• No results found

REGELING VAN DE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "REGELING VAN DE "

Copied!
124
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

REGELING VAN DE

INHEEMSCHE RECHTSPRAAK

I N RECHTSTREEKS BESTUURD GEBIED

(STAATSBLAD 1932 No. 80, GEWIJZIGD EN AANGEVULD BIJ STAATSBLAD 1933 No. 333)

VAN TOEPASSING IN EEN DEEL VAN D E GEWESTEN:

TAPANOELI, SUMATRA'S WESTKUST, BENKOELEN, PALEMBANG, DJAMBI, R I O U W EN ONDERHOORIG- HEDEN, ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING VAN BOR- NEO, MANADO, CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN, D E MOLUKKEN EN ATJEH EN ONDERHOORIGHEDEN

TOEGELICHT

NAAR OFFICIEELE BESCHEIDEN

DOOR

J.W.J.WELLAN

ARCHIVARIS VAN HET ZUID-SUMATRA-INSTITUUT

TWEEDE, GEHEEL HERZIENE, DRUK

H. VEENMAN & ZONEN — WAGENINGEN — 1934

(2)
(3)

c/.

R E G E L I N G V A N D E I N H E E M S C H E R E C H T S P R A A K

IN R E C H T S T R E E K S B E S T U U R D G E B I E D

(4)
(5)

REGELING VAN DE

INHEEMSCHE RECHTSPRAAK

I N RECHTSTREEKS BESTUURD GEBIED

(STAATSBLAD 1932 No. 80, GEWIJZIGD EN AANGEVULD BIJ STAATSBLAD 1933 No. 333)

VAN TOEPASSING IN EEN DEEL VAN DE GEWESTEN:

TAPANOELI, SUMATRA'S WESTKUST, BENKOELEN, PALEMBANG, DJAMBI, R I O U W EN ONDERHOORIG- HEDEN, ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING VAN BOR- NEO, MANADO, CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN, DE MOLUKKEN EN ATJEH EN ONDERHOORIGHEDEN

T O E G E L I C H T

NAAR O F F I C I E E L E B E S C H E I D E N

DOOR

J.W. J.WELLAN

ARCHIVARIS VAN HET Z U I D - S U M A T R A - I N S T I T U U T

TWEEDE, GEHEEL HERZIENE, DRUK

, ' • • •

H. VEENMAN & ZONEN — WAGENINGEN — 1934

f ^ VCCr

-

V

(6)
(7)

I N L E I D I N G

De „Regeling v a n de Inheemsche r e c h t s p r a a k in een deel v a n het rechtstreeks b e s t u u r d gebied, waar de bevolking is gelaten in het genot v a n h a a r eigen rechtspleging", afgekondigd in S t a a t s - blad 1932 no 80, zal — n a a r ondersteld wordt — bij toepassing in de practijk aanleiding t o t vele moeilijkheden geven.

Eensdeels, wijl — zonder toelichting — uit den t e k s t v a n dit S t a a t s b l a d niet altijd en niet overal de bedoeling en de strekking v a n de verschillende artikelen te lezen valt, anderdeels, wijl de bij dit S t a a t s b l a d behoorende tabellen niet op practisch gebruik zijn ingesteld.

Ten einde a a n deze bezwaren tegemoet t e komen, zijn in dit w e r k :

I. Onder de artikelen aangegeven:

1. de door den Directeur v a n J u s t i t i e in zijne „Memorie v a n A n t w o o r d " a a n den Volksraad *) en in de zittingen v a n den Volksraad

2

), waarin het ontwerp dezer ordonnantie behandeld werd, gegeven toelichtingen;

2. de gronden waarop de aangenomen a m e n d e m e n t e n be- rusten.

I I . w a t de tabellen a a n g a a t :

1. de in tabel A opgenomen Algemeene Verordeningen:

a. gesplitst in die, welke voor a l l e Buitengewesten, en die,

welke voor e n k e l e gewesten gelden;

b. alfabetisch gerangschikt n a a r de s l a g w o o r d e n , die

de hoofdidee v a n die verordeningen aangeven.

2. de tabellen B en C, b e v a t t e n d e : de artikelen,respectieve- lijk v a n het tweede en het derde boek v a n het Wetboek

!) (Ontvangen 3 Juli 1931.) Volksraad. Zittingsjaar 1931-1932. Onder- werp 24, Stuk 1.

2) Handelingen 12/l-'32, 56e Vergadering, p . 1610-1623; 16/1-32, 59e Vergadering, p . 1662-1673; 18/1-32, 60e Vergadering, p . 1676-1691;

19/l-'32, p . 1694-1708.

(8)

van Strafrecht van toepassing op personen aan de rechts- macht van den inheemschen rechter onderworpen, nader toegelicht naar den hoofdinhoud van die artikelen.

3. een algemeen register samengesteld op de tabellen A, B en C, welk register eene opgave bevat van de misdrijven en overtredingen die strafbaar zijn volgens eene Algemeene

Verordening of een artikel van het Strafwetboek.

De daarin niet genoemde misdrijven en overtredingen behooren te worden berecht volgens het adatrecht.

x

) Het lag oorspronkelijk in de bedoeling deze toelichting te be- perken tot de drie gewesten van Zuid-Sumatra ( D j a m b i , Pa- l e m b a n g en B e n k o e l e n ) , uit overweging echter, dat door eene kleine aanvulling ook de andere streken waarop deze ordonnantie van toepassing is ( T a p a n o e l i , S u m a t r a ' s W e s t k u s t , R i o u w en O n d e r h o o r i g h e d e n , de Z u i d e r - en O o s t e r a f d e e l i n g v a n B o r n e o , M a n a d o , C e l e b e s en O n d e r h o o r i g h e d e n en de M o l u k k e n ) mede hiervan profijt konden trekken, werd aan eene algemeene bewerking de voorkeur gegeven.

J. W. J. WELLAN,

Archivaris van het Zuid-Sumatra-Instituut.

1) Zie intusschen sub 5 en 6 van artikel 3.

(9)

V O O R B E R I C H T B I J D E N T W E E D E N D R U K De belangrijke wijzigingen en aanvullingen bij de ordonnantie v a n 10 Augustus 1933 (Staatsblad No 333) aangebracht in de regeling v a n de inheemsche r e c h t s p r a a k in het rechtstreeks be- s t u u r d gebied (Staatsblad 1932 No 80) m a a k t e n eene nieuwe uitgave v a n dit werkje noodig.

De indeeling is gebleven zooals zij was, m e t dien v e r s t a n d e echter, d a t onder de artikelen t h a n s óók zijn opgenomen de door den Directeur v a n J u s t i t i e gegeven toelichtingen i n : 1. zijne Memorie v a n toelichting op de ontwerp[wijzigings-]ordonnan- tie

x

) en 2. de Zittingen van den Volksraad,

2

), waarin het ont- werp dezer [wijzigings-]ordonnantie werd behandeld.

Ten einde den gebruiker van dit boekje in s t a a t te stellen eventueele nadere wijzigingen en aanvullingen v a n Tabel A zelf a a n te brengen, zijn hiertusschen blanco-vellen ingevoegd.

D a a r de werkingssfeer dezer ordonnantie t o t de afdeeling Groot Atjeh en de onderafdeeling Singkel v a n het Gewest Atjeh en Onderhoorigheden werd uitgebreid, is de handleiding ook voor dit gewest toepasselijk g e m a a k t .

J . W. J . W E L L A N ,

Archivaris van het Zuid-Sumatr-a-Instituut.

!) Volksraad. Zittingsjaar 1933-34, Onderwerp 8, Stuk 3.

2) Handelingen: 2 8 / 7 - 3 3 , 2e Vergadering, p . 9-14 en 1/8-33, 3e Vergade- ring, p . 15-19.

(10)
(11)

I N H O U D

Biz.

Inleiding 5 Voorbericht bij den tweeden d r u k 7

I n h o u d 9 Lijst v a n afkortingen 10

Regeling v a n de Inheemsche r e c h t s p r a a k 11 Tabel A (Algemeene verordeningen v a n toepassing op per-

sonen a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen rechter

onderworpen) 51 I. Algemeene verordeningen v a n toepassing in alle B u i -

t e n g e w e s t e n 51 I I . Algemeene verordeningen v a n toepassing in enkele,

B u i t e n g e w e s t e n 62 Atjeh en Onderhoorigheden 62

Benkoelen 63 Zuider- en Oosterafdeeling v a n Borneo 63

Celebes en Onderhoorigheden 64

Djambi 65 Manado 65

Molukken 66 P a l e m b a n g 66 Pviouw en Onderhoorigheden 67

S u m a t r a ' s W e s t k u s t 67

Tapanoeli 68 Tabel B (Artikelen v a n h e t tweede boek v a n het Wetboek

v a n Strafrecht v a n toepassing op personen a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen rechter onderworpen) 69 Tabel C (Artikelen v a n het derde boek v a n het Wetboek v a n

Strafrecht v a n toepassing op personen a a n de rechts-

m a c h t v a n den inheemschen rechter onderworpen) . . 75

Alfabetisch register op de tabellen A, B en C 78

(12)

Aang.

At j eh Amend.

Born. Z.O.

Cel.

Dj- Gew.

H a n d . Volksraad Man.

Mem. v. Antw.

Mem. v. Toel. 1933

Mol.

P a l . Riouw Sum. W.

T a p . Strafwbk.

Aangevuld.

Atjeh en Onderhoorigheden.

A m e n d e m e n t

Zuider- en Oosterafdeeling v a n Borneo.

Celebes en Onderhoorigheden.

Djambi Gewijzigd.

Handelingen v a n den Volksraad.

Manado.

Memorie v a n antwoord (ontvangen 3 Juli 1931) Volksraad. Zittingsjaar 1931-1932.

Onderwerp 24, S t u k 1.

Memorie v a n toelichting op de wijzigings- ordonnantie (ingediend bij brief v a n 30 Mei 1933). Volksraad. Zittingsjaar 1933-1934.

Onderwerp 8, Stuk 3.

Molukken.

P a l e m b a n g .

Riouw en Onderhoorigheden.

S u m a t r a ' s W e s t k u s t . Tapanoeli.

Wetboek v a n Strafrecht.

(13)

REGELING VAN DE INHEEMSCHE RECHTSPRAAK IN EEN DEEL VAN HET RECHTSTREEKS BESTUURD

GEBIED, WAAR DE BEVOLKING IS GELATEN IN HET GENOT VAN HAAR EIGEN RECHTSPLEGING

§ 1. Algemeene bepalingen Artikel 1

Gehandhaafd blijft de inheemsche rechtspraak in:

a. de onderaf deeling Padanglawas van de afdeeling Padang Si- dempoean; de afdeeling Bataklanden, met uitzondering van het gebied der tot de onderafdeeling Baroes behoorende Koeria's Moedik, Ilir, Sorkam kanan en Sorkam kiri ; en de afdeeling Nias met uitzondering van de onderafdeeling Batoe- eilanden, v a n h e t g e w e s t T a p a n o e l i ;

6. de Mentawei eilanden, behoorend tot de afdeeling Padang en Ommelanden ; en de onderafdeeling Korintji van de afdeeling Painan v a n h e t g e w e s t S u m a t r a ' s W e s t k u s t ;

c. h e t g e w e s t B e n k o e l e n buiten de hoofdplaats;

d. h e t g e w e s t P a l e m b a n g buiten de hoofdplaats;

e. h e t g e w e s t D j a m b i buiten de hoofdplaats;

/. het gebied van het voormalig sultanaat Lingga Riouw en Onderhoorigheden v a n h e t g e w e s t R i o u w en O n d e r h o o - r i g h e d e n ;

g. de onderafdeeling Boven-Mahakam van de afdeeling Sama- rinda; en de onderafdeeling Pasir van de afdeeling Zuid- Oostkust van Borneo v a n h e t g e w e s t Z u i d e r - en O o s t e r - a f d e e l i n g v a n B o r n e o ;

h. de voormalige rijken Gorontalo, Bone, Limboto, Boalemo en Attinggala en het gebied der tot het landschap Kaidipan Besar behoord hebbende negorijen Imana en Gentoema v a n h e t g e w e s t M a n a d o ;

i. het voormalige landschap Laikang en het voormalige land-

schap Goa met uitzondering van het district Soediang (onder-

afdeeling Maros, afdeeling Makassar) en het district Aroeng-

(14)

keke (onder af deeling Djeneponto, afdeeling Soenggoeminasa) v a n h e t g o u v e r n e m e n t Celebes en O n d e r h o o r i g h e - d e n ;

j . de onderafdeeling Boeroe; op de tot de onderafdeeling Banda behoorende eilanden Teoen, Nila en Seroea; in de onderaf- deeling West-Ceram, Amahai, Wahai, Oost-Ceram, Ceram Laoet en Ceram, Kai-eilanden, Zuid-Nieuw-Guinee en Kisar van de residentie Amboina v a n h e t g o u v e r n e m e n t der M o l u k k e n .

lc. de afdeeling Groot Atjeh en de onderafdeeling Sinkel v a n h e t G e w e s t A t j e h e n O n d e r h o o r i g h e d e n

1

).

A. Tegelijkertijd werd bij I van Staatsblad 1932 No 80 ingetrokken:

a. de ordonnantie van 17 April 1889 (Staatsblad no 95), houdende be- palingen omtrent het rechtswezen in het rechtstreeksch gouverne-

mentsgebied binnen de afdeeling G o r o n t a l o2) ;

6. de ordonnantie van 10 December 1889 (Staatsblad no 257), houdende bepalingen omtrent het rechtswezen en de hoofdelijke belasting in het voormalig leenrijkje A t t i n g g a l a 2) ;

c. voor de in artikel I onder I I I opgesomde gebiedsdeelen : de ordon- nantie van 11 J a n u a r i 1905 (Staatsblad no 43), houdende bepalingen, waardoor de Indische Regeering in de gelegenheid zal worden gesteld om kennis te nemen van doodvonnissen, gewezen door de rechters o.m. in die streken van Nederlandsch-Indië, waar de inheemsche be- volking in het genot is gelaten van hare eigene rechtspleging;

d. de ordonnantie van 6 September 1906 (Staatsblad no 402), houdende de buiten toepassing verklaring voor de inheemsche bevolking der M e n t a w e i - e i l a n d e n (afdeeling Padang en Ommelanden) van het reglement t o t regeling van het rechtswezen ;

!) Aang. bij St. 1933 No 333.

2) Mem. v. Toel. 1933 p . 13. — De in St. 1933 No 80 onder a voorkomen- de woorden: het bepaalde onder „eerstelijk" in, en die onder 6: het bepaalde onder la van, zijn vervallen, weshalve de G r o o t e M a d j e l i s te Gorontalo werd opgeheven. De beide ordonnanties van 17 April en 10 December 1889 (St. Nos 95 en 257) kunnen dus geheel vervallen.

Mem. v. Antw. 1933, p p . 1 en 2 : voor de opheffing van de groote madjelis te Gorontalo valt aan te voeren, dat daarmede vereenvoudiging van de rechtspraak, zoomede vermijding van kosten en tijdverlies zal worden ver- kregen. Groote vertraging is vooral het gevolg van het feit, dat de voorzit- ter van de groote Madjelis is de landraadvoorzitter van Gorontalo en Ter- nate. Voordat de regeling van Staatsblad 1932 No 80 tot stand kwam, be- stond tegen de opheffing van die uitzonderingsrechtbank het bezwaar, dat de inheemsche rechtspraak ongeregeld was. Nu de genoemde regeling voor de streken met inheemsche rechtspraak in rechtstreeks bestuurd ge- bied voldoende en overal gelijke waarborgen biedt, is voor handhaving van die bijzondere berechting van zware delicten te Gorontalo geen reden meer aanwezig.

Die handhaving zou in strijd zijn met den opzet der nieuwe regeling: in- heemsche rechters te erkennen als de gewone dagelijksche rechters der in- heemsche bevolking en hun rechtspraak dienovereenkomstig zooveel de middelen het toelaten te verbeteren.

(15)

1 3

e. de ordonnantie van 1 December 1906 (Staatsblad no 498), houdende een regeling ten aanzien van het rechtswezen onder de Inlandsche en met deze gelijkgestelde bevolking in enkele gedeelten van het ge- west T a p a n o e ' l i in verband met de veranderde administratieve indeeling van bedoeld gewest en met de toevoeging daaraan van eenige Bataksche landschappen;

f. de ordonnantie van 10 Maart 1908 (Staatsblad no 231), houdende de bepaling, dat de inheemsche bevolking der onderafdeelmg B o v e n - M a h a k a m voorshands in het bezit blijft van hare eigen rechts- pleging en dat deze rechtspleging geschiedt onder de leiding en het toezicht van den betrokken Europeeschen bestuursambtenaar;

g. artikel 2 van de ordonnantie van 10 Maart 1908 (Staatsblad no 234) houdende regeling van het rechtswezen in Z u i d - N i e u w - G u i n e e ; h. de ordonnantie van 17 Maart 1908 (Staatsblad no 255), houdende

een voorziening ten aanzien van de uitoefening der rechtspleging onder de inheemsche bevolking van het regentschap L a i k a n g ; i. de ordonnantie van 23 Maart 1908 (Staatsblad no 269) houdende een voorziening ten aanzien van de uitoefening der rechtspleging onder de inheemsche bevolking der af deeling P a s i r ;

j . de ordonnantie van 3 November 1910 (Staatsblad no 574), houdende een voorziening ten aanzien van de uitoefening der rechtspleging onder de inheemsche bevolking van het landschap Go a met uitzon- dering van de bevolking van de gedeelten van dat landschap uit- makende de districten Soediang en Aroengkeke;

it. de ordonnantie van 9 Januari 1913 (Staatsblad no 21), houdende een regeling van het rechtswezen onder de inheemsche bevolking binnen het gebied van het voormalig Sultanaat L i n g g a - R i o u w en O n d e r - h o o r i g h e d e n ;

l. artikel 1 van de ordonnantie van 21 Februari 1916 (Staatsblad no 207), houdende een regeling van de rechtspraak over de inheemsche bevolking van de negorijen I m a n a en G e n t o e m a na de inlijving daarvan bij het rechtstreeksch bestuur van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië ;

m. de ordonnantie van 9 September 1916 (Staatsblad no 582), houdende de bepaling op welke plaatsen de rechtspraak over de inheemsche bevolking in het gewest A m b o i n a geschiedt volgens de aldaar gel- dende Volksinstellingen en gebruiken;

n. de ordonnantie van 8 J u n i 1922 (Staatsblad no 405), houdende een voorziening ten aanzien van de uitoefening der rechtspleging onder de inheemsche bevolking in de onderaf deeling K or i n t j i;

0. de ordonnantie van 14 Maart 1881 (Staatsblad no 83), houdende regeling der rechtspleging onder de inheemsche bevolking van Groot A t j e h1) ;

p. de ordonnantie van 17 Januari 1907 (Staatsblad no 49), houdende voorzieningen nopens het rechtswezen in de onderafdeeling Smgkel x) ; zooals deze ordonnanties sedert zijn gewijzigd en aangevuld.

B. Tevens werd bij II, Staatsblad 1932, no 80 het Rechtsreglement Bui- tengewesten gewijzigd als volgt :

1. I n artikel 30 worden:

t e n e e r s t e :

de zinsneden onder A, b en c, gelezen als volgt :

5°. in de gewesten P a l e m b a n g en D j a m b i ter gewestelijke hoofd- plaats wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan vijftig gulden en buiten de gewestelijke hoofdplaats wan- ij Aang. bij St. 1933 No 333.

(16)

neer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan honderd gulden ;

6°. in het gewest B e n k o e l e n wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan honderd gulden ;

t e n t w e e d e :

voor de volgende drie zinsneden, de letters, d, e en ƒ vervangen door 6, c en d :

t e n d e r d e :

onder B de woorden aanvangende met „indien" tot het slot, vervangen door de woorden: indien de onder a en 6 bedoelde strafbare feiten zijn gepleegd door Inlanders en Vreemde Oosterlingen.

2. Artikel 45 wordt gelezen:

Met uitzondering van de zaken, waarvan de kennisneming aan andere rechters is opgedragen, oordeelen de landraden in eersten aanleg:

A. over de burgerlijke rechtsvorderingen ingesteld:

a. tegen Inlanders in de gewesten Sumatra's Westkust, Tapanoeli en Benkoelen;

6. tegen Inlanders en Vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen in de vorige gewesten.

B. Over alle misdrijven en overtredingen gepleegd door Inlanders en Vreemde Oosterlingen.

3. Artikel 102 vervalt.

G. Mem. van Antw. p. 7—8.

1. De streken, die thans reeds een eigen ordonnantie hebben, kunnen naderhand desgewenscht in dit artikel worden ingevoerd.

2. I n drie gewesten berust de handhaving van de inheemsche recht- spraak niet op een afzonderlijke ordonnantie doch op het rechts- reglement buitengewesten, te weten Benkoelen, Palembang en Djam- bi. Nu ook voor die gewesten de handhaving van de inheemsche rechtspraak is opgenomen in artikel 1 van deze ordonnantie, kwamen zij onder het algemeen voorbehoud, vervat in artikel 1 van genoemd rechtsreglement te vallen, zoodat de ten opzichte van die gewesten in de artikelen 30, 45 en 102 vervatte speciale voorzieningen konden worden geschrapt.

Artikel 2

(1) Bij deze inheemsche r e c h t s p r a a k worden de bepalingen bij of krachtens deze ordonnantie vastgesteld, in acht genomen.

(2) Op voorschriften, die niet in h e t S t a a t s b l a d v a n Neder - landsch-Indië of in de J a v a s c h e Courant zijn afgekondigd, m a g daarbij niet worden gelet.

Mem. v. Antw. p. 9 : Artikel 2 dient als schakel tusschen artikel 1 en de overige bepalingen van deze ordonnantie en tevens als algemeen in- leidend voorschrift. De beteekenis van de ordonnantie op de inheemsche rechtspraak en hare uitvoerings- of aanvullingsvoorschriften als de eenige middelen om van het adatrecht afwijkende regelen bij deze rechtspleging te stellen, is daarmede dadelijk voorop gezet. H i e r m e d e is e e n e i n d e g e m a a k t a a n d e b e s t a a n d e p r a k t i j k v a n c i r c u l a i - res e n b e s t u u r s b e v e l e n .

A

(17)

f M M

15 Artikel 3

(1) Op de inlandsche bevolking, a a n deze inheemsche recht- spraak onderworpen, zijn toepasselijk

1

):

1. h e t a d a t r e c h t , voorzoover niet in strijd m e t de, in de volgende n u m m e r s v a n dit artikel toepasselijk verklaarde, voorschrif- t e n ;

2. de algemeene verordeningen, vermeld in de bij deze ordonnan- tie behoorende Tabel A ;

3. de artikelen v a n het t w e e d e boek v a n het wetboek v a n straf- recht voor Nederlandsch-Indië, vermeld in de bij deze ordon- n a n t i e behoorende Tabel B ;

4. de artikelen v a n het d e r d e boek v a n het wetboek v a n straf- recht, vermeld in de bij deze ordonnantie behoorende Tabel C ; 5. de verordeningen v a n gewestelijke en plaatselijke besturen

tenzij het tegendeel daarin is b e p a a l d ;

6. de verordeningen v a n Inlandsche gemeenten;

7. het eerste boek v a n het wetboek v a n strafrecht voorzoover v e r b a n d houdend m e t in dit artikel genoemde wettelijke strafbepalingen ;

8. alle n a de inwerkingtreding v a n deze ordonnantie afgekon- digde algemeene verordeningen, voorzoover hare toepasse- lijkheid uitdrukkelijk is bepaald.

2

)

(1) Mem. van Antw. 1, p. 4 : De vraag of en in hoeverre het gouverne- mentsrecht met name het wetboek van strafrecht, behoort toe- passelijk te zijn, is t o t een oplossing gebracht door de splitsing van het wetboek in een aantal artikelen, die n i e t als zoodanig behoeven te gelden, omdat het adatrecht met eigen middelen de daarbij betrokken belangen voldoende beschermt, en de andere artikelen, die buiten de groep van het adatrecht zelf zijn gelegen en als over- heidsvoorschriften wel voor letterlijk toepassing in aanmerking komen ;

2. Idem, p. 9 : Artikel 3 vindt zijn oorsprong o.m. in de noodzake- lijkheid geen onzekerheid te laten nopens de vraag, welke verorde-

*) Gew. bij St. 1933 no 333. — Mem. v. Toel. 1933, p . 13. — Dat de nieu- we Regeling van de Inheemsche rechtspraak van toepassing is op de In- landsche bevolking volgt uit artikel 130 Indische Staatsregeling. Bij het maken der uitvoeringsverordening bleek het echter wenschelijk zulks dui- delijkheidshalve ook in artikel 3 dier regeling tot uitdrukking te brengen, [de oorspronkelijke redactie luidde: Op de aan deze inheemsche rechtspraak onderworpen bevolking zijn toepasselijk:]

2) Het tweede lid van art. 3 werd bij St. 1933 no 333 als art. 4 onderge- bracht bij paragraaf 2.

(18)

ningen op personen aan de inheemsche rechtspraak onderworpen van toepassing zijn, en de differentiatie van het Wetboek van Straf- recht in artikelen die w e l zelfstandig van toepassing moeten zijn en artikelen die naast het adatrecht n i e t behoeven te gelden, als- mede in de verdeeling van rechtsmacht (zie paragraaf 2), waarvoor de in dit artikel gemaakte onderscheidingen den grondslag beoogen te vormen.

De onder 2, 3 en 4 genoemde onderscheiding van het Wetboek van Strafrecht in „adatartikelen", die niet als zoodanig gelden, omdat zij reeds hun aequivalent in het adatrecht hebben, doch waarvan alleen de straf kan worden toegepast, en „printah-artikelen" die berusten op door het gouvernement geformuleerde verboden, is zoodanig getrokken, dat men zeker kan zijn, dat overal de n i e t ge- noemde artikelen een parallel in een adatdelict vinden. Bij twijfel werd het voorschrift tot de printah-artikelen gebracht. Deze onder- scheiding is op de grensgebieden uiteraard eenigszins willekeurig.

Dit nadeel weegt echter geenszins op tegen het groote voordeel, dat op deze wijze de rechter zich bij de berechting van de verreweg het veelvuldigst voorkomende strafbare feiten (doodslag, diefstal, enz.) met zelfvertrouwen op het hem bekende gebied van adatdelicten bewegen kan, en zich niet afhankelijk behoeft te gevoelen van dikwijls onvoldoende begrepen wetshanteering door den leider der rechtbank.

Aanteelcening :

a. De a l g e m e e n e v e r o r d e n i n g e n v a n t o e p a s s i n g o p p e r s o n e n , a a n de r e c h t s m a c h t v a n d e n i n h e e m s c h e n r e c h t e r o n d e r - w o r p e n , vermeld in T a b e l A, sub ten tweede, werden in dit werk gerangschikt: Ie naar die verordeningen, welke in alle Buitengewes- ten, en 2e naar die, welke slechts in enkele gewesten (met vermelding dier gewesten) van toepassing zijn. Binnen deze omraming werden zij naar de slagwoorden alfabetisch gerangschikt.

b. De a r t i k e l e n v a n h e t t w e e d e e n d e r d e boek v a n h e t W e t b o e k v a n S t r a f r e c h t v a n t o e p a s s i n g op p e r s o n e n a a n d e r e c h t s - m a c h t v a n d e n i n h e e m s c h e n r e c h t e r o n d e r w o r p e n , o p - g e s o m d i n d e T a b e l l e n B en C, werden in dit werk nader om- geschreven, terwijl

c. bovendien hieraan eene alfabetische lijst werd toegevoegd der slag- woorden van alle in de T a b e l l e n A, B en C vermelde algemeene verordeningen en artikelen.

§ 2. Toekenning van rechtsmacht

Mem. van Antw., p. 10 : I n beginsel is het stelsel gekozen, dat d e ge- h e e l e r e c h t s p r a a k o v e r d e I n l a n d s c h e b e v o l k i n g aan den in- heemschen rechter behoort te worden toevertrouwd. Zie intusschen de artikelen 13 en 22.

Artikel 4

De inheemsche rechters zijn niet bevoegd kennis t e nemen v a n

door overigens a a n h u n n e r e c h t s p r a a k onderworpen personen

gepleegde misdrijven omschreven in de titels I, II, III en IV

en de artikelen 153 bis t/m 166, 207 en 208 v a n het 2de boek

v a n het wetboek v a n strafrecht.

(19)

17

Dit art.,in St. 1932 no 80 het tweede lid van art. 3, werd bij St. 1933 no 333 als art. 4 onder deze paragraaf gebracht. Het werd ingelascht bij Amend.

Burger c.s., Hand. Volksraad 19/1-32, p. 1694. De toelichting daarop luidt: „De indieners van het amendement zijn v a n oordeel, dat de be- rechting van de hier bedoelde misdrijven tegen de veiligheid van den Staat, de waardigheid v a n Koning en Gouverneur-Generaal, bevriende staten en h u n vertegenwoordigers, voorts die betreffende de uitoefening van staatsplichten en staatsrechten en gericht tegen het openbaar ge- zag [misdrijven omschreven in de titels I, I I , I I I en IV en de artikelen 153 bis t / m 166, 207 en 208 van het 2e boek van het W.v.S.], behooren te worden voorbehouden aan den gouvernementsrechter, omdat het hier betreft de bewaking van belangen v a n hooger orde dan die der locale sfeer der inheemsche rechtspraak, en alleen de gouvernementsrechter geheel voldoet aan de eischen v a n deskundigheid, welke een deugdelijke behandeling v a n de hier bedoelde zaken waarborgen". Amend, aange- nomen, p . 1696.

Artikel 5

( l ) . H e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r k a n bepalen, d a t per- sonen, die een werkovereenkomst h e b b e n a a n g e g a a n op den voet v a n de koelie-ordonnantie d a n wel anders d a n ingevolge de or- d o n n a n t i e v a n 11 A u g u s t u s 1928 ( S t a a t s b l a d no 341) een werk- o v e r e e n k o m s t h e b b e n a a n g e g a a n op den voet v a n de voorschrif- t e n vastgesteld onder „ t e n t w e e d e " v a n de o r d o n n a n t i e v a n 3 October 1911 ( S t a a t s b l a d no 540) geheel of gedeeltelijk a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen r e c h t e r zijn o n t t r o k k e n . (2) H e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r k a n , zoo d a a r t o e drin- gende gronden zijn, ook andere personen of groepen v a n perso- nen geheel of gedeeltelijk a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheem- schen r e c h t e r o n t t r e k k e n .

Mem v Toel., 1933, p. 13 : De inhoud van het oude artikel 4 is met het oude artikel 5 samengevoegd [tot art. 5], echter niet zonder eenige wijziging te hebben ondergaan.

Hand. Volksraad, 2e Verg., 1933, p. i 3 : Daarin toch heeft gestaan, dat de contractkoelies algeheel onttrokken zouden zijn aan den inheemschen rechter. N u is door verschillende hoofden v a n gewestelijk bestuur erop gewezen, dat de feitelijke positie thans reeds een andere is. E r is op ge- wezen, dat met name wat het civiele gedeelte der rechtspraak betreft, in deelen van Zuid-Sumatra met name Palembang en Benkoelen de regeling al zoo is, dat de contractkoelies voor den inheemschen rechter terecht staan en dat zulks niet t o t moeilijkheden geleid heeft niet alleen maar dat men dit zelfs een zeer te waardeeren toestand vindt, omdat bijvoorbeeld in Palembang de gouvernementsrechtspraak beperkt is, wat het civiele gedeelte aangaat, t o t de hoofdplaats; daar is de landraad gevestigd. Wanneer men nu de contractkoelies over de geheeie linie justitiabel zou maken voor de gouvernementsrechtspraak, dan zouden al deze koelies alleen in Palembang [hoofdplaats] recht kunnen vinden, hetgeen voor een groot gedeelte zou neerkomen op rechtsonthoudmg, omdat het voor hen veel te moeilijk zou zijn zich naar Palembang te be- geven dan wel aldaar een vertegenwoordiger te vinden.

2

(20)

E r is verder op gewezen, dat voor t a l van gewone delicten de contract- koelies zonder eenig bezwaar terecht staan voor den inheemschen rech- ter en met name voor Zuid-Sumatra werd er aan toegevoegd, dat daar de onderlinge verhoudingen van de Javanen, waaronder ook te begrijpen is de van J a v a komende contractkoelie, en de bevolking, van dien aard is, dat zulks geen bezwaar oplevert.

Nu zijn er ook gewesten, waar de positie wel anders is en met name heerscht er ter Oostkust van Sumatra — wat dit betreft — een eenigs- zins andere toestand. Door de eerstbedoelde hoofden van gewestelijk bestuur werd dus gezegd, het is veel beter, dat men den straffen regel, die in de ordonnantie staat, laat vervallen en aan de hoofden van ge- westelijk bestuur overlaat, de zaak zoo te regelen, dat zij aansluit bij de practijk zooals die zich tot nu toe heeft ontwikkeld en thans bestaat.

Idem, p. 14 : De toepassing van de koelie-ordonnantie [wordt echter niet gelegd] in handen van den inheemschen rechter.

Hand. Volksraad, 3e Verg., 1933, p. 19 : Onder contractarbeiders wor- den ook verstaan: de vrije arbeiders, die vallen onder ten tweede van St. 1911 no 540.

Hand. Volksraad, 59e Verg. 1932, p. 1664: De bevoegdheid van het hoofd van gewestelijk bestuur om b e p a a l d e p e r s o n e n of g r o e p e n v a n b e p a a l d e p e r s o n e n geheel of gedeeltelijk aan de rechtsmacht van den inheemschen rechter te onttrekken, moet zeer eng worden opgevat. Daartoe mag alleen worden overgegaan bij de aanwezigheid van dringende gronden. Die dringende gronden zullen in hoofdzaak daarin bestaan, dat in het betrokken gebied ondanks de artikelen 16 en 22, geen behoorlijke rechtbank is samen te stellen. Als voorbeeld werd in de Memorie van Antwoord (p. 11) genoemd een b a l l i n g ; men kan erbij ook denken aan enkele h a n d e l a r e n in nog primitieve streken.

De regeling wordt echter niet achteraf bij een voorkomend geval, maar vooraf bij regeling door het hoofd van gewestelijk bestuur getroffen.

Hand. Volksraad 60e Verg. 1932, p. 1689 : Wanneer in een gewest be- paalde personen zijn, die aan de bevolking zijn ontgroeid en om zich heen een niet voldoende eigen groote groep vinden om een rechtbank te vormen, geeft artikel 5 de mogelijkheid om dergelijke personen geheel of gedeeltelijk aan de rechterlijke macht van den inheemschen rechter te onttrekken.

Heeft zich ten gevolge van de ontwikkeling en den vooruitgang een groote groep van andere dergelijke personen gevoegd, dan is in meerdere artikelen, zooals o.a. in artikel 16 de gelegenheid gegeven die groepen zelf in de rechtspraak te betrekken, door ze als leden in de rechtbank op te nemen. Daarmede wordt dan weer aan de wenschen en de behoef- ten van dergelijke personen tegemoet gekomen, omdat zij dan terecht staan voor een rechtbank, die zich in hun toestand kan verplaatsen.

Dat is een automatische aanpassing aan het peil, waarop de adatrecht- spraak ten gevolge van de voortschrijdende ontwikkeling behoort te staan.

Artikel 6

De rechters v a n het L a n d (en de in artikel 134 lid 2 v a n de Indische Staatsregeling genoemde godsdienstige rechters) nemen kennis van de zaken, welke bij of krachtens deze ordonnantie a a n de rechtsmacht v a n den inheemschen rechter zijn o n t t r o k k e n .

Mem. van Antw., p. 12: Dit artikel is duidelijkheidshalve als comple- ment van de voorafgaande voorschriften opgenomen.

(21)

mammÊmÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊmÊÊÊÊÊÊtmmmmmmmmmmKmÊmmtmmmmmmmmmmmmmmm

19 Artikel 7

Personen, a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen r e c h t e r onderworpen, die m e t personen, niet a a n die r e c h t s m a c h t onder- worpen, in dezelfde zaak als gedaagden of v e r d a c h t e n b e t r o k k e n zijn, s t a a n t e r e c h t voor den g o u v e r n e m e n t s r e c h t e r .

I n d i e n echter een borg voor den g o u v e r n e m e n t s r e c h t e r en de hoofdschuldenaar voor den inheemschen r e c h t e r zou m o e t e n verschijnen, s t a a n zij ieder voor h u n eigen rechter.

Aang. bij St. 1933, no 333.

Mem v. Toel. 1933, pp. 13 en 14 : Vooral voor die streken, waar een re- gelmatig rechtsverkeer bestaat tusschen een gebied met uitsluitend gou- vernementsrechtspraak, als bij voorbeeld ter hoofdplaats Palembang, en gebied met inheemsche rechtspraak (het binnenland van Palembang) is het noodig te voorkomen, dat men personen, die in het binnenland woonachtig zijn, door zekere kunstgrepen van hun rechter kan aftrekken.

I n navolging van artikel 6 lid 2 van het reglement op de rechterlijke organisatie wordt daarom een aanvulling van artikel 7 der Regeling van de Inheemsche rechtspraak voorgesteld.

Mem. v. Antw. 1933, p. 3 : H e t beginsel, dat door sommige leden uit- drukkelijk op den voorgrond wordt gesteld, nl. dat l i e d e n , die i n é é n z a a k betrokken zijn, steeds voor e e n z e l f d e n r e c h t e r zullen verschijnen, wordt door de voorgestelde aanvulling van artikel 7 in be- ginsel niet aangetast. W a t voorgesteld wordt is een noodzakelijk op het beginsel toe te laten uitzondering, welke dient om evenals zulks bij de gouvernementsrechtspraak is geschied, er tegen t e waken, d a t schuld - eischers, ten nadeele v a n h u n schuldenaren, door een kunstgreep de bevoegdheid des rechters wijzigen. Wanneer b.v. een ter hoofdplaats Djambi wonende schuldeischer zijn diep in het binnenland wonenden schuldenaar te diens nadeele van zijn eigen rechter wilde aftrekken, zou hii iemand ter hoofdplaats kunnen verzoeken zich voor de hangende

schuld (quasi) borg te stellen en, nadat de borgstelling had plaats ge- had schuldenaar en strooborg voor den rechter ter hoof dplaats kunnen

dagvaarden. Dit zou den schuldenaar practisch rechteloos maken. Daar- om heeft Staatsblad 1912 no 521 zulke praktijken binnen de sfeer van de gouvernementsrechtspraak reeds onmogelijk gemaakt.

Artikel 8

Bij samenloop v a n strafbare feiten, t e n aanzien w a a r v a n de d a d e r voor een deel onderworpen is a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen rechter, voor een a n d e r deel a a n die v a n een a n d e - r e n rechter, is de g o u v e r n e m e n t s r e c h t e r bevoegd.

Amend. Burger c.s. : Bij dit, in de vergadering van 19 Januari 1932 aan- genomen amendement (Hand. Volksraad 61e Verg., p . 1699), werden de a r t i k e l e n 7 e n 8 oorspronkelijk luidende:

Artikel 7 : Personen, aan de rechtsmacht v a n den inheemschen rechter onderworpen, die met personen, niet aan die rechtsmacht onderworpen, in dezelfde zaak als gedaagden of verdachten

(22)

betrokken zijn, staan ieder voor hun eigen rechter terecht, tenzij berechting van h u n zaak daardoor onmogelijk zou worden, in welk geval de aan de rechtsmacht v a n den in- heemschen rechter onderworpenen daaraan zijn onttrokken.

Artikel 8 : Bij samenloop van strafbare feiten, t e n aanzien waarvan de dader voor een deel onderworpen is aan de rechtsmacht van den inheemschen rechter, voor een ander deel aan die van een anderen rechter, blijft de inheemsche rechter voor zijn deel bevoegd,

gewijzigd als hierboven aangegeven. De toelichting op het amendement luidde als volgt:

„De indieners van het amendement hebben bezwaren tegen de behan- ,,deling v a n eenzelfde zaak voor den inheemschen rechter en den gouver -

„nementsrechter zooals in de artikelen 7 en 8 van de ontwerp-ordon-

„nantie wordt voorgesteld, zulks op grond van de moeilijkheden, die ,,zij verwachten t e n gevolge v a n de afwijkingen tusschen het formeele

„en het materieele recht, d a t toegepast wordt door den inheemschen

„rechter eenerzij ds en den gouvernementsrechter anderzijds."

„Daar de personen, onderworpen aan de rechtsmacht van den gouver -

„nementsrechter, niet voor den inheemschen rechter kunnen terecht

„staan en bij samenloop v a n strafbare zaken de inheemsche rechter niet

„bevoegd is dat gedeelte, d a t niet aan hem is voorbehouden, aan zich

„te trekken, zijn de indieners van oordeel, d a t in hier bedoelde gevallen

„van conhexiteit en samenloop alleen de gouvernementsrechter bevoegd

„kan worden geacht."

„ H e t gewijzigd ontwerp art 7 *) komt niet tegemoet aan de bezwaren

„van de indieners, omdat zij zich niet met de handhaving van het be- ginsel der splitsing kunnen vereenigen."

Artikel 9

(1) Geschillen v a n bevoegdheid, gerezen tusschen inheemsche rechters en zelfbestuursrechters, in eenzelfde gewest, worden, voor zoover de m e t de zelfbesturen gesloten c o n t r a c t e n zulks t o e l a t e n , beslist door h e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r , zoolang

niet een beroepsrechter is aangewezen.

(2) Alle a n d e r e geschillen v a n bevoegdheid, waarbij een in- heemsche r e c h t e r is b e t r o k k e n , worden, indien een andere a u t o - riteit bij algemeene verordening niet is aangewezen, beslist door

den Gouverneur-Generaal.

De woorden, „zoolang niet een beroepsrechter is aangewezen", voor- komende in het eerste lid van dit artikel werden toegevoegd door aan- neming van het gewijzigd amendement van Moók c.s. (p. 1700, Hand.

1) Naar aanleiding van dit amendement was artikel 7 v a n dit ontwerp als volgt gewijzigd: „ H e t Hoofd van gewestelijk bestuur stelt regels vast omtrent de berechting van personen, die aan de rechtsmacht v a n den in- heemschen rechter onderworpen zijn en die met personen, niet aan die rechtsmacht onderworpen, in dezelfde zaak als gedaagden of verdachten betrokken zijn, met inachtneming zooveel mogelijk aan het beginsel, dat deze personen ieder voor hun eigen rechter terechtstaan." Nota van wijzi- gingen. Volksraad. Zittingsjaar 1931-1932. Onderwerp 24—stuk 3A.

(23)

V « " * « g a m M i ^ H H H H B a g i « M V n n M H M H H H H H B B B B 0 H H H M n ^ H H H B

21

Volhsraad 61e Verg.), nadat de Directeur van Justitie verklaard h a d (p. 1699), dat het in de bedoeling lag „zoo spoedig mogelijk een recht- bank of een gerecht voor de regeling van die geschillen van bevoegdheid aan te wijzen". De toelichting op dit amendement luidde als volgt:

„Ofschoon het opdragen van de beslissing inzake geschillen van be- v o e g d h e i d tusschen rechters aan het administratief gezag in de be- s t a a n d e omstandigheden onvermijdelijk schijnt, zoo is het toch zeer

„wenschelijk te achten, dat bedoelde functie zoo spoedig mogelijk aan

„een orgaan v a n de rechterlijke macht zelf wordt overgedragen, hetzij

„aan een rechter (rechtbank of gerecht) als zoodanig, hetzij aan een

„rechterlijke autoriteit (b.v. den voorzitter van een landraad of raad v a n

„justitie). De voorgestelde aanvulling spreekt die wenschelijkheid u i t . "

[Zie ook artikel 25].

§ 3. De rechtbanken en gerechten Artikel 10

De r e c h t s m a c h t der inheemsche rechters w o r d t uitgeoefend d o o r :

a. r e c h t e r s v a n inheemsche r e c h t s g e m e e n s c h a p p e n ; b. godsdienstige r e c h t e r s ;

c. andere r e c h t b a n k e n en gerechten.

Mem. van Antw., p. 13 : Artikel 10 geeft het algemeen inleidend artikel voor de rechterlijke organisatie. Artikelen 11, 12, 13 en 14 houden een nadere bepaling in v a n de onder ra, 6 en c v a n artikel 10 genoemde rechters.

Artikel 11

De inheemsche rechtsgemeenschappen, w a a r a a n r e c h t s m a c h t w o r d t gelaten of toegekend, worden aangewezen door h e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r , m e t a a n d u i d i n g t e v e n s v a n de personen of categorieën v a n personen die de r e c h t s p r a a k uitoefenen.

Mem. van Antw., p. 13 : I n streken, waar het onzeker mocht zijn, of en in hoeverre van inheemsche rechtsgemeenschappen moet worden ge- sproken, wordt dus tevens door het hoofd van gewestelijk bestuur als de meest deskundige autoriteit beslist. Van belang is het onderscheid tusschen rechters van inheemsche rechtsgemeenschappen en de onder c van artikel 10 vermelde andere rechtbanken en gerechten 1), niet alleen omdat daardoor de werkelijkheid beter is geteekend, maar ook, omdat ten aanzien van bevoegdheidsafbaking, procesrecht, bestemming v a n proceskosten enz. wezenlijke verschillen moeten mogelijk zijn. Daarom worden de rechters v a n inheemsche rechtsgemeenschappen meermalen als zoodanig in de ordonnantie vermeld, vooral teneinde het hoofd van gewestelijk bestuur te hunnen opzichte een ruimere bevoegdheid te geven dan ten aanzien van andere rechters.

!) Rechtbanken zijn colleges ; gerechten, eenmansrechters.

(24)

Artikel 12

(1) Godsdienstige r e c h t s p r a a k b e s t a a t alleen daar waar die r e c h t s p r a a k n a a r a d a t r e c h t v a n de inheemsche r e c h t s p r a a k deel u i t m a a k t .

(2) Zij wordt uitgeoefend door de door het a d a t r e c h t of — voor zooveel noodig — door het Hoofd v a n gewestelijk bestuur aangewezen godsdienstige rechters.

Mem. van Antw., p. 5 : Wanneer in streken met inheemsche rechtspraak het adatrecht de berechting van bepaalde geschillen door Mohamme- daansche godsdienstbeambten meebrengt, behoort aan deze afzonder- lijke rechtspraak een wettelijke plaats te worden ingeruimd.

Artikel 13

(1) De inrichting en de samenstelling v a n de andere recht- b a n k e n en gerechten worden zooveel mogelijk in overeenstem- ming met adatrechtelijke v e r b a n d e n en rechtsgemeenschappen en m e t andere voorschriften v a n a d a t r e c h t door het Hoofd v a n gewestelijk bestuur m e t inachtneming v a n de bepalingen dezer o r d o n n a n t i e geregeld.

(2) H e t Hoofd v a n gewestelijk bestuur kan, wanneer de nood- zakelijkheid blijkt, de berechting v a n de strafbare feiten, vermeld in de in artikel 3 onder 2 t o t 5 en 8 genoemde verordeningen, geheel of gedeeltelijk opdragen a a n een gerecht, bestaande uit een g o u v e r n e m e n t s a m b t e n a a r als alleen rechtsprekend rechter, onder zoodanige waarborgen als hij noodig mocht achten.

(1) Hand. Volksraad, 59e Verg., p. 1669 : De inrichting van de rechtspraak betreft de vraag, welke soorten rechtbanken er zullen zijn: de kleine rapat, de groote rapat en dergelijke, terwijl de samenstelling ziet op het formeeren van iedere rechtbank afzonderlijk: de kleine rapat is samengesteld uit zooveel leden met een leider, de groote rapat uit zooveel leden, enz.

(2) Idem. De inheemsche rechtspraak kent deze nieuwe figuur in Su- matra niet. Men moet deze nieuwe figuur bepaald zien als een nood- bevoegdheid. I n die streken, waar met geen mogelijkheid een adat- rechtbank is samen te stellen die ten aanzien van bepaalde zware delicten competent kan worden geacht, moet men wel grijpen naar een noodregeling en dan lijkt de gegeven regeling de beste, beter, dan aanstonds terug te vallen op de gouvernementsrechtspraak, omdat bij de groote afstanden in het Oosten van den Archipel, dit ook voor de justitiabelen weer groote bezwaren kan medebrengen.

Idem, 61e Verg., p. 1701 : Hieronder kunnen zoowel misdrijven als over- tredingen vallen.

De delicten, waarvan de berechting kan worden overgedragen aan den alleensprekenden rechter zijn dus in de eerste plaats overtredingen. I n

(25)

•••.•'•a&ssm

23

de gouvernementsrechtspraak zijn overtredingen voor het overgroote deel ter berechting gesteld door het landgerecht en in de buitengewesten het magistraatsgerecht. Er is dus geen bezwaar tegen, dat deze groep van delicten wordt berecht door een eenmansrechter. Dit zal als regel worden neergelegd in de verordeningen van het hoofd van gewestelijk bestuur ter regeling van de adatrechtspraak en zal geen moeilijkheden geven. E r zijn echter streken, de meer primitieve streken, waar een dergelijke eenmansrechter in de adatrechtspraak niet is te vinden en het dus noodig is daarvoor tijdelijk een substituut te geven. Het hoofd van gewestelijk bestuur wijst dan een ambtenaar aan, die deze overtredingen berecht, geheel parallel aan wat voor de gouvernementsrechtspraak bestaat.

De misdrijven zullen in de overgroote meerderheid der streken normaal berecht kunnen worden door den adatrechter doch in de primitieve streken, in het Oosten van den Archipel, zal het voorkomen, dat de adatrechter niet geheel competent is voor dergelijke misdrijven, dat die te veel van hem zullen vergen. Dan heeft nadere sorteering plaats van misdrijven, die aan de adatrechtbank kunnen worden overgelaten en een overschot, dat in meer ontwikkelde streken, waar gouvernements - en adatrechtspraak naast elkaar staan, wellicht eenvoudig bij de gouver- nementsrechtspraak zou kunnen worden ondergebracht. In deze ont- wikkelde streken is daaraan echter geene behoefte; daar kan men de adatrechtspraak zoo samenstellen, dat zij voor de geheele taak berekend is. I n d e p r i m i t i e v e g e b i e d e n , w e l k e d e z e b e p a l i n g o p h e t o o g h e e f t , is de gouvernementsrechtspraak ver weg en daarom werd het beter gevonden, de mogelijkheid te scheppen, daar dan een afzonder- lijken eenmansrechter in te stellen, die ook deze misdrijven kan afdoen.

Men zou kunnen vragen of het dan niet mogelijk is dezen eenmans- rechter een paar bijzitters te geven, zoodat het toch een soort rechtbank wordt, doch de Regeering heeft gemeend in deze niet aan den schijn te moeten offeren. De rechter zal in dergelijke gevallen een bestuursambte-

naar zijn. . H e t betreft hier een hoogst uitzonderlijke bevoegdheid, die niet zal

worden gehanteerd, dan juist in streken, waarvoor zij is bedoeld.

Mem. van Antw., p. 10 : De Regeering heeft in beginsel aangenomen, dat z o o v e e l m o g e l i j k d e g e h e e l e r e c h t s p r a a k o v e r d e I n l a n d - s c h e b e v o l k i n g a a n d e n i n h e e m s c h e n r e c h t e r b e h o o r t t e w o r d e n t o e v e r t r o u w d .

De aan een al te consequente doorvoering van dezen regel verbonden bezwaren zijn door practische regelingen ondervangen.

Men mag niet verwachten, dat de r e c h t e r s d e r k l e i n e i n h e e m s c h e r e c h t s g e m e e n s c h a p p e n e n d e l a g e r e i n h e e m s c h e r e c h t e r s binnen afzienbaren tijd hun gezichtsveld zoo zullen kunnen verruimen, dat zij geschikt worden voor rechtspraak over anderen dan volksge- nooten en voor rechtzaken, waarvoor begrip van wettelijke bepalingen andere dan die, vervat in verordeningen van Inlandsche gemeenten, noodig is. Daarom wordt de rechtsmacht dezer lagere rechters onder letter c in lid 1 van artikel 22 in den even aangeduiden zin beperkt.

De aangevoerde bedenking geldt echter in het algemeen met v o o r d e hoogste inheemsche colleges. Bij deze kan een meer ontwikkeld deel der hoofden worden betrokken, aan wie rechtspraak in andere dan de enge inheemsche verhoudingen als regel zeer wel kan worden toevertrouwd.

H e t is echter niet mogelijk deze hoogere colleges te belasten met de be- rechting van allerhande overtredingen van strafbepalingen m het derde boek van het wetboek van strafrecht en in vele administratieve bepa- lingen vervat. Daarvoor is een eenmansrechter aangewezen, bij wien begrip en kennis van adatprivaatrecht en adatstrafrecht niet een eerste vereischte is, doch aan wien de toepassing van wetboekartikelen en ordonnantievoorschriften kan worden overgelaten.

(26)

I n deze behoefte voorziet artikel 13 lid 2. De voorzichtigheid gebiedt deze voorzorg niet tot overtredingen te beperken, aangezien het onge- twijfeld kan voorkomen, dat de toepassing van bepalingen van het tweede boek van het wetboek van strafrecht, de daarmede samen- hangende bepalingen van het eerste boek, e.d.g. ook bij hoogere rech- ters — al gaat artikel 22 lid 1 onder c ook van de gedachte uit, dat zulks als regel niet het geval zal zijn — op onoverkomenlijke bezwaren stuit.

H e t is niet wel mogelijk den magistraat, als gouvernementsrechter, t e dien einde in te voegen. Daartoe toch zou o.m. het onderling verband der geheele rechtspraak en het toezicht van de hoofden van gewestelijk bestuur tot schade van de justiciabelen te loor gaan; ook zou het veelal practisch onmogelijk zijn de berechting van verschillende zaken op de komst van den magistraat te doen wachten (men denke aan een eilanden- rijk als de Molukken, enz.). Vandaar dat genoemd artikel 13 de op- lossing zoekt in de eventueele instelling van een gerecht, desnoods uit een gouvernementsambtenaar samengesteld, dat de t a a k krijgt de hier- bedoelde strafbare feiten te berechten en als zoodanig is ingevoegd in het bestel der inheemsche rechtspraak.

I n elk van de in artikel 1 genoemde tien streken zal afzonderlijk moeten worden beslist, welke ambtenaren of hoofden1) voor deze rechtspraak het meest geschikt zijn. Zooveel mogelijk behoort daarbij te worden ge- waakt tegen een ongewenschten invloed van deze bepalingen-recht- spraak op de eigenlijke adatrechtspraak.

Voorts dient te worden gezorgd, dat uitheemsche Inlanders voor een ten aanzien van hun rechtsverhoudingen te weinig deskundigen rechter zouden moeten terecht staan.

I n o v e r t r e d i n g s z a k e n (uitgezonderd de in tabel C niet genoemde overtredingen) alsmede in die s t r a f z a k e n , waarvan hem bij uitzonde- ring krachtens artikel 13 lid 2 de berechting is opgedragen, is de boven- genoemde eenmansrechter de bevoegde autoriteit.

I n a l l e a n d e r e z a k e n spreken de inheemsche rechters recht m e t : a. zoodanige competentie-bepalingen, d a t : handhaving van aangewe-

zen strafbepalingen — behoudens de reeds vermelde noodregeling — en berechting van zaken, waarbij uitheemsche Inlanders betrokken zijn (vide echter letter d) wordt opgedragen aan de hoogste inheem- sche colleges in eersten aanleg;

h. zoodanige bepalingen op de samenstelling van die colleges, dat de deskundigheid ook in zaken, waarin uitheemschen betrokken zijn, wordt gewaarborgd;

c. de mogelijkheid, dat voor groote groepen uitheemschen, een afzon- derlijk college wordt opgericht;

d. onttrekking van zeer speciale groepen uitheemsche Inlanders aan de inheemsche rechtspraak.

Artikel 14

Voor bepaalde zaken of groepen v a n zaken k u n n e n bijzondere r e c h t b a n k e n of gerechten worden aangewezen.

Hand. Volksraad, 59e Verg., ps. 1669 en 1670 : Bedoeld zijn in de eerste plaats en in hoofdzaak permanente instellingen, maar de rechtbanken ad hoc moeten mogelijk blijven voor enkele plotseling (voornamelijk in het Oosten van den Archipel) voorkomende gevallen.

*) [Hoofden? I n art. 13(2) staat „Gouvernementsambtenaar".]

(27)

25 Artikel 15

(1) Zoo mogelijk wonen een of meer volkshoofden v a n partijen of beklaagden de zittingen bij als lid, raadgever of medewerker.

(2) I n d i e n de door een der partijen of beklaagde beleden gods- dienst afwijkt v a n dien der rechters en met de rechtsverhouding in geding v e r b a n d h o u d t , woont zoo mogelijk een geloofsgenoot v a n die partij of beklaagde de zitting bij als lid, raadgever of medewerker.

(3) De r e c h t b a n k e n en gerechten zijn steeds bevoegd, zoo- danige raadgevers en medewerkers t o t deelneming a a n de recht- spraak op te roepen als door het a d a t r e c h t wordt gevorderd.

1

)

Artikel 16

I n d i e n niet t o t de inheemsche bevolking behoorende personen bij een rechtszaak b e t r o k k e n zijn, worden a a n de r e c h t b a n k e n of gerechten zoodanige leden, medewerkers of raadgevers toe- gevoegd, d a t de deskundigheid v a n den rechter zooveel moge- lijk is gewaarborgd.

Mem. van Antw., p. 13: Artikelen 15 en 16 waarborgen een zoo groot mogelijke deskundigheid van den inheemschen rechter, en werken daar- door er toe mede aan den inheemschen rechter een ruime rechtsmacht toe te staan.

Hand. Volksraad, 61e Verg., p. 1702 : Waar wordt gesproken van de

„inheemsche bevolking" wordt daar altijd mede bedoeld de inheemsche bevolking van het betrokken rechtsgebied.

Artikel 17

(1) H e t Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, welke inheem- sche rechters worden geleid door een door hem a a n te wijzen g o u v e r n e m e n t s a m b t e n a a r .

(2) Hij stelt tevens v a s t w a t onder het leiding geven wordt v e r s t a a n .

Hand. Volksraad, 59e Verg., p. 1670 : Het hoofd van gewestelijk bestuur heeft de vrijheid de rechtbanken buiten een zoodanige leiding te houden.

Idem, p. 1667 : Deze gouvernementsambtenaar kan een rechtskundig ambtenaar of een rechterlijk ambtenaar zijn.

Mem. van Antw., p. 3 : Op de d e s k u n d i g h e i d van de bij de inheemsche rechtspraak te benoemen ambtenaren zal naar vanzelf spreekt in het bijzonder -worden gelet. Zoowel van de bestuursambtenaren als van de

!) [Zie art. 44]

(28)

rechterlijke ambtenaren zullen vooral diegenen in aanmerking komen, die v a n toewijding voor en kennis v a n adatrecht en taal der bevolking blijk geven.

Artikel 18

H e t Hoofd v a n gewestelijk bestuur regelt zoo noodig de wra- king, verschooning of uitsluiting v a n rechters op grond v a n h u n bijzondere betrekking t o t partijen of beklaagde of t o t de zaak in geding.

Artikel 19

H e t Hoofd v a n gewestelijk bestuur is bevoegd bij gemotiveerd besluit de inheemsche rechters of leden der inheemsche rechts- colleges te schorsen. Hij regelt d a n zoo noodig de wijze, waarop in de r e c h t s p r a a k nader wordt voorzien.

§ 4. De volstrekte en betrekkelijke bevoegdheid der rechters Artikel 20

H e t Hoofd v a n gewestelijk bestuur regelt men inachtneming v a n de bepalingen dezer ordonnantie de volstrekte en betrekke- lijke bevoegdheid der inheemsche rechters in zijn gewest, alsmede de gevallen, waarin v a n de u i t s p r a k e n der inheemsche rechters bij hoogere rechters in beroep k a n worden gekomen.

Mem. van AntW., p. 14 : H e t hoofd van gewestelijk bestuur is geheel vrij gelaten ten aanzien van de competentie der rechters tot berechting van die delicten, die geen parallel in het wetboek van strafrecht hebben.

Artikel 21

Bij de vaststelling v a n de bevoegdheid der rechters wordt zooveel mogelijk rekening gehouden m e t het a d a t r e c h t . H e t be- paalde bij artikel 47 wordt daarbij in acht genomen.

Mem. van AntW., p. 14 : H e t bepaalde bij artikel 47 is hier in herinnering gebracht, omdat de bestaande praktijk, ook ten aanzien van de in- heemsche rechtspraak, scherper dan wenschelijk is, tusschen strafzaken en burgerlijke zaken onderscheidt. Tegen een onnatuurlijke splitsing van één zaak in een s t r a f z a a k (waarbij aan den delinquent een straf wordt opgelegd) en een b u r g e r l i j k e zaak (waarin een vordering tot vergoeding of t o t het verrichten van een andere adatprestatie, door een benadeelde ingesteld, wordt behandeld) behoort in de eerste plaats bij de competentie-omschrijving te worden gewaakt.

(29)

27

Artikel 22

(1) Door het Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r a a n t e wijzen hoogere rechters zijn m e t uitsluiting v a n andere inheemsche rechters bevoegd kennis te n e m e n :

a. v a n rechtszaken, waarin niet t o t de inheemsche bevolking

behoorende personen partij of beklaagde zijn;

b. v a n rechtszaken, waarin door hem a a n t e wijzen categorieën

a m b t e n a r e n , volkshoofden of rechtsgemeenschappen partij of beklaagde zijn;

c. v a n de strafbare feiten, vermeld in de in artikel 3 onder 2 t o t 5 en 8 genoemde verordeningen.

(2) Slechts zeer geringe zaken v a n de in lid 1 genoemde cate- gorieën k u n n e n bij uitzondering a a n lagere rechters ter berechting

worden opgedragen.

(3) De in lid 1 bedoelde hoogere rechters zijn ook bevoegd kennis t e n e m e n v a n de onder a en b genoemde rechtszaken, in- dien niet t o t daar genoemde groepen behoorende personen mede bij de zaak betrokken zijn.

Mem. van Antw., p. 14 : Artikel 22 bevat de waarborg, dat alleen hoo- gere inheemsche rechters recht zullen spreken in zaken, waarin niet- inheemschen betrokken zijn, alsmede in die waarbij strikte toepassing van wetboekartikelen te pas komt. Mocht intusschen de laatstbedoelde

taak, bij uitzondering, ook den hoogeren rechter nog te zwaar zijn, dan kan door toepassing van artikel 13 lid 2 een uitweg worden gevonden [zie daarbij].

Artikel 23

Lagere rechters k u n n e n zaken, die t o t h u n bevoegdheid be- hooren, met instemming v a n partijen of beklaagde a a n hoogere rechters overdragen.

Mem. van Antw., p. 14: Hierin kan een nuttig correctief gelegen zijn op mogelijk te algemeene en daardoor hier of daar op het adatrecht niet voldoende aansluitende uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 24

Minnelijke schikkingen, b u i t e n de rechters om t o t s t a n d ge- komen, hebben de k r a c h t d a a r a a n door het a d a t r e c h t toegekend.

Mem. van Antw., p. 14 : Artikel 24 bedoelt te waarschuwen tegen het misverstand, dat deze procesregeling op de kracht van buitengerechte- lijke minnelijke schikkingen invloed zou hebben.

(30)

Artikel 25

Geschillen v a n bevoegdheid tusschen inheemsche rechters binnen een [één] gewest worden beslist door het Hoofd v a n ge- westelijk bestuur, zoolang niet een beroepsrechter is aangewezen.

Mem. van Antw., p. 14: Artikel 25 is een aanvulling op artikel 9 [zie de toelichting daarbij].

§ 5. Het toe te passen recht Artikel 26

(1) De inheemsche rechters passen het in artikel 3 v a n deze ordonnantie genoemde recht toe, voor zoover de h a n d h a v i n g d a a r v a n niet a a n h u n r e c h t s m a c h t o n t t r o k k e n is.

(2) I n d i e n rechtsregels ontbreken, d a n wel indien de toepas- sing v a n een rechtsregel t o t een beslissing zou leiden in strijd m e t de eisçhen der menschelijkheid, spreken de inheemsche rech- ters recht als goede m a n n e n n a a r billijkheid.

(3) M e m a n d mag gestraft worden voor een feit dat, t e n tijde d a t het begaan werd, noch n a a r a d a t r e c h t , noch n a a r een op hem toepasselijk wettelijk voorschrift strafbaar was.-

(1) Zie artikel 2 en § 2. Toekenning van rechtsmacht.

(2) Mem. van Antw., p. 15 : W a t onder „de eischen der menschelijk- heid" moet worden verstaan, is soms duidelijk genoeg doch somtijds onvermijdelijk afhankelijk van het subjectieve inzicht des rechters.

Toch kan de restrictie niet worden gemist ; het is niet bekend en niet goed denkbaar, dat van een soortgelijke bevoegdheid ooit mis- bruik werd gemaakt.

Artikel 27

(1) Bij de berechting v a n delicten n a a r a d a t r e c h t k u n n e n de inheemsche rechters, n a a s t of instede v a n de door het a d a t r e c h t gevorderde maatregelen, de straffen v a n artikel 10a v a n h e t wetboek v a n strafrecht opleggen.

(2) De in artikel 10 onder c bedoelde inheemsche rechters g a a n bij het opleggen v a n een straf als in lid 1 genoemd, het m a x i m u m , hetwelk in een wettelijke strafbepaling is bedreigd tegen het a a n het misdrevene meest nabij komende feitj zoo min mogelijk t e boven.

(3) H e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r bepaalt t o t welk maxi-

m u m de rechters der inheemsche rechtsgemeenschappen straffen

als in lid 1 genoemd k u n n e n opleggen.

(31)

29

Artikel 28

I n d i e n inheemsche r e c h t e r s een in lid 1 v a n het vorige artikel genoemde straf opleggen, zijn de artikelen 11 t o t en m e t 34, 47, 84 en 85 x) v a n h e t wetboek v a n strafrecht toepasselijk be- h o u d e n s de volgende bepalingen:

a. indien de r e c h t e r niet heeft onderscheiden t u s s c h e n gevange- nisstraf en hechtenis, b e p a a l t de a m b t e n a a r , belast m e t de t e n uitvoerlegging v a n de straf, zooveel mogelijk a a n de h a n d v a n het wetboek v a n strafrecht, den a a r d der opgelegde vrij- heidstraf;

6. de v e r v a n g e n d e vrijheidstraf is altijd hechtenis.

Mem. van Antw., p. 15 : Artikelen 27 en 28 leggen verband tusschen de, naar adatrecht berechte „dagelijksche" delicten en de onmisbaar ge- worden vrijheidsstraf uit het wetboek van strafrecht voor Neder- landsch-Indië x) I n twee opzichten vooral zal de bestaande praktijk:

toepassing van het wetboek van strafrecht zonder meer, door de na- leving v a n de nieuwe voorschriften worden verbeterd.

Vooreerst is niet meer voorgeschreven dat het wetboek van strafrecht t o t richtsnoer" moet worden genomen. Die opdracht zou te weinig en t e veel zeggen en kan beter achterwege blijven. De vrijheidstraf moet kunnen worden opgelegd (alsmede de doodstraf en de geldboete) doch overigens heeft de vaststelling van aard en gewicht v a n het misdrevene naar adatrecht plaats. Geen aandacht behoeft meer te worden besteed aan qualificaties die noodzakelijk gewrongen zijn en veelal (ook door de rechters) onbegrepen moeten blijven.

I n de tweede plaats zal bevorderd worden, d a t het delict m vollen om- vang door de rechters wordt behandeld en dat het — thans te veel ver- waarloosde — onderlinge verband v a n alle reacties (die t e n voordeele van den gelaedeerde, die voor de gemeenschap en eventueel een straf uit het Wetboek van Strafrecht) op betere wijze wordt gelegd.

Hand. Volksraad, 59e Verg., p. 1671 : [In het eerste lid van artikel 27J wordt gesproken van „door het adatrecht gevorderde maatregelen , niet van „adatstraffen". Gedacht is hierbij aan het geven van een heilmaal- tiid om de gemoederen, die door het betrokken feit geschokt zijn, weer t o t rust te brengen. D a t de overtreder of misdadiger een persoonlijke straf ondergaat, is in vele gevallen niet voldoende volgens den a d a t ; daarnaast is een zoenoffer noodig, waardoor een bepaalden vorm door den rechter wordt aangewezen. I n zulke gevallen moeten adatmaat- regelen mogelijk blijven, die den vrede in de maatschappij doen terug- keeren, al is daarnaast een straf, hetzij volgens het wetboek, hetzij vol- gens den adat opgelegd.

Mem. van Toel. 1933, p. 14: H e t is redelijk, d a t een aan het wetboek van strafrecht ontleende straf door den inheemschen rechter op een adatdelict opgelegd, in den zelfden tijd en onder dezelfde voorwaarden verjaart als de straffen, welke rechtstreeks met toepassing v a n een artikel uit het strafwetboek worden opgelegd. Teneinde dit te bereiken, behooren de artikelen 84 en 85 wetboek van strafrecht eveneens in artikel 28 te worden opgenomen.

i) Gew. bij St. 1933 No 3 3 3 . — Artn 11 t/m 37. Titel I I . Straffen; Art. 47 Vermindering der strafbaarheid.

(32)

Artikel 29

De inheemsche r e c h t e r is bevoegd, bij strafrechtelijke vervol- ging v a n een jeugdig persoon, den schuldige ter beschikking v a n de Regeering t e stellen, zonder toepassing v a n eenige straf, in welk geval artikel 46 v a n het wetboek v a n strafrecht voor Neder- l a n d s c h - I n d i ë *) toepasselijk is.

Artikel 30

I n d i e n bij een r e c h t s z a a k b e t r o k k e n personen zich t e n aanzien v a n h e t onderwerp in geschil onderworpen h e b b e n a a n h e t Europeesch p r i v a a t r e c h t , b e p a a l t de inheemsche rechter, zoo- veel mogelijk in overeenstemming m e t de bedoeling v a n partijen, d a a r v a n de rechtsgevolgen.

Mem. van Antw., p. 12 en 13 : De Regeering acht het niet verantwoord in streken met inheemsche rechtspraak voor de Inlandsche bevolking de gelegenheid te openen om zich door de bepaalde vrijwillige onder- werping te onttrekken aan den inheemschen rechter en den gouverne- mentsrechter bevoegd te maken. In meer dan één opzicht staat de laatst- bedoelde rechter zoo ver buiten het bereik van hem, die zich vrijwillig onderwierp, dat deze aan een weinig scrupuleuze wederpartij bijna steeds weerloos is overgeleverd, indien een transactie t o t een geschil leidt. De rechtsmacht van den gouvernementsrechter in te schakelen in gevallen van vrijwillige onderwerping komt daarom bepaald onraadzaam voor.

Idem. p. 15 : Hooger [zie hierboven het aangehaalde van p . 12 en 13]

werd reeds aangeteekend, dat het, als gevaarlijk en nadeelig voor de economische zwakken, niet verantwoord kan worden geacht om de mogelijkheid te openen, zich door onderwerping aan het Europeesch privaatrecht aan den inheemschen rechter te onttrekken. Aangezien het n u bovendien meer en meer onzeker wordt, welke functie de vrij- willige onderwerping in de sfeer der gouvernementsrechtspraak ver- vult (dikwijls alleen onttrekking aan de bepalingen op de executie v a n vonnissen in het Inlandsch Reglement), terwijl binnen de sfeer van de inheemsche rechtspraak uiteraard voldoende kennis v a n het Europee - sehe recht ontbreekt om van een plicht t o t toepassing daarvan iets t e verwachten, ligt het voor de hand om voor te schrijven, dat de rechter, indien zulk een onderwerping in een aan hem voorgelegde rechtzaak heeft plaats gehad, de gevolgen daarvan, naar de, geoorloofd bevonden, bedoeling van partijen vaststelt.

Het instituut der vrijwillige onderwerping is ook elders nog met t o t rust gekomen; het behoort daarom niet dan met groote voorzichtigheid in de sfeer der inheemsche rechtspraak te worden ingevoerd.

Hand. Volksraad, 59e Verg., p. 1671 : Onderwerping aan het Europeesch recht is mogelijk krachtens artikel 131, 5e lid der Indische Staats- regeling (St. 1912) 2) d.i. de uitdrukkelijke onderwerping, en bij over-

!) Plaatsing in een opvoedingsgesticht, ter opvoeding toevertrouwen aan een in N.-I. gevestigd bijzonder persoon.

2) De op dit artikel berustende ordonnanties zijn m die gedeelten van Nederlandsch-Indië, waar de Inlandsche bevolking gelaten is in het genot van hare eigene rechtspleging, in zooverre toepasselijk als hiermede be- staanbaar is.

(33)

31

eenkomst kan iedereen zich onderwerpen aan bepaalde regels van het Europeesch recht. Men k a n afspreken, d a t koop of verkoop, huur of verhuur, de levering van bepaalde goederen, geregeld zullen zijn volgens de bepalingen van het burgerlijk recht en op dergelijke gevallen heeft dit artikel betrekking.

Idem, 60e Verg., p. 1690 : Onderwerping aan het Europeesch recht k a n op verschillende manieren geschieden. De eerste is de officieele, waarbij de belanghebbende, hetzij bij notarieele acte, hetzij op andere wijze officieel verklaart, zich te onderwerpen aan het Europeesch privaat- recht voor het geheel of voor een gedeelte, of voor een bepaalde rechts- handeling. Maar wanneer een niet aan het Europeesch privaatrecht onderworpene, b.v. een wissel teekent of een ordebiljet, dan wordt er over onderwerping aan het Europeesch privaatrecht in het geheel niet gesproken, maar met die handeling onderwerpt de betrokkene zich toch aan een onderdeel ervan.

§ 6. De opsporing van strafbare feiten en de voorloopige hechtenis

Artikel 31

(1) De hoofden v a n plaatselijk b e s t u u r zijn bevoegd op den voet v a n het bepaalde in af deeling X X I v a n titel 1, Hoofdstuk I I I v a n h e t Rechtsreglement Buitengewesten onderzoek te doen n a a r strafbare feiten, begaan door a a n de r e c h t s m a c h t v a n in- heemsche rechters onderworpen personen.

(2) Zij k u n n e n a a n h u n ondergeschikte a m b t e n a r e n der alge- meene politie opdragen n a a r zoodanige feiten op den voet v a n het bepaalde in den eersten titel v a n bovengenoemd hoofdstuk een onderzoek in te stellen.

Artikel 32

(1) I n d i e n een feit volgens een wettelijke strafbepaling straf- baar is m e t een gevangenisstraf v a n t e n hoogste vijf jaren of een zwaardere straf, of indien h e t feit valt i n de t e r m e n v a n de arti- kelen 282 laatste lid, 296, 303, 335, eerste lid onder l o , 351, eerste lid, 353, eerste lid, 372, 378, 459 en 480 v a n het wetboek van strafrecht voor Nederlandsch-Indië, d a n wel oplevert mede- plichtigheid a a n of poging t o t de feiten in dit artikel vermeld, is het hoofd v a n plaatselijk bestuur tijdens het vooronderzoek en de inheemsche rechter bij de berechting bevoegd den dader in voorloopige hechtenis te stellen.

(2) H e t Hoofd v a n gewestelijk bestuur k a n de inheemsche

rechters aanwijzen, die de bevoegdheid hebben een niet in hech-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Commissie is daarom van mening dat in beginsel een overheid of een instelling, die machtiging tot toegang tot het Rijksregister heeft bekomen, de gegevens waarvan zij kennis heeft

In artikel 4.8, tweede lid, wordt ‘het reisproduct niet op een OV-chipkaart is geladen als bedoeld in artikel 3.26 of is stopgezet als bedoeld in artikel 3.27’ vervangen door ‘het

Indien de planmatige begeleiding en ondersteuning als verplichting is opgelegd, vergoedt het verantwoordelijk bestuursorgaan de kosten voor de planmatige begeleiding en ondersteuning

De coffeeshophouder ontdoet zich van de hennep of hasjiesj die op grond van artikel 7, tweede lid, ten behoeve van de beoordeling door klanten onverzegeld in de coffeeshop

frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 in verband met verruiming van het aantal FM- kavels dat door een commerciële omroepinstelling kan worden gebruikt.. De

Verder bevat het derde lid de bevoegdheid voor de Minister van SZW tot definitieve verwijdering van de gegevens uit het register indien de ge(her)registreerde met zijn

De specifieke uitkering, bedoeld in artikel 8.3.2, vijfde lid, is mede bestemd voor de kosten van het voeren van regionaal bestuurlijk overleg, de totstandkoming van een

Het gaat om sancties als het gedeeltelijk opschorten, lager vaststellen, intrekken, terugvorderen of ten nadele van de ontvanger wijzigen van (een deel van) de bekostiging.