• No results found

NL Publicatieblad van de Europese Unie C 18/15

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "NL Publicatieblad van de Europese Unie C 18/15"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kennisgevingen overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende

de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

De mogelijkheid voor de lidstaten om personen wettelijk te verplichten in het bezit te zijn van bepaalde titels of documenten en deze bij zich te dragen overeenkomstig artikel 21, onder c)

(2008/C 18/03)

BELGIË

Deze verplichting is opgenomen in artikel 38 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en verwijdering van vreemdelingen:

„Elke vreemdeling, ouder dan vijftien jaar, moet zijn verblijfs- of vestigingsvergunning of enig ander verblijfsdocument altijd bij zich hebben en op vordering van enige overheidspersoon overleggen.”.

BULGARIJE

De verplichting voor natuurlijke personen om identiteitsdocu- menten te bezitten en bij zich te dragen is geregeld bij de wet inzake de Bulgaarse identiteitsdocumenten en de wet inzake de toegang tot, het verblijf in en het verlaten van de Republiek Bulgarije voor burgers van de EU en hun familieleden.

1. Wet inzake de Bulgaarse identiteitsdocumenten

Artikel 6: „Burgers zijn verplicht op verzoek van een daartoe bij de wet aangewezen bevoegde ambtenaar hun identiteit aan te tonen.”.

Artikel 29, lid 1: „Elke op het Bulgaarse grondgebied woon- achtige Bulgaarse burger is gehouden binnen 30 dagen na het bereiken van de leeftijd van 14 jaar een identiteitskaart aan te vragen.”.

Artikel 55, lid 1: „Aan iedere vreemdeling die de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt en die vergunning heeft tot verblijf in de Republiek Bulgarije gedurende meer dan drie maanden, wordt een Bulgaars identiteitsdocument voor een in Bulgarije ver- blijvende vreemdeling afgegeven.”.

Artikel 57, lid 1: „Het Bulgaarse identiteitsdocument voor een in Bulgarije verblijvende vreemdeling is op het grondgebied van de Republiek Bulgarije geldig naast zijn nationale document dat met het oog op een buitenlandse reis is afgegeven.”.

Artikel 57, lid 2: „Staatloze personen en vreemdelingen die op grond van de asiel- en vreemdelingenwet bescherming hebben aangevraagd of aan wie op grond van die wet bescherming is verleend, kunnen hun identiteit uitsluitend met een Bulgaars identiteitsdocument aantonen.”.

Artikel 58: „Vreemdelingen die niet langer dan drie maanden op het grondgebied van de Republiek Bulgarije verblijven, tonen hun identiteit aan door middel van het document voor reizen naar het buitenland waarmee zij toegang tot het grondgebied hebben verkregen, met uitzondering van vreemdelingen die houder zijn van een tijdelijke vreemdelingenverklaring.”.

2. Wet inzake de toegang tot, het verblijf in en het verlaten van de Republiek Bulgarije voor burgers van de EU en hun familieleden

Artikel 4, lid 1: „Burgers van de Europese Unie hebben toegang tot het grondgebied van de Republiek Bulgarije en kunnen dat grondgebied verlaten op vertoon van hun identiteitskaart of paspoort.”.

TSJECHIË

De verplichting voor vreemdelingen om een reisdocument voor te leggen (identiteitsbewijs) op verzoek van een politieagent is vastgesteld in artikel 103, onder d), van wet nr. 326/1999 Coll., betreffende het verblijf van vreemdelingen op het grondgebied van de Tsjechische Republiek. Volgens die wet is een vreemdeling verplicht om op verzoek van een politieman een reisdocument voor te leggen.

DENEMARKEN

Op grond van artikel 39, lid 1, van de vreemdelingenwet moet een vreemdeling, bij toegang tot, verblijf in en verlaten van het land, in het bezit zijn van een paspoort of reisdocument en op grond van artikel 39, lid 3, punt 1, moet het paspoort of reisdocument op verzoek worden voorgelegd aan de overheid wanneer de vreemdeling in het land verblijft.

Op grond van artikel 39, lid 4, punt 1, zijn onderdanen van Scandinavische landen vrijgesteld van deze verplichtingen, en op grond van punt 2 van hetzelfde artikel, kan de minister bevoegd voor integratie andere vreemdelingen vrijstellen van de verplich- ting om hun paspoort of een ander reisdocument bij zich te hebben (zie artikel 5, lid 2, van de vreemdelingenwet). De op grond van artikel 5, lid 2, van de vreemdelingenwet vastgestelde bepalingen worden eenmaal per jaar bekendgemaakt in het Deense staatsblad (Statstidende).

(2)

DUITSLAND

Artikel 3, lid 1, artikel 13, lid 1, tweede zin, artikelen 48 en 82 van de Duitse wet inzake het verblijfsrecht (Aufenthaltsgesetz):

Artikel 3 — Paspoortvereiste

(1) Buitenlanders mogen het grondgebied van de Bondsrepu- bliek uitsluitend binnenkomen of zich op dat grondgebied ophouden wanneer zij een erkend en geldig paspoort of een paspoortvervangend document bezitten, voor zover zij niet van rechtswege vrijgesteld zijn van het vereiste om in het bezit te zijn van een paspoort.

(2) Het ministerie van Binnenlandse Zaken van de Bondsrepu- bliek of de door het ministerie aangewezen instantie kan in met redenen omklede individuele gevallen voor het binnenkomen van de buitenlander ten behoeve van grensoverschrijding en een aansluitend verblijf tot zes maanden uitzonderingen op het paspoortvereiste toestaan.

Artikel 13 — Grensoverschrijding

(1) Binnenkomst op het grondgebied van de Bondsrepubliek en uitreis uit het grondgebied van de Bondsrepubliek zijn uitsluitend toegestaan via de daartoe aangewezen grensdoorlaatposten en gedurende de daartoe vastgestelde openingstijden, tenzij in het kader van andere regelgeving of tussenstatelijke overeenkomsten uitzonderingen toegestaan zijn. Buitenlanders zijn ertoe verplicht bij binnenkomst of bij uitreis een erkend en geldig paspoort of vervangend document als bedoeld in artikel 3, lid 1, bij zich te hebben en controle van het grensoverschrijdende verkeer door de politie te aanvaarden.

(2) Bij een erkende grensdoorlaatpost wordt een buitenlander dan pas geacht te zijn binnengekomen wanneer hij de grens heeft overschreden en de grenspost is gepasseerd. Ingeval de instanties die belast zijn met de politiecontrole voor het grensoverschrij- dende verkeer een buitenlander voor de beslissing over de terugwijzing (artikel 15 van deze wet, artikelen 18 en 18a, van de Duitse wet asielprocedure (Asylverfahrensgesetz)) of gedu- rende de voorbereiding, vaststelling of uitvoering van deze maatregel de grensdoorlaatpost ten behoeve van een welbepaald voorlopig doel passeren, is er geen sprake van binnenkomst als bedoeld in de eerste zin, zolang de instanties het verblijf van de buitenlander nog kunnen controleren. Voor het overige wordt een buitenlander geacht te zijn binnengekomen wanneer hij de grens heeft overschreden.

Artikel 48 — Verplichtingen inzake identiteitsbewijzen

(1) Een buitenlander is ertoe verplicht zijn paspoort, paspoort- vervangend document of het document ter vervanging van zijn identiteitskaart en zijn verblijfstitel of een document inzake de opschorting van uitzetting op verzoek van de met de uitvoering van deze wet belaste instanties over te leggen, te overhandigen en voorlopig af te staan aan deze instanties, voor zover zulks voor de uitvoering of vaststelling van maatregelen overeenkomstig deze wet noodzakelijk is.

(2) Een buitenlander die niet in het bezit is van een paspoort en dit evenmin redelijkerwijze kan verkrijgen, kan zijn identiteit bewijzen aan de hand van een bewijsstuk betreffende een verblijfstitel of betreffende de opschorting van de uitzetting wanneer dit document de personalia en een foto van de betrokkene bevat en als vervangend identiteitsbewijs is aange- merkt.

(3) Ingeval de buitenlander niet in het bezit is van een geldig paspoort of paspoortvervangend document, is hij verplicht zijn medewerking te verlenen bij de verkrijging van een identiteits- bewijs, alsmede alle documenten en andere stukken die voor de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit en voor de vaststelling en uitoefening van de mogelijkheid tot uitzetting naar een andere staat van belang kunnen zijn en die hij in zijn bezit heeft, op verzoek over te leggen, te overhandigen en af te staan aan de met de uitvoering van deze wet belaste autoriteiten.

Ingeval de buitenlander zijn verplichting overeenkomstig de eerste zin niet nakomt en er feitelijke aanwijzingen bestaan dat hij in het bezit is van dergelijke stukken, kan hij gefouilleerd worden en kunnen de voorwerpen in zijn bezit doorzocht worden. De buitenlander dient de maatregel te dulden.

Artikel 82 — Medewerking van de buitenlander

(1) De buitenlander is verplicht onverwijld, onder vermelding van verifieerbare omstandigheden kennis te geven van zijn belangen en van de voor hem gunstige omstandigheden, voor zover deze niet openbaar of bekend zijn, en de noodzakelijke bewijzen omtrent zijn persoonlijke omstandigheden, andere noodzakelijke documenten en vergunningen alsook andere noodzakelijke bewijzen die hij kan verschaffen, onverwijld over te leggen.

De vreemdelingendienst kan hem daartoe een passende termijn verlenen. Na het verstrijken van de termijn ter kennis gebrachte omstandigheden en overgelegde bewijzen behoeven niet in aanmerking te worden genomen.

(2) Lid 1 is bij een beroepsprocedure van dienovereenkomstige toepassing.

(3) De buitenlander dient op zijn verplichtingen overeenkom- stig lid 1 alsook op zijn essentiële rechten en verplichtingen overeenkomstig deze wet te worden gewezen, in het bijzonder op de verplichtingen krachtens de artikelen 44a, 48, 49 en 81 alsmede op de mogelijkheid overeenkomstig artikel 11, lid 1, derde zin, om een aanvraag in te dienen. In het geval van een termijnstelling dient hij te worden gewezen op de gevolgen van het laten verlopen van de termijn.

(4) Indien dit voor de voorbereiding en uitvoering van maatregelen overeenkomstig deze wet en overeenkomstig bepalingen inzake vreemdelingenrecht in andere wetten nood- zakelijk is, kan worden bepaald dat een buitenlander zich persoonlijk moet melden bij de bevoegde autoriteit en de vertegenwoordigingen van de staat waarvan hij vermoedelijk de nationaliteit bezit, en dat hij een medisch onderzoek moet ondergaan om vast te stellen of hij in staat is om te reizen. Indien de buitenlander een verplichting als bedoeld in de eerste zin niet

(3)

nakomt, kan hij worden gedwongen aan deze verplichting te voldoen. Artikel 40, leden 1 en 2, artikel 41 en artikel 42, lid 1, eerste en derde zin, van de Duitse politiewet (Bundespolizei- gesetz) zijn van overeenkomstige toepassing.

ESTLAND

Vereisten inzake identiteitsdocumenten, geldigheid en verificatie van documenten zijn vastgesteld in de wet betreffende identi- teitsdocumenten (bekendgemaakt in de Riigi Teataja (staatsblad) I 1999, 25, 365; 2006, 29, 221), artikelen 5-8 en 17-18 (1).

De vereiste inzake identiteitsdocumenten bij het overschrijden van de staatsgrenzen is vastgesteld in de wet betreffende de staatsgrenzen (bekendgemaakt in Riigi Teataja (staatsblad) I 1994, 54, 902; 2006, 26, 191), artikelen 11 (1) tot 11 (2).

Kennisgeving en verificatie betreffende vreemdelingen wordt geregeld in de vreemdelingenwet (bekendgemaakt in de Riigi Teataja (staatsblad) I 1993, 44, 637; 2007, 9, 44), artikelen 15 tot 15 (1).

GRIEKENLAND

De verplichting voor vreemdelingen die onderdanen zijn van derde landen om in het bezit te zijn van bepaalde titels of documenten of deze bij zich te dragen, is vastgesteld in de artikelen 6 en 8 van wet 3386/2005, waarin de toegang tot en het verblijf in Griekenland van vreemdelingen wordt geregeld.

Artikel 6, lid 1, en lid 2, bepaalt met name dat onderdanen van derde landen die Griekenland binnenkomen, in het bezit moeten zijn van een paspoort en een visum, op voorwaarde dat dit vereist is door geldende internationale verdragen, Gemeen- schapsrecht en nationale bepalingen. Voorts is het op grond van artikel 8, lid 2, van wet 3386/2005 verboden voor onderdanen van derde landen om Griekenland binnen te komen zonder paspoort of enig ander reisdocument dat hun terugkeer naar hun land van herkomst of hun land van doorreis garandeert, en zonder de noodzakelijke documenten die het doel van hun reis rechtvaardigen.

SPANJE

Het Spaanse rechtssysteem legt een verplichting op, zowel voor eigen onderdanen als voor vreemdelingen, om identiteitsbewij- zen bij zich te dragen en te tonen. Deze twee voorschriften zijn vastgesteld in de volgende wetgeving:

a) voor Spaanse onderdanen:

Artikel 2 van koninklijk besluit 1553/2005 van 23 december 2005 betreffende de uitgifte van de nationale identiteitskaart en de elektronische handtekeningcertificaten ervan bepaalt:

1. „Spaanse onderdanen die ten minste 14 jaar oud zijn, zijn verplicht de nationale identiteitskaart te verwerven.”.

2. „Alle personen die verplicht zijn de nationale identiteits- kaart te verwerven, zijn ook verplicht deze te tonen wanneer de overheid of haar gemachtigden daarom verzoeken.”.

Artikel 9 van de organieke wet 1/1992 van 21 februari 1992 betreffende de bescherming van veiligheid van de burgers bepaalt dat alle Spaanse onderdanen het recht hebben om vanaf 14 jaar een nationale identiteitskaart te krijgen, en stelt de verplichting vast dit document te verwerven.

Artikel 20 van dezelfde organieke wet geeft agenten van de veiligheidstroepen en van de instellingen van openbare veiligheid het recht om natuurlijke personen te vragen zich te identificeren op straat met het oog op het voorkomen en het onderzoeken van criminele activiteiten. In het geval van verzet of weigering zijn de bepalingen van het strafwetboek en van het wetboek straf- procesrecht van toepassing.

b) voor vreemdelingen:

Artikel 4, lid 1, van organieke wet 14/2003 van 20 november 2003 tot wijziging van organieke wet 4/2000 van 11 januari 2000 betreffende de rechten en vrijheden van vreemdelingen in Spanje en hun sociale integratie, zoals gewijzigd bij organieke wet 8/2000 van 22 december 2000, voorziet in de verplichting voor vreemdelingen op Spaans grondgebied om in het bezit te zijn van documenten die hun identiteit en hun rechtspositie in Spanje bewijzen.

„Vreemdelingen op Spaans grondgebied hebben het recht en de plicht om de identiteitsdocumenten die hen zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst of van het land waaruit zij komen, en de documenten waaruit hun situatie in Spanje blijkt, bij zich te houden.”

Artikel 100, lid 2, van koninklijk besluit 2393/2004 van 30 december 2004 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van organieke wet 4/2000 van 11 januari 2000 betreffende de rechten en vrijheden van vreemdelingen in Spanje en hun sociale integratie bepaalt:

„Vreemdelingen zijn verplicht documenten waaruit hun identiteit en hun rechtspositie in Spanje blijken te tonen, wanneer zij daarom door de autoriteiten of door hun gemachtigden worden verzocht.”.

Artikel 11 van organieke wet 1/1992 van 21 februari 1992 betreffende de bescherming van de veiligheid van de burgers bepaalt dat het voor vreemdelingen op Spaans grondgebied verplicht is om documenten bij zich te dragen waaruit hun identiteit en hun rechtspositie in Spanje blijkt.

FRANKRIJK

De Franse wetgeving voorziet in deze verplichting op grond van artikel L.611-1 van het wetboek betreffende het binnenkomen en het verblijf van vreemdelingen en betreffende het asielrecht (Code de l'entrée et du séjour des étrangers et du droit d'asile, CESEDA), dat bepaalt dat los van of na een identiteitscontrole, personen met een vreemde nationaliteit op verzoek van officieren van gerechtelijke politie en onder toezicht van deze laatste, van agenten en hulpagenten van gerechtelijke politie, titels of documenten moeten kunnen voorleggen waarmee zij op het Franse grondgebied mogen reizen en verblijven.

(4)

ITALIË

De nationale wetgeving voorziet in artikel 3 van „Testo Unico Leggi di Pubblica Sicurezza” van 18 juni 1931 nr. 773 (T.U.L.P.S.) de mogelijkheid om over een identiteitsdocument te beschikken.

Het bovengenoemde artikel bepaalt: „Overeenkomstig het door de minister van binnenlandse zaken opgestelde model, geeft de burgemeester een identiteitskaart af aan personen die ouder zijn dan vijftien jaar en hun verblijfplaats in de gemeente hebben, wanneer zij daartoe een aanvraag indienen.”.

Wat de verplichting om een identiteitsdocument bij zich te dragen betreft, bepaalt artikel 4 van het bovengenoemde T.U.L.P.S. dat de politieautoriteiten, binnen hun rechtsgebied, een gevaarlijk persoon of verdachte het bevel kunnen geven om zich van een identiteitskaart te voorzien en deze te tonen telkens politiemannen daarom vragen.

Uit onderzoek van deze artikelen blijkt dat de verplichting om het bovengenoemde document bij zich te dragen, alleen betrekking heeft op een gevaarlijke persoon of een verdachte;

de andere personen (niet gevaarlijk en niet verdacht) hebben alleen de in artikel 651 van het strafwetboek vastgestelde verplichting om aan een openbaar ambtenaar informatie te verschaffen over hun persoonlijke identiteit, toestand of over persoonlijke hoedanigheden wanneer de ambtenaar daarom verzoekt.

Een rechtmatig in het land verblijvende vreemdeling heeft het recht om te worden ingeschreven op de dienst inschrijvingen van de gemeente waar hij verblijft en het recht om een identiteitskaart te hebben, die niet geldig is om het land te verlaten.

CYPRUS

Het deel van Verordening (EG) nr. 562/2006 bepaalt dat de afschaffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen geen afbreuk doet aan de mogelijkheid voor de lidstaten om personen wettelijk te verplichten in het bezit te zijn van bepaalde titels of documenten en deze bij zich te dragen.

De Republiek Cyprus heeft een dergelijke bepaling in haar nationale wetgeving. Krachtens de wet betreffende de inschrijving van bewoners van 2006 (L.13(I)/2006) kan elk lid van de politie tijdens zijn dienst, elk lid van een voor registratie bevoegde overheid of elke andere persoon die schriftelijk door de directeur van het departement migratie en burgerlijke registratie is gemachtigd, elke persoon verzoeken zijn/haar persoonlijke identiteitskaart voor te leggen. Wanneer deze persoon dit niet doet binnen een specifieke termijn, maakt hij/zij zich schuldig aan een misdrijf dat strafbaar is met een maximale gevangenis- straf van één jaar of met een boete van maximaal duizend pond of met beide straffen. Voorts kan overeenkomstig artikel 28 van de politiewet (L.73(I)/2004) elke politieman overgaan tot het staande houden, vasthouden en fouilleren van elke persoon, i) die hij/zij een bepaalde handeling of activiteit ziet uitvoeren, ii) die hij/zij verdenkt van een bepaalde handeling of activiteit uit te voeren of van het in bezit hebben van iets of iii) die hij/zij ziet in het bezit van iets waarvoor onder geldend recht een vergunning is vereist en elke politieman mag van deze laatste persoon eisen dat hij die vergunning voorlegt.

LETLAND

Besluit van het kabinet van ministers van de Republiek Letland nr. 499 van 4 november 2002 „Besluit betreffende de regeling inzake het grensgebied en de grensstrook van de Republiek Letland” bepaalt dat alle personen vanaf de leeftijd van vijftien jaar in het bezit moeten zijn van persoonlijke identiteits- documenten wanneer zij in de grensstrook verblijven (die maximaal 2 km breed is, te meten vanaf de staatsgrens) langs de landgrens van de Republiek Letland. De wetgeving van de Republiek Letland voorziet niet in andere gevallen waarin personen voortdurend verplicht zijn identiteitsdocumenten bij zich te dragen.

LITOUWEN

Volgens de Litouwse wetgeving is er geen verplichting voor Litouwse en EU-burgers om persoonlijke titels en documenten bij zich te dragen.

Volgens artikel 17, lid 5, van de wet betreffende de staatsgrens en de bescherming ervan moeten alle burgers in de grenszone identiteitsdocumenten bij zich dragen.

Alle Litouwse burgers die ouder zijn dan 16, moeten een nationale identiteitskaart of paspoort aanvragen en bezitten.

Volgens de wet betreffende de rechtspositie van vreemdelingen moeten alle EU-onderdanen in het bezit zijn van identiteits- documenten en alle onderdanen van derde landen in het bezit zijn van identiteitsdocumenten en deze bij zich dragen.

LUXEMBURG

Vreemdelingen zijn verplicht steeds hun verblijfsvergunning bij zich te dragen.

HONGARIJE

Artikel 61, lid 3, van wet XXXIX van 2001 over de binnenkomst en het verblijf van vreemdelingen bepaalt dat alle vreemdelingen

— op verzoek van de autoriteiten — hun reisdocumenten, verblijfsvergunning of documenten ter identificatie moet kunnen voorleggen.

MALTA

Er moet worden op gewezen dat de immigratiewet (Cap. 217) momenteel bepaalt dat het bij binnenkomst in het land vereist is een paspoort of ander relevant document voor te leggen. Er zijn echter geen rechtsbepalingen waaruit blijkt dat dergelijke documenten steeds door de betrokken personen bij zich moeten worden gedragen.

In de praktijk kunnen de nationale autoriteiten echter onder- danen van derde landen verzoeken om zo nodig de relevante documenten voor te leggen. Daarom worden zij geacht die documenten steeds bij zich te houden tijdens hun verblijf in Malta.

(5)

NEDERLAND

In Nederland is een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, krachtens de wet op de identificatieplicht verplicht op de eerste vordering een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden (toonplicht). Hetzelfde geldt voor vreemdelingen.

Artikel 4.21 van het vreemdelingenbesluit (of „Vb”) wijst de documenten aan die een vreemdeling kan gebruiken ter vast- stelling van zijn identiteit overeenkomstig artikel 50 lid 1, van de vreemdelingenwet. Dat artikel maakt een onderscheid tussen volgende groepen:

— vreemdelingen die rechtmatig verblijven op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd;

— vreemdelingen die rechtmatig verblijven als gemeenschaps- onderdaan;

— personen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor asielzoeker voor bepaalde tijd hebben ingediend;

— andere vreemdelingen dan die welke hierboven zijn vermeld.

Meer specifiek gaat het om de volgende categorieën:

a. vreemdelingen die rechtmatig verblijven op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd (artikel 8, onder a tot en met d, Vw) verkrijgen als identiteitsbewijs een afzonderlijk verblijfsdocument con- form bijlage 7a tot en met 7d VV;

b. voor onderdanen van de EU/EER en Zwitserland die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8 onder e, Vw:

een geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart.

Voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8 onder e, Vw maar een andere nationaliteit hebben:

— een geldig nationaal paspoort met een voor inreis benodigd visum, indien na inreis nog geen drie maanden zijn verstreken;

— een geldig nationaal paspoort met een stempel van de inreis, indien voor inreis geen visum benodigd is en na inreis nog geen drie maanden zijn verstreken;

— een geldig nationaal paspoort met een verklaring dat een verblijfsdocument is aangevraagd, indien na afgifte van de verklaring nog geen zes maanden zijn verstreken;

— een verblijfsdocument conform bijlage 7e VV;

c. vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben inge- diend worden in de opvangvoorziening in het bezit gesteld van een identiteitsdocument conform bijlage 7f VV;

d. vreemdelingen die op grond van artikel 8, onder j, Vw rechtmatig verblijven omdat tegen de uitzetting beletselen

bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw, en vreemdelingen die rechtmatig verblijven vanwege een vertrekmoratorium krijgen als identiteitsbewijs het verblijfsdocument conform bijlage 7f2 VV (W2-document), voor zover zij niet reeds in het bezit zijn van een geldig document voor grens- overschrijding;

e. (vermoedelijke) slachtoffers mensenhandel die rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder k, Vw hebben, worden in het bezit gesteld van het verblijfsdocument conform bijlage 7f2 VV (W2-document), voor zover zij niet reeds in het bezit zijn van een geldig document voor grens- overschrijding;

f. amv’s die in afwachting zijn van een beslissing op de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van de eerder onder die beperking verleende verblijfs- vergunning worden in het bezit gesteld van het verblijfs- document conform bijlage 7f2 VV (W2-document), voor zover zij niet reeds in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding;

g. andere vreemdelingen.

Voor andere vreemdelingen is als identiteitsdocument aange- wezen een ingevolge de Vw voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan wel een geldig document voor grensoverschrijding waarin een geldig visum is aangetekend. De voor het hebben van toegang tot Nederland vereiste documenten voor grensoverschrijding zijn aangewezen bij artikel 2.3 Vb. Deze bepaling is niet alleen van toepassing op vreemdelingen aan wie gedurende de vrije termijn verblijf is toegestaan, maar ook op vreemdelingen die illegaal in ons land verblijven. Enkel in zeer bijzondere omstandigheden, waarbij met name gedacht moet worden aan het feit dat betrokkene al is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan aanleiding bestaan alsnog een W2-document te verstrekken.

Voor transitpassagiers geldt de speciale regeling van artikel 2.4 Vb. Voor vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfs- document van een andere Schengenstaat geldt dat zij zich voor ten hoogste drie maanden visumvrij in het Schengengebied mogen verplaatsen. Zij dienen hierbij in het bezit te zijn van een geldig reisdocument.

Artikel 50 van de vreemdelingenwet

1. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambte- naren belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststel- ling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.

Degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen als bedoeld in het tweede en vijfde lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden de documenten aangewezen waarover een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.

(6)

2. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, mag hij worden over- gebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.

3. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddel- lijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.

4. Indien nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden persoon geen rechtmatig verblijf heeft, kan de in het tweede en derde lid bepaalde termijn door de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee respectievelijk door de korpschef, bevoegd ter plaatse waar die persoon zich bevindt, in het belang van het onderzoek met ten hoogste acht en veertig uren worden verlengd.

5. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de opgehouden persoon aan diens kleding of lichaam te onder- zoeken, alsmede zaken van deze persoon te doorzoeken.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gegeven omtrent de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel.

Artikel 4.21 van het vreemdelingenbesluit van 2000

1. Als documenten in de zin van artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet, worden aangewezen:

a. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model is vastgesteld bij ministeriële regeling;

b. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8 onder e, van de Wet: een geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart, indien zij de nationaliteit van een staat bezitten als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, of, indien zij een zodanige nationaliteit niet bezitten:

1o. een geldig nationaal paspoort met een voor inreis benodigd visum, indien na inreis nog geen drie maanden zijn verstreken;

2o. een geldig nationaal paspoort met een stempel van de inreis, indien voor inreis geen visum benodigd is en na inreis nog geen drie maanden zijn verstreken;

3o. een geldig nationaal paspoort met een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 8.13, vierde lid, indien na afgifte van de verklaring nog geen zes maanden zijn verstreken; of

4o. een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verblijfs- document als bedoeld in artikel 8.13, vijfde lid, dan wel artikel 8.20, eerste lid;

c. voor vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, hebben ingediend: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model is vastgesteld bij ministeriële regeling;

d. voor vreemdelingen, anders dan bedoeld onder c, die rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f, g, h, j, of k, van de Wet hebben en die niet beschikken over een ingevolge de Wet vereist geldig document voor grens- overschrijding: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, dat is voorzien van een inlegvel als bedoeld in artikel 4.29, derde lid, waarop de verblijfs- rechtelijke positie is aangetekend;

e. voor andere vreemdelingen: een ingevolge de Wet voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding dan wel een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aange- tekend of waarin een aantekening omtrent de verblijfs- rechtelijke positie is geplaatst.

2. Geen document, anders dan bedoeld in het eerste lid, onder a of b, wordt verstrekt aan kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar, tenzij zij er naar het oordeel van Onze Minister een redelijk belang bij hebben in het bezit van zulk een document te worden gesteld.

3. Op het ingevolge het eerste lid, onder a tot en met d, afgegeven document wordt aangetekend of het de vreemdeling toegestaan is arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellings- vergunning is vereist.

4. Indien aan het verblijf in Nederland van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde vreemdelingen een beperking als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, is verbonden, wordt op het document de aantekening „beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht” gesteld.

OOSTENRIJK

Artikel 2 van de federale wet betreffende het paspoortsysteem voor Oostenrijkse burgers (paspoortwet van 1992), Oostenrijks staatsblad (BGBl.) 1992/839 in de versie in BGBl. I 2006/44

Binnenkomen in en verlaten van het land

(1) Bij gebrek aan een specificatie in intergouvernementele overeenkomsten of andersluidende internationale praktijken, hebben Oostenrijkse staatsburgers (burgers) een geldig reis- document (paspoort of equivalent van paspoort) nodig om de federale republiek binnen te komen of te verlaten. Niettegen- staande zijn/haar verantwoordelijkheid overeenkomstig arti- kel 24, lid 1, mag een burger die niet in het bezit is van een geldig reisdocument, maar wel in staat is zij/haar staatsburger- schap en zijn/haar identiteit aan te tonen, de toegang niet worden ontzegd.

(7)

(2) Als en voor zover de federale regering intergouvernemen- tele overeenkomsten mag sluiten op grond van artikel 66, lid 2, van de Oostenrijkse federale grondwet (B-VG), mag zij, om reizen naar het buitenland te vergemakkelijken, internationale overeen- komsten sluiten die burgers toestaan naar andere staten te reizen en binnen te komen in de federale republiek op grond van andere documenten dan die vermeld in paragraaf 1. Op voorwaarde dat zij het reizen naar grensgebieden van buurstaten van de republiek Oostenrijk vergemakkelijken, kunnen dergelijke overeenkomsten specifieke bepalingen bevatten om dergelijke vergemakkelijking alleen van toepassing te laten zijn op burgers die hun verblijfplaats of woonplaats hebben in grensgebieden van de republiek.

Overeenkomsten in de zin van artikel 2, lid 2, van PassG:

— Overeenkomst tussen de Republiek Oostenrijk en de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië betreffende plaatselijk grensverkeer (nu de Republiek Slovenië), Oosten- rijks staatsblad nr. 379/1968 in de versie van Oostenrijks staatsblad nr. 143/1996 — zie de artikelen 3, 4 en 7 (momenteel onder herziening)

— Overeenkomst tussen de Republiek Oostenrijk en de Zwitserse Bondsstaat over het grensoverschrijdingen van passagiers in plaatselijk grensverkeer, Oostenrijks staatsblad nr. 164/1974 — zie de artikelen 2-4 en 7-9

Artikel 15 van de Oostenrijkse federale wet over het inzetten van vreemdelingenpolitie, de afgifte van documenten aan vreemdelingen en de afgifte van toegangsdocumenten (Wet betreffende vreemdelingenpolitie 2005 — FPG), Oostenrijks staatsblad I nr. 100/2005

Voorwaarde voor rechtmatige toegang tot de Federale Republiek (1) Bij gebrek aan een andersluidende bepaling in federale wetgeving of in internationale overeenkomsten of aan anders- luidende internationale praktijken, hebben vreemdelingen een geldig reisdocument nodig om rechtmatig toegang te hebben tot de Federale Republiek (paspoortverplichting).

Andere reisdocumenten in de zin van artikel 15, lid 1, FPG:

— Vreemdelingenpaspoort (artikelen 88 tot 93 FPG)

— Reisdocumenten overeenkomstig het Verdrag van Genève (artikel 94 FPG)

— Fotografische identiteitskaarten voor houders van voor- rechten en immuniteiten (artikel 95 FPG)

— Nood-reisdocument voor burgers van een lidstaat van de Europese Unie (artikel 96 FPG)

— Reisdocument voor het repatriëring van burgers van derde landen (§ 97 FPG)

Artikel 16 van de wet betreffende vreemdelingenpolitie van 2005 (FPG), Oostenrijks staatsblad I nr. 100/2005

Algemene voorwaarden voor de paspoortverplichting

(1) Wanneer het openbaar belang, met name op het gebied van het paspoort en vreemdelingenpolitie en buitenlands beleid dat vereist, kan de federale minister van binnenlandse zaken, in overleg met de federale minister van buitenlandse zaken een regeling uitvaardigen om bepaalde soorten reisdocumenten, afgegeven door andere staten dan die welke partij zijn bij het Verdrag, als ongeschikt aan te wijzen om te voldoen aan de paspoortverplichting.

(2) Vreemdelingen die zijn ingeschreven op grond van gedeelde reisdocumenten kunnen het land alleen binnenkomen of verlaten in het gezelschap van de houder van dat reisdocument waarop zij zijn ingeschreven. Dit is niet van toepassing in het geval van maatregelen door middel van verwijdering of overbrenging naar het buitenland overeenkomstig Hoofdstukken 5 tot 10.

(3) Vreemdelingen waaraan een collectief paspoort is afge- geven, voldoen aan de paspoortverplichting, maar zij kunnen het land alleen samen binnenkomen of verlaten. Elk lid van het reizend gezelschap moet in het bezit van een door de overheid afgegeven document waaruit zijn/haar identiteit blijkt. Dit is niet van toepassing in het geval van maatregelen door middel van verwijdering of overbrenging naar het buitenland overeenkom- stig Hoofdstukken 5 tot 10.

Artikel 17 van de wet betreffende vreemdelingenpolitie van 2005 (FPG), Oostenrijks staatsblad I nr. 100/2005

Beperking van paspoortverplichting

(1) Als en voor zover de federale regering intergouvernemen- tele overeenkomsten mag sluiten op grond van artikel 66, lid 2, van de Oostenrijkse federale grondwet (B-VG), mag zij er, op grond van wederzijdsheid mee instemmen dat aan de paspoort- verplichting onderworpen vreemdelingen het land mogen binnenkomen, tijdelijk in de federale republiek mogen verblijven en het land mogen verlaten op grond van andere reisdocumenten dan die vermeld in artikel 15, lid 1, en artikel 16, lid 3. Dergelijke vreemdelingen voldoen aan de paspoortverplichting.

(2) Overeenkomsten op grond van lid 1, die bedoeld zijn om het reizen naar de grensgebieden van de Republiek Oostenrijk te vergemakkelijken, kunnen bepalen dat vreemdelingen die het land zijn binnengekomen op basis van een reisdocument van die aard in de grensgebieden van de republiek Oostenrijk mogen verblijven. In dergelijke gevallen kan de internationale overeen- komst ook specificeren dat het document dat bedoeld is voor de binnenkomst in het land, tijdelijk verblijf in het land en verlaten van het land, gecontrasigneerd moet worden door een Oosten- rijkse overheid.

(3) Wanneer het algemeen belang dat vereist kan de federale minister van binnenlandse zaken, in overleg met de federale minister van buitenlandse zaken, een regeling vaststellen om te bepalen dat sommige aan een paspoortverplichting onderwor- pen vreemdelingen de Federale Republiek Oostenrijk mogen binnenkomen, daar tijdelijk mogelijk verblijven en het land mogen verlaten op grond van andere documenten. Dergelijke vreemdelingen voldoen aan de paspoortverplichting.

(8)

(4) Burgers van de EER en Zwitserse staatsburgers kunnen ook aan de paspoortverplichting voldoen met een identiteitskaart en kunnen het land binnenkomen, daar tijdelijk verblijven en het land verlaten op grond van een reisdocument van die aard.

Overeenkomsten in de zin van artikel 17, lid 1, van PFG:

Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, Oostenrijks staatsblad III nr. 135/1998 in de versie in Oosten- rijks staatsblad III nr. 96/1999 juncto Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige aan het Partnerschap voor de Vrede deelnemende Staten nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, Oostenrijks staatsblad III nr. 136/1998 in de versie bekendgemaakt in het Oostenrijks staatsblad III nr. 178/1998 — zie artikel III, lid 1, van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten.

Overeenkomsten in de zin van artikel 17, lid 2, van PFG: (zie overeenkomsten in de zin van artikel 2, lid 2, van de Oostenrijkse paspoortwet (PassG))

Artikel 18 van de wet betreffende vreemdelingenpolitie van 2005 (FPG), BGBl. I Nr. 100/2005

Uitzonderingen op de paspoortverplichting

(1) Vreemdelingen zijn niet aan een paspoortverplichting onderworpen wanneer

1. een verklaring van aanneming (artikel 19) werd afgegeven;

2. een tijdelijk verblijfsrecht werd verleend overeenkomstig de Oostenrijkse wet betreffende het vestigingsrecht en het recht op tijdelijk verblijf, in gevallen waarin de vreemdeling geen reisdocumenten heeft, of

3. via vervoer (artikel 48).

(2) Aan vreemdelingen, waaraan asielrecht werd verleend of die recht hebben op aanvullende bescherming in Oostenrijk en die geen geldige reisdocumenten hebben maar in staat zijn om prima facie bewijs te leveren van hun identiteit — ongeacht hun verantwoordelijkheid overeenkomstig artikelen 120 en 121 — mag niet de toegang tot het land worden ontzegd.

Artikel 19 FPG — Verklaring van aanneming

(1) Een verklaring van aanneming wordt opgesteld op verzoek van een bevoegde overheid van een andere staat voor elke vreemdeling die gedwongen wordt verwijderd uit de genoemde staat en naar Oostenrijk wordt gebracht en die Oostenrijk op grond van een internationale overeenkomst (lid 4), een verdaag van de Europese Gemeenschap of een internationale praktijk moet aannemen.

(2) De verklaring van aanneming moet uitdrukkelijk als dusdanig worden genoemd; de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling moeten eruit blijken.

(3) Bij gebrek aan een andersluidende bepaling in een internationale overeenkomst of in een verdrag van de Europese Gemeenschap, moet de geldigheidsperiode van de verklaring van aanneming in overeenstemming zijn met de duur die nodig is voor de terugkeer van de vreemdeling; een bepaalde grens- doorlaatpost of een bepaalde plaats in een staat die partij is bij het Verdrag moet worden aangewezen voor binnenkomst in het land.

(4) Als en voor zover de federale regering intergouvernemen- tele overeenkomsten mag sluiten op grond van artikel 66, lid 2, van de Oostenrijkse federale grondwet (B-VG), mag zij er, op grond van wederzijdsheid mee instemmen dat mensen die een andere staat onrechtmatig zijn binnengekomen of die niet of niet langer de voorwaarden voor binnenkomst of tijdelijk verblijf in dat land vervullen, de federale republiek opnieuw mogen binnenkomen (overeenkomst van heraanneming).

Artikel 23 van de wet betreffende vreemdelingenpolitie van 2005 (FPG), Oostenrijks staatsblad I nr. 100/2005

Medisch attest

(1) Om te vermijden dat de volksgezondheid in gevaar komt, kan de federale minister van volksgezondheid en vrouwenzaken een regeling vaststellen waarin bepaalde staten worden aange- wezen waarin er een aanzienlijk toegenomen risico bestaat van infectie met

1. een ziekte waarvan aangifte verplicht is, en gemakkelijk overdraagbaar in normaal sociaal contact (ernstige ziekte) in de zin van de Oostenrijkse epidemiewet (Epidimiegesetz) 1950, Oostenrijks staatsblad nr. 186/1950,

2. elke andere ernstige infectieziekte die niet aangifteplichtig of meldingsplichtig is, of

3. tuberculose die aangifteplichtig is in de zin van artikel 3, onder a) van de Oostenrijkse tuberculosewet Oostenrijks staatsblad nr. 127/1968,

en als gevolg waarvan het risico bestaat dat een grote groep mensen wordt blootgesteld aan aanhoudend en ernstig gevaar.

(2) Vreemdelingen die tijdelijk inwoner van een volgens (1) aangewezen staat zijn geweest gedurende zes maanden onmid- dellijk voorafgaand aan hun binnenkomst in de federale republiek hebben recht op de afgifte van een visum op voorwaarde dat zij een medisch attest voorleggen waaruit blijkt dat zij geen drager zijn van de onder (1) vermelde ziekten.

(3) In de regeling moet die ziekte die de onder (1) vermelde voorwaarden vervult, worden geïdentificeerd, alsook de inhoud en de geldigheidsduur van het medisch attest.

POLEN

Polen heeft geen specifieke regeling vastgesteld betreffende het in bezit hebben of bij zich dragen van identiteitstitels en -do- cumenten.

(9)

PORTUGAL

Artikel 2, lid 1, van wet nr. 5/95 van 21 februari 1995 (wet houdende de verplichting om identiteitsdocumenten bij zich te dragen) bepaalt: „Burgers die ouder zijn dan zestien jaar moet identiteitsdocumenten bij zich dragen telkens wanneer zij zich op een openbare plaats, een voor het publiek toegankelijke plaats of een plaats onder politietoezicht bevinden.”.

Artikel 2, lid 2, van dezelfde wet bepaalt: „Voor de toepassing van lid 1 worden de volgende documenten als identiteitsdocumenten beschouwd:

(a) een identiteitskaart of paspoort, voor Portugese staats- burgers;

(b) een verblijfsvergunning, identiteitskaart of paspoort, voor onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeen- schap;

(c) een verblijfsvergunning, identiteitskaart of paspoort voor vreemdelingen, voor onderdanen van niet-EU-landen.”.

SLOVENIË

Vreemdelingen moeten hun identiteit bewijzen door middel van een buitenlands reisdocument, persoonlijke identiteitskaart of ander geschikt document dat is opgelegd in het land van de vreemdeling en dat de identiteit van een vreemdeling bewijst, een reisdocument voor vreemdelingen, een persoonlijke identiteits- kaart voor vreemdelingen, een identiteitskaart voor grensover- schrijding, of een ander, door een overheid afgegeven openbaar document, dat een foto bevat en op basis waarvan het mogelijk is om de identiteit van de vreemdeling na te gaan. Op verzoek van een politieagent moeten vreemdelingen hun identiteit bewijzen door middel van de bovengenoemde documenten en ook een vergunning voorleggen waaruit blijkt dat zij rechtmatig de Republiek Slovenië zijn binnengekomen en daar verblijven (artikel 75 Ztuj-1-UPB3, Ur. l. RS (Sloveens staatsblad) No 107/

2006).

Vreemdelingen zijn strafbaar met een boete van 20 000 SIT (83,46 EUR) voor het niet-voorleggen, op verzoek van een politieagent, van een document dat bewijst dat zij rechtmatig het land mogen binnenkomen en daar verblijven of voor het niet- voorleggen, op verzoek van een politieagent, van een bewijs van hun identiteit (artikel 97, lid 3, en lid 4, Ztuj).

SLOWAKIJE

Ingeval de grenscontrole aan de binnengrenzen wordt afgeschaft, kunnen de lidstaten, overeenkomstig artikel 21, onder c) en d), van de Schengengrenscode, bij wet een verplichting vaststellen om in het bezit te zijn van titels en documenten of om deze bij zich te dragen en een verplichting voor onderdanen van derde landen om hun aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat te melden overeenkomstig artikel 22 van de Schengen- uitvoeringsovereenkomst. Na de afschaffing van de grenscontrole zal de verplichting voor onderdanen van derde landen (analoog met de verplichting voor Slowaakse onderdanen), om in het bezit te zijn van een geldig reisdocument (zo nodig met inbegrip van een visum) een identiteitskaart of een verblijfsvergunning tijdens

een verblijf de Slowaakse Republiek, wellicht worden behouden.

De registratieverplichting voor vreemdelingen in de zin van artikel 49, lid 2, van Wet nr. 48/2002 Coll. zal ook worden behouden.

FINLAND

Vreemdelingenwet (301/2004) Artikel 13 — Paspoorten

Bij binnenkomst en verblijf in Finland moeten vreemdelingen over een geldig paspoort beschikken, afgegeven door de autoriteiten van hun land van herkomst of land van verblijf, dat op verzoek moet worden getoond aan grenscontrolediensten en aan politie.

In de nationale wetgeving is er geen verplichting om titels en documenten bij zich te dragen tijdens het bezoek aan het land.

ZWEDEN

Nationale bepalingen in verband met artikel 21, onder c), zijn vastgesteld in hoofdstuk 9, artikel 9 van de vreemdelingenwet.

Artikel 9

Een in Zweden wonende vreemdeling is verplicht om op verzoek van een politieagent een paspoort voor te leggen of een ander document dat aantoont dat hij/zij het recht heeft om in Zweden te verblijven. De vreemdeling is ook verplicht om zich, als antwoord op een oproeping van de immigratiedienst of van de politie, aan te melden bij die dienst of bij de politie en informatie te verschaffen over zijn/haar aanwezigheid in Zweden. Wanneer de vreemdeling dit niet doet, kan hij of zij door de politie worden opgepakt. Wanneer, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling of om een andere reden, kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet op de oproeping zou antwoorden, kan hij of zij zonder voorafgaande oproeping worden opgepakt.

De kustwacht is verplicht om samen te werken inzake controleactiviteiten van de politie, hoofdzakelijk via de controles die zij uitvoert op en in verband met zeevervoer. Wanneer de controle door de kustwacht wordt uitgevoerd, moet een paspoort of ander document worden getoond aan de ambtenaar van de kustwacht.

Controles die op grond van de eerste en tweede alinea worden uitgevoerd, mogen alleen doorgang vinden wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de vreemdeling niet het recht heeft om in Zweden te verblijven of wanneer er andere bijzondere redenen zijn voor een controle.

ROEMENIË

Artikel 104 van de vreemdelingenwet nr. 194/2002 bepaalt:

(1) De verblijfsvergunning bewijst de identiteit van de vreemde- ling en het bestaan van zijn/haar recht om in Roemenië te verblijven, alsook de duur en het doel waarvoor het recht hem/haar werd verleend.

(10)

(2) De houder van een verblijfsvergunning is verplicht om die steeds bij zich te dragen, niet weg te geven en te tonen aan de bevoegde autoriteiten telkens hij/zij daarom wordt verzocht.

IJSLAND

Overeenkomstig nationale wetgeving zijn IJslandse staatsburgers niet wettelijk verplicht om identiteitstitels- of documenten bij zich te dragen. Overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de politiewet kan de politie echter een persoon (met IJslandse of vreemde nationaliteit) verzoeken om zijn/haar naam, persoonlijk identificatienummer en adres op te geven, en om een identi- teitsdocument voor te leggen als bewijs daarvan.

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de vreemdelingenwet nr. 96/

2002 moet een vreemdeling die in IJsland aankomt, tenzij de minister van justitie andersluidende regels heeft uitgevaardigd, een paspoort of een ander als reisdocument erkend identiteits- document bezitten. Overeenkomstig artikel 53 van dezelfde wet moet elke vreemdeling, wanneer de politie daarom verzoekt, zijn identiteitsdocumenten tonen en zo nodig informatie verschaffen waarmee zijn identiteit en de rechtmatigheid van zijn verblijf in IJsland kunnen worden nagegaan.

De minister van justitie kan beslissen dat andere vreemdelingen dan Deense, Finse, Noorse en Zweedse staatsburgers bij hun verblijf in IJsland steeds paspoorten of andere persoonlijke

identiteitsdocumenten bij zich moeten dragen. De minister kan andere vreemdelingen uitsluiten van deze verplichting.

Zoals reeds vermeld, beschikken de IJslandse autoriteiten over voldoende mogelijkheden om een vreemdeling te verplichten om in het bezit te zijn van titels en documenten of deze bij zich te dragen, zowel bij aankomst in IJsland als tijdens zijn verblijf in het land. De afschaffing van de grenscontrole aan de interne grenzen heeft geen invloed op de tenuitvoerlegging van deze bepalingen.

NOORWEGEN

In artikel 44, eerste lid, van de immigratiewet (wet betreffende de toegang van vreemdelingen tot het Koninkrijk Noorwegen en hun verblijf aldaar van 24 juni 1988 nr. 64) wordt deze kwestie behandeld. In deze bepaling is vastgesteld:

Wanneer de politie daarom verzoekt, moet elke vreemde onderdaan zijn identiteit bewijzen en zo nodig informatie verschaffen om de identiteit van de vreemdeling vast te stellen en de rechtmatigheid van zijn verblijf in het Koninkrijk.

Daarom bestaat er volgens deze bepaling een verplichting voor vreemde onderdanen om in het bezit te zijn van identiteits- documenten en deze bij zich te dragen. Er bestaat geen equivalente verplichting voor nationale onderdanen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3.2.2.2 Ten aanzien van het corrigerende deel wordt in het voorstel voor een verordening gesteld dat de handhaving wordt aangescherpt door de invoering van een nieuwe

Om te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is van een steekproef gebruik te maken en, indien dit het geval is, deze te kunnen samenstellen, verzoekt de Commissie

(5) Op basis van de ontwerplijst die met instemming van elke van de betrokken lidstaten door de Commissie is opgesteld en waarop ook de gebieden met prioritaire

Na de goedkeuring door de Europese Commissie van het EU-actieplan voor de circulaire economie blijft het EESC zich inspan- nen om de overgang naar een circulaire economie in Europa

streefd een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen wat betreft de behoefte aan vrije toegankelijkheid en betaalbaarheid voor patiënten, de totstandbrenging van een interne

(12) Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de lidstaten om de geaggregeerde niveaus van de elektromagnetische velden te bepalen die resulteren uit de

(23) Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de bestrijding van de drie voornaamste over- draagbare ziekten in het kader van de armoedebestrij- ding, met name in

Organisatie (Artikel 4 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 73/2008 van de Raad — Statuten van de gemeenschappelijke onderneming voor de uitvoering van het