• No results found

de Rechtspraak Raad voor de rechtspraak De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mr. F. Teeven Postbus ER Den Haag Afdeling Strategie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "de Rechtspraak Raad voor de rechtspraak De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mr. F. Teeven Postbus ER Den Haag Afdeling Strategie"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

de Rechtspraak

Raad voor de rechtspraak

De StaatssecretarisvanVeiligheid en Justitie Afdeling Strategie mr. F. Teeven

Postbus 20301 2500 ER Den Haag

beoekadres Kneuterdijk 1 2514 EM Den Hag

‘Ln correspondentieadres Postbus 90613 2509 IP Den Haag

T(088) 36 10000 F(088) 3610022 www. rechtspraak. fl1

datum 21 maart2014 contactpersoon

e-mail telefoonnummer ons kenmerk uw kenmerk

onderwerp Advies Conceptwetsvoorstellen Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de eigen bijdrage van

veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en de

slachtofferzorg en Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichti ngen en enige andere wetten in verband met de eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting

bijlage(n) 1

Geachte heer Teeven,

Bij brieven van 13januari 2014 met bovengenoemde kenmerken verzocht u de Raad voor de rechtspraak (de “Raad”) u te adviseren over de wetsvoorstellen Wijziging van het Wetboek van Strfvordering in verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvor4ering en de slachtofferzorg (“Wetsvoorstel 1”) en Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enige andere wetten in verband met de eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting (“Wets’oorstel II”).

Gelet op de nauwe verbondenheid van beide wetsvoorstellen en de gedeeltelijk overlappende memories van toelichting met daarin opgenomen overeenkomstige uitgangspunten, zal de Raad hierbij over beide wetsvoorstellen adviseren.

Wetsvoorstellen

Uit de memorie van toelichting (MvT) bij beide wetsvoorstellen blijkt dat de regering het niet meer vanzelfsprekend acht dat de kosten voor opsporing, vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties alleen of in hoofdzaak door de samenleving worden gedragen. Degene die de strafwet overtreedt en aldus een strafrechtelijke reactie uitlokt, kan en moet verantwoordelijk worden gehouden voor (een deel van) de kosten daarvan. Omdat ook voor de zorg aan slachtoffers kosten

(2)

datum 21 maart2014 kenmerk

pagina 2van7

worden gemaakt, wordt in Wetsvoorstel 1 bepaald dat een deel van de opbrengsten van de ltjdrage ten goede komt aan de slachtofferzorg. In Wetsvoorstel II is bepaald dat niet alleen aan gedetin1eerden en ter beschikking gestelden maar ook aan de ouders van jeugdigen die in een justitiële jeugdinrichting verblijven, een eigen bijdrage kan worden gevraagd.

Voor opsporing, vervolging en berechting (Wetsvoorstel 1) zal een bijdrageplichtige een vast, forfaitair bedrag verschuldigd zijn. Voor verblijf in een justitiële inrichting (Wetsvoorstel II) geldt en bijdrage van een vast bedrag per dag, te weten € 16,--, dat over een maximale periode van twee jaar zal worden geheven. Op de inningsprocedure is titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing omdat sprake is van een bestuursrechtelijke geldschuld. Om te voorkomen dat de bijdragergeling toelating tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNp) verhindert, wordt onder een schuld die voortvloeit uit een onherroepelijke veroordeling niet verstaan een nog openstaande vordering in

•verband met de bijdrage in de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg dan wel een bijdrage voor verblijf.

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt.’

Advies

Algemeen

Het voorgestelde artikel 592b Wetboek van Strafvordering in Wetsvoorstel 1 komt aldus te luiden dat de gewezen verdachte een bijdrage betaalt aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg indien de zaak is geëindigd met oplegging van een straf of maatregel door de rechter. De rechterlijke uitspraak is wel voorwaarde dat er een eigen bijdrage wordt geheven maar de vaststelling daarvan gaat geheel buiten de rechter om. De Raad merkt op dat het juist de rechterisdie bij de strafoplegging alle factoren, met name ook de financiële situatie van een verdachte, die ook maar enigszins van belang daarvoor zijn, kan meewegen. Na afloop van een zaak is thans voor een gewezen verdachte duidelijk wat ce

consequenties ijn van die uitspraak van de rechter. En die verdachte mag erop vertrouwen dat de rechter al die consequenties weloverwogen in zijn strafoplegging heeft opgenomen. Met de introductie van de eigen bijdrage ontstaat een andere situatie. Naast de rechterlijke uitspraak zullen er n1og andere financiële gevolgen zijn wanneer die uitspraak de oplegging van een straf of maatregel inhodt. In de MvT bij Wetsvoorstel 1, op pagina 7, wordt er op gewezen dat n Duitsland en ook in Engeltnd en Wales wel een rol voor de strafrechter in deze is weggelegd maar wordt aangeven dat tussenkomst door de strafrechter hier niet meer voor de hand ligt aangezien er geen sprake is van beslissingsruimte voor de rechter en de bijdrage niet pünitief van aard is. In de hiervoor genoemde landen bepaalt ce rechter welke kosten van het strafproces door wie moeten worden gedragen enlof is sprake van een!

De Raad voor de rechtspraak heeft op grond van artikel 95 van de Wet op de rechterlijke organisatie een wettelijke adviestaak met betrekking tot nieuwe wets- en beleidsvoorstellen die gevolgen hebben voor de rechtspraak.

De adviezen worden vastgesteld na overleg met de gerechten. De Raad voor de rechtspraak is een

adviescollege in de zin van artikel 79 en 80vande Grondwet. Bij het opstellen van zijn adviezen beoordeelt de Raad de voorgenomen wet- en regelgeving in het bijzonder op de gevolgen voor de organisatie en de werklast van de gerechten en op de (praktische) toepasbaarheid en uitvoerbaarheid. Rechters zijn bij de behandelingvanindividuele zaken niet gebondenaande inhoud van de wetgevingsadviezen van de Raad voor de rechtspraak.

(3)

de Rechtspraak

Raad voor de rechtspraak

datum 21 maart2014 Ienmerk

pagina 3 van 7

draagkrachttoets. De bijdrage mag dan weliswaar niet als (extra) straf bedoeld zijn maar dee is wel een direct gevolg van de strafzaak en komt bovenop de opgelegde straf. Dat betekent dat niet al1e mogelijke financiële consequenties van een rechterlijke uitspraak waarin een straf of maatregel is opglegd zo veel mogelijk in die uitspraak zelf staan en roept ook de vraag op of en in hoeverre de rechter bij het bepalen van een straf of maatregel al rekening gaat houden met een eventuele eigen bijdrage die later van een (gewezen) verdachte zal worden gevraagd. In zoverre is de vergelijking treffendzij het anders dan bedoelddie in de MvT op pagina 1 bij Wetsvoorstel II wordt gemaakt met de kosten die tee1nemers aan het alcoholslotprogramma verschuldigd zijn. De strafrechter pleegt in de praktijk ook net die kosten rekening te houden als hij in het kader van een (op de bestuursrechtelijke maatregel gevolgde) strafrechtelijke procedure straf oplegt.2 In de MvT wordt aan die aspecten geen aandacht gschonken en de Raad vraagt u het wetsvoorstel op die punten te wijzigen.

Hierbij kan het navolgende in aanmerking worden genomen. In de voorgestelde regeling is aansluiting gezocht bij het criterium van artikel 591 a Wetboek van Strafvordering, zie pagina 6 van de MvT bij Wetsvoorstel 1. Anders dan in artikel 591a Wetboek van Strafvordering wordt, zoals hiervopr ook al aan de orde kwam, echter niet voorzien in een rechterlijke toets. In aanvulling op de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen een bevel tot verhaal als bedoeld in artikel 575 e.v. Wetboek van Strafyordering zou kunnen worden gedacht aan rechtsbescherming in de vorm van een rechterlijke procedüre om te waarborgen dat de belangen behoorlijk worden afgewogen. Naast de eisen van proportionaliteit, dient ten aanzien van Wetsvoorstel II vooral ook gedacht te worden aan het resocialisatieperspectief van een tot vrijheidsstraf of tbs veroordeelde. De vraag is of de voorgestelde inkomenstoets bij de

inningsprocedure hiertoe voldoende waarborgen biedt en of toch niet de rechter daarover ht beste kan beslissen. Gelet op het stadium waarin de eigen bijdrage wordt geheven, kan daarbij aan eer procedure bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming worden gedacht. De Raad adviseert de wetsvoorstellen in deze zin te wijzigen.

In de MvT bij Wetsvoorstel 1 wordt op pagina 6 als uitgangspunt van de voorgestelde regeli1ng genoemd dat de bijdrage wordt betaald door degene die de kosten ook heeft veroorzaakt. In het licht van dat een deel van de opbrengstenaan slachtofferzorg ten goede moet komen, merkt de Raad hierover het volgende op. De eigen bijdrage verplicht een ieder die een misdrijf heeft begaan tot betaling ten

behoeve van de zorg aan slachtoffers, ook de veroordeelde van een misdrijf waarbij niet dirèct sprake is van een slachtoffer (bijvoorbeeld opzettelijke overtreding van diverse voorschriften zoals genoemd in de artikelen l en La van de Wet op de economische delicten). In de MvT bij Wetsvoorstel 1 wordt op pagina 1 volstaan met de toelichting dat ook voor de zorg aan slachtoffers kosten worden gmaakt en dat plegers van strafbare feiten daaraan een grotere bijdrage zouden moeten leveren. Een naiere toelichting hoe zich dat verhoudt tot plegers van strafbare feiten waarbij geen sprake is van lachtoffers, tot zaken waarbij ten behoeve van slachtoffers als benadeelde partij een schadevergoeding wordt toegekend of een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte wordt opgelegd, ontbreekt. Ook op dit punt vraagt de Raad dit wetsvoorstel te wijzigen.

2Zie in ditverband ook de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strakecht waarin

totuitdrukking is gebracht dat de deelname aan een alcoholslotprogramma matigend kan werken op de op e leggen straf(fen) ter zake van het rijden onder invloed.

(4)

1’

datum 21 maart2014

kenmerk -

pagina 4 van 7

Uit het voorgestelde artikel 592b van het Wetboek van Straordering volgt dat de eigen bdrage enkel wordt geheven indiende rechter een straf of maatregel oplegt. Wanneer aan iemand bij strafbeschikking een geldboete of taakstraf is opgelegd, is van een eigen bijdrage geen sprake. Dat wordt anders wanneer iemand in verzet gaat tegen de strafbeschikking. 1-let is de vraag of de mogelijke eigen bijdage er aan in de weg moet staan of iemand in verzet gaat tegen een strafbeschikking. Gelet ook op hetgeen op pagina 6 van de MvT bij Wetsvoorstel 1 staat vermeld dat het uitgangsunt voor het overige is dat et instellen van rechtsmiddelen (hoger beroep en cassatie) op zichzelf geen invloed heeft op de hoogte van de eigen bijdrage, verdient dit wetsvoorstel op dit punt heroverweging om te bezien of dat uitgangspunt niet ook voor het verzet tegen de strafbeschikking moet gelden wanneer dat resulteert een opleggin van straf of maatregel door de rechter.

De Raad merkt voorts op dat de vraag is hoe de voorgestelde regeling zich verhoudt tot de artikelen 35 en 36a van het Wetboek van Strafrecht. in artikel 35 lid 1 Wetboek van Strafrecht wordt bepaald dat de kosten van gevangenisstraf en hechtenis, voor zover niet bij of krachtens enige wet anders i bepaald, ten laste van de Staat komen. Een verwijzing naar deze bepaling ontbreekt echter in de MvT bij beide wetsvoorstellen. In artikel 36a Wetboek van Strafrecht wordt bepaald dat alle kosten van

tenuitvoerlegging van de in Boek 1, Titel 11A, afdeling 1 bedoelde maatregelen ten laste konen van de staat (met een uitzondering voor artikel 36f). Strikt genomen is de ontnemingsmaatregel vap artikel 36e Wetboek van Strafrecht een maatregel als bedoeld inhet voorgestelde artikel 592b Wetboe van Strafvordering. Onder de nieuwe regeling zal de veroordeelde een eigen bijdrage moeten betalen naar aanleiding van de veroordeling in zijn strafzaak en eventueel ook voor het verblijf in een jutitiële inrichting. In hoeverre wordt ook nog beoogd de ontnemingsmaatregel die al tot een

betalingsverplichting leidt, onder de reikwijdte van de bepaling te laten vallen en daar ook nog een eigen bijdrage voor te vragen?

Deze vraag kan tevens worden gesteld voor de onttrekking aan het verkeer als bedoeld in attikel 36b Wetboek van Strafrecht. Deze maatregel kan immers ook worden opgelegd als de verdachte geheel van het hem tenlastegelegde wordt vrijgesproken. Is er dan sprake van een maatregel als bedoeli in het voorgestelde artikel 592b Wetboek van Strafvordering? Uit MvT op pagina 6 bij Wetsvoortel 1 lijkt het tegendeel te volgen. Daarin wordt immers gesteld dat degene van wie niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd,niemoet opdraaien voor door hem gemaakte kosten die samenhangen met de strafprocedure. Indien is beoogd de eigen bijdrae enkel toe te passen in zaken waarin de gewezen verdachte voor een strafbaar feit is veroordeeld, adviseert de Raad dat duidelijker in de wettekst tot uitdrukking te brengen.

In beide wetsvoorstellen ontbreken bepalingen van overgangsrecht. De Raad neemt aan dat de eigen bijdrage enkel is verschuldigd na een onherroepelijke veroordeling ter zake van feiten die zijn gepleegd vanaf de datum van inwerkingtreding van de wetsvoorstellen. Het is raadzaam over het ovegangsrecht van de voorgestelde regelingen geen misverstanden te laten bestaan door in het wetsontwerp alsnog een bepaling met deze strekking op te nemen. In het verlengde hiervan verdient ook de wijze waarop de eigen bijdragen worden berekend verduidelijking, In de MvT bij Wetsvoorstel 1 wordt op pagina 7 toegelicht dat de eigen bijdrage reeds verschuldigd is op het moment dat de verdachte een straf op maatregel wordt opgelegd. De bijdrage kan echter pas worden geïnd nadat de rechterlijke uitspraak in

(5)

de Rechtspraak

Raad voor de rechtspraak

datum 21 maart2014

kenmerk

pagina 5 van 7

kracht van gewijsde is gegaan. Tussen het moment waarop een straf wordt opgelegd en de titspraak onherroepelijk is geworden, kanzeker bij verstekzakeneen lange periode zijn verstreke. Niet onaannemelijk is dat het forfaitaire bedrag van de eigen bijdragenet als bij de periodieke indexatie van de boetebedragen (zie artikel 23 lid 9 Wetboek van Strafrecht)in de loop der jaren bij AMvB wordt verhoogd. Hetzelfde geldt voor het verblijf in detentie, waarbij nog van belang is dat1een deel van de ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf op het moment van het opleggen daarvan vaak al in vorlopige hechtenis zal zijn doorgebracht. Noch uit de wet noch uit de toelichting volgt welke conseqüenties tussentijdse verhogingen van het forfaitaire bedrag, dat nu op € 16,-- per dag is gesteld, hebben voor de te betalen bijdragen door gewezen verdachten die voorafgaand aandie verhogingen door de rechter tot een straf of maatregel zijn veroordeeld.

Eigen bijdrage van de ouders van jeugdigen

Het voorgestelde artikel 7b, lid 1, onder a Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, bepaalt dat de ouders van jeugdigen van 21 jaar of ouder die, was de jeugdige jonger geweest, als onderhoudsplichtige ouders zouden zijn aangemerkt, een ouderbijdrage verschuldigd zijn. Het is onduidelijk wat de

strekking van dit artikellid is. Voor zover hieruit afgeleid dient te worden dat de ouders van

veroordeelden tot 23 jaar (ten tijde van het plegen van het strafbare feit) bijdrageplichtig kunnen zijn, lijkt dit niet verenigbaar met de gewone onderhoudsplicht van ouders jegens hun kinderen cie uiterlijk eindigt op het tijdstip dat het kind de leeftijd van eenentwintigheeft bereikt (zie artikel 1: 253w BW).

Van een veroordeelde die ouder is dan 21 jaar kan bovendien verwacht worden dat hij een igen inkomen heeft.

In de MvT bij Wetsvoorstel 11 wordt op pagina 2 gesteld dat de ouderbijdrage moet worden bezien tegen de achtergrond van de onderhouds- en verzorgingsplicht die ouders hebben voor hun kinderen.

Verder wordt daaropgemerkt dat met de invoering van een ouderbijdrage voor verblijf in en justitiële jeugdinrichting de discrepantie wordt opgeheven die op dit moment bestaat met de Wet op de

jeugdzorg, welke wet een ouderbijdrage kent in de kosten van verblijf van de jeugdige in eei instelling of inrichting. De Wet op de jeugdzorg regelt in artikel 69 dat de ouders van civielrechtelijkL1ithuis geplaatste kinderen een bijdrage verschuldigd zijn in de kosten van aan een jeugdige gebodn

jeugdzorg. Een civielrechtelijke uithuisplaatsing kan echter in beginsel niet duren tot na de achttiende verjaardag van de jeugdige. Ouders zijn in die situatie dan ook tot de achttiende verjaardag ‘ian hun kind bijdrageplichtig. Gelet hierop rijst de vraag of in strafrechtelijke zin een bijdrageplicht tot d leeftijd van achttien jaar dan ook meer in de rede ligt. In de Wet op dejeugdzorg is het daarbij zo geregld dat ook de jeugdige zelf bijdrageplichtig is indien hij een eigen inkomen boven een bepaalde grens lieeft (zie artikel 70 Wet op dejeugdzorg). In dat geval is de jeugdige bijdragep!ichtig naast zijn ouders. In Wetsvoorstel 11 lijkt niet in een soortgelijke regeling te zijn voorzien. Dat roept de vraag op of dat een bewuste keuze is geweest en waarom daarin niet is voorzien, zeker waar het een thans meerderjarige zou betreffen.

Zoals hiervoor al aangegeven zal het bedrag voor verblijf in een justitiële inrichting worden vastgesteld op € 16,-- per dag. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar jeugdigen. Uit de gegevns van het Landelijk Bureau lnning Onderhoudsbijdragen (LBIO) volgt dat het vastgestelde indexbedrg voor jongerenvan 12 tot 20 jaar, dat geldt ten aanzienvancivielrechtelijk geplaatste jongeren, in 2014 is

(6)

datum 21 maart2014 kenmerk

pagina 7 van 7

Bijlage 1: overige inhoudelijke opmerkingen 1-’-’-

• Artikel 14c lid 2 onder 4 Wetboek van Strafrecht kent aan de rechter de mogelijkleid toe om als bijzondere voorwaarde de storting te gelasten van een door hem vast te stellen geldbedrag in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten dcel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen. Het bedrag kan niet hger zijn dan de geldboete die ten hoogste voor het strafbare feit kan worden opgelegd. In de M’T bij het wetsvoorstel wordt niet toegelicht hoe deze bijzondere voorwaarde zich verhoudt ot de (vaste) forfaitaire bijdrage aan de kosten van de slachtofferzorg als bedoeld in art. 592b lid 2 Sv. Er lijkt sprake van een dubbeling.

Sinds 1 oktober 2012 is het mogelijk administratieve kosten die in de aan de verh4alfase voorafgaande inningsfase zijn gemaakt door te berekenen bij geidboetes die bij OM

strafbeschikking of rechterlijke uitspraak zijn opgelegd alsmede bij de verplichting tot betaling aan de staat als bedoeld in art. 36e Sr (art. 572 lid 3 Sv).3 In feite borduren de wetsvoorstellen voort op deze ontwikkeling, die overigens al eerder in gang is gezet door het in rekening brengen van administratiekosten bij zogenaamde Mulderboetes. Een veroordeelde tot geldboete zal te maken krijgen met zowel administratiekosten als een forfaitair bedrag voor de

strafvordering en de slachtofferzorg. In de toelichting op de wetsvoorstellen wordtafgezien van eei korte verwijzing naar de administratiekosten op p. 1 van de MvT bij Wetvoorstel II niet ingegaan op de verhouding tussen de beide ‘opslagen’. In ieder geval ware het aan te bevelen in de MvT bij de beide wetsvoorstellen nader aandacht te besteden aan de doorberekening van administratiekosten.

In het licht van titel 4.4 Awb dient nog het volgende opgemerkt te worden. In de 4vT bij wetsvoorstel TK 29.702, nr. 3, p. 19 is opgenomen: ‘Voor de toepassing van de hier

voorgestelde regeling is derhalve vereist dat de betalingsverplichting ofwel voortvloeit uit een bestuursrechtelijk wettelijk voorschrift ofwel uit een daartoe strekkend besluit datvatbaar is voor bezwaar of beroep bij de bestuursrechter.” Dat laatste is niet het geval en op voorhand is niet helemaal duidelijk of de betalingsverplichting zoals in de wetsvoorstellen aan de orde voortvloeit uit een bestuursrechteljk wettelijk voorschrift nu de wetsvoorstellen strekken tot wijziging van onder meer Sv en Pbw.

.

Artikel II, onderdelen B, C en Den Artikel VI van de Wetvan 12juni 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met de strafbaarstelling van het deelnemen en meewerkenaantraining voor terrorisme, uitbreiding van de mogelijkheden tot ontzetting uit het beroep als bijkomende straf en enkele andere wijzigingen (Stb. 2009, 245).

(7)

(L)

L)

î,.

In de Rechtspraak

Raad voor de rechtspraak

I

datum 21 maart2014

kenmerk

pagina 6 van 7

vastgesteld op € 131,13 per maand. Dat is een groot verschil met de gemiddeld € 480,-- peiïraand die in Wetsvoorstel II wordt voorgesteld. Indien wordt overgegaan tot het invoeren van een bijirageplicht voor ouders van strafrechtelijk geplaatste jeugdigen is de vraag waarom in die gevallen niet wordt aangesloten bij de indexbedragen zoals die gelden ten aanzien van civielrechtelijke plaatsin1gen.

De Raad adviseert het wetsvoorstel op de hiervoor genoemde punten nader te onderbouwen.

Werklastgevolgen

Volgens de MvT is de eigen bijdrage een bestuursrechtelijke geldschuld, waarop titel 4.4 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. De inningsprocedure zal overeenkomstig de bepalingen van deze titel verlopen. De bijdrage moet worden voldaan binnen zes weken nadagtekening van de factuur. Indien de betrokkene niet binnen deze termijn betaalt, volgt een aanmaning waarbij het verschuldigde bedrag op grond van art. 4:113 van de Awb wordt verhoogd. Wanneer de betrokkene opnieuw niet betaalt, zullen verhaal en verhaal met dwangbevel volgen. Op grond van art. 4:115 van de Awb moet er voor het verhaal met dwangbevel een expliciete wettelijke grondslag zijn. In deze

wettelijke grondslag is in Wetsvoorstel 1 voorzien door artikel 575 Wetboek van Strafvordring van overeenkomstige toepassing te verklaren. De invordering krachtens dwangbevel zal overeenkomstig deze bepaling plaatsvinden. Daarnaast kan op inkomsten en vermogen verhaal zonder dwargbevel worden genomen op grond van artikel576 Wetboek van Strafvordering. Overeenkomstig artikel 575 Wetboek van Strafvordering zal de betrokkene de mogelijkheid hebben om verzet aan te t4enen tegen de tenuitvoerlegging van het verhaal met dwangbevel. 1-let totaal aantal schuldigverklaringen voor zowel misdrijven als overtredingen door de rechter is ongeveer 160.000 per jaar. De verwachting is dat circa 73% van het totaal aantal vorderingen door middel van verhaal met of zonder dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd. De Raad verwacht hiervan een jaarlijkse instroom van 1 .600 zaken bij de raadkamer. In totaal verwacht de Raad dat dit per saldo een structurele werklasttoename voor de Rechtspraak met zich meebrengt van jaarlijks circa 300.000 euro.

Tot slot

Indien na het uitbrengen van dit advies de wetsvoorstellen op belangrijke onderdelen worden gewijzigd of indien uit nadere uitvoeringsregelgeving belangrijke werklastgevolgen voortvloeien, wordt de Raad graag in de gelegenheid gesteld daarover aanvullend te adviseren. Met het oog op de informatievoorziening aan en de voorbereiding van de gerechten op de invoering van det onderhavige regeling verzoekt de Raad u hem te informeren over de indiening van de wetsvoorstellen bij de Tweede respectievelijk de Eerste Kamer en de plaatsing van de definitieve wettekst in het Staatsblad.

Hoogaci

4

rechtspraak

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onder meer wordt in de wet opgenomen dat het Openbaar Ministerie (in beginsel) eerst een vervolgingsbeslissing moet hebben genomen alvorens het beklag ontvankelijk is, wordt

Dan is het belangrijk dat de wet voorwaarden bevat waaraan moet zijn voldaan wil toepassing van het dwangmiddel proportioneel zijn, zoals in de huidige regeling de eis dat sprake

Daarbij valt bijvoorbeeld aan te tekenen dat de aanvullende rechtsbescherming die door Strafvordering 2001 in het eer- ste spoor werd bepleit door alle belastende getuigen ter

Artikel 50a van het vvetsvoorstel bepaalt (lat CCfl Europees octrooi vv ordt geacht in het Europese deel van Nederland niet meer de in de artikelen 53. 54, 54a en 72

In de toelichting wordt opgemerkt dat een tegenprestatie naar vermogen op basis van Internationale verdragen niet gezien kan worden als dwangarbeid.. De Raad ziet in dit kader

Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting voor de behandeling van de zaak oplevert en een strafbaar

Voor de Rechtspraak is vooral belangrijk dat het gemoderniseerde wetboek bestaande jurispru- dentie een plek geeft in de wetgeving, dat de wetgeving wordt aangepast aan

ziet op de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en in het kader van het vreemdelingentoezicht of anderszins voor de eerste keer als zodanig wordt aangetroffen, maar dat