosten die voortvloeien uit een re-integratietraject/werkleeraanbod worden vergoed. Kosten voor noodzakelijke werkkleding, noodzakelijke reiskosten, noodzakelijke kosten voor kinderopvang en noodzakelijke studiekosten worden altijd, ongeacht de hoogte van de kosten, “om niet” verstrekt. Daarnaast worden overige noodzakelijke kosten tot een bedrag van maximaal € 250,- “om niet” verstrekt. Bij overschrijding van het maximumbedrag van € 250,- heeft de vergoeding een vorm van een renteloze geldlening.

Artikel 9, 10, 11 en 12

Deze artikelen spreken voor zich zodat een nadere toelichting niet is vereist.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het vaststellen van de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde pensioengrondslag wordt uitgegaan van het maximale pensioengevend loon binnen de begrenzingen van hoofdstuk

De afspraken, bedoeld in het tweede lid, hebben niet tot gevolg dat in een of meerdere van de betrokken gemeenten het aantal woongelegenheden als bedoeld in artikel 47, eerste lid,

In deze nota van toelichting is reeds uiteengezet dat bij ongeveer tweederde van de collectiviteiten er geen specifieke afspraken zijn gemaakt en de korting niet wordt

2 Hierdoor speelt bij de termijn waarbinnen aanspraak gemaakt kan worden op het garantiebedrag ook de overweging mee hoe snel een bepaald aandeel Wajongers weer een baan kan

Aan artikel 3, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Hierbij wordt in ieder geval invulling gegeven aan het recht van de werknemer om onbereikbaar te zijn om arbeid te

In artikel 146 wordt de zinsnede “Indien de Nederlandsche Bank ten aanzien van een bank of elektronischgeldinstelling een besluit heeft genomen dat overeenkomt met een besluit

Artikel 54, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 22, eerste lid, van de Gaswet leggen aan een representatieve afvaardiging van de sector (dat wil zeggen

Na de voorselectie vraagt het college voor een persoon met arbeidsvermogen waarvoor zij beschut werk wil inzetten, advies aan UWV of deze persoon uitsluitend in een beschutte