• No results found

DE MAN MET ZWARTE LAARZEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE MAN MET ZWARTE LAARZEN"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE MAN MET ZWARTE LAARZEN

(2)
(3)

DE MAN MET ZWARTE LAARZEN

ROMAN

O.G. Wilkins

(4)

Eerste druk 2020

Copyright © 2020 O.G. Wilkins Alle rechten voorbehouden.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door print-outs, kopieën, of op welke manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

Instagram: @o.g.wilkins Coverontwerp: O.G. Wilkins

Foto omslag: Ricardo Gomez Angel on Unsplash ISBN: 9789464057720

NUR 300, 301

Historische fictie. Elke gelijkenis met bestaande personen berust op louter toeval.

(5)

Voor onze lieve papy Jean

(6)
(7)

7

Proloog

Geen kat wist dat we Joden waren. Zelfs ik niet. Het leek voor mij vanzelfsprekend dat als we in Duitsland woonden, Duits praatten en Duitse namen hadden, wij Duits waren.

Mijn ouders heetten Bernhart en Erika Bergher. Ze had- den vijf kinderen en woonden samen met mijn grootouders op een rustig gelegen boerderij in Grossbeeren, twintig kilo- meter ten zuidwesten van Berlijn.

Iedereen in mijn familie zag er Arisch uit. Iedereen behal- ve ik. Met mijn bruine ogen en zwarte haren was ik letterlijk het zwarte schaap van de familie. Mijn vader, die daar het meest bezorgd om was, had meermaals voorgesteld mijn haardos te blonderen, maar dankzij het verzet van mijn conservatieve moeder wist ik telkens mijn donkere paardenstaart te behou- den. Alleen wanneer de buren langskwamen om wat suiker of zout te vragen, werd ik naar mijn kamer gestuurd en moest ik daar blijven spelen tot ze weer vertrokken waren. Niemand had mij ooit de reden van deze gewoonte uitgelegd.

Onze boerderij was groot, maar voor mij was zelfs de we- reld te klein. Ondanks dat wij er met z’n achten woonden, klaagde ik vaak over het gebrek aan speelkameraden. Met Ilse en Lieselotte maakte ik altijd ruzie om poppen, Lenka was veel te volwassen en saai en Hans was te klein om aan mijn spelletjes mee te doen.

Als Hans een paar jaar ouder zou zijn geweest, dan had- den we samen bomen kunnen beklimmen, kunnen vliegeren of op ontdekkingstochten kunnen gaan. Ja, dat had gekund.

Wat het vee betreft, daar had ik ook weinig aan. De kip- pen hadden schrik van mij, met inbegrip van de haan, die ik

(8)

8

een keer goed door elkaar had geschud. De geiten waren alleen interessant als ze nog klein waren en konijnen waren dan weer verschrikkelijk schichtig en ongelooflijk lekker. Dat alles maakte dat ik vaker dan gewenst mijn grootmoeder lastigviel.

Oma was lang en mager, maar niettemin stevig gebouwd.

Haar grijze haren waren altijd in een strakke lage dot gerold en haar gerimpelde gezicht had voorzichtige trekken. Rond haar mondhoeken waren diepe rimpels gekerfd, wat erop wees dat ze ooit veel gelachen had. Ooit. Ik heb het haar in ieder geval zelden zien doen. Als ze mij grappige verhalen uit haar jeugd vertelde terwijl ik met een peperkoek in mijn han- den aan haar lippen hing, was de enige vorm van emotie die ze in staat was te tonen een glimp van een gebroken glimlach.

Toch hield ik mateloos van die vrouw. In tegenstelling tot mijn moeder sprak ze altijd in volwassenentaal tegen mij. Zij wond er nooit doekjes om. Als ik mijn plas wilde ophouden, leerde ze mij dat ik blaasontsteking kon krijgen. Als ik verval- len melk dronk, kreeg ik diarree en als ik het in mijn hoofd mocht halen om ’s nachts alleen in de weide te wandelen, was de kans groot dat een hongerige wolf mij zou doodbijten.

Zo kwam het dus dat ik op zesjarige leeftijd even ontwik- keld was als een kind van tien. Ik wist bijvoorbeeld ook waar kinderen vandaan kwamen. Ze worden niet door de ooievaar gebracht, zoals moeder mij had wijsgemaakt, maar groeien uit een zaadje dat de man in de buik van een vrouw plant als ze van elkaar houden.

Ieuw.

Toen ik die theorie aan mijn vader had voorgelegd, was hij in lachen uitgebarsten. Moeder had het minder grappig ge- vonden en sindsdien bleef de deur tussen de keuken en de woonkamer open wanneer oma en ik conversaties voerden bij de haard. Hierdoor ving ik ook vaak flarden op van de radioboodschappen waar mijn ouders dagelijks naar luister-

(9)

9

den om op de hoogte te blijven van de stand van de oorlog. Ik snapte er nooit veel van. Het enige wat mijn kinderbrein wel kon vatten, was dat de snerpende stem verzekerde dat Duits- land de oorlog aan het winnen was.

Terwijl mijn ouders, om de voor mij toen nog onverklaar- bare reden, ongerust en zelfs treurig leken te worden van zulke aankondigingen, werd ik daar goedgezind van. Ik wilde dat Duitsland de oorlog zou winnen, het was mijn vaderland.

Ik was er geboren. Ik was Duits. En dat was alles wat ik wist.

(10)

10

Maart 1943

Theoretisch gezien was de lente al in zicht, maar op die zekere maandagochtend leek deze nooit zo veraf.

Het sneeuwde buiten. Ik was verkouden. Oma, verpleegster van beroep, verzorgde mij, want mijn moeder had het druk met het bereiden van het avondmaal. Het was niet zomaar een dag. Lenka werd zeventien. Voor zulke speciale gelegenheden bakte moeder haar traditionele kersentaart met kersen die ze in de zomer had ingevroren.

Vroeg in de avond verzamelden wij ons in de eetkamer met Lenka aan het hoofd van de tafel. Ze zag er prachtig uit. Moe- der had voor haar een groene jurk genaaid met een lijfje dat heel subtiel haar prille vrouwelijkheid accentueerde, en een wijde zoom die net niet tot aan haar enkels reikte. Haar dikke blonde lokken glansden in het weinige licht dat we hadden. Ze kwamen tot aan haar middel. Ja, ze had prachtig haar. Werke- lijk prachtig. En prachtige blauwe ogen met lange wimpers, waar ze uitzonderlijk die avond lichtjes wat van moeders mas- cara op had aangebracht. Met een blos op haar wangen blies ze de kaarsen uit.

Ik had geen idee wat ze die avond heeft gewenst, maar ik betwijfel of die wens ooit is uitgekomen.

Toen het laatste stuk taart van de tafel was verdwenen, haalde vader de accordeon uit de kelder. Volgens oma speelde hij goed, maar lang niet zo goed als de eigenaar van het instru- ment. Arme opa had een jaar na het uitbreken van de oorlog een zware longontsteking opgelopen en ondanks oma’s moeite om hem weer op de been te helpen, had hij het niet gehaald.

Zijn vertrek was een van de vele redenen waarom oma dikwijls zo triestig keek. Ze miste hem, heel het gezin miste hem, zijn charisma en zijn vermogen om in elk zwart-wit beeld kleur te zien.

(11)

11

Niettemin, op die bewuste avond in maart, hadden de drie volwassenen die ons gezin telde, tijdelijk hun melancholische sluier van zich af geworpen.

Terwijl het buiten sneeuwde en vroor, de maan hoog aan de hemel hing en de wolven op de heuveltoppen jankten, klet- terde moeder met de afwas in de keuken en vulde vader onze kleine woonkamer met de vrolijke klanken van de polka’s. Oma klapte mee met het ritme. In het midden van de kamer dansten mijn zusjes met Hans. De haard knapperde.

Week van de warmte en met een snotterende neus lag ik op de zetel en genoot ik van de zalige sfeer die zo zelden in ons huis hing. Zo gelukkig als wij toen waren, zo gelukkig zouden wij nooit meer zijn.

Vlak voor middernacht was het feest afgelopen. De accordeon was naar zijn vertrouwde plek op zolder verdwenen, de afwas was gedaan en oma’s gezicht had weer zijn alledaagse lustelo- ze uitdrukking aangenomen.

Vader wilde mij net oppakken om mij naar mijn kamer te brengen, toen er op de deur werd gebonkt.

Het werd stil in de woonkamer. Zo stil dat ik zelfs mijn neus niet durfde op te halen en het snot naar mijn lip kroop. Met bange ogen keek Lenka naar mijn moeder, die op haar beurt met ingehouden angst naar mijn vader keek. De klok boven de haard klonk abnormaal luid.

Tik. Tak. Tik.

Weer geklop, maar zachter deze keer. Vader zette mij op de grond, vermande zich en stapte naar de deur.

‘Wie is daar?’ vroeg hij met een bijna dreigende stem.

Buiten klonk gedempt gemompel. Vader keek ons vluchtig aan. Het was duidelijk dat hij twijfelde, maar uiteindelijk be- sloot hij om het slot van de deur te halen. Onmiddellijk viel een

(12)

12

ijzige windvlaag met een ruk de kamer binnen en de vlammen van de kaarsen bibberden.

Een rijzige gestalte verscheen in de deuropening. Hij zette een stap naar voren en het eerste waar mijn blik op viel, waren een paar blinkende zwarte laarzen. Het leek alsof ze pas wa- ren ingevet, ik kon het leer bijna ruiken. Daarna gleed mijn blik over een strakke kakigroene mantel met glinsterende knopen om vervolgens te belanden op een gerimpeld gezicht met een grijzende snor en zware wenkbrauwen. Onder die wenkbrau- wen lagen koude blauwe ogen, die ons lichtjes verrast een voor een aankeken.

‘Unterscharführer Oskar Sommer,’ zei hij, nadat hij zijn pet had afgezet. ‘Mijn excuses voor zulk laat bezoek.’

Vader glimlachte warm en gebaarde dat de man mocht bin- nenkomen. ‘Wat brengt u hier op dit late uur, herr Sommer?’

vroeg hij terwijl hij de deur achter Sommer op slot deed en hem een stoel aanbood.

‘Mijn plicht.’

Er volgde een korte gespannen stilte, waarna vader tegen- over de man ging zitten. ‘Hoe kunnen wij u van dienst zijn?’

De man met zwarte laarzen keek ons keurend aan. Een halve glimlach speelde op zijn gezicht. ‘Wat een mooie kin- deren hebt u, Herr…’

‘Bergher, Bernhart Bergher.’

De man knikte, mompelde de naam binnensmonds. ‘En u bent, jongeheer?’

Hans knipperde verlegen met zijn ogen. Hij was drie, maar kon nog niet praten.

‘Hans, Herr Sommer, en dit zijn Lieselotte en Ilse.’

De man keek naar de twee identieke blonde koppen en zijn wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Een tweeling? U bent een ge- zegende man, Herr Bergher. En wie bent u, jongedame?’

‘Lenka,’ zei Lenka zuur, waarop moeder haar berispend

(13)

13

verbeterde: ‘Helen. ’t Is Helen.’

Moeder was zowat de enige van ons gezin die Lenka volhar- dend Helen bleef noemen. Volgens haar was het een welklin- kende Duitse naam, waar mijn zus helaas een hekel aan had.

‘Mooi. Weet u, Herr Bergher, u moet meer kinderen maken.

U hebt goede genen.’

Opeens viel zijn blik op mij. Ik stond achter de rok van mijn oma verstopt. Ik merkte hoe zijn gezicht strakker werd, alsof hij in een weelderig bloemenperk een stuk onkruid had ontdekt.

We gaapten elkaar aan.

Ik moet bekennen dat vanaf het moment dat de man een voet in ons huis had gezet, ik mijn blik niet van hem had kun- nen afhouden. Iets aan hem fascineerde mij.

Misschien was het zijn onberispelijke uniform met talloze medailles en de gestikte adelaar op zijn linkerarm. Misschien was het zijn lichte, naar achter gekamde haar. Misschien waren het zijn zwarte laarzen. Of misschien was het de kilte die daar- net samen met hem het huis was binnengeglipt. Ja, de kilte. Die was verlammend.

‘Dit is Nina,’ hoorde ik vader zeggen, en voor Sommer de mogelijkheid kreeg onnodige vragen te stellen, herhaalde hij:

‘Waarmee kunnen we u van dienst zijn?’

Sommer vestigde zijn aandacht weer op mijn vader. ‘Mijn auto is stilgevallen.’ De man kruiste zijn benen en zakte wat onderuit op zijn stoel. Met zijn hele houding straalde hij een vreemd soort zekerheid uit, alsof het zijn huis was en wij zijn gasten waren. ‘Morgenvroeg word ik in Berlijn verwacht,’ ver- volgde hij, ‘maar u begrijpt dat ik geen twintig meer ben. Ik heb rust nodig.’

Mijn ouders wisselden een vluchtige blik met elkaar uit. Ik snoof een vleugje paniek op, maar het was zo kortstondig dat het nietig was.

‘We vinden wel een plekje voor u, Herr Sommer. Ik zal alles

(14)

14

klaarzetten. Helen, dek de tafel.’ En met haar blik strak op de grond gericht haastte moeder zich naar de bovenverdieping.

Vader knikte naar oma, heel onopvallend, maar ze had de hint begrepen. Ze nam mij in haar armen, wenste vader en de man een goedenacht en spoorde Hans en de tweeling aan haar te volgen.

Terwijl ik de trappen werd op gedragen, keek ik over oma’s schouder naar onze onuitgenodigde gast. Hij luisterde met een half oor naar iets wat vader hem vertelde en voor heel even kruisten onze blikken. Hij knipoogde.

Alleen ik wist dat onze oma een magische vrouw was. Ze sprak namelijk een taal die ik niet begreep. Als ik braaf was geweest, las ze mij voor het slapengaan uit een magisch boek. Volgens oma heette het De lotgevallen van Tom Sawyer.

Het zat vol met onbekende tekens, die op krabbels leken en die ik nergens anders had gezien, zelfs niet in Lenka’s school- boeken. Omdat ik de enige was aan wie oma voorlas uit dat boek, had ze mij opgedragen ons geheim zorgvuldig te bewa- ren. Zo kwam het dus dat niemand van ons gezin wist van het bestaan van ons magische boek, dat verstopt lag onder een losstaande plank in oma’s kamer.

Om onze gast een slaapplaats ter beschikking te stellen, sliep ik bij oma in bed. Midden in de nacht werd ik wakker met een volle blaas. Naast mij hoorde ik oma’s ritmische adem- haling. Ze sliep diep.

Toen ik de volle pispot terug onder het bed schoof, voelde ik mij weliswaar een stuk beter, maar kreeg ik te kampen met een ander probleem: ik was klaarwakker. Iedereen sliep, dus het enige wat ik kon bedenken om mezelf te vermaken, was oma’s boek uit zijn schuilplaats halen en de prentjes bekijken.

Ik zag niet veel, het was veel te donker in de kamer. Een

(15)

15

stompje kaars lag op de ladekast, maar lucifers waren nergens te bespeuren. In de keuken zal er heus nog wel een pakje lig- gen, bedacht ik en ik sloop de kamer uit.

De lichten waren overal uit. In de gang was het frisjes.

Toen mijn ogen aan het donker waren gewend, merkte ik het straaltje licht op dat aan het einde van de gang door een kier in de deur viel. Het trok mij aan als het vuur een nachtvliegje aantrekt. Zonder te kloppen, een gewoonte waar mijn moeder zich mateloos aan ergerde, duwde ik de deur verder open.

Daar zat hij, onze gast, kaarsrecht op het bed, zijn laarzen met crème in te smeren. Zonder zijn uniform zag hij er plots minder belangrijk uit. Helemaal niet gevaarlijk, zelfs een beetje vermoeid en vriendelijk. Zodra hij mij opmerkte, klaarde hij op.

‘Kom binnen, Nina.’

Met het boek achter mijn rug verstopt, stapte ik de kamer in.

Ik was niet alleen lichtjes gevleid dat hij zich mijn naam nog herinnerde, maar ook verbaasd hoe zacht zijn stem plots klonk.

‘Ben je soms ergens naar op zoek?’

Ik toonde hem het stompje kaars. ‘Lucifers.’

Een pakje lag op zijn nachtkastje. Hij vroeg niet eens waar ik ze voor nodig had. ‘Vang.’

In een reflex liet ik het boek en de kaars vallen om het pakje op te vangen, dat anders in mijn gezicht zou vliegen. Zo snel ik kon raapte ik het boek op en verstopte het weer achter mijn rug.

De man glimlachte zwakjes. ‘Zal ik je voorlezen?’

Ik zweeg. Hij legde zijn laarzen aan de kant en keek mij aan. ‘Weet je, ik heb iets voor je.’

Uit de binnenzak van zijn mantel haalde hij een bruin pakje tevoorschijn. Mijn ogen werden groot. Chocolade! Een dik blok echte melkchocolade, een zeldzame gast in onze koektrommel.

Sommer brak er een stuk van af en stak het in zijn mond. ‘De rest mag jij hebben, maar op één voorwaarde.’ Ik keek hem hoopvol aan. ‘Je laat mij je voorlezen.’

(16)

16

‘Maar Herr Sommer,’ jammerde ik, ‘u kan dit helemaal niet lezen.’ Ik werd triestig, want ik besefte dat ons geheim tussen mij en dat blok chocolade kwam te zitten en ik zweer dat ik het anders had gewild.

Maar wie was ik? Een kind van zes.

‘Alleen mijn oma kan dat boek lezen, want alleen zij spreekt die magische taal.’

Er zaten nootjes in. Nootjes!

‘Goed,’ Sommer klonk licht teleurgesteld, ‘mag ik dan op z’n minst zien wat voor boek het is? Heel even maar.’

Blij met ons compromis overhandigde ik hem het boek en hij mij het blok chocolade. Terwijl zijn ogen over de kronkels op de omslag gleden, nam ik een grote hap. Ik moest nog beslissen of ik alles zelf zou opeten of morgen met de rest zou delen.

‘Dit is Hebreeuws,’ zei Sommer en ik fronste, want ik had dit woord nog nooit gehoord. ‘Jouw oma is inderdaad een ma- gische vrouw.’ Hij gaf mij het boek terug en begon zijn laarzen weer te poetsen. Ik bleef staan kijken. Het snot liep naar mijn lip, ik haalde mijn neus op.

‘Ga nu maar slapen,’ zei Oskar, en hij bood mij zijn gegra- veerde zakdoek aan. ‘Morgen is er weer een nieuwe dag.’

Met het boek in de ene hand en chocolade in de andere, liep ik naar de deur. ‘Herr Sommer, belooft u mij aan niemand over dit boek te vertellen?’

‘Ik beloof het.’

Na hem goedenacht te hebben gewenst, trok ik de deur ach- ter mij dicht, enigszins tevreden met mezelf. Morgen is die man weg en dan is dit geheim weer alleen van mij en oma, dacht ik, en ik besloot dat ik de chocolade morgen met de rest zou delen.

Toen het bijna ochtend was, schrok ik wakker door oorver- dovende schoten en onmenselijk geschreeuw. Een paar uur later zaten Lenka, de tweeling en ik op het tweeëndertigste transport naar Auschwitz.

(17)

17

1

September 1967

Er bestaat geen groter geluk dan het besef dat je moeder zult worden en er bestaat geen groter verdriet dan het besef dat je kind door je vingers glipt.

Nina zat geknield in de badkamer. Haar onderjurk was doorweekt met bloed dat uit haar onderbuik sijpelde. Het was dikke, slijmerige pulp, die ze met beide handen probeerde tegen te houden terwijl ze zachtjes kreunde van de pijn.

Het was nacht. George was niet thuis. Ze was alleen. Alleen met haar baarmoeder, die zich tegen haar keerde. Alsof die twaalf weken lang had geslapen en nu opeens besefte dat er een leven in haar huisde dat ze niet wilde hebben. Een leven dat ze moest uitdrijven, koste wat het kost.

Een laatste schreeuw ontsnapte uit Nina’s mond. De pijn ebde weg. Het was gedaan. Verdoofd staarde ze naar het on- gedefinieerde klompje vlees in haar handen. Het kind had zich niet eens ontwikkeld. Een paar handjes, geen voeten, iets wat leek op een hoofd. Even bleef ze stil, daarna weende ze tot ze niet meer kon ademen.

Toen George in de ochtend het nieuws hoorde, reageerde hij verdacht kalm, alsof hij dit wel verwacht had. Uiteraard bezocht hij Nina, zoals het een fatsoenlijke echtgenoot be- taamt, dagelijks in het ziekenhuis, bracht hij haar fruit en in- formeerde hij naar haar gezondheid, maar niet meer en niet minder. Telkens als hij kwam, leek het alsof hij zo snel moge- lijk weer wilde vertrekken, terwijl hij vier jaar geleden niet van haar zijde zou zijn geweken. Hij zou haar overstelpt heb- ben met verhalen over zijn werk tot hij vermoeid en in een oncomfortabele houding in de stoel in slaap zou zijn gevallen.

(18)

18

Nu niet meer. De perikelen van het huwelijk hadden hem bot gemaakt, onverschillig. En die onverschilligheid veront- rustte Nina, want buiten George had ze niemand. Hij was het licht in haar leven, haar redder. Ooit had hij haar uit een diep dal gesleurd en was hij haar alles geworden. Hij was de muur die haar steun bood en waarachter zij zich veilig voelde.

Het enige wat van haar kant verwacht werd, vanzelfspre- kend, was een kind ter wereld brengen en het liefst zo snel mogelijk. George was dol op kinderen en wilde er zeker vier.

Ondertussen waren ze iets meer dan vier jaar samen en de kinderkamer was nog steeds leeg. Wat voor een vrouw ben ik, vroeg ze zich af, als ik niet eens mijn hoofdfunctie kan vervullen?

‘Volgende keer lukt het zeker,’ had George telkens gezegd, maar deze keer zweeg hij. Hij hield slechts haar hand vast en glimlachte naar haar als iemand die met je meeleeft, maar niets meer te zeggen heeft.

Twee dagen later werd Nina uit het ziekenhuis ontslagen.

George haalde haar op en zette haar terloops af bij hun ap- partement. Nina keek hem een tijdje na, totdat zijn zwarte Renault in de verte verdween, op weg naar het werk. Of toch niet? Heel even voelde Nina de drang om een bus te nemen en hem te volgen, maar ze bedacht zich op het laatste mo- ment. Wantrouwen is de eerste stap naar de afgrond. Ze viste de huissleutels uit haar tas en liet zichzelf binnen.

Ze woonden boven een bakkerij, wat zowel een vloek als een zegen was, want meneer Bazin bakte de lekkerste katten- tongen en de meest afschuwelijke kersentaart van heel Parijs.

Het deeg was te dik, de kersen te waterig. Toch vond George deze lekker, wat voor Nina een onrechtstreekse belediging was, die ze hem niet kwalijk nam. Het was tenslotte niet zijn schuld dat hij nooit echte huisgemaakte kersentaart van haar moeder had geproefd.

(19)

19

Wat een kort dutje had moeten worden, draaide uit op een lange, diepe slaap. Pas tegen de avond werd Nina wakker en ze besefte dat haar plan om George met lekker eten van zijn werk te verwelkomen in het water was gevallen. Hij zou er over een halfuur zijn en alles wat zij hem kon voorschotelen, was een vierdaagse soep.

Met een gefrustreerde zucht sloeg Nina de koelkastdeur dicht. Als ze zich goed herinnerde, lag er tegenover de apo- theek waar George werkte een gezellig Italiaans restaurant. Ze had er nog niet gegeten, dus het besluit was snel genomen.

Nina trok haar meest presentabele jurk aan, knapte haar door de slaap verkreukte gezicht op met een snufje poeder, wat oogschaduw en lippenstift en verliet het appartement.

Buiten regende het pijpenstelen. De smalle straat, waar gewoonlijk veel verkeer kwam, was op een paar onder afda- ken schuilende mensen na, zo goed als leeg. Nina rende naar de dichtstbijzijnde bushalte, net op tijd om in de vertrekken- de bus te springen.

Tien minuten later stapte ze uit, de regen weer in. Ver- stopt onder haar paraplu naderde ze de apotheek. Een twin- tigtal meter van de deur haperde ze. De lichten waren al uit, de apotheek was gesloten. Voor de deur zag ze George staan wachten, zijn paraplu opengeslagen.

Hij wist dat ik zou komen, dacht Nina en ze glimlachte in zichzelf. Ze stak haar hand in de lucht, klaar om hem van haar aanwezigheid bewust te maken, toen zijn naam plots uit de mond van een andere vrouw klonk.

Een roodharige in een lange lichte mantel liep met vluch- tige stappen naar George toe. Nina slikte haar woorden in en keek toe hoe de vrouw hem zowat om zijn hals sprong, hoe ze elkaar kusten. Toen ze hem losliet en zich omdraaide, voelde Nina de grond onder haar voeten wegzakken.

De jonge vrouw was hoogzwanger.

(20)

20

George sloeg zijn arm beschermend over haar schouders, begeleidde haar naar zijn auto en hielp haar instappen. Het voertuig kwam tot leven en mengde zich in het verkeer. Een ogenblik later verdween het uit zicht.

Nina wankelde op haar benen tot ze, zoekend naar steun, tegen de motorkap van een geparkeerde auto aanbotste. De paraplu gleed uit haar hand.

‘Zeg mevrouw, wilt u van mijn auto afblijven? Mevrouw?

Mevrouw, is alles in orde? Me…’ De man was net op tijd om Nina op te vangen.

Diezelfde nacht kwam George niet thuis. De dagen die daarop volgden, zag ze hem nauwelijks. Hij vertrok als de ochtend aanbrak en kroop pas laat na middernacht in bed.

‘Ik moet mij bijscholen,’ verklaarde hij en Nina knikte be- grijpend. Hoewel ze veel minder sprak, amper at en langer in bed bleef dan men van haar gewoon was, deed ze verder alsof er niets aan de hand was.

Een week na de nacht waarin Nina de affaire van haar man had ontdekt, zat het paar samen aan de ontbijttafel.

George zag eruit als een bloempje. Zijn wangen waren gladgeschoren, hij had zijn warrige krullen met gel in vorm gebracht en hij rook naar parfum waarvan Nina zich niet kon herinneren dat hij het had. Ook straalde hij een mysterieuze blijdschap uit, als iemand die de loterij heeft gewonnen, maar het nieuws geheim wil houden.

‘Dokter Martin wil zijn praktijk sluiten’, zei hij, terwijl hij een gerolde omelet uit de pan op Nina’s bord kwakte. ‘Spijtig, hij zat zo dicht bij ons, zijn patiënten kwamen altijd langs.’

Hij nam plaats tegenover haar. ‘Nu denkt André ook aan pen- sioen. Zou het niet een idee zijn als ik de apotheek overneem?

Ik zal dan langer moeten werken, maar ik ben er zeker van

(21)

21

dat dit het waard zal zijn.’

Nina knikte vaag terwijl ze met haar eten speelde. Haar hoofd bonkte, elk woord dat hij uitsprak, kwam aan als een hamerslag. Ze hield zoveel van zijn stem, maar op dat ogen- blik wenste ze dat hij gewoon zou zwijgen.

‘En weet je wie ik nog heb gezien? Anke. Ze kwam gisteren langs, niets ergs, gewoon verkouden, en ze vroeg naar jou.’

Opeens drong het tot Nina door. Ze legde haar bestek neer en keek George aan vanonder haar zware oogleden. Het was alsof ze hem plots in een heel ander licht zag.

‘Ik heb haar gezegd dat het goed met jou gaat. Ze beloof- de spoedig langs te komen. Volgende week misschien.’

‘Is het zover?’

George keek Nina schaapachtig aan. ‘Wat bedoel je?’

‘Is ze bevallen?’

Het stukje spek dat aan zijn vork hing, viel op het tafel- kleed. Nina keek hem recht aan. Toen, langzaam maar zeker, drong het tot George door dat niets lang geheim kan blijven.

Hij wist opeens niet hoe hij haar blik moest beantwoorden, dus wendde hij zijn gezicht af.

Stilte terwijl hij in het niets staarde.

‘Ik ben blij voor jou.’

‘Nina…’

‘Ik meen het, George. Ik ben heel blij voor jou, maar…’ ze kreeg een brok in haar keel, haalde piepend adem, ‘maar hoe moet het nu met mij?’

Het licht van de jonge ochtendzon verblindde haar, toch knipperde ze niet. Ze liet de tranen in haar ogen ophopen, tot ze alles wazig zag. Georges zucht echode in haar hoofd. Een traan ontsnapte.

‘Het spijt mij, Nina,’ zei hij terwijl hij opstond. Zijn han- den stopte hij diep in zijn zakken. ‘We hebben alles gedaan wat we konden. Alles. En nu is het genoeg.’ Hij keek doelloos

(22)

22

uit het raam. ‘Je had het mij veel eerder moeten vertellen.’

‘Wat?’

Hij haalde zijn schouders op, bitter. ‘Dat jouw eileiders be- schadigd zijn, dat er eentje helemaal afgesloten is. Misschien had je mij ook kunnen vertellen in welke staat jouw baarmoe- der verkeert en dat zelfs mijn oma nog meer kans heeft om moeder te worden dan jij.’

Het was alsof Nina’s keel werd dichtgeknepen. Ze kreeg het koud vanbinnen, ijzig koud. Gekwetst staarde ze naar haar afgebeten nagels. Nog meer tranen kwamen opzetten.

George wachtte op een uitleg die niet zou komen. Uitein- delijk liet hij zijn schouders zakken. De verwijtende blik in zijn ogen werd milder. Even leek het alsof hij zijn hand naar haar zou reiken, haar zou troosten en geruststellen dat alles heus wel goed zou komen, maar het was niets dan schijn.

Ergens, in een ander deel van de stad, wachtte een nieuw leven op hem. Hij griste zijn jas van de kapstok, stak zijn pa- raplu onder zijn arm en vertrok zonder afscheid te nemen.

(23)

23

Maart 1943

De villa van de commandant was groot. Zelfs groter dan onze boerderij. Het huis telde drie verdiepingen, negen kamers en had een grote tuin. Er groeiden daar heel lekkere aardbeien met een zeer bittere nasmaak. Vaak zaten ze onder het stof dat op het eerste zicht op sneeuw leek. Maar het was as.

De villa grensde aan een dubbele omheining, die zich hon- derden meters ver uitstrekte. Ik hoorde de vrouw van de com- mandant haar kinderen vaak waarschuwen dat ze niet in de buurt van dat prikkeldraad mochten komen. Het stond onder zeer hoge spanning, die je in luttele seconden kon roosteren.

Aan de andere kant van deze wereld rezen kale, met rode bakstenen opgetrokken barakken op waar de mensen in blauw gestreepte pyjama’s woonden. Een eindje verder, aan dezelfde kant als de villa van de commandant, lag een laag, grijs ge- bouw met een enorme schoorsteen. Soms kwamen er dagen- lang dikke rookwolken uit. Vaak sneeuwde het ook zonder dat het echt sneeuwde.

Een keer sloop ik ’s nachts naar buiten en aanschouwde de zogenaamde ‘sneeuwvlokken’ die in de lucht dwarrelden. Ik stak mijn tong uit en ving er een paar op. Ze smaakten naar zand en schuurpapier. Walgelijk.

Toen ik dat aan Lenka vertelde, werd ze razend. Voor de eerste keer in mijn leven verkocht mijn zus mij een dreun waar mijn achterwerk nog dagenlang last van had. Ze herhaalde de huisregels en spoorde mij aan die tien keer na te zeggen.

Ik zal nooit in de tuin komen.

Ik zal nooit verdergaan dan de keuken.

Ik zal ’s nachts nooit door de gangen sluipen.

Ik zal ’s nachts altijd in de kelder blijven.

Ik zal nooit iemand aanspreken.

Ik zal doen wat Lenka zegt.

(24)

24

En ik zal nu onmiddellijk stoppen met snotteren, want ik ben geen baby meer.

Als ik nog een keer een van die regels zou breken, dreigde Lenka dat ze mij voorgoed in de kelder zou opsluiten. Misschien had ze het op die ene nacht in maart effectief wel moeten doen.

Dan zou het slot op de deur in ieder geval hebben vermeden dat mijn knorrende maag mij naar de keuken dreef, regelrecht naar de koelkast. Maar wat was die vol! En er was appeltaart. En compote. Heerlijk. Ik nam een hap, een stuk appel viel te pletter op de grond, de jam sijpelde over mijn kin. Ik slurpte de compote naar binnen.

Ik zou de hele koelkast hebben leeggevreten als niet iemand mij bij mijn schouder had gepakt. Lenka, dacht ik meteen. Ik draaide mij om, bereid om haar zoveelste preek in ontvangst te nemen, en schrok toen ik recht in de ogen van de comman- dant keek. Hij droeg zijn kamerjas en zag er slaapdronken uit.

‘Ratten horen niet in de keuken. Maar nu je hier toch bent…’

Met een ruk trok hij mij naar achteren en ik tuimelde op de grond. ‘Vind je het lekker? Hier, eet nog maar wat.’ Hij haalde de taart uit de koelkast, sperde mijn mond open en begon de resterende stukken in mijn keel te proppen.

Ik kreeg geen adem, kokhalsde, want hij bleef maar duwen en duwen, totdat op een bepaald moment mijn overlevingsin- stinct wakker schoot. Ik zwaaide wild met mijn arm en mijn hand raakte zijn oog. De slag was zo hard dat hij een gil gaf en mij losliet.

Ik spuwde de appelen waarin ik mij bijna verslikt had uit, krabbelde overeind en waagde een poging weg te lopen, maar de commandant bracht mij met een ruk aan mijn pyjama te- rug op de grond. Hij stampte zijn pantoffels uit en terwijl hij zijn pijnlijke oog met zijn hand bedekte, gaf hij mij een schop in mijn buik. Ik plooide in twee van de pijn.

‘Kleine rat die je bent, kleine Joodse rat, rat!!’

(25)

25

Er kwam geen einde aan zijn razend gestamp. Mijn borst, mijn buik en onderbuik, zelfs mijn gezicht, alles werd bont en blauw geslagen. In mijn mond proefde ik de ijzeren smaak van bloed.

Daarna was er niets meer.

Toen ik bijkwam, lag ik weer op mijn strobed in de kelder, omringd door ratten en mijn zus die mij, zachtjes wenend, over mijn gezwollen hoofd aaide.

Sindsdien heb ik vaak last van een zeurende pijn in mijn onderbuik. Mijn maandstonden kreeg ik toen ik dacht dat ik ze niet meer zou krijgen, op mijn vijfentwintigste.

(26)

26

2

Al krijg je de pest, als het op je voorhoofd geschreven staat dat je tot een welbepaalde leeftijd op deze aardbol moet ronddwalen, dan zal de dood jou na een flinke plaagronde uiteindelijk toch met rust laten. Voor Nina hield dit in dat ze maar niet kon sterven. Niet omdat ze het niet wilde, maar omdat het steeds mislukte.

Haar eerste poging zag er veelbelovend uit. Ze had er alle wilskracht voor, want de wond was vers en bloedde hevig.

Georges kleren hingen nog in de kast. Ze snoof een laat- ste keer aan zijn hemd, koos een van zijn broeksriemen uit en kroop de zoldertrap op. Een kruk, een houten balk, zijn riem. De balk brak.

De tweede keer dat Nina zich van kant probeerde te ma- ken, besliste ze dat ze het op een minder gewelddadige wijze zou doen. Ze zou slapen. George zou haar in hun bed aantref- fen als hij zijn spullen kwam halen. Daarom trok Nina haar mooiste nachtjapon aan, kamde haar haren en plunderde het medicijnkastje. Een stuk of zestig slaappillen verdwenen in haar droge mond. Ze slikte ze door zonder water. In plaats van het loodje te leggen, was ze vijf minuten later kotsmisse- lijk. De pillen belandden in het toilet. Die nacht sliep ze als een blok en de volgende ochtend werd ze fris, doch ontgoo- cheld wakker.

De derde keer wilde ze meer controle over het proces hebben. Ze nam een keukenmes, vulde het bad en stapte in het water. Al snel kreeg ze het heet. De aders in haar linker- pols bonkten. Ze plantte het mes erop en sneed.

Niets.

(27)

27

Ze sneed nogmaals en nogmaals, ongeduldig bijna, maar weer gebeurde er niets. Het mes was te stomp. Overspoeld door kortstondige waanzin, smeet ze het mes tegen de grond en barstte in janken uit. Ze was de wanhoop nabij. Hoeveel levenslustige mensen stierven er dagelijks door een of ander onnozel ongeval terwijl het haar, een futloos hoopje mens dat volledig voorbereid was om het tijdelijke met het eeu- wige te verwisselen, maar niet wilde lukken.

Wat restte haar nog?

Verzuipen.

Zonder ook maar even te twijfelen, dook ze kopje onder.

Een, twee, tien tellen. Ze bleef volhouden. Het zou haar ge- lukt zijn, maar op het moment dat ze voelde dat het bewust- zijn haar langzaamaan verliet, galmde de deurbel door het huis. Nina schoot uit het water, happend naar adem. Er werd nogmaals gebeld, deze keer overtuigender.

Terwijl Nina naar de voordeur holde, wikkelde ze haar scharlakenrode badjas om haar natte lichaam. ‘George, ik…’

Het woord bleef in haar keel steken.

‘Verrassing!’

Nina bevroor in de deuropening. Een jonge vrouw met een brede glimlach en een taartdoos in haar handen staarde haar aan. Achter haar stond een jonge man in een zwarte mantel en bekeek Nina van kop tot teen. Het duurde even voor de reali- teit tot haar doordrong en ze het gezicht van haar vriendin herkende. Wat een teleurstelling. Het was Anke maar.

‘Sorry dat we zo onaangekondigd komen binnenvallen,’

zei ze, terwijl ze haar jas uittrok en hem aan de kapstok hing,

‘maar Walter mocht vandaag vroeger vertrekken en we wa- ren in de buurt, dus ik dacht dat dit een mooie kans was om jullie aan elkaar voor te stellen. Walter, Nina. Nina, Walter.’

De man stak zijn hand uit en Nina schudde die. Hij had sterke handen en lichtblauwe ogen die fonkelden terwijl ze

(28)

28

haar doordringend aankeken. Dit was ’m dus, Walter. Walter de politieagent, Walter de geheime aanbidder, Walter het liefje. Walter de verloofde.

‘Anke heeft veel over jou verteld.’

De man grijnsde. Anke liep giechelend naar het fornuis en zette de waterkoker op het vuur. Toen de man zijn mantel uittrok, zag Nina dat hij zijn uniform nog aanhad. Onwillig beeldde ze zich in dat hij onder zijn lange broekspijpen zwarte laarzen droeg.

‘Zou ik de badkamer mogen gebruiken?’ Zijn diepe, zware stem streelde het gehoor. Nina wees naar de deur tegenover de keuken en zakte daarna neer op de stoel.

Zoals wel vaker gebeurde wanneer Anke haar vriendin in een neerslachtige bui aantrof, nam ze de rol van huisvrouw op zich. Terwijl Nina peinzend naar het bloemenmotief op het witte tafelkleed staarde, zette Anke thee en stalde ze borden uit op tafel. Haar geratel over hoe ze haar weekend had door- gebracht ging bij Nina het ene oor in en kwam het andere weer uit. Pas toen haar vriendin terloops Georges naam liet vallen, spitste ze haar oren.

‘… vertelde mij dat hij van plan is de apotheek van zijn baas over te nemen en dat er twee nieuwe dokterspraktijken in de straat zullen komen. De ene van een gewone huisdok- ter, de andere van een dermatoloog. Zou wel handig zijn, kijk, ik heb hier zo van die puistjes…’ En ze bracht haar hand on- der Nina’s neus.

Nina staarde erdoorheen.

‘Uitslag precies. En het jeukt. Ik vraag mij af of het be- smettelijk is.’ Ze krabde even over de rode puistjes op haar vinger. Een ogenblik later was ze het weer vergeten.

‘De bakker prees de cake erg aan, hij zei dat zijn vrouw aan het experimenteren was geslagen en zo per ongeluk een nieuw recept had uitgevonden.’ Ze opende de doos. Het was

(29)

29

chocoladetaart en Anke bekeek hem langs alle kanten. ‘Ziet er niet speciaal uit, maar…’ ze rook eraan, ‘ze stoppen echt overal kaneel in.’

Ze rommelde in de lades op zoek naar bestek, toen Walter de badkamerdeur achter zich dichttrok. In zijn hand glinster- de een mes. Nina voelde het bloed naar haar wangen stromen.

‘Ik snijd wel,’ zei hij en hij plantte het mes in de taart.

Terwijl hij sneed, ruw en scheef, keek hij Nina strak aan. Hun wederzijdse gestaar werd onderbroken door Anke, die lepels en vorken op tafel liet kletteren.

‘Weet je, het viel me op dat George er totaal anders uitzag.

Ik wilde hem ondervragen, maar hij was vreselijk gehaast. Hij beloofde het later te vertellen.’ Ze nam de fluitende ketel van het vuur. ‘Hebben jullie soms een huis gekocht?’

Nina probeerde te glimlachen. ‘Neen.’

De thee werd ingeschonken.

‘Een nieuwe auto?’

‘Neen.’

Anke keek abrupt op. ‘Ben je zwanger?’

Nina’s maag kromp ineen. Ze voelde weer die trekkende pijn in haar onderbuik. De stank van warm bloed.

Een moeizame glimlach. ‘Neen.’

‘Nou, dan geef ik het op.’ Anke slurpte, nietsvermoedend dat ze met haar argeloosheid iemand kon kwetsen.

Walter, daarentegen, sloeg zijn ogen neer. Het leek alsof hij zich schaamde dat het zijn aanstaande vrouw aan fijnzinnig- heid ontbrak om het verschil te zien tussen een alledaagse neerslachtige bui en echte, diepe pijn.

‘Ik heb trouwens een leuk restaurant ontdekt bij ons in de straat. Het eten is heerlijk en de baas is een toetje.’

Met tegenzin nam Nina een hap van haar stuk taart, waar- na ze het bord zo subtiel mogelijk van zich wegschoof. Veel te zoet.

(30)

30

‘Hij liet het orkest mijn favoriete nummer spelen toen hij hoorde dat wij pas verloofd zijn. Is dat niet lief? Ik wilde…’

‘Was hij alleen?’

‘Wat? Wie?’

‘George. Was hij alleen?’

‘Ja. Of neen. Hij had een enorme teddybeer bij zich. Zo groot. Neen, misschien zoiets. Ik vroeg hem wat hij daarmee van plan was en hij zei dat hij die in de kinderkamer wilde zetten. Leuk toch? Zo’n joekel van een beer, heb ik als kind altijd gewild.’

Anke lachte, maar haar lach ebde weg toen ze merkte dat de twee andere gezichten strak bleven. Ze werd knalrood.

‘Heb ik iets verkeerd gezegd? Was dat misschien een verras- sing?’ Ze bracht haar hand voor haar mond, helemaal van streek. ‘Ik praat altijd zoveel. Walter, je had mij moeten stop- pen, nu heb ik alles verpest. Als George later thuiskomt, moet je doen alsof je van niets weet.’

‘Hij komt niet terug.’

Anke knipperde met haar wimpers. ‘Wat zeg jij nu?’

‘Hij wil scheiden. De teddybeer was voor zijn pasgeboren kind. Met een andere vrouw.’

Ankes kaak zakte omlaag. Walter zag eruit alsof hij liever door de grond zou zakken.

Een volle minuut bleef het stil. Daarna stond Anke op, liep plichtsgetrouw naar de servieskast en haalde er drie kristal- len glazen en een fles whisky uit.

‘Ik heb ’m toch nooit gemogen.’ Haar opgewektheid was nergens meer te bekennen. ‘En ik was nog zo vriendelijk tegen hem geweest. Had ik het geweten, dan had ik die teddybeer in zijn…’

‘Vandaag niet,’ zei Walter met zijn hand boven zijn glas toen ze wilde inschenken.

‘Op dat die sloerie niet zijn laatste zal zijn.’ Anke klonk

(31)

31

haar glas tegen dat van Nina en dronk het in één teug leeg.

Zelf bleef Nina afwezig naar haar glas staren, tot Anke het tegen haar lippen duwde en haar dwong een slok te nemen.

De smaak was walgelijk, maar ze had hem snel te pakken.

Het duurde niet lang voor de herinneringen aan haar kin- derjaren kwamen bovendrijven. De laatste tijd dacht ze vaak aan haar familie. Ze zag ze in haar dromen. Allemaal samen.

Haar ogen glansden. Ze wilde het niet zeggen, maar het kwam eruit voor ze het wist: ‘En ooit had het leven zo veelbe- lovend geleken.’

Anke vulde de glazen tot de rand.

Nina nam een slok. ‘Er gaat geen dag voorbij dat ik hem niet vervloek.’

‘O Nina, dat is zo lang geleden.’

Nina wierp haar vriendin een dodelijke blik toe.

Anke slikte. ‘Ik bedoel dat jij je eroverheen moet zetten.

Je kan niet eeuwig met die haat blijven leven.’

‘En toch doe ik het. Ik ga naar bed en ik hoor zijn naam, ik word wakker en ik hoor zijn naam, ik kijk naar hun foto’s en ik hoor zijn naam. Zelfs wanneer ik in de spiegel kijk, hoor ik zijn naam. Oskar Sommer. Oskar Sommer. Weet je, ik heb mij vaak afgevraagd wat ik zou doen als ik hem ooit weer ontmoet.’

Anke rolde met haar ogen. ‘Hij is al lang dood, hoe oud was die man? Vijftig?’

‘Hij leeft. Ik weet zeker dat hij nog leeft. Ik voel het.’

Anke was aan haar vierde glas toe, maar Walter zei niets.

Hij zat achterovergeleund op zijn stoel en sloeg beide vrou- wen gade. Af en toe zag Nina zijn in gedachten verzonken blik naar haar blote schouder afdwalen. Iets zei haar dat ze best haar kraag zou optrekken, maar ze deed het niet.

‘En wat zou je doen als, stel…’ Anke hikte, ‘hij nu voor je deur zou staan? Je zou hem toch niet...’ ze slingerde haar han- den over Walters oren, ‘je zou hem toch niet vermoorden?’

(32)

32

Nina antwoordde niet. Ze draaide het glas in haar hand en spoelde de bruine vloeistof daarna door haar keel zonder ook maar even te knipperen.

‘Doe niet zo gek, Nina. Je bent geen moordenaar. Kijk, je hebt een vogelhuisje bij je raam hangen. Moordenaars bou- wen geen vogelhuisjes.’ Anke grinnikte sloom en toen, alsof iemand het licht uitdeed, schakelde ze uit. Met haar wang tegen de tafel gedrukt, snurkte ze zachtjes.

Onder Walters observerende blik schonk Nina zich nog een glas in en dronk. Hij had zware, zwarte wenkbrauwen, die hem die strenge uitstraling bezorgden. Hoe oud zou hij zijn? Nina gaf hem niet meer dan dertig.

‘Is dat een echte?’ vroeg ze en ze keken allebei naar het pistool aan zijn riem. Hij grijnsde en Nina grijnsde terug.

De fles was leeg. De avond was afgelopen.

Nina stond op, zette een stap en struikelde over haar ei- gen benen. Lichtjes geamuseerd hees Walter haar overeind.

Met haar arm over zijn nek geslagen, bracht hij haar naar de slaapkamer.

Toen hij haar in bed stopte, zei hij: ‘Wat Anke eigenlijk wilde vragen, Nina, is of je op zoek bent naar werk. Haar col- lega gaat met pensioen, er komt een plaats vrij.’

Nina vocht een moment langer tegen de slaap. ‘Wat moet ik doen?’

‘Oude mensen verzorgen,’ zei hij, waarop ze kreunde als- of ze aan iets lekkers rook.

‘Altijd al mijn droom geweest.’

Het laatste wat Nina nog zag, was Walters vage glimlach.

Het laatste wat ze hoorde, het gerommel in de keuken.

De volgende ochtend, toen ze met een kater wakker werd, merkte ze dat de tafel was afgeruimd en de afwas gedaan. Alle scherpe messen waren verdwenen.

(33)

33

November 1943

Als iemand zegt dat een kind niet kan lijden aan slapeloosheid, dan weet diegene niet wat het is om een oorlogskind te zijn.

In de villa van de commandant sliep ik moeilijk in. Ik had nachtmerries, werd midden in de nacht badend in zweet wak- ker en weende zo bitter dat zelfs de ratten medelijden met mij hadden.

Soms sloop ik naar het kleine vertrek naast de keuken en hoewel dit tegen Lenka’s regels was, maakte ze geen opmer- kingen als ik soms snikkend kwam aankloppen. Ik denk dat ze begreep dat het volkomen normaal was dat een zesjarig kind af en toe naar tederheid verlangde. Wanneer dat bij mij het geval was, klopte ik volgens een vooraf afgesproken patroon aan, en als Lenka op haar kamer was, liet zij mij binnen. We kropen dan samen onder de lakens en ze nam mij mee naar ons leven voor de oorlog.

Ze vertelde mij hoe het was om naar school te gaan en vrienden te hebben, hoe het was om op verjaardagsfeestjes uitgenodigd te worden, hoe het was om te reizen, in het park te lezen en ijsjes te kopen bij de ijscoman. Kortom, terwijl wij samen brandden in de hel, liet mijn zus mij een stukje van de hemel proeven.

Voor zover Lenka’s kennis reikte, hadden wij altijd in Ber- lijn gewoond. Onze ouders, grootouders en overgrootouders, allen hadden hun wortels in de Duitse bodem. Ook was onze familie, die voornamelijk bestond uit dokters, advocaten, en muzikanten, tamelijk welgesteld. Onze vader was bijvoorbeeld advocaat en onze moeder had haar eigen bakkerij op de on- derste verdieping van ons huis.

Thuis rook het altijd naar versgebakken brood en de heer- lijkste taarten van heel Berlijn. Moeders specialiteit was ker- sentaart. Nog voor de zon opkwam, bakte ze er een stuk of

(34)

34

twintig, bestemd voor de verkoop gedurende de dag, maar het grootste deel was dikwijls al tegen de middag verdwenen.

Ja, onze kleine bakkerij draaide geolied, tot een gestoorde man meer en meer aanzien begon te winnen bij de bevolking.

Een man die met zijn haatdragende betogingen en schaamte- loze propaganda het Duitse volk aanstak. Beschaafde mensen, waarvan je zou verwachten dat die het beter moesten weten, veranderden van mening, van ideologie. Het kwam zelfs zo ver dat moeders kersentaart plots anders voor hen smaakte.

Het ging steeds slechter met de zaak en in de nacht van negen op tien november 1938 bleef er van onze bakkerij niets meer over.

De Kristallnacht schudde onze vader wakker. Alleen onze vader. De rest van de familie koesterde nog enige hoop op ver- betering. Maar papa was een doemdenker. Als hij na die nacht niet snel op zoek was gegaan naar een uitweg, dan zou ons gezin veel eerder in Auschwitz zijn beland.

Toeval wilde dat een Duitse man die elke dag zoetigheden bij ons kwam halen, een mooi postje bij de gemeente kreeg toebedeeld. Hij beloofde vader te helpen.

Lenka vertelde mij hoe papa een week na de Kristallnacht met een stapel valse identiteitspapieren thuiskwam en het gezin liet weten dat het huis niet meer van ons was en dat wij moesten verhuizen. Moeder ging helemaal door het lint. Ze weigerde koffers te pakken, schreeuwde, vloog vader aan. Het was haar stad, haar huis en het waren haar bezittingen. Hoe gek moest je zijn om dit alles achter te laten en te vluchten?

Knotsgek.

Maar in feite was er geen andere keuze. Het huis was niet meer van ons en of moeder het wel of niet wilde, ons lot stond vast.

Diezelfde nacht vertrokken wij. De man die ons de papie- ren bezorgde, had eveneens voor de boerderij in Grossbeeren

(35)

35

gezorgd. Het was er rustig, verlaten en niemand kende ons. Een perfect onderkomen.

We vluchtten uit Berlijn als Joden en betrokken ons nieuwe huis als een doodgewoon Duits modelgezin.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oudvader Augustinus bad tijdens zijn ziekte: 'O Heere, Gij hebt de dood niet geschapen, zo bid ik U dan, laat toch niet toe, dat wat Gij niet gemaakt hebt, zou

komt nog wekelijks langs, maar hij dringt nooit wat op”, zegt Ingburg De Bever.. Een fijne verstandhouding tus- sen samenwerkende generaties en hun partners blijkt

Maar zelfs als ik als behandelend arts optreed bij een patiënt met wie ik tot dan toe geen band heb, omdat een collega de euthanasie op het laatste moment niet meer wil

Zelfs wanneer de bestuurder achteraf bezien een (excessief) hoog risico neemt, is het volgens Pham ‘zeer onwaarschijnlijk dat hem voor zulk een risicovolle beslis- sing een

Zoals in heel veel parochies werden ook in Knesselare tweemaal per jaar grote processies gehouden: de eer- ste op de zondag na Sacramentsdag en de tweede op O.L.Vrouw

supermarkten. Omdat de lucht al zo vervuild is in Manilla is er enkele jaren geleden beslist dat op de even dagen alleen auto’s met bepaalde nummerplaten mogen rijden en op de

Ik kan jammer genoeg niet in het ‘harteke’ van Louis Paul Boon kijken. Ik heb graag zijn brieven aan literaire vrienden gelezen. In die brieven voelde ik zeer sterk het

Ik wil alleen goed voorbereid zijn mocht het zo zijn.’ Ze voelde zich niet op haar gemak bij het idee dat ze dit voor Robert moest verzwijgen.. ‘Het heeft geen zin be- paalde