• No results found

Nationale Wetenschapsagenda. Thema: Economische veerkracht van vrouwen. Call for proposals

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Nationale Wetenschapsagenda. Thema: Economische veerkracht van vrouwen. Call for proposals"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2020

Nationale Wetenschapsagenda

Thema: Economische veerkracht van vrouwen

Call for proposals

(2)

Inhoud

1 Inleiding 1

1.1 Achtergrond 1

1.2 Beschikbaar budget 1

1.3 Geldigheidsduur call for proposals 1

2 Doel 2

2.1 Doel van het programma 2

2.2 Inhoudelijk kader 3

3 Richtlijnen voor aanvragers 8

3.1 Wie kan aanvragen 8

3.2 Wat kan aangevraagd worden 10

3.3 Wanneer kan aangevraagd worden 11

3.4 Het opstellen van de aanvraag 11

3.5 Subsidievoorwaarden 13

3.6 Het indienen van een aanvraag 18

Technische vragen 19

4 Beoordelingsprocedure 20

4.1 Procedure 20

4.2 Criteria 22

5 Contact en overige informatie 25

5.1 Contact 25

6 Bijlagen 26

6.1 Begrotingsmodules 26

Personeel academische instellingen 27

Personeel hogescholen en overige instellingen 28

(3)

Hoofdstuk 1: Inleiding / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

1 Inleiding

1.1 Achtergrond

De Nationale Wetenschapsagenda (NWA) beschrijft brede, uitdagende onderwerpen die om een nationale aanpak vragen en waarmee Nederlands onderzoek de samenleving en de kenniseconomie (mondiaal) kan versterken. De NWA is door een innovatief proces met de inbreng van burgers en wetenschappers tot stand gekomen: elke Nederlander kreeg de kans om online vragen in te dienen. De nationale kennisgemeenschap, verenigd in de Kenniscoalitie, heeft de opgehaalde vragen tot 140 clustervragen gebundeld, waaruit 25 routes zijn geformuleerd.

Het NWA-programma beoogt bovenal bruggen te slaan. Tussen uiteenlopende wetenschappelijke gebieden, tussen verschillende vormen van onderzoek (fundamenteel, toegepast, praktijkgericht) en tussen diverse nationale en internationale agenda’s. Vergaande multi- en interdisciplinariteit, een kennisketenbrede aanpak en samenwerking met maatschappelijke partners inclusief vakdepartementen, bedrijven en NGO’s zijn daarom cruciale kenmerken in de consortia van NWA-projecten en programma’s.

De overkoepelende ambitie van het NWA-programma is het leveren van een positieve en structurele bijdrage aan de mondiale kennismaatschappij van morgen, waar nieuwe kennis gemakkelijk doorstroomt van onderzoeker naar gebruiker en waar nieuwe vragen vanuit de praktijk en de samenleving snel en vanzelfsprekend ingang vinden in nieuw onderzoek. Dit kan alleen bereikt worden door vandaag bruggen te bouwen om met elkaar

wetenschappelijke en (mondiale) maatschappelijke uitdagingen aan te gaan.

De call for proposals voor het programma Economische veerkracht van vrouwen wordt gerealiseerd in het kader van programmalijn 2 van het NWA programma. In deze programmalijn wordt samengewerkt met vakdepartementen.

Bij deze call zijn het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de initiatiefnemers. De call sluit nauw aan bij de door ZonMw uitgevoerde zesde ronde Vakkundig aan het Werk: Economische zelfstandigheid van vrouwen, uitgevoerd door ZonMw.

Voor deze call is de aandacht voor kennisoverdracht, kennisbenutting en toepassing van de resultaten gedurende de gehele looptijd van de projecten van groot belang. Hiermee wordt de maatschappelijke inbedding van de call geoptimaliseerd en wordt draagvlak gecreëerd voor de bruikbaarheid van de uitkomsten voor beleid en uitvoering.

1.2 Beschikbaar budget

Voor het programma Economische veerkracht van vrouwen is een budget van € 2.865.000 beschikbaar.

1.3 Geldigheidsduur call for proposals

De call for proposals voor Economische veerkracht van vrouwen is geldig tot en met de datum waarop de raad van het bestuur van NWO het besluit over de volledige aanvragen neemt.

De call for proposals kent twee fases:

− Fase 1: indiening aanvragen voor living labs

− Fase 2: indiening van één aanvraag, waarin de drie geselecteerde living labs uit fase 1 samenkomen De deadlines voor het indienen van de aanvragen in fase 1 en voor het indienen van de aanvraag in fase 2 staan vermeld in paragraaf 3.3; de verwachte besluitdata staan in de planning vermeld in paragraaf 4.1.

(4)

Hoofdstuk 2: Doel / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

2 Doel

2.1 Doel van het programma

Het kabinet wil dat het aandeel economisch zelfstandige vrouwen in Nederland stijgt, onder meer door het gericht bevorderen van de economische veerkracht van vrouwen. Er is al veel bekend over de zwakkere economische positie van vrouwen ten opzichte van mannen en belemmerende factoren voor vrouwen om economisch zelfstandig te zijn of worden. Toch zijn er nog duidelijke hiaten in de kennis hoe de economische veerkracht van vrouwen positief beïnvloed kan worden. Er is aanvullend onderzoek nodig, opgezet vanuit de perspectieven van de betreffende vrouwen zelf en hun directe (beïnvloedende) omgeving. Welke belemmeringen ervaren zij ondanks (of misschien juist door?) de al beschikbare maatregelen. Waar liggen behoeftes? Welke kansen zijn tot nu

onopgemerkt gebleven?

Doel van het NWA-programma Economische veerkracht van vrouwen is om door middel van living labs inzicht te krijgen in de mogelijkheden voor het positief beïnvloeden van economische veerkracht van vrouwen. Een living lab is een experimenteeromgeving die zich kenmerkt door nieuwe vormen van samenwerking, ruimte voor onderzoek, wederzijdse nieuwsgierigheid en een open en creatieve op leren gerichte houding. In de beoogde living labs wordt nadrukkelijk gekeken naar wat werkt voor wie, in welke situatie en onder welke randvoorwaarden. Een doorbraak op het terrein van economische veerkracht van vrouwen vereist een geïntegreerde aanpak, waarbij meerdere dimensies tegelijkertijd worden aangepakt met alle betrokken partijen: de vrouwen en hun directe omgeving zelf, de overheid (landelijk en lokaal), sociale partners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de wetenschap. Het gaat om een complex, systemisch probleem, waarvoor niet één oplossing is. Er is grote verscheidenheid in de groep vrouwen om wie het gaat en er is regelmatig sprake van multiproblematiek, met name bij vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Er zijn bovendien grote veranderingen nodig, zoals het op een hoger niveau brengen van voorzieningen en regelingen die het combineren van werk en overige taken ondersteunen. Maar ook is een positievere beeldvorming en bijbehorend gedrag nodig rondom thema’s als deeltijdwerken, werkende moeders, zorgende vaders, of kinderopvang. En het gaat om heel concrete maatregelen volgens een levensloopaanpak voor zowel mannen als vrouwen, met flexibiliteit binnen baan én loopbaan.

Uiteindelijk moet het NWA-programma Economische veerkracht van vrouwen leiden tot concrete en

wetenschappelijk onderbouwde handelingsperspectieven voor alle spelers in het ecosysteem – van de vrouwen en hun directe omgeving zelf tot gemeenten, UWV, lokale en landelijke overheid, (koepelorganisaties van) werkgevers en maatschappelijke organisaties – die de economische veerkracht van vrouwen vergroten. De beoogde

handelingsperspectieven zijn duurzaam en toekomstbestendig omdat ze wortelen in de samenleving en tegelijkertijd rekening houden met de dynamiek van de normatieve en institutionele krachten die onze maatschappij kenmerken.

Het NWA-programma Economische veerkracht van vrouwen is uitdrukkelijk gericht op de verbinding met en het valoriseren van praktijkkennis. Daarom is in dit programma gekozen voor een focus op living labs.

Deze call for proposals roept kennisinstellingen en andere geïnteresseerde partijen op tot het deelnemen aan consortia gericht op onderzoek binnen het thema Economische veerkracht van vrouwen. De consortia werken multi- en interdisciplinair en zijn kennisketenbreed samengesteld. Kennisketenbreed houdt in dat het programma fundamenteel, toegepast en praktijkgericht onderzoek verbindt en dat het programma de kennisbehoefte vanuit de maatschappelijke partijen daarop laat aansluiten.

Deze call for proposals past binnen de NWA-route Op weg naar veerkrachtige samenlevingen.

(5)

Hoofdstuk 2: Doel / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

2.2 Inhoudelijk kader

2.2.1 Economische zelfstandigheid en economische veerkracht

Dit programma zet in op het vergroten van zowel de economische zelfstandigheid van vrouwen als de economische veerkracht van vrouwen. Het focust daarmee niet alleen op het verbeteren van de economische positie van economisch kwetsbare vrouwen nu, maar ook op de toekomst. De kwaliteit van werk en de betekenis ervan in het leven van vrouwen spelen daarbij een rol. Met economische veerkracht wordt enerzijds bedoeld het bevorderen van de economische en financiële zelfstandigheid nu en anderzijds de mate waarin vrouwen in staat zijn om bij het wegvallen van gezamenlijk inkomen door levensgebeurtenissen als het overlijden of scheiden van een partner, in staat zijn om alsnog zelf duurzaam economisch en/of financieel zelfstandig te worden.

2.2.2 Korte achtergrondschets op basis van rapporten

De relatief zwakkere economische positie van vrouwen is een bekend en al vaak onderzocht probleem. Onderzoek laat zien dat er achter de problematiek van geringe economische zelfstandigheid van vrouwen een dieperliggend normatief en institutioneel – en deels specifiek Nederlands – probleem schuilgaat. De mate van, keuze voor en kans op economische zelfstandigheid en economische veerkracht van vrouwen volgen uit een complex samenspel van individuele preferenties, sociale normen en gewoontegedrag, plus de inrichting van instituties. De in het

ecosysteem van vrouwen ingesleten normatieve patronen spelen een grote rol. De verdeling van betaalde en niet- betaalde arbeid is sterk gerelateerd aan sociaal-culturele ideeën over vrouwen en mannen en wat hun rollen, taken en verantwoordelijkheden in de samenleving zouden moeten zijn.

Enkele recente rapporten schetsen het huidige beeld rondom de positie van economisch kwetsbare vrouwen. In 2018 legde McKinsey hierop de vinger in een rapport dat een ongelijke spreiding van mannen en vrouwen over sectoren signaleert, een ongelijke verdeling van betaalde arbeid en onbetaalde arbeid en andere taken (bijvoorbeeld zorg voor kinderen of mantelzorg) en uitgesproken opvattingen en sociale normen die invloed hebben op keuzes van mannen en vrouwen ten aanzien van onderwijs, loopbaan en andere taken. Juist in de

‘typische vrouwensectoren’ zijn de arbeidsomstandigheden soms kwetsbaarder, met vaak lagere lonen, onzekere contracten en minder uren, minder status en minder carrièremogelijkheden. Volgens McKinsey lijkt een systeem, typisch voor Nederland, zichzelf in stand te houden.

Een specifiek probleem komt in 2020 naar voren in een rapport van de stichting Het Potentieel Pakken (een follow- up van het McKinsey-rapport), waaruit blijkt dat werkgevers in de zorg hun medewerkers nauwelijks vragen of ze meer uren zouden willen werken, terwijl 23% van de vrouwen die ze al in dienst hebben dat wel zou willen.

Roostering, flexibiliteit, beloning en een prettige organisatiecultuur zijn de belangrijkste voorwaarden daarvoor, en werkgevers hebben deze condities grotendeels in eigen hand.

Het Verwey-Jonker instituut heeft in 2020 een kennissynthese gemaakt over re-integratie van vrouwen met afstand tot de arbeidsmarkt. Als redenen om niet te werken noemen vrouwen vooral (ervaren) problemen met de eigen gezondheid en de zorg voor gezin/huishouden. Omdat de belemmeringen divers en complex zijn, zo stellen de auteurs, is er niet één manier om de problemen op te lossen. Door alleen in te zetten op de persoon, zoals nu vaak gebeurt, blijft de verantwoordelijkheid voor arbeidsparticipatie voor een groot deel bij de vrouwen zelf liggen.

Volgens de auteurs zouden gemeenten meer aandacht moeten hebben voor het sociale netwerk en het actief betrekken van werkgevers.

Dat de problemen urgent zijn, blijkt intussen uit een factsheet van het ministerie van SZW uit 2019. In 2018 was 62% van de vrouwen in Nederland economisch zelfstandig, terwijl het overige deel een uitkering heeft, werk dat te weinig inkomen oplevert om van te leven of helemaal geen inkomen. De helft van de vrouwen in de bijstand heeft een niet-westerse achtergrond.

2.2.3 Economisch kwetsbare vrouwen en hun diversiteit

Het programma richt zich op het hele ecosysteem rondom economisch kwetsbare vrouwen, waarbij de resultaten herleidbaar zijn tot drie belangrijke beleidsgroepen:

(6)

Hoofdstuk 2: Doel / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

− Vrouwen met een uitkering

− Vrouwen met een kleine deeltijdbaan/onvoldoende inkomsten uit betaald werk

− Vrouwen zonder uitkering en zonder betaald werk, met name niet-uitkeringsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt

De diversiteit tussen, maar ook binnen deze groepen vrouwen kan groot zijn. In het onderzoek dient er dan ook aandacht te zijn voor (de invloed van) diversiteit ten aanzien van achtergrondkenmerken als huishoudstatus (de aanwezigheid van kinderen en/of een partner), opleidingsniveau en -richting, migratieachtergrond, religie, cultuur, verblijfstatus, leeftijd, sector/beroep en regio. Ook de rol die gezondheid speelt in keuzes en de gevolgen daarvan zijn belangrijk. Bovendien kan er sprake zijn van multiproblematiek. Aandacht voor diversiteit is cruciaal omdat er niet één oplossing is voor de complexe problematiek waaraan het programma werkt. Het zal er in de living labs dus om gaan steeds uit te zoeken wát werkt, voor wie, wanneer en in welke situatie. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat het niet gaat om het aloude adagium ‘fix the women’, maar er juist gekeken moet worden naar de rol die organisaties en de maatschappelijke omgeving kunnen spelen in het doorbreken van de eigen vooroordelen en belemmerende factoren rondom de betreffende vrouwen. Het gaat naast handelingsperspectieven voor vrouwen en de mensen in hun directe omgeving dus nadrukkelijk vooral ook om de handelingsperspectieven in de instituties.

2.2.4 Programmastructuur met living labs en overkoepelend traject

Om aan bovenstaande complexiteit recht te doen, kiest het NWA-programma Economische veerkracht van vrouwen voor experimenten in drie zogeheten living labs, begeleid door een overkoepelend traject om de geleerde lessen op wetenschappelijke wijze bijeen te brengen en te vertalen naar goed onderbouwde opschalingsmogelijkheden. De uiteindelijk te realiseren handelingsperspectieven zijn door het werken met living labs gestoeld op de realiteit, in combinatie met een stevige wetenschappelijke onderbouwing. Door de directe betrokkenheid van alle stakeholders kunnen werkenderwijs oplossingen worden ontwikkeld en op passende wijze geëvalueerd op effectiviteit.

Benaderingen als ontwerpgericht onderzoek, actie-onderzoek en realist evaluation zijn hier de aangewezen methodieken.

Living labs

In een living lab werken betrokkenen en onderzoekers samen aan een oplossing die een verbetering van de situatie in kwestie oplevert. De betrokkenen in een lab – in dit geval de vrouwen in kwestie – moeten er dus ook zelf merkbaar beter van worden. Living labs maken het mogelijk om binnen complexe en dynamische processen in de praktijk te experimenteren met radicaal andere oplossingen. Ook maakt een living lab het mogelijk dit

wetenschappelijk gefundeerd te onderzoeken, zodat inzicht ontstaat in de werkingsmechanismen en in de manieren om systemische en institutionele belemmeringen wezenlijk aan te pakken. Dit vergt een stevige procesbegeleiding, om in een living lab bruggen te kunnen bouwen tussen verschillende werelden die nu vaak nog ver uit elkaar liggen. Het gaat erom zo daadwerkelijk veranderingen te realiseren in een weerbarstige werkelijkheid.

Living labs komen tot hun recht als er complexe vraagstellingen in het spel zijn: veel partijen, diverse problematiek, of een innovatie die moeilijk op gang komt. Alle spelers in een living lab hebben een gelijkwaardige positie in het onderzoek, alle kennis en ervaring wordt meegenomen. In sommige definities beperkt een living lab zich tot een verandering in de fysieke ruimte. In het hier beoogde onderzoek naar economische veerkracht van vrouwen wordt het ‘lab’ breder gezien: het gaat om een experimenteeromgeving die zich kenmerkt door nieuwe vormen van samenwerking, ruimte voor onderzoek, wederzijdse nieuwsgierigheid en een open en creatieve op leren gerichte houding.

Het samenwerken in een real-life omgeving is nodig om innovatieve oplossingen te ontwikkelen die in de complexiteit van het echte leven en de dagelijkse praktijk kunnen standhouden. Het succes van innovaties wordt immers niet alleen bepaald door het vernuft van een interventie. Vaak zijn juist innovaties op organisatorisch en/of maatschappelijk vlak doorslaggevend.

(7)

Hoofdstuk 2: Doel / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

De drie living labs binnen het programma moeten handelingsperspectieven opleveren voor de drie geïdentificeerde beleidsgroepen en maken de meerwaarde voor de deelnemers duidelijk. Om tot die handelingsperspectieven te komen, is het combineren van de doelgroepen binnen een living lab mogelijk, ook vanwege het bevorderen van onderlinge leereffecten. Het is aan de indieners van de projectvoorstellen om uit te werken hoe zij het beoogde living lab concreet inrichten, inclusief een analyse van welke structurele zaken worden aangepakt in de

experimentele omgeving van het lab. In fase 2 zullen de drie geselecteerde living labs nauw met elkaar samenwerken om tot één voorstel te komen waarin samenhang en synergie tussen de drie living labs wordt uitgewerkt en het overkoepelend traject gezamenlijk wordt vormgegeven. Per beleidsgroep zijn er belangrijke uitgangsvragen:

Beleidsgroep 1: vrouwen met een uitkering

Welke handelingsperspectieven zijn er te ontwikkelen om belemmeringen weg te nemen om vanuit een uitkeringssituatie (weer) te gaan werken? Welke incentives spelen hierin een rol? Hoe effectief zijn de handelingsperspectieven in de praktijk? Onder welke voorwaarden? En voor welke partijen (bijvoorbeeld gemeenten, uitvoeringsorganisaties, werkgevers, vrouwen zelf)?

Beleidsgroep 2: vrouwen met een kleine deeltijdbaan/onvoldoende inkomsten uit betaald werk

Welke handelingsperspectieven zijn er te ontwikkelen om vrouwen met een deeltijdbaan of onvoldoende uren betaald werk meer te laten werken? Welke incentives spelen hierin een rol? Hoe effectief zijn deze

handelingsperspectieven in de praktijk? Onder welke voorwaarden? En voor welke partijen (bijvoorbeeld werkgevers, beroepsorganisaties, maatschappelijke partners, vrouwen zelf)?

Beleidsgroep 3: vrouwen zonder uitkering en zonder betaald werk

Welke handelingsperspectieven zijn er te ontwikkelen om vrouwen te prikkelen (weer) te gaan werken? Welke incentives spelen hierin een rol? Het gaat hier met name om vrouwen die een afstand hebben tot de arbeidsmarkt en door een ingrijpende levensgebeurtenis zoals het overlijden van een partner of een scheiding in economische nood terecht (zullen) komen. Ook gaat het om vrouwen die een beroep doen op gemeenten bij het vinden van betaald werk vanwege een ervaren afstand tot de arbeidsmarkt. Hoe effectief zijn de handelingsperspectieven in de praktijk? Onder welke voorwaarden? En voor welke partijen (bijvoorbeeld gemeenten, werkgevers,

maatschappelijke organisaties, vrouwen zelf)?

Elk living lab levert handelingsperspectieven op die bijdragen aan het duurzaam versterken van de economische positie en veerkracht van vrouwen. Uitgangspunt is nadrukkelijk de meerwaarde voor en positie en ambities van economisch kwetsbare vrouwen zelf: hoe gaan de deelnemende vrouwen erop vooruit en voor welke door hen ervaren problemen worden oplossingen vormgegeven en getest? Welke veranderingen in het gehele ecosysteem rondom economisch kwetsbare vrouwen zijn daarvoor nodig en wat kunnen instituties en werkgevers hier concreet aan bijdragen? Hoe zorgen de oplossingsrichtingen en handelingsperspectieven voor het verkleinen van de kloof tussen de economisch kwetsbare vrouwen en de instituties/organisaties om hen heen? En wat is hierbij

bijvoorbeeld de rol van opleidingen?

Uit consultatie met experts zijn drie thematieken geïdentificeerd die in elk living lab geadresseerd moeten worden.

De manier waarop en mate waarin zal afhankelijk zijn van de specifieke doelgroep binnen een voorstel voor een living lab en is aan indieners om nader uit te werken.

1. Combinatie werk en privé en de verdeling tussen betaalde en onbetaalde arbeid

Met betrekking tot deze thematiek gaat het om handelingsperspectieven op het gebied van het combineren van werk en privé, waaronder combineren van betaald werk met onbetaalde zorg voor kinderen en/of mantelzorg. Het betreft onderwerpen als kinderopvang (zowel beschikbaarheid, kwaliteit als imago) en verlofregelingen voor vrouwen én mannen, zoals die rond ouderschap, partnerschap, zwangerschap en (mantel)zorg, en het economisch waarderen van mantelzorg.

(8)

Hoofdstuk 2: Doel / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

In welke mate worden vrouwen belemmerd in het combineren van privé met betaald werk door regelgeving van overheid en/of organisaties/instituties, en welke prikkels zouden juist bevorderend kunnen werken? Binnen dit thema valt daarnaast ook te denken aan het doorbreken van de deeltijdcultuur voor vrouwen, ook wanneer zij geen zorgtaken (meer) hebben. Ook kan het gaan om het faciliteren van het gesprek over de taakverdeling thuis. Dit gesprek – dat overigens niet alleen tussen partners onderling plaatsvindt, maar ook in andere sociale omgevingen én op maatschappelijk niveau – is nodig om automatismen te doorbreken.

2. Match tussen vraag en aanbod

Met betrekking tot deze thematiek betreft het handelingsperspectieven op het gebied van het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. Het gaat zowel om vraag en aanbod van de betreffende vrouwen (wat zijn hun behoeften en wensen en wat hebben zij te bieden?) als om vraag en aanbod vanuit werkgevers. Ook betreft dit de aansluiting tussen vraag (behoeften) van vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt en het aanbod vanuit de begeleiding van deze vrouwen door instituties. Kwaliteit van werk en de perceptie van de mogelijkheden en kansen op passend werk – zowel bij vrouwen zelf als bij instituties en werkgevers – zijn hierin belangrijk. Denk daarnaast aan de match van vraag en aanbod in sectoren met grote arbeidstekorten (bijvoorbeeld zorg en onderwijs) of waar nog veel vrouwelijk arbeidspotentieel is in te zetten, zoals techniek en ICT. Welke positieve prikkels zijn er en hoe kunnen deze effectief ingezet worden? Ook gaat het om een betere afstemming tussen gemeente, werk & inkomen/UWV en (lokale) werkgevers. Speciale aandacht is nodig voor (migranten)vrouwen zonder (passende) opleiding en/of (Nederlandse) werkervaring. Een laatste subthema zijn opties voor flexibele inroostering en ruimte voor meer uren.

3. Zekerheden en verwachtingen op het gebied van duurzaam inkomen

Met betrekking tot deze thematiek gaat het om handelingsperspectieven op het gebied van maatregelen die voorkomen dat mensen in de armoedeval terechtkomen. Ook gaat het om het verminderen van onzekerheden rond flexibele contracten en opties voor contractvormen met voldoende inkomsten om economisch zelfstandig te kunnen zijn. Meer inzicht is nodig in de prikkels die hieraan in positieve zin kunnen bijdragen. Een laatste subthema zijn concrete handvatten voor vrouwen om beter te kunnen voorspellen wat de (financiële) effecten zijn van (meer) gaan werken.

Eén overkoepelend traject

De living labs vormen de basis van één groot project, waarbij – overkoepelend – aandacht is voor de vraag van opschaalbaarheid van resultaten en waarbij belangrijke vragen met betrekking tot de genoemde beleidsgroepen en thematieken dwarsdoorsnijdend kunnen worden opgepakt. De living labs zullen elk een eigen focus hebben. Om tot geïntegreerde inzichten te komen, is het nodig om de verschillende labs naast elkaar te laten functioneren en (tussentijdse) ervaringen en resultaten samen te brengen en met elkaar te vergelijken. Het overkoepelende traject heeft hierin een coördinerende en faciliterende rol. Het overkoepelend traject verbindt bovendien het

praktijkonderzoek in een levensechte setting met synthetiserend onderzoek naar de onderliggende systemen en patronen. Het maakt daarmee de werkingsmechanismen van de onderzochte handelingsperspectieven op een wetenschappelijk verantwoorde manier inzichtelijk en geeft onderbouwde aanwijzingen voor

opschalingsmogelijkheden van deze handelingsperspectieven. Het overkoepelend deel van het gehele project biedt de onderliggende living labs ook onderzoeksmethodologische ondersteuning en randvoorwaarden, zodat een goede balans ontstaat tussen gedegen onderzoek en ruimte voor innovatie. Het inventariseert centraal bestaande tools die de living labs kunnen inzetten en onderzoekt de bestaande institutionele kaders en het begrip

‘economische veerkracht’ zelf. Door alle onderzochte elementen samen te brengen en vervolgens te kijken naar overdraagbaarheid en opschaalbaarheid van perspectieven enerzijds en wetenschappelijke onderbouwing anderzijds, ontstaan inzichten die helpen om nu en in de toekomst de economische veerkracht van vrouwen te verhogen. Het overkoepelende traject werkt planmatig aan verspreiding en implementatie van de

projectresultaten.

(9)

Hoofdstuk 2: Doel / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

Het programma is daarmee als volgt gestructureerd:

Overkoepelend project

Gezamenlijk consortium en overkoepelend project: coördinatie en management van het programma, doorsnijdende werkpakketten, synthese – gericht op vragen rond opschaalbaarheid, economische veerkracht in

bredere context en het geïntegreerd formuleren van duurzame en opschaalbare handelingsperspectieven voor verschillende spelers in het ecosysteem rondom economisch kwetsbare vrouwen.

Living lab 1 Living lab 2 Living lab 3

Beleidsdoelgroepen:

vrouwen met een uitkering

Vrouwen met kleine deeltijdbaan en/of onvoldoende inkomsten uit betaald werk Vrouwen zonder uitkering en zonder betaald werk

Thematieken:

Combineren werk& privé/verdeling betaalde en onbetaalde arbeid Match tussen vraag en aanbod

Zekerheden/verwachtingen duurzaam inkomen

2.2.5 Afstemming bestaande kennis en initiatieven

Mede om doublures te voorkomen en om de activiteiten onderling te versterken, is het in het programma

essentieel om aan te haken bij lopende initiatieven en bestaande kennis mee te nemen. Zodoende worden eerdere (onderzoeks)inspanningen niet overgedaan en zijn mogelijkerwijs versnellingen mogelijk omdat voor bepaalde elementen al een goede kennisbasis bestaat. Binnen het NWA-programma Economische veerkracht van vrouwen wordt sowieso verbinding gezocht met bestaande initiatieven, zoals het ZonMw-programma ‘Vakkundig aan het werk’ in opdracht van SZW (met name de extra opdracht van OCW ‘Zesde ronde Vakkundig aan het Werk:

Economische zelfstandigheid van vrouwen’). Bovendien is het van belang dat het consortium goed op de hoogte is van de diverse beleidsinitiatieven, zoals in ieder geval het advies van het Interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) deeltijd en de vervolgacties daarbij, het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA),

Veranderopgave Inburgering (VOI) en het initiatief ‘Het Potentieel Pakken’ (follow-up McKinsey-rapport), dat mede gebaseerd is op de Living Lab Uitbreiding Deeltijdbanen Zorg van de Goldschmeding Foundation.

(10)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

3 Richtlijnen voor aanvragers

3.1 Wie kan aanvragen

Aanvragen voor een living lab worden ingediend namens een consortium. De consortia van de drie geselecteerde living labs vormen in fase 2 één nieuw consortium dat een nieuwe gezamenlijke aanvraag indient.

In hoofdstuk 4 wordt de beoordelingsprocedure beschreven. Na voorselectie van drie living labs in fase 1, kunnen voor fase 2 nog cofinanciers (3.1.3) en samenwerkingspartners (3.1.4) worden toegevoegd aan het te vormen overkoepelend consortium. Er kunnen echter geen penvoerder en aanvragers zoals beschreven in 3.1.1 en 3.1.2 meer worden toegevoegd aan het consortium, tenzij de beoordelingscommissie heeft vastgesteld dat specifieke noodzakelijke expertise ontbreekt voor het overkoepelende project dat in fase 2 wordt ontwikkeld. De

beoordelingscommissie kan in dat geval de geselecteerde deelnemers adviseren om in gezamenlijkheid een partij met die specifieke expertise uit te nodigen en toe te voegen aan het consortium.

Een consortium kent vier categorieën deelnemers:

1. Hoofdaanvrager (fase 1) / Penvoerder (fase 2)1 2. Aanvrager(s)

3. Cofinancier(s) (niet verplicht) 4. Samenwerkingspartners

De voorwaarden per deelnemer worden hieronder nader toegelicht.

3.1.1 Hoofdaanvrager en Penvoerder

In fase 1 dient een hoofdaanvrager als trekker van een living lab het voorstel in en is het aanspreekpunt voor ZonMw. Bij uitwerking van de aanvraag in fase 2 zijn de hoofdaanvragers van de drie geselecteerde living labs verantwoordelijk voor de organisatie van het proces om tot een overkoepelend consortium en subsidieaanvraag te komen. In fase 2 wordt in onderling overleg één penvoerder aangeduid. Deze penvoerder dient namens het gezamenlijk consortium de aanvraag in en is het aanspreekpunt voor ZonMw en NWO. De penvoerder ontvangt de subsidie en is namens het consortium verantwoordelijk voor zowel de wetenschappelijke samenhang, de

resultaten, als de financiële verantwoording.

Hoogleraren, universitair (hoofd)docenten, lectoren en senior onderzoekers2 kunnen optreden als penvoerder als zij:

− in dienst zijn (i.e. een bezoldigde aanstelling hebben) bij één van de onderstaande organisaties:

− Universiteiten gevestigd in het Koninkrijk der Nederlanden;

− Universitaire medische centra;

− KNAW- en NWO-instituten;

− Hogescholen, zoals bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW);

− TO2-instellingen;

− het Nederlands Kanker Instituut;

− het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek te Nijmegen;

− de Dubble-bundellijn bij de ESRF te Grenoble;

− NCB Naturalis;

− Advanced Research Centre for NanoLithography (ARCNL);

1 Zie paragraaf 1.1 en 1.2 van de NWO subsidieregeling 2017. Penvoerders staan in de subsidieregeling aangeduid als hoofdaanvragers. Aanvragers staan in de subsidieregeling aangeduid als medeaanvragers.

2 In deze Call for Proposals worden met ‘onderzoekers’ zowel vrouwen als mannen aangeduid.

(11)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

− Prinses Máxima Centrum.

− én een dienstverband (aanstellingsduur) hebben voor ten minste de looptijd van het onderzoek waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Personeel met een 0-uren aanstelling is uitgesloten van indiening.

Een uitzondering op de vereiste aanstellingsduur kan gemaakt worden voor:

− lectoren vanuit het HBO en senior onderzoekers in dienst van een hogeschool of TO2-instelling met een tijdelijke aanstelling die niet de gehele looptijd van het project beslaat. Een senior onderzoeker dient aantoonbaar drie of meer jaar onderzoekservaring te hebben om als penvoerder te kunnen optreden.

− aanvragers met een “tenure track”-aanstelling, die niet de gehele looptijd van het project beslaat.

De aanvragers moeten in beide gevallen met een brief aantonen dat adequate begeleiding voor de volledige duur van het onderzoek gegarandeerd is voor alle uitvoerders voor wie zij subsidie aanvragen.

Aanvullende voorwaarden:

De hoofdaanvrager/penvoerder mag in de ronde Economische veerkracht van vrouwen slechts één aanvraag indienen in de hoedanigheid van hoofdaanvrager/penvoerder.

− De hoofdaanvrager/penvoerder mag daarnaast maximaal één keer als aanvrager deelnemen aan een ander consortium.

3.1.2 Aanvrager(s)

Een aanvrager is deelnemer in het consortium (fase 1 en 2) en ontvangt subsidie via de penvoerder. Een aanvrager mag in de ronde in maximaal twee living labs als aanvrager deelnemen. Een consortium mag meerdere aanvragers als deelnemers hebben.

Onderzoekers van de onder 3.1.1. genoemde organisaties kunnen standaard als aanvrager deelnemen in een consortium. Indien een onderzoeker niet verbonden is aan van de in 3.1.1. genoemde organisaties, geldt dat zijn/haar organisatie moet voldoen aan de onderstaande genoemde cumulatieve criteria:

− Is gevestigd in Nederland en

− heeft een publieke taak en

− is onafhankelijk in de uitvoering van onderzoek en

− heeft geen winstoogmerk anders dan ten behoeve van het doen van verder onderzoek.

Deze call richt zich ook op kennis ten behoeve van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk. Indien een (organisatie vallend onder) gemeente aan de hierboven gestelde voorwaarden voldoet, kan deze organisatie als aanvrager optreden. Per gemeente kan één onderdeel of organisatie vallend onder die gemeente deelnemen.

Let op: de voorwaarden om als aanvrager toegelaten te worden, worden voorafgaand aan het indienen van de aanvraag voor het living lab en voor het indienen van de aanvraag in fase 2 getoetst door ZonMw. De onderzoeker dient daartoe uiterlijk 10 werkdagen voor de deadline van indiening per e-mail in ieder geval de volgende

documenten aan te leveren:

− Een recent uittreksel van de kamer van koophandel;

− De oprichtingsakte c.q. statuten c.q. ander formeel document waaruit de doelstelling van de organisatie blijkt;

− De laatst beschikbare jaarrekening voorzien van controleverklaring.

Indien de toetsing van de betreffende organisatie niet voor indiening heeft plaatsgevonden, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Een uitzondering op de voorafgaande toets of aanvragers toegelaten worden, geldt voor de 29 Nederlandse kennisorganisaties zoals door het Rathenau Instituut geïdentificeerd3.

3 NWO gaat er vanuit dat deze organisaties in principe voldoen aan de genoemde criteria in paragraaf 3.1.2. Indien NWO nadere verificatie nodig acht nadat de aanvraag is ingediend, zal de aanvrager van de betreffende organisatie worden verzocht de benodigde documenten alsnog aan te leveren. Een volledige lijst van de 29 Nederlandse publieke kennisorganisaties is hier te vinden: https://www.rathenau.nl/nl/kennisgedreven-democratie/publieke-kennisorganisaties/

faq#faq-item2

(12)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen Let op: Als in de aanvraag in fase 2, op advies van de beoordelingscommissie, nieuwe aanvragers toegevoegd worden aan het consortium dient opnieuw een toets op de voorwaarden plaats te vinden. Ook hiervoor geldt dat in ieder geval bovenstaande documenten uiterlijk 10 werkdagen voor de deadline van indiening per e-mail

aangeleverd moeten worden.

3.1.3 Cofinancier(s)

Cofinanciering is in de ronde Economische veerkracht van vrouwen niet verplicht. Er kunnen echter wel confinanciers toegevoegd worden aan het consortium. Cofinanciers zijn organisaties die in cash en/of in kind bijdragen aan het project. Cofinanciers ontvangen nooit subsidie van NWO. De voorwaarden omtrent cofinanciering zijn gespecificeerd in paragraaf 3.5.

Kennisinstellingen die conform de onder in 3.1.1. gegeven beschrijving als penvoerder of aanvrager deel mogen nemen, kunnen in deze call for proposals niet deelnemen als co-financier. Een uitzondering hierin wordt gemaakt voor TO2-instellingen. Zij mogen in een consortium wel deelnemen als co-financier, mits zij in hetzelfde consortium niet ook als penvoerder of aanvrager deelnemen.

3.1.4 Samenwerkingspartners

Een samenwerkingspartner is een partij die geen subsidie ontvangt en geen cofinanciering bijdraagt aan de aanvraag, maar wel nauw betrokken is bij de uitvoering van het onderzoek en/of de kennisbenutting. Hierbij kan gedacht worden aan partijen die betrokken zijn door middel van deelname aan een advies-, begeleidings- of gebruikerscommissie, of partijen die op voorhand niet in staat zijn om hun bijdrage te kapitaliseren.

Samenwerkingspartners moeten onderdeel zijn van het voorstel voor een living lab in fase 1 én in het uiteindelijke consortium dat de subsidieaanvraag indient in fase 2. Hierbij kan gedacht worden aan maatschappelijke

stakeholders en praktijkpartijen.

Let op: voor personeel van organisaties die als samenwerkingspartner deelnemen aan het consortium kan geen subsidie voor salaris- of onderzoekskosten worden aangevraagd tenzij ze als derden worden ingehuurd via de module ‘materiele kosten’ (zie paragraaf 3.2).

3.2 Wat kan aangevraagd worden

Voor deze call for proposals is een totaal budget van € 2.865.000 beschikbaar.

Er worden drie living labs uitgezet en er zal een overkoepelend consortium gevormd worden. Maximaal is voor een living lab voorstel in fase 1 € 620.000 beschikbaar. Voor de programmabijeenkomsten (zie 3.4.2) tussen fase 1 en fase 2 is een budget van maximaal € 15.000 voorzien waar een aparte aanvraag voor dient te worden ingediend (zie 3.4.3). Voor het voorstel in fase 2 is, inclusief de drie living labs, maximaal € 2.850.000 beschikbaar. De looptijd van een living lab is 2 jaar. De looptijd van het gehele consortiumproject is 3 jaar.

De budgetmodules (inclusief de maximum bedragen) die binnen deze call for proposals beschikbaar zijn staan beschreven in bijlage 6.1 bij deze call. Vraag alleen datgene dat essentieel is om het onderzoek uit te voeren.

Voor deze call zijn volgende modules aan te vragen:

Personele kosten Materiële kosten Kennisbenutting Internationalisering Money follows Cooperation Projectmanagement (alleen fase 2)

(13)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

3.3 Wanneer kan aangevraagd worden

De Call for Proposals Economische veerkracht van vrouwen bestaat uit twee fasen (zie 3.4) en kent daarom twee deadlines.

De deadline voor fase 1, het indienen van aanvragen voor living labs is 17 november 2020, om 14:00:00 CE(S)T.

De deadline voor fase 2, het indienen van de aanvraag waarin de drie living labs samenkomen is 18 mei 2021, om 14:00:00 CE(S)T. Fase 2 is uitsluitend open op uitnodiging.

Bij het indienen van uw aanvraag in ProjectNet dient u ook online nog gegevens in te voeren. Begin daarom ten minste één dag vóór de deadline van deze call for proposals met het indienen van uw aanvraag. Aanvragen die na de deadline worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Indien u voornemens bent om een aanvraag in te dienen voor een living lab, verzoeken wij u, om organisatorische redenen, dit uiterlijk 16 oktober 2020 kenbaar te maken aan ZonMw middels een vooraankondiging. Stuurt u hiervoor een e-mail naar economischeveerkracht@zonmw.nl, waarin u in één alinea kort een samenvatting geeft van het beoogde living lab en op welk inhoudelijk thema uw aanvraag betrekking heeft. Het doen van een vooraankondiging is geen vereiste voor het indienen van een aanvraag.

3.4 Het opstellen van de aanvraag

De Call for Proposals bestaat uit twee fases. Fase 1 bestaat uit het opstellen van een aanvraag voor een living lab.

Na selectie van drie living labs aan het einde van fase 1 start fase 2. In fase 2 vormen de partners uit de drie geselecteerde living labs een overkoepelend consortium. Dit consortium dient een volledige aanvraag in voor de deadline van fase 2. Uitsluitend op verzoek van de beoordelingscommissie kan een partij, anders dan een samenwerkingspartner of cofinancier, worden toegevoegd (zie introductie bij 3.1). Het besluit over toewijzing van de aanvraag (inclusief de drie living labs) volgt na de beoordeling in fase 2 van de aanvraag.

3.4.1 Samenstelling consortium (fase 1 en fase 2)

Het brede en vernieuwende karakter van de Nationale Wetenschapsagenda dient tot uitdrukking te komen in de multi- en interdisciplinariteit en kennisketenbrede samenstelling van het consortium. Daarnaast worden maatschappelijke partners uit publieke en/of semipublieke sectoren en/of het bedrijfsleven in het consortium betrokken. Voor goede uitvoering van living labs is betrokkenheid van de doelgroep cruciaal. Een duidelijke rol voor (vertegenwoordiging van) de doelgroep moet dan ook tot uiting komen in de samenstelling van het consortium.

De aanvragen (zowel in fase 1 als fase 2) beschrijven naast inhoudelijke doelstellingen ook de meerwaarde van het consortium voor het onderzoek en de wijze waarop de samenwerking binnen de kennisketen, alsook van de kennisketen met maatschappelijke partners uit publieke en semipublieke sectoren en/of het bedrijfsleven, verzekerd is. Belangrijk is dat binnen de consortia de benodigde expertises, aantoonbare kennis, innovatie- vermogen en verschillende stakeholders aanwezig zijn om doorbraken in kennisontwikkeling én de praktijk te bereiken. De living labs en het overkoepelend onderzoek moeten een toegevoegde waarde hebben voor alle betrokken partijen in het ecosysteem rondom economisch kwetsbare vrouwen (inclusief de vrouwen zelf), en leiden tot concrete, wetenschappelijk onderbouwde handelingsperspectieven.

3.4.2 Fase 1: opstellen van de aanvraag voor een living lab

In fase 1 wordt een aanvraag voor een living lab ingediend. Hiervoor moet gebruik gemaakt worden van de formats voor het aanvraagformulier en het begrotingsformulier.

− Download het aanvraagformulier van de website van ZonMw of van de website van NWO (onderaan de webpagina van het betreffende financieringsinstrument).

− Vul het aanvraagformulier in.

− Sla het formulier op als pdf en upload het in ProjectNet.

− Voeg de overige gevraagde bijlagen toe.

Bijlagen:

(14)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen Bij het indienen van de aanvraag voor een living lab zijn de volgende bijlagen toegestaan:

− Adhesiebetuigingen van samenwerkingspartners (zie paragraaf 3.1.4)

− Het begrotingsformulier

Het begrotingsformulier is een verplichte bijlage. Adhesiebetuigingen zijn optioneel en kunnen worden toegevoegd indien het van toepassing is voor de aanvraag.

Andere bijlages worden niet toegestaan in fase 1 en zullen niet meegenomen worden in de beoordeling van de aanvraag. Bijlagen dienen los van het aanvraagformulier geüpload te worden in ProjectNet. Alle bijlagen, met uitzondering van het begrotingsformulier, dienen als pdf-bestand te worden geüpload. Het begrotingsformulier kan als Excel-bestand worden geüpload in ProjectNet.

Het aanvraagformulier is maximaal 20 pagina’s A4 (regulier lettertype) en bevat de volgende punten:

Beschrijving living lab:

− beschrijving van de beoogde wetenschappelijke en/of maatschappelijke doorbraak, belang van het living lab en hoe voortgebouwd wordt op bestaande initiatieven en kennis

− heldere probleemomschrijving en onderzoeksvragen/uitgangsvragen voor het living lab

− heldere afbakening van de beoogde doelgroep

− heldere adressering van de drie doorsnijdende thematieken, toegespitst op de gekozen specifieke doelgroep

− heldere beschrijving van de toegevoegde waarde van het living lab voor de deelnemers

− aanwezige expertise en disciplines binnen het living lab

− potentieel voor inbedding en invoering van beoogde oplossingen in de praktijk

− aanpak/methodologie voor het living lab en aandacht voor diversiteit van mensen daarbinnen

− potentie voor lab-overstijgende activiteiten

− strategie voor kennisbenutting

Samenstelling living lab

− Expertise, rollen en toegevoegde waarde van alle partners, inclusief samenwerkingspartners

− Complementariteit en diversiteit van de partners

Werkplan

− Omschrijving werkpakketten en algemene structuur en onderlinge verbondenheid/samenhang werkpakketten

− Tijdsplanning en haalbaarheid

Begroting

− Verantwoording begroting

− Let op: de begroting moet in een apart sjabloon ingediend worden.

Literatuurreferenties

Datamanagement en ethische aspecten

Publiekssamenvatting

Zie paragraaf 4.2 voor de exacte beoordelingscriteria voor de living labs.

3.4.3 Fase 2: opstellen van de volledige aanvraag

In fase 2 vormen de partijen van de drie geselecteerde living labs uit fase 1 één gezamenlijk consortium. Dit consortium werkt tijdens een aantal programmabijeenkomsten het overkoepelende project uit. Het consortium duidt één penvoerder aan. De penvoerder dient namens het consortium de aanvraag in. De aanvraag bestaat uit één project.

De organisatie van de programmabijeenkomsten ligt in handen van de drie hoofdaanvragers van de geselecteerde living labs. Zij betrekken de begeleidingscommissie (zie 3.5) bij de voorbereiding en uitvoering van de

programmabijeenkomsten. Voor de programmabijeenkomsten is een budget van maximaal €15.000 euro voorzien waar een aparte aanvraag voor dient te worden ingediend. Eén van de drie hoofdaanvragers van de living labs dient, namens het te vormen consortium, een begroting in voor de programmabijeenkomsten.

(15)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen Op de programmabijeenkomsten worden ten minste de volgende onderdelen gezamenlijk uitgewerkt:

− Opzetten van regie en management van het project en algehele planning

− Opzetten van gezamenlijk kader met het oog op vergelijkbaarheid en opschaalbaarheid en voor synthese tussentijds en aan het eind. Hierbij moet expliciet aandacht zijn voor inhoudelijke samenhang en mogelijke overlap tussen de drie living labs.

− Opzetten van structuur voor methodologische ondersteuning en faciliterende rol naar living labs

− Opzetten van dwarsdoorsnijdende werkpakketten (bijv. communicatie)

− Definitieve vorm living labs (op basis van inhoud van het overkoepelende project)

− Gezamenlijk plan rond kennisbenutting (inzet van bestaande kennis, het vertalen van bestaande en nieuwe kennis van onderzoek naar praktijk en vice versa en de doorstroming van kennis naar onderwijs).

De aanvraag in fase 2 bestaat uit de volgende onderdelen: Samenvatting, Probleemstelling, Relevantie, Kennisoverdracht, Implementatie en Bestendiging, Doelstelling en Plan van aanpak.

De aanvraag bevat:

− Het plan van aanpak van de drie geselecteerde living labs uit fase 1, met daarbij aangegeven wat de bijdrage is van de verschillende partijen.

− Het plan van aanpak voor het overkoepelende en dwarsdoorsnijdende deel met daarbij aangegeven wat de bijdrage is van de verschillende partijen

− Governance: afspraken regie, beschrijving van het consortium met organogram, taakverdeling in living labs en overkoepelend deel, visie en plan voor kennisoverdracht

− Een duidelijke en concreet uitgewerkte planning voor de gehele projectperiode

− Een beschrijving van de meerwaarde van het consortium voor het onderzoek en van hoe de samenwerking binnen de kennisketen, en ook van de kennisketen met maatschappelijke partners uit publieke en semipublieke sectoren en/of het bedrijfsleven verzekerd is (zie ook 3.4.1)

− Een onderbouwde begroting.

Het aanvraagformulier voor de aanvraag in fase 2 is in ProjectNet te vinden. Zie paragraaf 4.2 voor de exacte beoordelingscriteria voor fase 2.

3.5 Subsidievoorwaarden

Op alle aanvragen zijn de NWO-subsidieregeling 2017 en het Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek van toepassing.

Looptijd

Het overkoepelend voorstel in fase 2 heeft een maximale looptijd van 3 jaar, waarbinnen de living labs 2 jaar kunnen lopen. De aanvraag in fase 2 met een langere looptijd dan het hier gestelde 3 jaar worden niet in behandeling genomen.

Cofinanciers

Cofinanciering is in deze call niet verplicht. Het is wel mogelijk cofinanciers toe te voegen in het projectvoorstel.

Onderscheid wordt gemaakt tussen in-cash cofinanciering, die dient als dekking voor de begroting van de

projectactiviteiten beschreven in de aanvraag, en in-kind cofinanciering, die kan bestaan uit inzet van middelen van de betrokken organisaties.

NWO factureert na toewijzing van de aanvraag de private of publieke partij die zich met een in-cash bijdrage heeft gecommitteerd. Na ontvangst worden deze middelen door NWO toegewezen op het project.

Voorwaarden in-kind cofinanciering

In-kind cofinanciering dient gekapitaliseerd ofwel contant gemaakt te worden (opgebouwd uit aantal eenheden tegen kostprijs of uren x tarief) en maakt deel uit van de begroting.

(16)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

De cofinancierende organisatie dient de gehanteerde tarieven te onderbouwen en te bewijzen. NWO bepaalt of de tarieven moeten worden aangepast.

Waardebepaling in-kind cofinanciering

Voor het bepalen van het uurtarief kan worden uitgegaan van het maximaal kostendekkend tarief inclusief de hierbij geldende opslagen. Het uurtarief wordt berekend op basis van de gehanteerde standaard productief aantal uur van de organisatie. Om tot een kostendekkend uurtarief te komen kunnen de volgende elementen

meegenomen worden:

− (gemiddeld) brutoloon behorende bij de functie van de medewerker die zal bijdragen aan het project;

− vakantiegeld en 13e maand (indien van toepassing in de geldende CAO) naar rato van de inzet in FTE;

− sociale lasten;

− pensioenlasten.

Cofinanciers dienen opbouw en hoogte van de opgevoerde uurtarieven te motiveren in de steunbrief. Uurtarieven voor personele in-kind bijdragen van co-financiers zijn gemaximeerd op € 125 per uur ongeacht van toepassing zijnde fiscale wet- en regelgeving bij de cofinancier.

NWO kan verzoeken om onderbouwing en bewijsstukken van de gehanteerde tarieven en eveneens om aanpassing.

Voor de inzet van studenten geldt een maximum tarief van € 25 per uur.

Toelaatbaar als in-kind cofinanciering is:

− Personele inzet en materiële bijdragen als cofinanciering worden geaccepteerd op voorwaarde dat deze gekapitaliseerd worden en dat deze volledig onderdeel uitmaken van het project. Dit wordt duidelijk in de beschrijving en de planning/fasering van het onderzoek. Voor toegezegde apparatuur wordt de actuele dagwaarde gehanteerd.

− Het is mogelijk dat een gedeelte van het onderzoek wordt uitgevoerd door derden. Bij personele inzet is voorwaarde dat de geleverde expertise in de vorm van mensuren niet reeds beschikbaar is op de

onderzoeksinstelling(en) en dus specifiek voor het project wordt ingezet. Het kapitaliseren van personele inzet door derden is gebonden aan de hierboven genoemde waardebepaling in-kind cofinanciering.

− Bij materiële bijdragen in de vorm van levering van diensten is voorwaarde dat deze als nieuwe inspanning kan worden geïdentificeerd. De dienst is niet reeds beschikbaar op de onderzoeksinstelling(en) die het onderzoek uitvoer(t)en. Het kan voorkomen dat men reeds geleverde diensten (bijvoorbeeld een database of software) als in kind cofinanciering wil opvoeren. Acceptatie is in dit geval niet vanzelfsprekend. Hierover dient de

penvoerder vooraf contact op te nemen met NWO. NWO bepaalt of voor deze levering een concrete waarde is vast te stellen.

Verantwoording in-kind cofinanciering

Private en publieke partijen dienen hun in-kind bijdrage aan NWO te verantwoorden door een opgave van ingebrachte kosten te verstrekken aan de penvoerder, binnen drie maanden na afloop van het onderzoeksproject waaraan de bijdrage is geleverd. De verantwoording van de cofinancier(s) dient door de penvoerder tezamen met de financiële verantwoording van het project bij NWO te worden aangeleverd ten behoeve van de

subsidievaststelling. Indien de door één cofinancier te verantwoorden in-kind bijdrage hoger is dan € 125.000, dient door deze cofinancier een controleverklaring aangeleverd te worden; in andere gevallen volstaat een schriftelijke verklaring van de penvoerder waarin vastgelegd is dat de ingebrachte in natura inspanningen daadwerkelijk aan het project zijn toegeschreven.

Bij in gebreke blijven van verantwoording van de toegezegde cofinanciering dan wel het leveren van de toegezegde cofinanciering heeft NWO het recht de gehele subsidie in te trekken.

(17)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen Niet toelaatbaar als cofinanciering (zowel in-cash als in-kind):

− door NWO toegekende financiering4;

− PPS-toeslag;

− cofinanciering afkomstig van de organisaties waar de penvoerder of aanvrager(s) werkzaam zijn;

− kortingen op commerciële tarieven, o.a. op materialen, apparaten en diensten;

− kosten m.b.t. overhead, begeleiding, consultancy en/of deelname aan de begeleidingscommissie;

− kosten voor diensten die voorwaardelijk zijn. Er worden geen voorwaarden gesteld aan de levering van de cofinanciering. De levering van de cofinanciering is niet afhankelijk van het al dan niet bereiken van een bepaald stadium in het onderzoeksplan (bijv. go/no-go moment);

− kosten die volgens de call for proposals niet worden vergoed;

− kosten van apparatuur indien een van de (hoofd)doelen van de aanvraag is verbetering/meerwaarde te creëren van deze apparatuur.

Steunbrief deelnemende cofinanciers

In een steunbrief spreekt de cofinancier zowel inhoudelijke als financiële steun uit aan het project en bevestigt deze de toegezegde cofinanciering. De steunbrief van cofinanciers genoemd in de aanvraag zijn verplichte bijlages bij de volledige aanvraag. Deze moet zijn ondertekend door een tekenbevoegd persoon van de cofinancier en op briefpapier van de cofinancier zijn geprint. In geval van honorering zal NWO de cofinancier vragen de bijdrage(n) te bevestigen (o.a. ter facturering in geval van in-cash). NWO zal een format voor de steunbrief beschikbaar stellen.

Adhesiebetuiging samenwerkingspartners

Samenwerkingspartners (zie paragraaf 3.1.4) hoeven geen steunbrief aan te leveren, aangezien zij geen cofinanciering bijdragen aan het project. Het is wel mogelijk om samenwerkingspartners te vragen om een adhesiebetuiging, waarin de partner aangeeft wat de aanleiding is om als samenwerkingspartner op te treden in het onderzoek, en wat de rol van de desbetreffende samenwerkingspartner binnen het project zal zijn.

Consortiumovereenkomst

De consortiumpartners moeten voorafgaand aan de start van het toegekende project een consortiumovereenkomst ondertekenen. In deze overeenkomst zijn rechten (bijvoorbeeld copyrights, publicaties, intellectueel eigendom etc.

op producten of zaken die binnen het project worden ontwikkeld), kennisoverdracht en andere zaken zoals betalingen, voortgangs- en eindverslagen en geheimhouding geregeld. Daarnaast staan in de

consortiumovereenkomst afspraken over de governance van het consortium (die afdoende garantie moet bieden voor een effectieve samenwerking), financiën, waar van toepassing in te brengen basiskennis, aansprakelijkheid, geschillen en regeling van onderlinge informatieverstrekking.

Het initiatief voor het maken van deze afspraken ligt bij de penvoerder van het consortium. De afspraken worden door NWO getoetst aan de NWO Subsidieregeling 2017. Voor de IE-rechten zijn de bepalingen zoals weergegeven in hoofdstuk 4 van deze subsidieregeling van toepassing waarbinnen de IE-rechten op de resultaten toekomen aan de begunstigde kennisinstelling, wiens medewerker de betreffende resultaten heeft gegenereerd (ownership follows inventorship). Voor de IE-rechten op de resultaten van cofinanciers gelden de weergegeven percentages tenzij gerechtvaardigd is hiervan af te wijken.

4 Onder door NWO toegekende financiering wordt verstaan financiering welke verkregen is door honorering van een aanvraag bij NWO. Hierbij is het niet relevant in welk programma deze financiering verkregen is, of wie de ontvanger van de subsidie is.

(18)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

Inhoudelijke monitoring met behulp van een begeleidingscommissie

ZonMw draagt zorg voor de inhoudelijke monitoring van de gehonoreerde aanvraag. Ter versterking hiervan en om het draagvlak voor de uitvoering van het project te vergroten, zal een begeleidingscommissie worden ingesteld. De commissie monitort de verbinding tussen de verschillende thema’s, monitort de voortgang van alle projecten en de behaalde resultaten met een focus op kennisoverdracht, kennisbenutting en toepassing van de resultaten. Er zullen geregeld bijeenkomsten en site visits worden georganiseerd. Voor de bijeenkomsten van de begeleidingscommissie worden vertegenwoordigers van het consortium gevraagd om input te geven en deel te nemen aan de

bijeenkomsten. Waar gewenst worden door de begeleidingscommissie experts uitgenodigd.

Intellectueel Eigendom & Publicaties (IE&P)

Om de kansen op nieuwe vindingen en innovaties te vergroten, wordt het verwerven, onderhouden en benutten van intellectuele eigendomsrechten (octrooien en auteursrechten) bij de kennisinstellingen gestimuleerd. Daartoe worden consortia bij de NWA gevraagd aandacht te geven aan intellectuele eigendomsrechten. Hierbij is het van belang dat onderzoeksresultaten op een verantwoorde wijze behandeld worden met het oog op bijdragen aan de wetenschap en toepassen van de kennis. Het doel is om enerzijds de onderzoeksresultaten zo breed mogelijk te exploiteren en te publiceren en anderzijds de samenwerking tussen de kennisketen en (semi)publieke partners en het bedrijfsleven te stimuleren. De NWO Subsidieregeling 2017 voorziet in mogelijkheden om Intellectueel Eigendom (IE)-rechten te vestigen door de aanvragers en ook in eventuele overdracht of licentieverlening daarvan aan de cofinanciers.

Verantwoording en projectafsluiting

Gedurende het project zal de penvoerder verantwoordelijk zijn voor jaarlijkse rapportages over het project. NWO kan met het oog op monitoring van de voortgang van het project tussentijds inhoudelijk en financiële rapportages opvragen, evenals verantwoording van geleverde cofinanciering indien van toepassing.

Bij afronding van een project zullen inhoudelijke en financiële eindrapportages worden opgevraagd. Na goedkeuring wordt definitieve hoogte van de subsidie (en cofinanciering) vastgesteld.

Open Access

Als ondertekenaar van de Berlin Declaration on Open Access to Knowlegde in the Sciences and Humanities (2003) zet NWO zich in om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek dat door NWO gefinancierd wordt vrij toegankelijk te maken via internet (open access). Ook ZonMw schaart zich achter Open Access-beleid en daarmee geven NWO en ZonMw invulling aan het beleid van de Nederlandse regering om al het publiek gefinancierde onderzoek open access te maken. Alle wetenschappelijke publicaties van onderzoek dat is gefinancierd op basis van toekenningen voortvloeiend uit deze call for proposals dienen daarom onmiddellijk (op het moment van publicatie) open access beschikbaar te zijn. NWO accepteert daarbij verschillende routes:

− publicatie in een open access tijdschrift,

− deponeren van een versie van het artikel in een repository of

− publicatie in een hybride tijdschrift waarover de VSNU overeenkomsten heeft gemaakt met uitgevers. Zie daarover www.openaccess.nl.

Eventuele kosten voor publiceren in open access tijdschriften kunnen worden begroot in de projectbegroting. NWO vergoedt geen kosten voor publicaties in hybride tijdschriften. Deze voorwaarden geldt voor alle vormen van wetenschappelijke publicaties voortkomend uit deze call for proposals. Ook wetenschappelijke monografieën, edited volumes, proceedings en hoofdstukken. Voor een nadere toelichting op het open access beleid van NWO zie:

www.nwo.nl/openscience.

(19)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

Datamanagement

Resultaten van wetenschappelijk onderzoek moeten kunnen worden gerepliceerd, geverifieerd en gefalsifieerd. In het digitale tijdperk betekent dit dat behalve publicaties ook onderzoeksdata zo veel mogelijk vrij toegankelijk moeten zijn. NWO verwacht dat de onderzoeksdata die voortkomen uit projecten die door NWO zijn gefinancierd zo veel mogelijk vrij beschikbaar komen voor hergebruik door andere onderzoekers. NWO hanteert daarbij het principe: “zo open als mogelijk, beschermd indien nodig”. Van onderzoekers wordt verwacht dat zij ten minste die data en/of niet-numerieke resultaten die ten grondslag liggen aan de conclusies van binnen het project

gepubliceerde werken openbaar maken, gelijktijdig met de publicatie zelf. Eventuele kosten die hiervoor worden gemaakt, kunnen worden meegenomen in de projectbegroting. Onderzoekers maken kenbaar hoe met data voortkomend uit het project wordt omgegaan middels de datamanagementparagraaf in de aanvraag, en het datamanagementplan na honorering.

1. Datamanagementparagraaf

De datamanagementparagraaf maakt deel uit van de aanvraag. Onderzoekers worden dus gevraagd reeds voor aanvang van het onderzoek te bedenken hoe de verzamelde data geordend en gecategoriseerd moeten worden zodat zij vrij beschikbaar kunnen worden gesteld. Vaak zullen al vóór het tot stand komen van de data en de analyse daarvan maatregelen getroffen moeten worden om opslag en deling later mogelijk te maken. Indien niet alle data voortkomende uit het project openbaar gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld om redenen van privacy, ethiek of valorisatie, dient de aanvrager dit beargumenteerd kenbaar te maken in de datamanagementparagraaf.

2. Datamanagementplan

Na toewijzing van een aanvraag dient de onderzoeker de datamanagementparagraaf uit te werken tot een datamanagementplan. De onderzoeker beschrijft in het plan of gebruik gemaakt wordt van bestaande data of dat het om een nieuwe dataverzameling gaat en hoe de dataverzameling dan FAIR: vindbaar, toegankelijk,

interoperabel en herbruikbaar gemaakt wordt. Het datamanagementplan dient voor indiening te zijn afgestemd met een data steward of vergelijkbare functionaris van de kennisinstelling waar het onderzoek wordt uitgevoerd.

Uiterlijk 4 maanden na honorering van de aanvraag moet dat plan via economischeveerkracht@zonmw.nl te zijn ingediend bij ZonMw. ZonMw keurt het plan zo snel mogelijk goed. Goedkeuring van het datamanagementplan door ZonMw is voorwaarde voor de subsidieverlening. Het plan kan tijdens het onderzoek worden bijgesteld.

Meer informatie over het datamanagementprotocol van NWO staat op: www.nwo.nl/datamanagement.

Nagoya Protocol

Het Nagoya Protocol is op 12 oktober 2014 van kracht gegaan en zorgt voor een eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit het gebruik van genetische rijkdommen (Access and Benefit Sharing; ABS).

Onderzoekers die voor hun onderzoek gebruikmaken van genetische bronnen in/uit het buitenland dienen zich op de hoogte te stellen van het Nagoya Protocol (www.absfocalpoint.nl). NWO gaat er vanuit dat zij de noodzakelijke acties ten aanzien van het Nagoya Protocol nemen.

Op alle aanvragen zijn de NWO-subsidieregeling 2017 en het Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek van toepassing.

Open Access

Als ondertekenaar van de Berlin Declaration on Open Access to Knowlegde in the Sciences and Humanities (2003) zet NWO zich in om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek dat door NWO gefinancierd wordt vrij

toegankelijk te maken via internet (open access). Daarmee geeft NWO invulling aan het beleid van de Nederlandse regering om al het publiek gefinancierde onderzoek open access te maken. Alle wetenschappelijke publicaties van onderzoek dat is gefinancierd op basis van toekenningen voortvloeiend uit deze call for proposals dienen daarom onmiddellijk (op het moment van publicatie) open access beschikbaar te zijn. NWO accepteert daarbij verschillende routes:

− publicatie in een open access tijdschrift,

− deponeren van een versie van het artikel in een repository of

(20)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen

− publicatie in een hybride tijdschrift waarover de VSNU overeenkomsten heeft gemaakt met uitgevers. Zie daarover www.openaccess.nl.

Eventuele kosten voor publiceren in open access tijdschriften kunnen worden begroot in de projectbegroting. NWO vergoedt geen kosten voor publicaties in hybride tijdschriften. Deze voorwaarden geldt voor alle vormen van wetenschappelijke publicaties voortkomend uit deze call for proposals. Ook wetenschappelijke monografieën, edited volumes, proceedings en hoofdstukken. Voor een nadere toelichting op het open access beleid van NWO zie:

www.nwo.nl/openscience.

Datamanagement

Resultaten van wetenschappelijk onderzoek moeten kunnen worden gerepliceerd, geverifieerd en gefalsifieerd. In het digitale tijdperk betekent dit dat behalve publicaties ook onderzoeksdata zo veel mogelijk vrij toegankelijk moeten zijn. NWO verwacht dat de onderzoeksdata die voortkomen uit projecten die door NWO zijn gefinancierd zo veel mogelijk vrij beschikbaar komen voor hergebruik door andere onderzoekers. NWO hanteert daarbij het principe: “zo open als mogelijk, beschermd indien nodig”. Van onderzoekers wordt verwacht dat zij ten minste die data en/of niet-numerieke resultaten die ten grondslag liggen aan de conclusies van binnen het project

gepubliceerde werken openbaar maken, gelijktijdig met de publicatie zelf. Eventuele kosten die hiervoor worden gemaakt, kunnen worden meegenomen in de projectbegroting. Onderzoekers maken kenbaar hoe met data voortkomend uit het project wordt omgegaan middels de datamanagementparagraaf in de onderzoeksaanvraag, en het datamanagementplan na honorering.

1. Datamanagementparagraaf

De datamanagementparagraaf maakt deel uit van de onderzoeksaanvraag. Onderzoekers worden dus gevraagd reeds voor aanvang van het onderzoek te bedenken hoe de verzamelde data geordend en gecategoriseerd moeten worden zodat zij vrij beschikbaar kunnen worden gesteld. Vaak zullen al vóór het tot stand komen van de data en de analyse daarvan maatregelen getroffen moeten worden om opslag en deling later mogelijk te maken. Indien niet alle data voortkomende uit het project openbaar gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld om redenen van privacy, ethiek of valorisatie, dient de aanvrager dit beargumenteerd kenbaar te maken in de

datamanagementparagraaf.

2. Datamanagementplan

Na honorering van een aanvraag dient de onderzoeker de datamanagementparagraaf uit te werken tot een datamanagementplan. De onderzoeker beschrijft in het plan of gebruik gemaakt wordt van bestaande data of dat het om een nieuwe dataverzameling gaat en hoe de dataverzameling dan FAIR: vindbaar, toegankelijk,

interoperabel en herbruikbaar gemaakt wordt. Het datamanagementplan dient voor indiening te zijn afgestemd met een data steward of vergelijkbare functionaris van de kennisinstelling waar het onderzoek wordt uitgevoerd.

Uiterlijk 4 maanden na honorering van de aanvraag moet dat plan via ProjectNet zijn ingediend bij NWO. NWO keurt het plan zo snel mogelijk goed. Goedkeuring van het datamanagementplan door NWO is voorwaarde voor de subsidieverlening. Het plan kan tijdens het onderzoek worden bijgesteld.

Meer informatie over het datamanagementprotocol van NWO staat op: www.nwo.nl/datamanagement.

Nagoya Protocol

Het Nagoya Protocol is op 12 oktober 2014 van kracht gegaan en zorgt voor een eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit het gebruik van genetische rijkdommen (Access and Benefit Sharing; ABS).

Onderzoekers die voor hun onderzoek gebruikmaken van genetische bronnen in/uit het buitenland dienen zich op de hoogte te stellen van het Nagoya Protocol (www.absfocalpoint.nl). NWO gaat er vanuit dat zij de noodzakelijke acties ten aanzien van het Nagoya Protocol nemen.

3.6 Het indienen van een aanvraag

Aanvragen kunnen uitsluitend conform de richtlijnen worden ingediend via het elektronisch indiensysteem van ZonMw (ProjectNet). Aanvragen die niet via ProjectNet zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen.

(21)

Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Nationale Wetenschapsagenda – Thema: Economische veerkracht van vrouwen Als u nog niet eerder met ProjectNet heeft gewerkt moet u zich eerst aanmelden als ‘Nieuwe gebruiker’. Zie de handleiding om een account aan te maken. Zie daarnaast voor meer informatie de toelichtingen in ProjectNet.

Direct na het digitaal indienen van de aanvraag wordt u gewezen op het formulier ‘Verklaring akkoord indienen uitgewerkte subsidieaanvraag’. Wij verzoeken u deze te voorzien van de handtekening van de “bestuurlijk verantwoordelijke” en de “hoofdaanvrager” en deze per e-mail te sturen naar ZonMw, t.a.v.

programmasecretariaat NWA Economische veerkracht van vrouwen, economischeveerkracht@zonmw.nl. De verklaring dient uiterlijk vijf werkdagen na indiening via ProjectNet binnen te zijn.

Wij raden u aan om, voordat u uw aanvraag digitaal indient, een PDF van uw aanvraag uit te printen en na te lopen op onregelmatigheden. Vooral als u uw aanvraag eerst in Word heeft opgesteld en vervolgens naar ProjectNet heeft gekopieerd kan het voorkomen dat sommige tekens (zoals aanhalingstekens) niet goed worden omgezet. U kunt dit in ProjectNet zelf corrigeren.

Technische vragen

Bij technische vragen over het gebruik van het elektronisch indiensysteem van ZonMw (ProjectNet) kunt u contact opnemen met de servicedesk: maandag t/m vrijdag van 08.00-17.00 uur, 070 349 51 78, projectnet@zonmw.nl.

Vermeld in uw e-mail uw telefoonnummer zodat wij u eventueel kunnen terugbellen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een belangrijke factor die bijvoorbeeld bepaalt hoe groot de uiteindelijke maatschappelijke kosten zijn die worden veroorzaakt door de nationale veiligheidsrisico’s, is

a. leningen tegen een rente die niet marktconform is, met een looptijd van tien jaar en voor een nominaal bedrag van ten hoogste 1 miljoen EUR, of 1,5 miljoen EUR voor ondernemingen

‘De leer- krachten op school die steeds moeten schakelen, mensen in de horeca die moeten afschalen, wer- kende ouders die schipperen met kinderen die niet naar de opvang

Deze kosten kunnen alleen worden aangevraagd indien een, ten tijde van indienen van de volledige aanvraag, bij de KvK geregistreerde startup is betrokken bij de aanvraag;.. •

EBIT: Bruto bedrijfsresultaat voor aftrek van interest en belastingen ook vermeld als Operationeel resultaat EAT: Netto resultaat ook vermeld als Resultaat van het boekjaar.. De

1.6 Om de omvang van het fenomeen te begrijpen, de aandacht van het publiek voor deze problematiek te winnen en doeltreffende oplossingen op institutioneel niveau te kunnen

Voor  alle  bij  de  beoordeling  en/of  besluitneming  betrokken  personen  en  betrokken 

Kun je als aanvrager (bijvoorbeeld bij een negatief advies) de vooraanmelding nog fundamenteel aanpassen, bijvoorbeeld door significante wijzigingen in het consortium of