• No results found

DEFINITIEF RAPPORT VAN HET ONDERZOEK IN HET KADER VAN DE VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE PEUTERSPEELZAAL DOENJA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DEFINITIEF RAPPORT VAN HET ONDERZOEK IN HET KADER VAN DE VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE PEUTERSPEELZAAL DOENJA"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VVE-RAPPORT

DEFINITIEF RAPPORT VAN HET ONDERZOEK IN HET KADER VAN

DE VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE PEUTERSPEELZAAL DOENJA

Locatie(s) :Peuterspeelzaal Doenja

Plaats :3135 RV Vlaardingen

Reg.nr. :3187333 Onderzoeksnummer :15128

Datum onderzoek :6 – 9 – 2011 Datum vaststelling rapport :4 – 11 – 2011

(2)

1. INLEIDING

Dit rapport is het verslag van een onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE). VVE is bedoeld voor jonge kinderen die

onvoldoende zijn toegerust voor een soepele instroom in groep 3 van het basisonderwijs, waardoor ze grote kans lopen om achterop te raken.

In dit rapport worden de volgende onderwerpen besproken:

 De voorwaarden van VVE

 De ouders

 De kwaliteit van de educatie

 Het VVE-programma, zoals dat wordt aangeboden

 Het pedagogisch klimaat

 Het educatief handelen

 De ontwikkeling, zorg en begeleiding

 De kwaliteitszorg

 De doorgaande lijn tussen de voor- en vroegschool

 De resultaten van VVE

Elk van de VVE-kwaliteitsaspecten is uiteengelegd in indicatoren. Als een indicator beoordeeld wordt, gebeurt dat doorgaans met de volgende oordelen:

1. Staat in de kinderschoenen: verbeteringen zijn dringend nodig

Deze kwalificatie geeft aan dat er écht iets verbeterd dient te worden.

2. Enigszins ontwikkeld: verbeteringen zijn wenselijk

Deze kwalificatie geeft aan dat het wenselijk is dat iets verbeterd wordt.

3. Voldoende

4. Goed ontwikkeld: een voorbeeld voor anderen

Deze kwalificatie geeft aan dat dit aspect in orde is, en wel op een zodanige manier dat andere voor- en/of vroegscholen hiervan kunnen leren.

Opbouw van het rapport

Hoofdstuk 2 beschrijft het totaalbeeld van het onderzoek. De beoordeelde onderwerpen

(indicatoren) staan in hoofdstuk 3, met eerst de oordelen en daarna een toelichting als dat nodig is. Als er op basis van dit onderzoek afspraken gemaakt zijn, staan die in hoofdstuk 4.

Groepsinformatie peutergroepen Doenja:

Er zijn in totaal 37 peuters, waarvan 10 doelgroeppeuters verdeeld over verschillende groepen.

De peutergroepen van Doenja bevatten in totaal ongeveer 27% doelgroepkinderen.

(3)

Op de peuterspeelzaal Doenja heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de stand van zaken van de kwaliteit van de voorschoolse educatie.

Het pedagogisch klimaat is goed ontwikkeld en de leidsters behandelen de peuters met respect en hebben hoge realistische verwachtingen van de peuters. De kinderen zijn zichtbaar op hun gemak en krijgen positieve ondersteuning. Ook geven de leidsters duidelijk aan, wat het effect van het gedrag van de peuter op een andere peuter is en de gedragsgrenzen worden door de leidsters positief onder woorden gebracht.

Het educatief handelen is van hoog niveau en de leidsters zijn zeer bedreven om alle peuters actief te betrekken bij het spel en stellen open vragen en plegen bewust spelinterventies om interactie tussen de peuters te bevorderen. Dit educatief handelen kan als een voorbeeld dienen voor anderen. Wat nog aandacht verdient zijn de verschillende hoeken in de zaal. Deze kunnen aangevuld worden met ‘echte’ materialen, zodat deze nog meer spel- en taaluitlokkend worden.

De zorg voor de kwaliteit van VVE is op organisatieniveau van de Stichting Kinderopvang Vlaardingen opgezet. Hierbij is inhoudelijke aandacht voor de verschillende onderdelen die te maken hebben met de voorschoolse educatie. In de uitvoering op locatieniveau zijn veel onderdelen nog in ontwikkeling en verdient met name de systematische uitwerking van het educatieve aanbod, de interne zorg en de uitvoering van kwaliteitszorg nog de nodige aandacht.

(4)

3. DE OORDELEN MET EEN TOELICHTING ALS DAT NODIG IS

Naam gemeente Vlaardingen

A CONDITIES Psz Doenja

A0.1 Er is een recent GGD-rapport beschikbaar 2

A0.2 In het rapport zijn de basisvoorwaarden voor voorschoolse educatie getoetst - A1 Een integraal VVE-programma

A1.1 Naam/namen van programma(s) Startblokken

A1.2 Wat is de kwaliteit van het programma? 3

A2 De groepsgrootte voldoet aan de maximumeisen (voorschool) 3 A3 Leidster - kind ratio ("dubbele bezetting") 3 A4 Voldoende VVE-tijd

A4.1 De peuters bezoeken de voorschool gedurende voldoende tijd (per week) 3 A4.2 Wat is doorgaans de beginleeftijd voor

VVE? Twee jaar oud

A5 Kwaliteit beroepskrachten

A5.2 Alle beroepskrachten zijn toereikend gekwalificeerd (opleiding) 3 A5.3 Alle beroepskrachten spreken voldoende Nederlands 3 A5.4 Alle beroepskrachten zijn toereikend geschoold (voor het VVE-programma) 2

A5.5 Er is een jaarlijks VVE-opleidingsplan 2

De peuterspeelzaal is begin augustus verhuisd naar de huidige locatie. De GGD heeft op de nieuwe locatie nog geen inspectie uitgevoerd. De inspectie zal september 2011 plaatsvinden (A0.1).

Eén leidster is nog niet gestart met de training voor het VVE-programma (A5.4).

De Stichting SKV beschikt over een opleidingsplan VVE, maar dit is te algemeen en vrijblijvend opgesteld. Hierdoor is er onvoldoende garantie dat alle leidsters met enige regelmaat scholing krijgen om de kwaliteit van de educatie te verhogen en/of te borgen (A5.5).

B OUDERS Psz Doenja

B1 Gericht ouderbeleid 2

B2 Ouders zijn vooraf adequaat geïnformeerd 3

B3 Intake 3

B4 Stimuleren om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen 2 B5 Participatie in VVE-activiteiten in de voorschool 2

B6 Informeren over de ontwikkeling van hun kind 2

B7 Rekening houden met de thuistaal 3

Binnen de voor- en vroegschoolse educatie is de oudercomponent van groot belang. Door ouders ook actief te laten participeren in VVE-activiteiten kan het effect van VVE vele malen vergroot worden, waardoor de kans dat kinderen zonder achterstand aan groep 3 beginnen ook toeneemt (B1). Voor de peuterspeelzaal is het ouderbeleid nog niet voldoende concreet. De gemeente heeft via Stichting Aanzet het ouderbeleid bepaald. De peuterspeelzaal draait in haar activiteiten mee met dit beleid. De Stichting Aanzet stelt een jaarverslag op waarin onder andere aandacht is voor het ouderbeleid en het bereik. Specifieke locaties kunnen echter sterk wisselen in de samenstelling en de informatie- en/of ondersteuningsbehoeften van de ouders. De inspectie mist deze uitwerking voor de ouders van de specifieke locatie.

De ouders geven aan dat zij participeren bij de inloop en dat zij gestimuleerd worden om bij de inloop een bepaald aanbod van activiteiten met hun kinderen te doen. Er worden geen ouderactiviteiten georganiseerd op Doenja. De ouders worden geïnformeerd over het thema door de nieuwsbrief die voorafgaand bij ieder thema wordt uitgedeeld. Hierin zijn nog niet de

(5)

Daarnaast worden er nog weinig suggesties gedaan voor activiteiten thuis die in het verlengde van de thema’s liggen. Een terugkoppeling met de ouders en de kinderen over hoe de activiteiten thuis zouden zijn uitgevoerd door de leidster maakt hier onderdeel van uit. De ouders van doelgroepkinderen maken om verschillende redenen geen gebruik van het aanbod van Stichting Aanzet (B4/B5).

De ouders die de inspectie heeft gesproken merken op dat er nog geen gesprek heeft

plaatsgevonden over de brede ontwikkeling van hun peuter aan de hand van de ‘KIJK!’. Wel heeft bij één ouder een gesprek plaatsgevonden over de mogelijkheid om logopedische hulp voor de peuter te vragen. Om ouders ook echt als partner te betrekken bij het stimuleren van de

ontwikkeling, is het van belang om minstens twee keer per jaar vanaf 2 jaar een oudergesprek te organiseren, waarin de ontwikkeling van de peuter besproken wordt (B6).

C KWALITEIT VAN DE UITVOERING VAN VVE Psz Doenja

C1 Kwaliteit van de educatie: het aangeboden programma

C1.1 Een integraal VVE-programma 3

C1.2 Werken met een doelgerichte planning 2

C1.3 Het aanbod gericht op de taalontwikkeling is voldoende dekkend 2 C1.4 Het aanbod klimt op in moeilijkheidsgraad en er wordt gedifferentieerd 2 C2 Kwaliteit van de educatie: het pedagogisch klimaat

C2.1 Het pedagogisch handelen van de leidsters is respectvol 4 C2.2 De leidsters hanteren duidelijke pedagogische gedragsgrenzen 4 C2.3 De leidsters stimuleren de sociale vaardigheden en de persoonlijke

competenties van de kinderen 3

C2.4 De leidsters tonen respect voor de autonomie van het kind 2 C2.5 De inrichting van de ruimte is aantrekkelijk, uitdagend en spel- en taal-

uitlokkend 2

C3 Kwaliteit van de educatie: het educatief handelen

C3.1 Het educatief handelen van beide leidsters/leerkrachten is goed op elkaar afgestemd

2 C3.2 Er worden effectieve en gerichte activiteiten voor de taalontwikkeling

uitgevoerd

3 C3.3 De leidsters/leerkrachten bevorderen de interactie met en tussen kinderen 4 C3.4 De leidsters stimuleren actieve betrokkenheid van de kinderen en verrijken het spelen en werken

4 C3.5 De leidsters bevorderen de ontwikkeling van aanpakgedrag (strategieën) bij de kinderen

3 C3.6 Het gedrag van de leidsters met de kinderen is responsief 2 C3.7 De leidsters stemmen de activiteiten af op verschillen in de ontwikkeling van de individuele kinderen

2

Het aangeboden programma

De methodiek van het programma Startblokken is een ontwikkelingsgericht programma. Het werken van de leidsters op Doenja sluit hier goed bij aan. Momenteel is er nog geen jaarplanning opgesteld van thema’s waarbij uitgegaan wordt van de belangstellingswereld van het jonge kind.

De voorbereiding van een nieuw thema kent momenteel slechts een gedeeltelijke voorbereiding. In het activiteitenoverzicht van de verschillende activiteiten voor het thema, zijn niet alle domeinen evenredig met activiteiten gevuld. Ook dient de koppeling van de inhoudelijke doelen aan de activiteiten nog voor de vier leerlijnen uitgewerkt te worden, zodat het thema voorziet in een breed en samenhangend aanbod voor taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling.

Het blijft daardoor onduidelijk wat men het kind beoogt te leren met het aanbieden van de betreffende activiteit. Het activiteitenplan van het thema wordt nog niet vertaald naar een weekplanning. De specifieke uitwerking van het taalaanbod wordt gemist op de peuterspeelzaal (C1.2/C1.3).

Daarnaast ontbreken de tutor-activiteiten voor doelgroepkinderen in de dag/weekplanning.

Hierdoor kunnen deze werkzaamheden gemakkelijk vergeten worden. Ook is niet duidelijk hoe gedifferentieerd wordt naar leeftijd en ontwikkelingsniveau (C1.4)

(6)

Het pedagogisch klimaat

Bij de kwaliteit en uitvoering van het VVE-programma springt in het oog dat de leidsters respectvol met de kinderen omgaan. De kinderen voelen zich zichtbaar prettig in dit pedagogisch klimaat en komen tot interactief taalgebruik in hun spel. Alle kinderen worden betrokken en positief

ondersteund in hun gedrag. Ook worden er duidelijk gedragsgrenzen gesteld, deze worden consequent gehanteerd en wanneer nodig herhaald. De kinderen leren naar elkaar te luisteren en elkaar op respectvolle wijze te behandelen (C2.1/2.2).

Op Doenja kan de zelfstandigheid van kinderen meer gestimuleerd worden (C2.4). Er kan overwogen worden om op dit gebied wat gerichter te werken met dagritme-kaarten en een planbord/keuzemand voor het werken in de hoeken of met diverse materialen. Hierdoor raken de peuters nog meer vertrouwd met de structuur van de dag en krijgen ze de mogelijkheid bewust voor activiteiten te kiezen.

De inrichting van de peuterspeelzaal is verzorgd en aantrekkelijk, maar deze kan nog meer taal- en speluitlokkend van aard worden gemaakt. De inrichting van de hoeken kunnen verrijkt worden met ‘echte’ materialen. Ook het labelen van de woorden verdient nog aandacht (C2.5).

Het educatief handelen

Er is nog geen vastgelegde taakverdeling tussen de leidsters in de groep om het educatief handelen op elkaar af te stemmen. Wanneer de taken afgesproken zijn, behoeft niet tijdens het werk overleg plaats te vinden over wie wat doet. De planning en de doelen kunnen vooraf in overleg worden gemaakt en uitgevoerd (C3.1).

De kwaliteit van het educatieve handelen in de peutergroep blijkt uit het feit dat de leidsters de interacties met en tussen de kinderen actief bevorderen en de taal/denkontwikkeling prikkelen door het stellen van open vragen. Zij stimuleren de actieve betrokkenheid en vatten iedere gelegenheid aan om het spel te verrijken. Spelsituaties worden gecreëerd met een gedegen voorkennis van de voorkeur van het kind en de leidsters erkennen de betekenisvolheid van het spel (C3.3/3.4).

De leidsters kunnen echter meer oog ontwikkelen voor de initiatieven die de peuter zelf neemt en hier attent op zijn. Ook is het van belang om een luisterende houding aan te nemen. Nu is het handelen meer vanuit de leidster gestuurd en minder gericht op de interesse en de

belevingswereld in het spel van het kind (C3.6).

Het overzicht dat verkregen wordt met behulp van het observatiesysteem over het ontwikkelingsniveau van de peuter vanaf 2 jaar, wordt nog niet vertaald naar een gericht spelaanbod in de dag- en weekplanning, zodat tegemoet gekomen wordt aan de verschillen in ontwikkeling (C3.7).

D ONTWIKKELING, BEGELEIDING EN ZORG Psz Doenja

D1 Ontwikkeling, begeleiding en zorg binnen de groep

D1.1 Volgen van de brede ontwikkeling van alle kinderen 3 D1.2 De begeleiding is planmatig voor: de hele groep, de kleine (tutor)groep en het individuele kind

2 D1.3 De evaluatie van de aangeboden begeleiding en zorg 2 D1.4 Specifieke aandacht bij de begeleiding en zorg voor de taalontwikkeling 2 D2 Ontwikkeling, begeleiding en zorg in de bredere zorgketen

D2.1 Leidsters/leerkrachten hebben een overzicht van de kinderen die zorg nodig hebben die de voor- resp. vroegschool niet kan leveren, en van de aard van die zorg

3

D2.2 Leidsters/leerkrachten melden kinderen aan voor externe zorg wanneer de voor- resp. vroegschool de gewenste zorg niet kan leveren

3 D2.3 De leidsters/leerkrachten blijven de ontwikkeling van kinderen met extra

zorg bijhouden

3

Op Doenja wordt de 0-observatie aan de hand van ‘KIJK!’ bij 2 jaar en 3 maanden nog niet met de ouders besproken. Om ouders goed bij de ontwikkelingsstimulering te betrekken is het juist van belang om hen daar direct bij te betrekken. Doelgroepkinderen worden in de peuterperiode 4 keer geobserveerd. De observatiegegevens worden nog niet gebruikt voor de ontwikkelingsstimulering en zorg en begeleiding van de peuters. De inspectie merkt op, dat het de bedoeling is om

(7)

een belangrijke component van VVE en bij een geconstateerde achterstand dient vervolgens de ontwikkeling te worden gestimuleerd. Op het niveau van SKV is het zorgbeleid echter wel uitgewerkt. Als een peuter achterblijft in zijn of haar ontwikkeling dan komt de peuter in

aanmerking voor extra zorg. De signalering door leidsters vindt plaats aan de hand van de eigen observaties en via het systeem van ‘KIJK!’. Om deze zorg in te richten heeft SKV een formulier ontwikkeld waarop de leidsters de achtergrond van de achterstand, de doelstelling, de aanpak en de evaluatie van de zorg moeten opnemen. Binnen de aanpak van Brede Zorg heeft deze aanpak de naam ‘Rakkertjes’ gekregen (D1.2/1.3/1.4). De ‘Rakkertjes’aanpak wordt nog niet toegepast op Doenja en moet nog verder op deze locatie worden ingevoerd.

E KWALITEITSZORG BINNEN DE VOOR- C.Q. VROEGSCHOOL Psz Doenja

E1 Er is VVE-coördinatie in de voorschool 3

E2 De voorschool evalueert de kwaliteit van VVE regelmatig 2 E3 De voorschool evalueert de opbrengsten van alle kinderen 2 E4 De voorschool formuleert op basis van evaluaties verbetermaatregelen en

voert die aantoonbaar en planmatig uit 2

E5 De voorschool borgt de kwaliteit van haar educatie 2 De VVE-coördinatie wordt uitgevoerd door de manager van het kinderdagverblijf Roots (E1).

Stichting Kinderopvang Vlaardingen heeft haar kwaliteitszorg ingericht volgens de richtlijnen van de Harmonisatie kwaliteitsbeoordeling in de zorgsector (HKZ). De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van locatiemanagers en pedagogisch medewerksters zijn daarnaast vastgelegd in een vastgesteld document (2009). Om de algemene richtlijnen voor kwaliteit te vertalen naar praktische handreikingen heeft SKV diverse situatiekaarten opgesteld. Sommige kaarten zijn SKV-breed (bijvoorbeeld Startblokken) en anderen zijn locatiespecifiek opgesteld. Het is de bedoeling dat de situatiekaarten jaarlijks worden geëvalueerd door de locaties onder leiding van de locatiemanagers en dat op basis van de evaluatie eventuele verbeteractiviteiten worden opgestart. Ook kunnen verzoeken om scholing worden ingediend bij SKV. Daarnaast kan het zelfevaluatie instrument ‘Werken aan welbevinden’ zicht geven op de kwaliteit van de sfeer in de groepen.

De stand van zaken ten aanzien van de praktische uitvoering bij Doenja is, dat er jaarlijks geen evaluatie over de verschillende VVE-componenten plaatsvindt en geen systematische planning voor verbetering van het VVE-kwaliteitsbeleid aanwezig is. Hierdoor zijn eventuele knelpunten in de uitvoering nog niet boven tafel gekomen en blijven gerichte verbeteractiviteiten uit. De borging staat hiermee ook onder druk (E2 t/m E5).

F DOORGAANDE LIJN Psz Doenja

F1 Er is VVE-coördinatie tussen de voor- en vroegschool 2 F2 Voldoende kinderen stromen door naar een vroegschool 2

F3 De voorschool zorgt voor een warme overdracht 3

F4 Het aanbod van de voor- en vroegschool is op elkaar afgestemd - F5 Het pedagogisch klimaat en het educatief handelen van de voor- en

vroegschool is op elkaar afgestemd -

F6 De manier om met ouders om te gaan op de voor- en de vroegschool is op elkaar afgestemd

- F7 De interne begeleiding en zorg zijn op de voor- en vroegschool op elkaar

afgestemd

-

De taak van VVE-coördinator tussen de voor- en de vroegschool is nog niet belegd. Door de wijkgerichte aanpak van de peuterspeelzalen is van structurele samenwerking en afstemming nog geen sprake met een basisschool. De wijkgerichte aanpak maakt dat peuterspeelzalen, kinderen aan verschillende scholen van verschillende besturen leveren en dat scholen kinderen uit

verschillende peuterspeelzalen ontvangen.

Afgelopen schooljaar zijn zes doelgroepkinderen doorgestroomd, waarvan één doelgroeppeuter naar de VVE-basisschool Avonturijn en één naar VVE-basisschool El Furkan (Schiedam). Deze peuters krijgen een volledige VVE-periode. De overige doelgroeppeuters zijn doorgestroomd naar

(8)

de basisschool Jan Ligthart en twee naar Dagbehandeling Jonge Kinderen (Vlaardingen Holy). Deze basisschool en instelling bieden geen VVE-programma en een VVE-inspectiebezoek is niet gepland.

Of deze doelgroeppeuters een volledige VVE-periode aangeboden krijgen, is daarom een punt van aandacht (F1/F2).

4. VERVOLGAFSPRAKEN.

Het bezoek heeft geen aanleiding gegeven voor het maken van vervolgafspraken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

D1.1 Volgen van de brede ontwikkeling van alle kinderen 2 D1.2 De begeleiding is planmatig voor: de hele groep, de kleine (tutor)groep en het individuele kind. 2 D1.3 De

E5 De voorschool borgt de kwaliteit van haar educatie 2 E2 Er vindt structureel overleg plaats tussen de leidinggevenden en de leidsters over de ontwikkelingen binnen de

Het pedagogisch handelen van de leidsters is over het algemeen voldoende respectvol en er is voldoende aandacht voor de gedragsgrenzen en de autonomie van de peuters.

In de peuterspeelzaal worden de observaties nog niet gebruikt voor de planning van activiteiten, waardoor de activiteiten nog te weinig tegemoetkomen aan de verschillen in

vroegschool niet kan leveren, en van de aard van die zorg 2 D2.2 Leidsters melden kinderen aan voor externe zorg wanneer de voor- resp. vroegschool de gewenste zorg niet kan leveren

De Stichting Delftse Peuterspeelzalen heeft voor Mierennest nog geen opleidingsplan/planning voor de leidsters, dat gericht is op het verder ontwikkelen van de vaardigheden

Dit rapport is het verslag van een onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE).. VVE is bedoeld voor jonge

Het aantal peuters in groep d middag : 14, waarvan 5 doelgroeppeuters (=35%) Het aantal peuters in groep e ochtend: 15, waarvan 6 doelgroeppeuters (=40%) Met a tot en met e