• No results found

DE INYLOED DER KOLONISATIE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE INYLOED DER KOLONISATIE "

Copied!
150
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M

è

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0005 8451

<\4+

(3)

~

I

(4)

MMMmmmm

(5)

DE INYLOED DER KOLONISATIE

OP HET

ISLAMISCHE RECHT IN NEDERL. OOST INDIE.

%tnâtmhi}t J r a i f s c h r i j t

H. L. E. DE WAAL.

HAAELEM - G. VAN ÜEN BEEG.

1880.

J<. j

(6)
(7)
(8)

Una

(9)

DE INVLOED DER KOLONISATIE

OP H E T

M A I S C H E RECHT IN NEDERL OOST INDIE.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

T E E V E E K E I J G I N & V A N D E N G E A A D V A N

AAN DB EIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN,

O P G E Z A G V A N D E N R E C T O Ï M A G N I F I C U S

Dr. FL K E R N ,

Hoogleeraar in de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte,

VOOE DE F A C U L T E I T TE V E R D E D I G E N

op Dinsdag den len ju ni 1880, des namiddags te 1 ure,

HENDRIK LOUIS ENGELBERT DE WAAL,

GEBOEEN TE BATAVIA.

HAARLEM — Gr. VAN DEN BERG.

1880.

voot

#

* \ . * * ƒ / * - l/'t.

(10)

Stoomurukkerij van Gebr. van Asperen van der Velde, te Haarlem.

i Ü

H

(11)

IEÎÎ mijiu dîhtbni

(12)
(13)

H O O F D S T U K I.

INLEIDING.

Reeds eene oppervlakkige kennismaking met het bestuur onzer O. I. Koloniën is voldoende om belangstelling te wekken voor een regeeringstelsel, dat het kleine Nederland in staat stelt om op duizenden mijlen afstands den scepter te zwaaien over millioenen onderdanen. Dit feit alleen boe- zemt ons vertrouwen in voor de altijd betrekkelijke deug- delijkheid der beginselen, die aldus de impopulariteit, aan koloniale regeeringen uit den aard der zaak eigen, konden trotseeren. Daartoe draagt niet weinig bij de wetenschap van de ontzaggelijke moeielijkheid, om over eene, niet al- leen in zeden en gebruiken, maar ook in beschaving en ontwikkeling geheel verschillende maatschappij, te heersehen , en de overweging, hoe weinige waarborgen die overbeer- sching, vrucht van egoisme eu onrecht, opleverde voor de behartiging van de wezenlijke belangen der kolonie.

De verhouding tot de oorspronkelijke inlandsche bevol- king speelt natuurlijk de hoofdrol in elk koloniaal stelsel, in het Ned. Ind. niet het minst. Daaromheen groep eeren zich alle vraagstukken van koloniale staatkunde. De wijze van

1

(14)

2

recbisbedeeling onder de inl. bevolking is van deze zeker niet het onbelangrijkste. Een onderzoek naar het beginsel, door Nederland dienaangaande in Oost Indië gevolgd, is de strekking van dit proefschrift.

De Commissie ' belast met advies voor een regeerings-sys- teem door den Staat in O. I. te volgen, schetste in haar rapport v. 31 Aug. 1803% het stelsel aldus: zij neemt aan de noodzakelijkheid om algemeene beginselen van staatsbe- stuur ten opzichte de Inl. bevolking te wijzigen „naar der- zelver aard en zeden, of liever, het moet ten hunnen op- zichte meer zijn een bestuur van toevoorzicht, dan van onmiddellijke regeering. Wij hebben," zegt zij, „reeds bevoren

opgemerkt de noodzakelijkheid, dat de Inlanders ge- laten worden onder het gezag van hunne eigene hoofden, bij hunne eigene zeden en gewoonten, onder hunne eigene wetten en rechtspleging, die hoofden te leiden en aan te sporen tot eene trouwe betrachting hunner plichten, — den gemeenen man zooveel mogelijk tegen alle willekeurig geweld te beveiligen en te beschermen, — hem behoudens zijne wettige verplichtingen tot de opbrengst' van een gedeelte van zijnen arbeid en deszelfs voortbrengselen, het vrije en onbelemmerde genot van het overige te verzekeren — zijne rechtspleging te ontheffen van allen verkeerden invloed en ingeslopen misbruiken, en hem het verkrijgen van goed en onvertogen recht volgens zijne wetten zoo gemakkelijk mo- gelijk te maken, mitsgaders te zorgen, dat hij in rust en veiligheid zijne dagen kan slijten, — zie daar, de voornaam- ste plichten, welken het Indisch bestuur naar onze meening omtrent den Inlander behoort te vervullen, daarin meerden

1 Benoemd 11 Nov. 18Û2.

5 Mr. P . Mgsr, Verzameling, p . 161:

(15)

â

toon voerende van eenen vader, die het welzijn van zijn huisgezin zoekt te bevorderen, dan dien van eenen gebie- denden opperheer."

Zoo was het stelsel, waarop het Charter v. 1804 en de daaropvolgende organisation of reglementen gebaseerd werden.

De politieke deugden van dit stelsel vallen in het oog.

Door het bestuur in handen der hoofden te laten, wint men voor zich de heerschende aristocratie, die anders door aanzien en invloed, het gevaarlijkste element zoude vor- men voor het overheerschend gezag. Bovendien verlicht men ook den druk hiervan op de geringere bevolking, die, aan hun bestuur gewend, bijna niet met hare overheerschers in aanraking komt. Wij verwijzen hier naar de woorden van J. C. Baud, die wel niet alleen op de Javanen van toepas- sing zullen zijn, waar hij zegt: "Die banden (nl. die hem aan zijne natuurlijke hoofden binden) zijn zeer sterk bij den half beschaafden Javaan. Door godsdienst, zeden, taal en gelaatstrekken van zijn Europ. beheerschers onderscheiden, moet het bestuur van deze laatsten hem groote en merkbare voordeelen boven dat van de vorsten zijner natie aanbieden , eer hij aan het vreemde juk de voorkeur geven zal." ! Dit alles geldt evenzeer voor de rechtspraak, daar deze als een natuurlijk pracrogatief van den vorst in onbeschaafde lan- den aan het gezag verbonden is. Dit stelsel bleek in de prak- tijk zoozeer te voldoen, dat de Ind. Regeering, daar, waar geene machtige aristocratie bestond (zooals op Sumatra), trachtte door het scheppen van eenen dergelijken aan haar verbonden stand, haar gezag te versterken.

Daartegenover staat echter, dat hunne onafhankelijke auto- cratische macht de hoofden aanleiding geeft tot velerlei misbruiken. De politiek moet dus nooit overwegend blijven.

1 Brief aan Falck bij Mr. P . Mijer, Jean Chrétien Band p 177.

(16)

4

Zoodra de macht des overheerschers toelaat om aan de hoof- den hun onafhankelijk gezag te ontnemen, is dit plicht.

Als ambtenaren, aan een zorgvuldige controle onderworpen, zullen zij dan zeer goede diensten kunnen bewijzen.

Evenzoo is het met de wetten en instellingen. Door plot- selinge opheffing daarvan zoude mon de sympathie der be- volking niet winnen. Integendeel; in Mohammedaanschelan- den , waar godsdienst en recht ten nauwste vereenigd zijn, zoude zelfs het aangewakkerd fanatisme aanleiding geven tot voortdurend en toenemend verzet. De onderwerping van het land was reeds eene omwenteling, waarvan de hardheid zoo veel mogelijk verzacht en niet door een tweede omwen- teling, zooals dergelijke hervormingen toch zijn, verergerd moet worden. Het spreekt van zelf dat ook dit argument slechts een tijdelijk argument is.

Maar afgezien van alle politieke beweegredenen verdient het beginsel op zich zelf goedkeuring.

Kennis van plaatselijke omstandigheden, het karakter en de eigenaardigheden zijner ondergeschikten, maken de inl.

hoofden voor de vervulling van ambten bijzonder geschikt.

Vooral in den rechter zijn deze eigenschappen hoogst wen- schelijk en vergoeden ruimschoots zijn mindere ontwikkeling en onafhankelijkheid. Wij kunnen ons dan ook niet ver- eenigen met de stelling door den heer Toewater in zijne dissertatie ' verdedigd : dat in het belang eener betere rechts- bedeeling onder de inl. bevolking, zij „uitsluitend aan Europ.

rechters opgedragen (moet) worden, die met geene andere functies belast zijn, terwijl eerst later, wanneer zij daarvoor geschikt zullen zijn geworden, ook uit de Javanen rechters zullen kunnen benoemd worden. Die opdracht aan Eur.

rechters zal in verschillende opzichten nuttig zijn en niet

i) Over de rechterlijke inrichting in N . O . Indië, Leiden, 1SC2.

(17)

5

anders dan voordeelig voor den Javaan kunnen werken.

Het gebrek aan eene goede rechtsbedeeling kan de regee- ring door geen andere middelen verhelpen, integendeel geeft zij reeds veel, als zij dit geeft."

De kr. Toewater streeft zijn doel voorbij. Er is geen reden, waarom personen, die voor het meerendeel slechts tijdelijk en in het belang hunner finantien in de kolonie vertoeven en voor wie dus meestal de belangen van de inl. be- volking geheel onverschillig zijn, deze beter zouden behartigen dan de hoofden, die door blijvende relatien aan land en volk nauw verbonden zijn. De heer Toewater zal toch niet willen beweren, dat de inl. hoofden van nature bijzonder tot knevelarij en onrecht geneigd zijn in tegenstelling van de Europeanen. De geschiedenis van onze O. I. koloniën levert ons menig voorbeeld van plichtsbetrachting en recht- vaardigheid in inl. hoofden en evenzeer (en zeker niet zelden) van de schandelijke plichtsverzaking en knevelarij door de Eur. ambtenaren. Dat er vele ongerechtigheden plaats heb- ben is voornamelijk te wijten aan gemis aan controle, om welke reden dan ook. Waar deze niet streng wordt uitge- oefend, zullen misbruiken voorkomen zoowel van inlanders als Europeanen. Gaarne willen wij erkennen, dat zoolang de hoofden een onafhankelijk gezag uitoefenen, de waar- borgen voor eene goede uitspraak nul zijn, maar wanneer zij worden opgenomen in eene ambtelijke hiërarchie met strenge wederzijdsche controle en verantwoordelijkheid, kunnen zij uitstekende diensten bewijzen. Voorbeelden daar- van zijn de djaksas op Java, van wie het kol. versl. over 1878 (p. 65) getuigt: "Het gehalte der inlandsche officieren van Justitie op Java en Madura is, vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat zij geen speciale opleiding voor hun vak hebben genoten, bevredigend te noemen. Aan ge- zond oordeel en zelfs aan zekere scherpzinnigheid ontbreekt

(18)

6

het hun niet en daar zij den aard en de gebreken hunner landgenooten kennen, laat de wijze, waarop zij iii strafza- ken het voorloopig onderzoek leiden, in den regel weinig te wenschen over." De lofspraak is niet schitterend, maar dit behoeft ook niet, volmaaktheid mogen wij hier vooreerst niet verlangen.

De heer Toewater wil afwachten den tijd, dat de Javanen de geschiktheid tot rechtspreken verkregen zullen hebben.

Maar hij vergeet, dat men door onthouding nie! leert han- delen. Wil men inlandsche rechters vormen, dan late men hun de gelegenheid tot practische ontwikkeling, waar de theoretische opleiding nog niet mogelijk is. Natuurlijk ver- trouwe men hun slechts zaken van niet ingewikkelden aard toe met appel op den Eur. reenter, of men geve hun zitting in rechtscolleges van meer belang, maar 'met slechts geringen invloed op de uitspraken. Op deze wijze voorkomt men de nadeelen, die het gevolg kunnen zijn van een weinig ontwikkeld rechtsbegrip, of van de afhankelijkheid, voortspruitende uit de vereering, die zij voor hunne regen- ten koesteren, als afstammelingen en vertegenwoordigers hunner voormalige vorsten.

Ten slotte heeft het stelsel van den heer T. een praktisch bezwaar van overwegend belang ni. de groote kosten daar- van, indien het al mogelijk ware een zoo talrijk rechterlijk personeel te verkrijgen. Wel is waar, is een derg. argu- ment ten aanzien van onze rijke koloniën eenigzins verdacht en verwacht men gewoonlijk daarachter verscholen eenige batig-slot theorie, — maar voor het tegenwoordige Indië zoude zulk eene organisatie inderdaad eene groote luxe zijn.

De inl. maatschappij is nog zoo weinig ontwikkeld; handel en verkeer staan nog op zoo lagen trap, dat ingewikkelde

rechts-questies zich slechts zelden voordoen. De rechters zouden doorgaan slechts kleine en eenvoudige geschillen af

(19)

T

te doen hebben en dientengevolge zullen hunne geringe werkzaamheden niet opwegen tegen de ontzaggelijke kosten, die aan hunne aanstelling verbonden zijn. Men denke slechts aan de moeite, waarmede tegenwoordig voorzien wordt in het noodig aantal voorzitters der hoogste inlandsche recht- banken.

Ons beginsel wordt ook in Britsch Indië gevolgd. ' Ook de wetten en gebruiken der ini. bevolking moeten gehandhaafd worden. Immers waar een ontwikkelde maat- schappij in aanraking komt met eene, die op een veel lageren trap van ontwikkeling staat, is het niet mogelijk, dat dezelfde instellingen aan beide gelijkelijk zouden kun- nen voldoen. Het verschil in beschaving, zeden, rechtsbe- grippen tusschen de beide volken in de kolonie vereischt ook verschil in bestuur, maar vooral in rechtsbedeeling. De wet, die naar het oordeel des overheerschers onbillijk en op verkeerde rechtsbegrippen geschoeid is, voldoet aan de

' Zie ïorrens, Empire in Asia (p. 64, 92 , 97, 98, 403 en volgg.) Meldenswaardig is het citaat op p. 98, waarin het beginsel aldus wordt verdedigd :

,,An intellegent native is better qualified to preside at a trial than we can ever be. A native of common capacity will, after a little experience, examine witnesses and investigate the most intricate case, with more temper and perseverance, with more ability and effect, ,than almost any European. The munsif (magistrate) is in 'the society of the parties, and they cannot easily deceive him. But if the cause comes before the Zillah judge (Europeesche districts-rechter) besides the inevitable delay and expense at the outset, the conditions of the case are probably entirely changed, intrigue aud countercomplaints occur, the most impudent fal- sehoods are advanced with impunity, and, in the end, perhaps an erro- neous decision is passed. But who shall distinguish between mistake and imposture ? What English judge can distinguish the exact truth among the numerous inconsistencies of the natives he examines ? How often do these inconsistencies proceed from causes, very different from those sus- pected bij us? how often from simplicity, fear, embarrasment in the witness ? how often from our own ignorance and impatience ?"

(20)

8

behoeften van den inlander, die aan haar gewend is, ja dik- wijls in haar eene goddelijke traditie vereert. "Het recht is het leven." Met hem opgegroeid, voortgesproten uit zijn karak- ter of zijne levenswijze zijn zijne instellingen hem duidelij- ker dan de op hem geheel vreemde rechtsbegrippen gegronde wetten zijns overheerschers. '

Deze stelling is echter ook niet absoluut waar. Stuitende wreedheden en misbruiken moeten allereerst tegengegaan worden. Vervolgens hebben mettertijd de toenemende ont- wikkeling en welvaart tengevolge, dat de rechtsinstellingen niet meer aan de behoeften der bev. voldaan, zoodat het

"genot harer eigene rechtspleging" een bij uitnemendheid problematisch genot wordt. Dan is de tijd tot immenging gekomen en om geleidelijk verbeteringen tot stand te bren- gen. De weg, die daarbij gevolgd moet worden, wijst zich zelf aan. Goede rechters zijn des te wenschelijker, naar mate de wetten slechter zijn, of wel het recht nog onbe- schreven is. Codificatie vereischt kennis van gebruiken en instellingen, en daar men die nog niet bezit is zij onmo- gelijk. Het formeele recht ligt dus allereerst aan de beurt.

1 Maoaulay (Crit. and hist. E; says, Warren Hastings) beschrijft de ge- volgen van de uitbreiding der jurisdictie van het hoogste Engelsche college over de inlandsehe bevolking, aldus: „A reign of terror began, of' terror heightened bij mystery; for even that which was endured was less horrible than that which was anticipated. No man knew what was next to be expected from this strange tribunal. It came from beyond the black water , as the people of India, with mysterious terror, call the sea. It consisted of judges not one of whom was familiar with the usages -of the millions, over whom they claimed boundless authority. Its records were kept in unknown characters, its sentences were pronounced in unknown sounds."

"No Mahratta invasion had ever spread through the province such dismay asthi's inroad of English lawyers. All the injustice of former op- pressors , Asiatic aud Europaan , appeared as a blessing , when compared with the injustice of the Supreme Court.''

(21)

9

Deze inmenging heeft dan behalve ceuige verbetering' der rechtspraak meerdere bekendheid met de instellingen en gebruiken ten gevolge en bereidt aldus den weg voor tot verbetering van het materieele recht.

Het strafrecht, dat rechten en plichten van Staat en onderdanen beheerscht, zal noodzakelijk de eerste ingrij- pende veranderingen moeten ondergaan. Een strafstelsel dat b. v. de lijf- of vrijheidsstraffen niet kent en alle misdrijven door afkoop uitwischbaar maakt, is in strijd met eene goede staatsordening en zal dus in het algemeen belang hervor- ming behoeven. Eveneens eene bepaling die sommige vreem- delingen als het ware vogelvrij verklaart, door moord op hen gepleegd niet strafbaar te stellen, gelijk het Moh. recht doet, ten aanzien van de te bestrijden ongeloovigen (kafir harbi).

Geheel anders is het met het burgerlijk recht, vooral het personenrecht, dat zoo innig met de levenswijze en het volkskarakter samengeweven is, dat het steeds de ontwik- keling der maatschappij op den voet volgt. De regeling dezer rechtsbetrekkingen kan slechts gewijzigd worden, wan- neer de maatschappij aan haar ontwassen is. Het erfrecht, b. v. dat descendenten achterstelt bij broederskinderen van de vrouw, is een uitvloeisel van de maatschappelijke in- richting, die de moeder als hoofd van de familie beschouwt, terwijl de vader geen deel van het gezin uitmaakt. (Het soekoestelsel op Sumatra). Ons erfrecht zou de leden dier maatschappij waarschijnlijk even dwaas en onrechtvaardig toeschijnen als het hunne ons. Hervormingen op dit gebied moeten voorafgegaan worden door bevordering der ontwik- keling, die de onbillijkheid of het onpractische van dergel.

instellingen begrijpelijk maakt. De ambtenaren kunnen daarbij een heilzamen invloed uitoefenen, door op de nadeelen eener verkeerde instelling te wijzen en daar waar de bev. er voor

(22)

10

vatbaar is, plaatselijk afschaffing of hervorming in liet leven te roepen, en aldus eene algemeene voor te bereiden.

Uit dit alles blijkt dat het stelsel van "toevoorzicht" der Comm. v. 1802 niet al te streng doorgevoerd moet worden.

Integendeel het ideaal i s , dat de twee elementen in de kolo- nie zich vormen tot ééne nieuwe maatschappij, waarin de deugden van beide behouden blijven.

Neemt de koloniseerende staat aldus de belangen zijner nieuwe onderdanen ter harte, dan wordt inderdaad de kolo- nisatie, niettegenstaande haren onrechtmatigen oorsprong, een zegen voor het overheerschte volk, dat aan de hand zijns overheerschers de voordeden eener snellere ontwikke- ling geniet, dan waartoe het op eigen krachten steunende in staat was.

(23)

H O O F D S T U K I I .

HET 1NLANDSCHE RECHT ONDER DE O. I. COMPAGNIE.

De Compagnie legde den grondslag voor het hierboven beschreven beginsel. Niet omdat zij van de deugdelijkheid daarvan zoozeer overtuigd was, maar veeleer was het een natuurlijk uitvloeisel van haar tweeslachtig karakter. De soeverein en de koopman waren, hoezeer in één lichaam vereenigd, voortdurend met elkander in strijd en doorgaans was het de soeverein die daarbij de nederlaag leed. Van daar de onverschilligheid, die de Comp, steeds aan den dag legde voor het verkrijgen van territoir, meer dan hoogst noodig was voor het vestigen van factorijen. Hare verdragen met de Inlandsche vorsten beperkten zich gewoonlijk tot handelsovereenkomsten, waarbij haar een monopolie of zekere vaste leverantiën werden verzekerd. Waren ze de resultaten van een' strijd , waardoor zij den verslagen vijand de hardste voorwaarden konde voorschrijven, dan liet zij toch het ge- zag aan den vernederden tegenstander onder voorwaarde van zekere verplichtingen, meestal het opbrengen van vaste contingenten in specie of producten. Een uitgebreid terri-

(24)

12

toir was haar niet welkom, daar dit noodzakelijk groote administratiekosten zoude medebrengen. Geen wonder dus dat zij eerst anderhalve eeuw na hare vestiging een gedeelte van Java onder hare heerschappij gebracht had, meer tot handhaving van hare macht dan uit veroveringszucht. Maar ook toen nog liet zij de bevolking onder het bestuur barer hoofden, als vasallen der Comp., die hunne afhankelijkheid slechts te bewijzen hadden door het opbrengen van bepaalde handelsartikelen, terwijl hun gezag en hunne jurisdictie schier onveranderd bleven bestaan, ja misschien toegeuomen waren in vergelijking met den toestand onder den Inl. soeverein.

Daar de comp, dus overal de landsinstellingen liet voort- bestaan, is het van belang om deze eerst in het kort te behandelen, voor zoover ze nl. betrekking hebben op het rechtswezen.

De regeeringsvorm van alle indische staten was absoluut.

De hoogste uitvoerende en rechterlijke macht waren gewoon- lijk vereenigd in den eersten minister of rijksbestuurder, (op Java Raden Adipali getiteld) die in naam van den vorst het bestuur voerde. Onder dezen was eertijds de Djalsa de voorname rechterlijke autoriteit. Na de invoering van den Islam evenwel werd zijne macht aanzienlijk verminderd en overgebracht op den Pangkoeloe, den Mohamm. hoofdpriester.

Deze vormde met 4 priesters, Pateh Nagara geheeten, het hoogste rechterlijke college, Soerambi genaamd naar de plaats waar het zitting hield: het voorportaal van de Moskee. Zij oordeelden in geestelijke zaken, waaronder alle geschillen betreffende het huwelijks- en erfrecht behoorden, en zaken van moord of verwonding waarop volgens het Moslemsch recht de qisâs of wedervergelding op verzoek der bloedver- wanten kon worden toegepast. Andere geschillen werden berecht voor het gerecht van den Hoofddjaksa, bijgestaan door 4 assessoren, ondergeschikte djaksas of andere hoofden.

(25)

Deze colleges waren geen zelfstandige rechtbanken, maar slechts adviseurs van de hoogste administratieve autoriteit, die de zaken besliste naar goedvinden.

In elke provincie van het rijk waren dergel. rechtbanken.

Van deze was echter appel toegelaten op de Soerambi en den hoofddjaksa. Ook in de onderafdeelingen vond men gelijksoortige college's. Deze dienden eveneens slechts tot voorlichting van den Patih (stadhouder, gouverneur der pro vincie) of Demang (districtshoofd) of wel Bekel (dorpshoofd.)

Tot richtsnoer bij de rechtspraak diende vooral bij de Soerambi het Mohamm. recht, Hoekoem Allah of Sarat ge- heeten, en daarnaast het gewoonterecht, de adat, dat door den Islam geëerbiedigd was en om haar gezag bij de bevol- king ook door den soeverein ontzien werd. Deze had verder de bevoegdheid om elke afwijking van de Sarat te gedoogen en te wettigen, die door den toestand der maatschappij (joega nagara) gevorderd werd. Van deze overleveringen waren verscheidene verzamelingen gemaakt waaronder de Soeria alam, de voornaamste. Deze codificaties zijn meestal een vreemde mengelmoes van adat en moslemsche voorschrif- ten, waardoor men trachtte deze laatsten meer populair te maken. Naast deze overleveringen had men nog de veror- deningen en proclamaties der vorsten: Dendang Oendßng, waarvau een gedeeltelijke codificatie heeft plaats gehad in in de angger anggeran d. z. schriftelijke wetboeken op verschil- lende tijden door de vorsten vervaardigd. Zoowel in deze beschreven wetten als in de adat worden groote afwijkingen van den Islam aangetroffen, die geen overwegenden invloed op het recht verkregen heeft. Dit blijkt reeds daaruit dat men in Indie eene priesterrechtspraak heeft, terwijl de Is- lam zelfs geen priesters kent. '

1 Raffles, History of Java 1 , 297 , volgg. ; Veth , Java I , p. 343 v. v.

M H M

(26)

14

Administratie en justitie waren dus vrij wel dooreenge- ward en het absolute karakter van het bestuur nam alle waarborgen voor eene goede rechtspraak weg. Te meer daal- de meeste straffen afhingen van den luim der vorsten. Wat dit zeggen wil, kan men opmaken uit De Jonges beschrij- ving van de Mataramsche Soesoehoenans als "eene reeks ellendelingen" slechts te vergelijken met de "slechtste Ro- meinsche Keizers of de verdierlijkte vorsten der Afghanen." '

Geen wonder dus dat Rijklof van Goens, over die straf- fen schrijvende, kon melden dat "daarin was geen mate noch ordre van te schrijven, die (ni. de Soesoehoenan) tot allen tijde en als hem zulks in den kop schiet, zoodanigen beveelt te dooden, als het hem behaagt."

De doodstraf werd volgens Valentijn 2 in verschillende vormen voltrokken n. 1. steenigen, onthoofden, villen of krissen. Aan prinsen van den bloede werd dikwijls bij wijze van gunst toegestaan om met een kris in de hand een tij- ger te bevechten. "Zij weten van geen beul of scherprech- ter," zegt hij o. a. "maar gebruiken veel den olifant, in deszelfs plaats, die de meeste misdadigers ombrengt, ze in de lucht werpt, op zijne tanden vangt en te pletteren trapt.

Velen worden ook voor de tijgers geworpen."

Onder een dergelijk bestuur waren de ondergeschikte ambtenaren natuurlijk niet veel beter. Wij zien dus dat op dit gebied zeer veel te verbeteren viel, zoodat eene inmen- ging in de jurisdictie, hoe gering ook, slechts in het voor- deel van den Javaan kon zijn.

Wij zullen trachten van de bemoeiingen der Comp, een kort overzicht te geven te beginnen met onze eerste ves- tiging op Java nl. Jacatra.

1 Opkomst van het Ned. gezag in Oost Indië Dl. VI p XCVII.

5 Oud en nieuw O. Indien, Ed. Keijzer, II p. 312.

(27)

15

Te B a t a v i a e n in d e O m m e l a n d e n (de directe omge- ving de hoofdplaats benevens Meester Cornelis en Buitenzorg) was de rechtspraak geheel in handen van Europeanen. De Ge- committeerden uit den Eaad van Justitie waren belast met

de zaken van den Inlander, waartoe zoowel justitie als ad- ministratie behoorde. De schepensbank was rechter in Ie instan- tie. Na 1760 diende hun tot richtsnoer een Compendium van Moh. wetten samengesteld door den Raad van Indië Keinier de Klerk en P. Haksteen, secretaris bij het College van Schepenen. l

De Ommelanden, die na de verovering van Jacatra groo- tendeels door de bevolking verlaten waren en nog voortdu- rend door de Bantammers verontrust werden, waren een toonbeeld van onveiligheid. De politie werd sedert 1651 uit- geoefend door een Landdrost, maar op zeer onvoldoende wijze, zooals de GG. Mossel getuigt. Dientengevolge werd bij resol. bepaald dat 2 Gecommitteerden der Schepenen met den Landdrost op bepaalde dagen te Mr. Cornelis zouden vaceeren ter bediening van de Justitie. Zij mochten kennis- nemen van civ. zaken ter waarde van 50 Rund., doch in crim. mochten zij niet verder gaan dan het hooren van getuigen en derg.

De onveiligheid verminderde evenwel niet, integendeel zij nam toe; zoodat men op het einde der vorige eeuw door allerlei maatregelen het kwaad trachtte te keeren, zonder veel resultaat. Eene commissie werd eindelijk benoemd tot het onderzoeken van de oorzaken van den bestaanden toe- stand en noemde als zoodanig in haar verslag (30 Mrt. 1801)

"dat het recht voor de Inlanders tot dus verre op een verren afstand van hunne verblijfplaats werd geadministreerd, behalve nog het omslachtige in den vorm der rechtspleging zelve." 2

1 Tijdschr. v. N. Indië, Î85S I.

• Tijdschr. v. N. Indië, 1849. I p. 213.

(28)

16

In de J a c a t r a s e h e b o v e n l a n d e n was de jurisdictie aan de hoofden gelaten. Zij "vonnissen in het civiel bij arrest en in 't crimineel mede met voorkennisse van den G.G., doch boven kettingslag laat de G.G. de delinquenten ordinair aan de collégien van justitie over." ' Hoe en in welke gevallen dit alzoo geschiedde kunnen wij niet nagaan.

De GG. Mossel hield, blijkens zijne '-'Aanmerkingen" be- langrijke hervormingen in het Inl. rechtswezen dezer boven- landen, voor noodzakelijk. Hij wilde de invoering vaneenland- raad en verscheidene ondergeschikte rechtbanken. Het schijnt echter, dat hij zijne denkbeelden geen ingang heeft kunnen doen vinden bij de Regeering.

De P e a n g e r R e g e n t s c h a p p e n , in 1705 geheel aan de Comp, afgestaan, zouden volgens besluit v. 15 Maart 1706 "in naam van de Comp, naar de javaansche wijze en de jav. wetten geregeerd worden, de goeden beschermd, de kwaden gestraft ; doch wanneer de regenten hadden misdreven, zouden zij van de hun opgelegde straffen appel hebben bij de Hooge Re- geering." 2

De resoluties v. GG. en Raden dd. 8 April 1712 en 16 Maart 1715 handhaafden de hoofden der Preangerlanden in de absolute jurisdictie over hunne onderdanen en wel naai- de oude Javaansche wetten. Zij moesten echter van hunne verrichtingen kennis geven aan 's Compagnies resident.

Van meer belang was de inmenging in de Inl. rechtspraak in het G o u v e r n e m e n t v a n J a v a s N. O. k u s t . Reeds in 1678 toen de Comp, slecht Samarang en eenige regentschappen bezat vinden wij eenige inmenging ten goede. "De misdaden die de Javaansche ingezetenen komen te begaan, zullen door de jav.

1 Aanmerkingen, enz. door G . G . J . Mossel, d . d . 1 Dec. 1757 bij De J o n g e , D l . X p . 236.

3 Do J o n g e , Dl. V I I I , p . L X X X Ï I I .

(29)

17

regenten naar 's lands wijze, al waar 't ook met den dood mogen gestraft worden, behoudens dat zij daarvan aan de residenten alvorens communicatie doen, die daarvan het ge- wichtigste UEd. zullen moeten bekend maken, of het ware dat UEd. noodig vonden daarop iets te ordonneeren, opdat de Javanen .daarin niet al te roekeloos komen te procedeeren , want schoon de intentie niet en is, dat UEd. dezelve quali- ficeeren zullen om iemand ter dood te vonnissen; maaralleen slechts haar met degenen, die zoo grooten kwaad gedaan hebben, naar hare wetten te laten gewerden, zoo nochtans mogen UEd. daarin wel mitigeeren en verlichten ;" enz. schrijft de GGr. Speelman in zijne instructie aan den kommandeur over dit deel van Java v. 23 Maart 1678. '

De uitbreiding van ons gebied in Oost-Java in 1743 over alle Strandregentschappen, Soerabaja, Madura en de Oosthoek bracht ook eenige regeling van de inl. rechtspraak mede.

Een landraad werd te Samarang opgericht om recht te spreken, zoowel ten Crimineele als in zaken "tusschen een strand- javaan met een strandjavaan," want een gemengde zaak met

Chinees of overwalder, ja zelf met onderdanen van den Soesoe- hoenan behoorde tot de jurisdictie van de Eur. rechtbank, den Raad v. justitie te Samarang. '2

Tot leiddraad werd den Landraad gegeven, een "Com- pendium der voornaamste Jav. wetten, nauwkeurig getrok- ken uit het Moh. wetboek Mogharder en zooveel mogelijk met het goddelijk-, natuur- en burgerrecht samengebracht, volgens hetwelk hij zoude rechtsproken, ongekrenkt de Javaansche gewoonten en gebruikelijkheden." 3

1 De J o n g e , P I . VII p . 206.

2 De J o n g e , Dl. X p . 345, Memorie van Hartingh.

1 Zie dit Comp- i" "Het Recht in Indië ," I I I p . SOI. v . v . of wel in de Jaarboeken voor rechtsgeleerdheid en wetgeving, Dl. IV N°. 3 . p . 353, volgg.

2

(30)

LS

Volgens Art. XV. 1. van dit Compendium bestond de land- raad uit 7 der voornaamste Jav. regenten onder presidium van den Gouverneur. De regenten van Samarang en Peka- longan waren permanente leden, terwijl de overigen door de Hooge Indische Regèering verkozen werden. De leden waren dus alleen administratieve ambtenaren.

De landr. mocht niemand doen terechtstellen zonder goed- keuring van het vonnis door de Regeering, op wie ook hooger beroep toegelaten was.

Zonderling genoeg was in den eed voor president en leden voorgeschreven de belofte "het recht en voordeel van de Ned.

Comp, naar behooren getrouwelijk voor te staan en te be- vorderen."

Aan dezen landr. was een Javaansche fiskaal toegevoegd,

"als officier en voorstander der justitie, (om) te waken, dat onder de volken van d'Ed. Comp, landen en districten onge- krenkt bleven het recht en de goede order."

In elk district zouden verder hoogstens 2 Djaksas recht- spreken in kleine geschillen "op order van den regent of met diens consent" en wel "naar de vorige usantien en ge- bruikelijkheden, mitsgaders recht- en billijkheid." Was er questie van moord, doodslag, brandstichting, huisbraak, kerk-

roof, grafschennis, godslastering en derg. dan waren zij slechts bevoegd tot aanhouding "met voorkennis van den regent"

en verplicht tot kennisgave daarvan aan den Jav. fiskaal te Samarang.

Dit Compendium, dat zeer in casuïstiek vervalt, omvat voornamei. strafrechtelijke bepalingen, benevens eenige voor- schriften betreffende het huwelijks- en erfrecht. Doodstraf en verminkende straffen (vooral het afkappen van handen en voeten) waren zeer algemeen.

De invloed van het gezag was dus overwegend, maar vooral was een groot gebrek de uitgestrektheid van het rechts-

(31)

19

gebied, waardoor het voor vele Javanen onmogelijk werd gemaakt om recht te zoeken.

De Samarangsche landraad schijnt in werkelijkheid niet veel te doen gehad te hebben, als wij ten minste mogen afgaan op eene zinsnede in de reeds vermelde Memorie van Hartingh (1761) " . . . s c h o o n bij mijn tijd weinig te doen is gevallen als beuzelarijen die civiel afgedaan zijn" . . .

Ook in het R ij k v a n T j e r i b o n, sinds 1681 onder bescher- ming der Comp., deed zij haren invloed op de rechtspraak gelden. In 1768 werd aldaar ingevoerd een door de Hooge Regeering goedgekeurd wetboek, getrokken uit diverse oude wetboeken (Pepakem's) en samengesteld door de Toemen- goengs en Djaksas der vier Sultans. Deze nieuwe Pepakem werd bij een besluit van 's Comp.'s resident en de Sultans in werking gesteld, tegelijk met eene nieuwe "Manier van Procedeeren", onder voorbehoud van de Sultans, dat "bijal- dien er na dezen mochten bevonden en geoordeeld worden, iets bij den Pepakem bekend gesteld te zijn, omtrent wet- ten of straffen, die nadeelig voor hun rijk of te streng voor de misdadigers geacht werden, hetzelve zal mogen worden gealtereerd of verbeterd." '

Deze "manier van procedeeren stelde een Kadjaksan in of rechtbank bestaande uit 7 djaksas, die de 4 sultans ver- tegenwoordigden. Elke djaksa fungeert als procureur in za- ken, die onderdanen van zijn eigen Sultan betreffen; de anderen zijn dan rechters. Geldt het eene questie tusschen onderdanen van twee verschillende Sultans, dan zijn de neutrale djaksas alleen rechters. De procesorde is zeer om- slachtig daar alles schriftelijk geschiedt zoowel in civiele als in crimineele zaken. Eigenaardig is de waarschuwing, waarbij de partijen gewezen worden op de kostbaarheid der pro-

' In de resolutie en de Pepakem in "Het. Recht in ïndi'é". II] p. 72 volgg.

(32)

20

cessen: "De rijken worden arm, de armen sterven." Even- zoo de bep. dat het proces verloren is in geval van over- lijden van eischer of verweerder, of hunne djaksas, hunne patihs of vorsten.

Van deze rechtbank was hooger beroep op eene andere, samengesteld uit de 4 toemengoengs, de patihs en den Resident, tot welke men zich ook wenden kon in geval de djaksas door gebrek aan bewijs geen kans zagen om eene beslissing te geven.

Eindelijk was er nog eene hoogere instantie bij een soort van landraad, bestaande uit de 4 Sultans en den Resident.

Voor dit gerecht werden verder berecht alle misdaden, die met doodstraf bedreigd waren, en alle geschillen tusschen Sultans over land en volk. De geschillen die de andere rechtbank niet hadden kunnen afdoen, werden door den be- slissenden eed of een godsgericht uitgemaakt. In laatste in- stantie besliste ook hier de Hooge Regeering te Batavia.

Naast deze rechtbanken had men nog een Agama of pries- terraad, die rechtsprak in kerkelijke geschillen, maar zich bovendien de beslissing wist te arrogeeren, van "zaken van doodwonden of andere zware kwetsuren, die gestraft wer- den met den dood of het afhakken van de hand." Na 1793 evenwel werd hieraan een einde gemaakt en stonden moor- denaars en derg. weder voor Resident en Sultans te recht. '

Het afkappen van de hand werd niet of zelden toegepast, waarschijnlijk tengevolge van Hollandschen invloed, en ge- woonlijk vervangen door "geeseling, brandmerk en verzen- ding in den ketting."

De Pepakem, was zooals zich denken laat, van een zeer casuistischen aard. —• Opmerkenswaardig is vooral het weinig vertrouwen in vrouwelijke getuigen. Werden op Java in het

i Tijdschr. v. N. T. v. Sept. 1879.

(33)

21

algemeen 2 of somtijds 4 vrouwelijke gelijkgesteld met i mannelijke getuige, de Pepakem negeert hare geloofwaardig- heid geheel, want zegt hij "bijaldien dat er heden of mor- gen gevonden worden eene rivier zonder bochten, een weg zonder bochten, wortels van boomen en opschietende ran- ken zonder bochten, dan zullen er ook gevonden worden vrouwen, die oprecht zijn en de waarheid spreken."

Deze codificatie, ofschoon nog vrij primitief, was zeer in het belang der rechtseenheid eu rechtszekerheid.

Buiten Java bezat de Comp, reeds vroeg belangrijke bezit- tingen in de M o 1 u k k e n. Ook hier werd de rechtspraak over de Inlanders eenigzins geregeld en toevertrouwd aan een' laudraad te Amboina, bestaande uit de leden van den Raad van justitie, benevens eenige ini. hoofden, Orangkaja genaamd,

en gepresideerd door den landvoogd. Reeds in 1616 werd deze landr. opgericht en later aanzienlijk uitgebreid , zoo- dat in 1637 15 inlandsche hoofden daarin zitting hadden.

De Eur. leden van den raad, die ook lid v. d. Raad v. Justitie waren, waren meestal ambtenaren en leden van den zg.

Politieken raad, zoodat ook hier de rechtspraak geheel in handen was van het administratief gezag.

"Deze Raad," zegt Valentijn (II. p. 363), "zit om de 14 dagen als het ordentelijk toegaat: doch ik weet voorvallen dat zij door slofheid van den landvoogd, gemengd met kwaad- aardigheid , in ettelijke maanden maar ééns zat " De land- voogd was door den grooten afstand van Batavia bij de slechte middelen van verkeer, vrij wel onafhankelijk, zoodat het gezegde van Valentijn wel begrijpelijk is, dat "wanneer de landvoogd in deze landen een braaf zachtzinnig en edel- moedig heer is, dan is de samenwoning hier zeer ver- makelijk." Levert een en ander reeds weinige waarborgen op voor de onafhankelijkheid dier rechters, zij wordt nog minder door dat die leden slechts "eene smalle recognitie"

(34)

•A:>

genoten, die hun dan eens toegestaan, dan weer afgenomen werd. Bovendien werd onder hunne emolumenten gerekend, om met vergunning van den landvoogd van tijd tot tijd een hertebeest te schieten !

Op C e l e b e s mengde de Comp, zich ook in het inlandsche recht, nl. in dat voor Makassar en onderhoorigheden. De aanleiding daartoe vinden wij in de instructie voor den Re- sident te Bonthaïn enz., in 1759 gegeven '. Na eerst het beginsel vastgesteld te hebben, dat geschillen, tusschen de Inlanders "volgens de billijkheid en 's lands wetten" uitge-

wezen moeten worden, volgt in art. 8 der Instr.: "Dewijl onder den naam van 's lands wetten al veel knevelarijen en afpersingen zijn ingeslopen, tot zoo verre men zich niet ont-

zien heeft de luiden, die onvermogend waren om aan de onverzadelijke geldzucht van den resident te voldoen, in de ijzers te slaan en als slaaf te verkoopen, alzoo de onder- vinding geleerd heeft, dat zoodanige bediende het middel wel weet te vinden, om de Inlandsche hoofden te débau- cheeren om de voorgeschreven wetten te draaien,. . . zoo is het goed gevonden, dat van die wetten zal worden ge- maakt een Compendium, zoodanig als dezelve bij de hoven te Boni en Goa in gebruik zijn."

Den resident werd de zorg voor de naleving dezer reso- lutie opgedragen, en dientengevolge had bij het toezicht op de Inlandsche rechtspraak, die aan de Regenten overgela- ten was "zonder dat zij door den resident daarin mogen ver- hinderd worden.'" Deze moet echter krachtens zijne instruc- tie toezien, dat die geschillen niet "onder de hand" maar in eene "volle landsvergadering" onderzocht worden, tenzij ze van gering belang zijn.

Het Compendium is gebaseerd op het Mohammedaansche

1 Zie Het Recht in Indië, VIII, waar men ook het Compendium vindt.

(35)

23

recht en verschilt niet belangrijk van dergelijke wettenver- zanielingen, toen in gebruik en reeds te voren vermeld.

In de andere deelen van den Archipel bezat de Comp, slechts factorijen, en was het bestuur en de rechtspraak aan de oorspronkelijke vorsten en regenten overgelaten.

Uit het voorgaande blijkt dat de Compagnie, al bracht zij geene groote verbeteringen tot stand, toch het een en ander heeft gedaan tot vermeerdering der rechtszekerheid en rechtseenheid en tot het tegengaan van wreedheden en wil- lekeur. Meer kon men ook niet verwachten van een handels- lichaam, dat bij alles het p o s t n u m m o s v i r t u s op den voorgrond stelde. Maar was haar stelsel van bestuur reeds in theorie te veroordeelen, in de praktijk werkte het allerver- derfelijkst. De ambtenaren toch brachten met nauwgezetheid die leuze van hunne patrones in toepassing, en, daar deze hen slechts zeer karig bezoldigde, was het geen wonder dat doorgaans de v i r t u s niet tot haar recht kwam. De vermen- ging van het gezag en de rechtspraak kwam hun bij hunne knevelarijen zeer te pas, zoodat men het treurige verschijn- sel aanschouwde dat de justitie middel werd tot het plegen of het helen van het schandelijkste onrecht. Men hoore slechts het oordeel der Comm. van 1802 over de ambtenaren, te- vens rechters, op Java's N.-O. Kust, onder wie "het denk- beeld scheen te heersenen, dat het voornaamste oogmerk dier bedieningen was: voor zich schatten te verzamelen en aan ijdelen trots een ruimen teugel te vieren. Welhaast maakte men daartoe dienstbaar den invloed van het Euro- peesch gezag op de regenten. Deze vervielen, gedeeltelijk uit nood, gedeeltelijk aangemoedigd door het voorbeeld dei- residenten en anderen, in dezelfde excessen omtrent hunne minderen, welke zij van hunne meerderen moesten verdu- ren. Hieruit sproten voort afpersingen van geld, willekeu- rige afvorderingen van de voortbrengselen des lands, verre

(36)

24

te bovengaand het aandeel, dat elk ingezeten volgens's lauds gebruik verplicht is aan zijn regent te leveren." '

"Vestigt men het oog op de buitencoinptoiren, zoo ziet men de policie en justicie volmaakt in een gesmolten: die- zelfde ambtenaren welke het politiek bestuur helpen uitoefe- nen, zijn tevens aanklagers, rechters over alles wat onder hun ressort voorvalt: doorgaans hebben zij een gemeen be- lang, om alles, wat op elkanders directie en publiek gezag- te zeggen zoude vallen, te verbergen en onvervolgd te la- ten : dikwijls bedienen zij zich van het in hun vereenigd po- litiek en rechterlijk vermogen, om aan hunne bijzondere drif- ten den teugel te vieren, waaruit de grofste mishandelingen geboren worden . . . " 2-

Hunne onkunde van het recht schijnt ook groot geweest te zijn : "Zeer zelden vindt men onder hen lieden, die eenige de minste kennis hebben van rechtspleging, zoodat de pro- cedures in zaken van gewicht, dikwijls door verkeerde be- handeling zoodanig bedorven zijn, dat het ook voor den handigsten rechter in een hooger ressort onmogelijk wordt om die feilen te verbeteren en daarin behoorlijk recht te spreken." 2

Het is merkwaardig, ofschoon niet verwondering wekkend, dat die Commissie reeds de afscheiding van de administra- tieve en rechterlijke macht bepleitte :

"Ten anderen komt het ons niet zeer geschikt voor dat de Landraden gelijk thans bestaan uit regenten, zoowel om- dat dezen altijd zoo veel mogelijk in hunne regentschappen belmoren aanwezig te blijven, als omdat het ons gevoege- lijk voorkomt, dat zij, indien zulks bekwaamlijk kan wor- den gepraevenieerd, liever geen invloed hebben op de ad-

1 Mijer, Verzameling p. 197.

: Mijer, Verzameling p. 201.

(37)

25

ministratie der justitie over hunne onderhoorigen. Wij zouden dus meenen dat de G. G. in rade zoude behooren te worden gelast om daartoe andere aanzienlijke personen te emploijee- ren, onder toewijzing van eenen naar 's lands gebruik geschik- ten titel met een jaarlijksch tractement, ten ware zich daar- tegen gegronde zwarigheden mochten opdoen, waarvan hij alsdan aan den Aziatischen Raad kennisse zoude dienen te geven, met voordracht van meer geschikte middelen om de crimineele rechtspleging onder de Javanen zooveel doenlijk te verbeteren en van allen politieleen invloed te bevrijden."

Een andere oorzaak van onrecht was het gering aantal rechterlijke colleges. Slechts te Batavia, Samarang en Cheri- bon konden kapitale misdrijven berecht worden. De jurisdic- tion dier gerechten waren veel te uitgestrekt. Aanklagers en getuigen hadden verscheidene dagreizen noodig om hun doel te bereiken, waarvan een natuurlijk gevolg was : ge- mis aan verdiensten en gevaar voor hun persoon en hun ge- zin, daar men volgens Daendels gewoon was hen, uit vrees dat zij niet zouden verschijnen, maar in de gevangenissen , die allerongezondst en ellendigst ingericht waren, op te slui- ten, terwijl intusschen hunne huisgezinnen bloot stonden aan de wraak van hen, tegen wie zij getuigden of recht zoch- ten, of wel van hunne vrienden. Daarbij komt nog het ge- mis aan bekendheid der rechters met locale omstandigheden en met het tooneel der misdaad. Het gevolg was dat zij bij voorkeur zelve hunne rechten handhaafden. (Rapport, p. 186 en 216.)

Een ware Augias-stal was de boedel, die de Staat in 1800 van de Compagnie overnam, en hij mocht zich geluk- kig achten in Herman Willem Daendels een Hercules te vinden, die voor het hervormingswerk berekend was.

(38)

H O O F D S T U K I I I .

HET INLANDSCHE RECHT ONDER DAENDELS ( 1 8 0 8 — 1 8 1 1 ) .

Daendels had eeu open oog voor de gebreken in het rechts- wezen. ' Ten onrechte beweert Engelhard in zijn Overzicht (p. 74), dat de toestand zoo erg niet was: "er was bij de regeering en de gerechtshoven voortgang, orde en afdoening- en de leden van deze lichamen jouisseerden over het alge- meen bij de ingezetenen van een volkomen vertrouwen."

Afdoende argumenten voor deze verklaring worden niet aan- gevoerd. Bezwaarlijk kan men daarvoor houden de erken- ning, dat een Javaan zeer moeilijk bij den rechter als ge- tuige is te verkrijgen", evenmin het toeschrijven van de geringe opkomst om recht te zoeken, aan de zucht tot eigen richting der Javanen.

1 Zie over Daendels' bestuur :

Staat der N. O. I. bezittingen onder het bestuur van den GG. Daen- dels , benevens de Bijlagen.

O. Engelhard, Overzicht van den Staat der N. O. I. bezittingen on der het bestuur van den GG. Daendels.

Mackay, de handhaving van het Europ. gezag en de hervorming van het rechtswezen onder het besluit van der GG. Daendels, enz. Diss.

Leiden, 1861.

(39)

:-il

De vraag "of bij de overgave van de regeering door den generaal Daendels aan den generaal Janssens dit kwaad (nl.

de onveiligheid van Batavias Ommelanden) niet ruim zoo algemeen was als bij de aanvaarding van het bestuur door den eersten ? en of de Europeesche landeigenaren niet, ruim zoo vele redenen had om met vrees naar zijne eigendom- men in de Ommelanden te gaan, als onder de vorige regee ring, uithoofde der voorbeelden van roof, doodslag en brand- stichting, onder hoogstdeszelfs regeering dagelijks voorval- lende en niet alleen te Batavia, maar langs de geheele kust?" kan evenmin als zoodanig gelden. In elk geval had E. ons grootere diensten bewezen door hare onpartijdige beantwoording.

Na de verklaringen der Commissie v. 1802 en van Mossel, in het vorige hoofdstuk geciteerd, behoeft dit geene weer- legging.

Het door de compagnie reeds toegepaste beginsel scheen ook Daendels het juiste te zijn en dus handhaafde hij de inlandsche wetten en rechtspleging met het voorbehoud:

"dat buitensporigheden voorgekomen en de rechtsdwang der Javanen binnen de juiste palen beperkt bleven." (Staat p.

43). Een overzicht van hetgeen hij in zijn 3jarig bestuur tot stand bracht zal ons doen zien, hoe hij dit beginsel in toepassing bracht.

Te Batavia werd het College van Schepenen, het dage- lijksch bestuur der stad, als inlandsche rechter in eerste instantie aangewezen.

In de Ommelanden werd zijne jurisdictie beperkt tot toe- zicht op de rechtspraak van het Landgerecht en beslissing

* in hooger beroep van diens vonnissen. l

De jurisdictie van de Gecommitteerden tot de Inlandsche

1 Bijlagen. Organische stukken, Batavia no. 19.

(40)

28

zaken werd opgeheven en opgedragen aan een Landgerecht, bestaande uit den Landdrost als voorzitter en twee landeige- naren als assessoren. Zij spraken in eerste instantie ten civiele en ten crimineele recht. De drost nam daarbij het Openbaar Ministerie waar. Deze kon bovendien de dage- lijksche kleine geschillen tusschen inlanders en Chineezen in der minne bijleggen, terwijl partijen in appel konden komen bij den Landdrost, indien dat niet gelukt was. ]

In de J a c a t r a s c h e en P r e a n g e r B o v e n l a n d e n - werd met opheffing der jurisdictie van liet College van Schepe- nen een "Ambulant Gerecht" ingesteld ter kennisneming van alle crimineele delicten. Het bestond uit den Prefect of Land- drost als voorzitter, den Regent en den Paughoeloe van het district, waarin het misdrijf gepleegd was, en twee "Opzie- ners" van den prefect als leden. Om de twee maanden moest het minstens éénmaal in elk district zitting houden en dan rechtspreken "overeenkomstig de Inlandsche wetten en gebruiken, die tot dus verre ten regel hadden gestrekt."

Ter executie van een vonnis was het fiat van den G. G.

vereischt. Geen appel was toegelaten behalve wanneer de G. G. het gelastte of permitteerde en wel bij de rechtbank door hem aan te wijzen. Het nut dezer bepaling is moeielijk te gissen.

De beslissing van civiele en "huishoudelijke" zaken bleef aan de inlandsche hoofden.

In de Cheribonsche Preangerlanden (zie p. 30) werd de inlandsche rechtspleging op denzelfden voet ingericht 3.

Het vroegere Gouvernement van Java's N. O. kust was door Daendels verdeeld in de prefectures of landdrostamb-

1 Bijlagen, Organieke stukken, Préparatoire Mesures no 26. en 27.

2 „ „ „ Batavia no. 21.

3 Org. St. Cheribon n° 7.

(41)

29

ten: Tagal, Pekalongan, Samarang, Japara, Rembang en de Oosthoek onder een gezaghebber.

Te Samarang en Soerabaja stelde hij G r o o t L an d r a - den in als opperste inlandsche gerechtshoven '.

Die te Samarang bestond uit de leden van het landge- recht (waarover nader) met bijvoeging van één der regen- ten voor de Oost en een uit die om de West, bij beurten uit de prefectures Japara en Rembang, Tagal en Pekalon- gan te kiezen.

De landraad te Soerabaja bestond uit den gezaghebber, president, en de eerste regenten van Soerabaja, Grissee, Lamongan, Sedajoe, Bangil, Pamekassan en Passaroean.

De Inlandsche fiskaal werd door den G. G. op voordracht van den gezaghebber benoemd.

Deze landraden kwamen bijeen als het noodig was en namen kennis van de misdaden van verraad, gravenschennis, tempelroof, doodslag "en alle zoodanige capitale delicten, welke niet vallen onder de termen van brandstichting, roof en geweld," door den eenen Javaan op den anderen bedreven.

Ook zaken, waarin Europeanen op vreemde Oosterlingen betrokken waren, behoorden tot hun ressort. Verder waren zij het forum privilegiatum voor regenten, bopatties, djaksas en hunne familien, "en andere welgezetene inlanders."

In elk der genoemde landdrostambten zoude verder een l a n d g e r e c h t zijn , samengesteld uit den landdrost of gezag- hebber als voorzitter en de onder hem ressorteerende regen- ten met hunne bopatties (patihs) als leden, terwijl zoo noo- dig daaraan eenige der "voornaamste en braafste" inlandsche hoofden werden toegevoegd, om het getal 7 vol te maken.

De groot-djaksa nam het Openbaar Ministerie waar. De Panghoeloes werden eenigzins achteruitgezet, daar zij slechts

1 Org. St. Java's No. 9.

(42)

30

als adviseurs zitting hadden. In geval van ontstentenis van eenige leden, koos de president uit de Europeesche of in- landsche ambtenaren of burgers plaatsvervangers.

De landgerechten vergaderden minstens eens in de 14 dagen en oordeelden over alle civiele en crimineele zaken tus- schen Inlanders, welke niet aan de landraden of v r e d e g o- r e c h t e n waren toegevoegd.

Deze waren rechtbanken, in elk regentschap één, be- staande uit den regent en zijne patihs, panghoeloes en djak- sas. Zij spraken 2 malen 's weeks recht in kleine geschil- len over "huwelijkszaken, injurie, wanbetaling en derg.", waarvan telkens aan den president van het landgerecht moest gerapporteerd worden, terwijl het landgerecht over de uitspraken in hooger beroep kennis nam. Aldus was de onafhankelijke positie van de regenten als rechters aan- merkelijk verminderd, geheel overeenkomstig hunne nieuwe stelling als bestuurders. Daendels immers beschouwde hen niet meer als onafhankelijke contractanten, zooals de Com- pagnie, maar verklaarde hen tot de hoogste inlandsche ambtenaren, ondergeschikt aan den landdrost.

Hetzelfde toezicht had de prefect op de beslissingen van de Panghoeloes in geschillen betreffende het huw elijks-of erfrecht, waarvan appel was op het Landgerecht.

Verder was er te Samarang en Soerabajaeen bijzondere rech- ter voor roof en brandstichting, de meest voorkomende mis- drijven, en wel eene Commissie uit den Raad van Justitie op die plaatsen. In de overige prefecturen kwamen deze zaken voor het landgerècht. '

T j e r i b o n, waarvan een gedeelte onder den naam van Tje- ribonsclie Preangerlanden als eene afzonderlijke prefecture bij de andere Preangerlanden was gevoegd, maakte nu wat

1 Org. St. Java's N . O. kust N". 7.

(43)

31

de overige Sultanslanden aanging eene prefecture uit waarin eveneens een landraad werd opgericht. r Deze had den pre- fect tot voorzitter en tot leden de 3 Sultans, den Raden Adipati of rijksbestuurder, den militairen Kommandant, het hoofd of een' anderen "opziender" der koffieplantages en 2 van de toemengoengs, bij beurtverwisseling te kiezen. De groot-djaksa nam het Op. Min. waar, terwijl ook hier de panghoeloe en de andere priesters, die bij de Sultans dienst deden, zich met de rol van adviseur moesten vergenoegen.

Onder de jurisdictie van dezen landraad behoorden alle delinquenten in de Sultanslanden, zoowel ingezetenen als elders thuis behoorenden. Zij konden in hooger beroep komen bij den Hoogen Raad van justitie te Batavia, behalve ter zake van roof en brandstichting.

De Sultans en hunne bloedverwanten tot in den 4en graad, de rijksbestuurders, toemengoengs, bopattis, groot-djaksas en panghoeloes stonden eveneens voor den Hoogen Raad van Justitie te recht, behalve in geval van opstand, wanneer de G. G. in de vervolging had toegestemd.

Ook hier had men in de regentschappen vredegerechten, terwijl op de geheele rechtspleging de bepalingen en voor- schriften voor Oost-Java zooveel mogelijk toepasselijk wer- den verklaard.

De inmenging in de rechtspleging op Java werd nog uit.

gebreid door de gedeeltelijke annexatie van Bantam, waar in het landdrostambt Anjer "tot aan de introductie van eene finale organisatie voor dat landdrostambt" een provisioneele landraad werd samengesteld op denzelfden voet als elders.

De rechtspraak zoude geschieden volgens de Javaansche wet- ten en waar die niet kunnen worden gevolgd ["naar de Plak- kater en Ordens van den Lande en het beschreven Recht."

1 Staat p. 57; Org. St. Cheribon N". 4 , 4e afd.

(44)

32

Voorloopig kreeg de landraad tot instructie die voor het ambulant gerecht der Preangerlanden, terwijl ook verder besluiten , de landraden betreffende, toepasselijk zouden zijn. '

De bezuinigende geest, die te Makassar het gouvernement van Makassar reduceerde tot een' militairen post, doet ver- moeden , dat de bemoeiingen met het inlandsche rechtswe- zen aldaar niet werden uitgebreid, zoo zij niet geheel achter- bleven. Daendels althans maakt er geen melding van.

In den toestand van den Ambonschen landraad werd blij- kens de instructie voor den Prefect van Amboina geene verandering gebracht. *

Wat het materieele recht aangaat, wij zagen reeds dat Daendels, hoewel de gebreken der Javaansche wetten en gebruiken erkennende, het wenschelijk vond die toch voor- loopig te haudhaven. Hervorming op dit gebied vereischte meer kennis van inlandsche rechtsinstellingen en inlandsche aangelegenheden in het algemeen, dan men toen bezat. Hij hoopte dat door de voortdurende toepassing dier wetten, enz. bij de landgerechten, de presideerende prefecten de gebreken daarvan zouden leeren kennen en aldus de noo- dige voorstellen ter verbetering overeenkomstig de belangen der bevolking te kunnen doen. In elk geval behoorden zij niet te worden toegepast, indien zij in strijd waren met de eerste beginselen van recht en billijkheid of met de bevelen der Overheid, of "wanneer in lijfstraffelijke zaken bet groote but der algemeene veiligheid gemist of ten aanzien der vorm van procedeeren de noodige rechterlijke overtuiging niet kan worden verkregen." 3 Dientengevolge werd van die instellingen afgeweken :

1° Wanneer zij eenen misdadiger aan de hem competee-

1 Org. St. Bantam No. 10.

• Org. St. Molukkeu N". 11.

s Org. St. Batavia N°. 28.

(45)

33

rende straf onttrokken d. i. "in die gevallen, waarin de beleedigde persoon of de naastbestaanden van den neder- geslagene, zelve geen recht mochten eischen of de jaren nog niet bereikt hebben om zulks naar de javaansche wet- ten te knnnen doen", in welke gevallen het, Op. Min. ver- plicht was de zaak te vervolgen.

2° Wanneer de bedreigde straffen te licht of te zwaar of niet geschikt "ter bewerking van de algemeene veiligheid waren, werd aan de betrokken rechtbanken overgelaten om naar hunne beste overtuiging eene andere straf op te leggen.

3° Waren de bewijsmiddelen volgens die wetten niet vol- doende, om de overtuiging des rechters te vestigen, dan was deze gerechtigd, de gebreken daarvan "naar het voorbeeld van algemeene rechten en praktijk voor zoover dezelve toe- passelijk zijn" te suppleeren.

Nog een nader voorschrift over de toepassing dezer wet- ten vinden wij in eene missive van 13 Dec. 1809 n aan den Prefect van Japara, dienende om voor het vervolg

"enorme misslagen" in de rechtspleging te voorkomen, die uit, eene verkeerde opvatting van de toepassing dier wetten ge- volgd waren. Deze mocht, schrijft Daendels, "nimmer zoo ver gaan, dat daardoor de principes van algemeene veilig- heid of het stelsel van gelijk recht voor alle ingezetenen in lijfstraffelijke zaken zou mogen worden gekwetst." Hij wil daarom, dat de misdrijven "als attentaten zijnde op de publieke veiligheid, waarvan de bescherming en vindicatie voor Europeërs, Chinees en Inlander gelijk moet zijn , en de hoogheid rakende van het Gouvernement," volgens de hol- landsche wetgeving zullen worden berecht en wel door den Prefect met, 2 assessoren, uit de Europeescbe burgers of beambten te kiezen.

1 Org. St. Batavia N". 29.

ó

(46)

34

De inlandsche wetten zouden alleen gelden "in zaken, die de huwelijken, godsdienstplechtigheden of andere objec- ten, in een direct verband staande met de zeden en ge- woonten der Javanen, concerneeren, dan wel disputen uit haat en nijd van Javanen tot Javanen, die tot doodslag overgaan zonder van roof vergezeld te zijn."

Hier heeft men dus reeds de sterkere inmenging in het strafrecht, die wij reeds hebben kunnen opmerken in de onttrekking van de meest voorkomende en gevaarlijkste mis- daden, roof en brandstichting, aan den inlandschen rechter.

Wat de straffen betreft, deze werden beperkt tot "levend verbranden, krissen, brandmerken; geeselen, kettingslag, confinement en condemnatie tot den arbeid aan de gemeene werken." Het afkappen van handen of voeten, een zeer ge- wone accessoire straf, werd verboden als "eene straf die de ondervinding geleerd heeft, dat niet alleen niet strekt tot afschrik, daar velen hunne verminkte leden op nieuw tot roof en misdaad gebruiken; maar die hen ook brengt tot last der maatschappij en buiten staat stelt om door den arbeid een beter bestaan en levenswijze te zoeken."

Deze bepaling weerlegt het ongegronde verwijt van En- gelhard: "Is er wel eene straf te practiseeren, die onder dit bestuur niet is uitgedacht en ten uitvoer gebracht?" ', al kunnen wij niet ontkennen dat de humaniteit nog veel te eischen had.

Capitale, lijffelijke en diffameerende straffen mochten niet worden ten uitvoer gelegd, voordat de G.G. daartoe het fiat verleend had.

Het behoeft geen nader betoog, dat Daendels een groote schrede deed op den goeden weg. Zijne organisatie was uit den aard der zaak primitief, maar wij zullen zien, dat zij

1 Overzicht p. 196.

(47)

*

35

reeds de beginselen bevatte, die de grondslagen zouden zijn voor de latere regelingen der inlandsche rechtspleging.

Natuurlijk was de dictatoriale macht, waarmede hij bekleed was, in verband met zijne persoonlijke hoedanigheden, aan- leiding tot velerlei misbruiken en willekeurige handelingen, maar neemt men in aanmerking het vele goede, dat hij tot stand bracht, dan moet men erkennen, dat de vele licht- punten in zijn bestuur wel in staat zijn om de schaduwzijden daarvan te doen voorbijzien.

(48)

H O O F D S T TT K I V.

HET INLANDSCHE RECHT ONDER RAFFLES (1811—1816).

Indië mocht zich zeker gelukkig achten, dat het na onder Daendels zulk eene heilzame, maar pijnlijke kuur te hebben doorgestaan, in Raffles en Lord Minto mannen vond, die zich met hart en ziel toelegden op de verdere ontwik- keling der herstelde kolonie. '

Het was wel een groote zeldzaamheid, dat een veroverd land gedurende eene overheersching van zoo tijdelijken aard tot bestuurders kreeg twee mannen, waarvan de een het nobele beginsel huldigde : „in the mean time let us do as much good as we can," terwijl de ander, door eerzucht en belangstelling in de kolonie gedreven , al zijn krachten wijdde

» Zie History of Java by Sir Thomas Rafford Raffles, 2° Ed. vol. I p. 3 0 9 - 3 2 7 en Appendix D. en De Britsehe heerschappij over Java en ondorhoorigheden door Mr. H. D. Levyssohn Norman , p. 148 v. v.

Dat het tijdvak van Daendels en Raffles, niettegenstaande de uitste- kende besehrijving daarvan door de heeren Maekay en Levyssohn Norman, hier nog wordt behandeld, geschiedt alleen volledigheidshalve, daar bij een overzicht van het inlandsche recht onder vreemden invloed hunne hervormingen niet kunnen voorbij gegaan worden en dus eene bloote verwijzing niet voldoende zou zijn.

» Woorden van Lord Minto tot Muntinghe : Memoir of the life and public services of Sir Th. St. Raffles 1830. p. 228.

(49)

37

aan de voor haren bloei onmisbare hervormingen. Neemt men dit in aanmerking dan mag men Raffles zeker verge- ven, waar hij met te haastige hand sloopte, zonder het materiaal te hebben om een nieuw gebouw op te trekken.

In elk geval, moge Levyssohn Norman in zijne uitstekende monografie te recht het Engelsche tusschenbestuur in vele op- zichten eene jammerlijke mystificatie noemen, zeker is dit niet het geval ten opzichte van het rechtswezen, zooals door hem dan ook erkend wordt. (p. 154.)

Het Engelsche gouvernement begon met eene zeer lof- waardige verbetering nl. de afschaffing van de pijnbank, die trouwens nog slechts in naam bestond, en van de ver- minkende straffen. Overigens hield het al het bestaande voorloopig in stand. 1

De eerste wijziging van het inlandsche rechtswezen vinden wij in de 5*h Clause van de Proclamatie van 24 Jan. 1812, waarbij de o m m e g a a n d e r e c h t e r s werden ingesteld. Aan de presidenten van den Hoogen Raad van Justitie en van de Raden van Justitie te Samarang en Soerabaja werd name- lijk opgedragen, om te zamen met een lid van hun college, zoo dikwijls als zij het noodig achtten, maar minstens twee malen 'sjaars, de districten hunner jurisdictie rond te rei- zen, om recht te doen in alle crimineele zaken, die niet tot de competentie der landraden behoorden. Deze waren beperkt in crimineele zaken tot politie-overtredingen. In geen geval ging hunne bevoegdheid die der Engelsche justices of peace te boven. Dit was eene zeer vage onderscheiding der beide jurisdiction, daar de bevoegdheid der Engelsche vrederechters van hun aantal en van locale omstandigheden afhing. 2 Vreemd is daarom de toelichting van Raffles : 3 dat

1 Proclamaties van Lord Minto van 11 Sept. 1811.

2 Levyssohn Norman p. 150.

* Hist, of Java I p. 325.

(50)

38

alieen "criminal causes of' a capital nature" buiten de com- petentie der landraden zouden vallen, want in de Regulation van 1814 werd juist hunne jurisdictie zoover uitgebreid, '

De ommegaande rechters werden bijgestaan door een Jury- van 5 of 9 Europeanen, door de Magistraten te kiezen, en wel ter beoordeeling der feiten. Deze invoering getuigt meer voor Raffles nationaal gevoel dan voor zijn pcactischen zin. Zij konde nooit aan haar doel beantwoorden : jury leden moeten zijn menschen met een helder verstand, een fijn ontwikkeld rechtsgevoel en vooral kennis van land en volk. Zoo men deze misschien op de hoofdplaatsen vinden kon, zeker niet in de binnenlanden : en wilde men den omrneg. rechter met een stel juryleden laten rondreizen, dan miste men in deze personen de hoofdvereischte voor een goede jury: kennis van locale omstandigheden. Raffles trachtte waar- schijnlijk op deze wijze het gebrek aan beschreven recht on- schadelijk te maken, maar hij stuitte op onoverkomelijke be- zwaren. Dat hij echter zelf reeds weinig vertrouwen in deze instelling had, blijkt daaruit, dat hij niet flinkweg de Engel- sehe jury, die over de schuld van den beklaagde oordeelt, durfde invoeren, maar wel het ongelukkige product van het fransche recht, dat aan het doel eener jury allerminst beantwoordt. De jury werd niet beter, toen zij later in 1814 uit inlandsche hoofden werd samengesteld. Deze misten niet alleen de twee eerste vereischten die wij noemden, maar bovendien behoorden zij tot de aristocratie, die zich weinig om de belangen van den minderen man bekreunde.

Bij genoemde Proclamatie was gevoegd een "Code of provisional Regulations for the judicial and police depart- ments at Batavia, Samarang and Sourabaya", een soort van rechterlijke organisatie, die in den vorm van instruc-

1 Hist, of Java p. 327.

^JZ*

(51)

39

tien gegoteu was. Hierin vinden wij ook eenige bepalingen voor de inlanders.

In plaats van de scliepensbank te Batavia, die opgeheven werd, werd de inlandsche crimineele rechtspraak in Ie in- stantie opgedragen aan een Bank van magistraten ten ge- tale van 4, waarvan slechts 2 behoefden tegenwoordig te zijn, om het rechtsbevoegd college daar te stellen.

In tweede en hoogste instantie besliste de Hooge Raad van Justitie, die tevens in eersten aanleg kennis nam van alle zaken, die niet tot de competentie der genoemde col- leges behoorden.

De Landdrost der Ommelanden werd vervangen door een1

Baljuw voor de Ommelanden. Deze nam kennis van mis- drijven, bedreigd met geen hoogere straf dan 4 weken ge- vangenisstraf of 25 Rksd. boete of eene lichte lichamelijke tuchtiging. De anderen behoorden tot het ressort van de Bank van Magistraten.

Deze betrekking werd in 1815 (Procl. 10 Aug.) ioge- trokkeu en hare werkzaamheden verdeeld tusschen de Ba- taviasche Magistraten en den Resident te Buiteiizorg.

Te Samarang en Soerabaja was de rechtsmacht der Magis- tratenbank aan den Resident opgedragen. Ook daar was een Baljuw, die in de stad slechts uitvoerder was van de Residentsbevelen, doch in de omliggende districten ge- lijke rechtsbevoegdheid had als de Baljuw der Bataviasche Ommelanden.

De raden van justitie beslisten in hooger beroep over de vonnissen van residenten en landraden; in eersten aanleg:

over de misdrijven niet aan deze gerechten opgedragen, terwijl zij op hun beurt ondergeschikt waren aan den IIoo- gen Raad te Batavia.

Van groot belang vooral was de Organisatie van het rechtswezen in Java's binnenlanden, die in eene Proclama-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Klieving van de karkassen: ongeacht of de varkens karkassen aan een standaard post-mortemkeuring of aan een uitgebreidere post-mortemkeuring worden onderworpen, eist de

haven, zooals de hoofden van Mooren, Arabieren, Chineezen en andere Oostersche volken, de schouten en wijkraeesters, die zich naar de voor hen bijzonder vastgestelde instruction

Taalmozaïek is een programma voor peuters en kleuters waarmee ze snel veel taal leren, ingebed in een hoogwaardig aanbod van kennis van de wereld.. Taal en kennis gaan daarbij hand

Andere soorten, zoals vaalhoeden, die niet in staat zijn om stikstof vrij te stellen uit organisch materiaal en een voorkeur voor anorganische stikstof hebben, komen dan ook

Wat betreft de categorieën van betrokkenen van die gegevensverwerkingen, merkt de Autoriteit op dat de bedoelde bepalingen de persoon of personen vermelden die het voorwerp

Nu er vanaf september 2020 nog één pastoor en één diaken zijn die samen benoemd zijn in twee pastorale eenheden, is een herschikking van het aantal weekendvieringen nodig.. Dit

Hij droeg mijn straf aan het ruw houten kruis, maar Hij had daar ook weg kunnen gaan.. Hij bleef daar voor mij, verdroeg

heeft minstens drie antwoorden ingevuld: 35 procent verbetert de bodem voordat er wordt aangeplant, 24 procent vergroot het plantgat, ook een kwart van de ondervraagden plant