• No results found

Verschillen kinderen in aantal vriendschappen en goede. samenwerking tussen de verschillende pestrollen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Verschillen kinderen in aantal vriendschappen en goede. samenwerking tussen de verschillende pestrollen?"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verschillen kinderen in aantal vriendschappen en goede samenwerking tussen de verschillende pestrollen?

Willemijn Verschuur

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Universiteit van Amsterdam Student: W. Verschuur, 11301562 Begeleider: M. Fekkes Tweede beoordelaar: B. de Mooij Amsterdam, 24 Juni 2021

(2)

2 Differ children within a bullying role in the number of friendships and their cooperation skills

compared to other bullying roles?

Abstract

This study examined whether children within a bullying role differ in the number of friendships and their cooperation skills compared to other bullying roles, and whether gender has a moderating effect. Peer nomination data were used from 3038 students (M = 10 years, 52,6% girls). ANOVA showed that victims have the fewest and defenders the most friends.

Especially boys who are victims, in contrast to girls, have significantly fewer friends than all other bullying roles. Regarding the cooperation, victims, bullies and reinforcers are rarely nominated as cooperative. Outsiders are more often mentioned as cooperative and defenders are nominated the most. Especially girl-victims or bullies are better in working with other children than boy-victims or bullies. A possible explanation for the differences between the bullying roles is the high degree of prosocial skills of defenders and the aggressive behavior of bullies, especially boys. Future research could focus on the development over time of friendships and cooperation skills in relation to bullying roles. The findings of this study indicate that anti-bullying interventions should also focus on prosocial skills which are needed for friendships and a good cooperation, to reduce the number of victims and bullies and increase the number of defenders.

Keywords: bullying roles, friendship, cooperation, prosocial skills

(3)

3 Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 3

Introductie 4

Populariteit, Peeracceptatie en Samenwerkingsvaardigheden van de Pestrollen 5

Interventies Gericht op het Groepsproces van Pesten 11

Huidige Studie 12

Methode 14

Procedure 14

Steekproef 15

Meetinstrumenten 15

Data-Analyse 17

Resultaten 18

Assumpties ANOVA 18

Steekproef 18

Verschil in het Aantal Vriendschappen van de Pestrollen 20

Verschil in Goed Kunnen Samenwerken van de Pestrollen 22

Discussie 25

Beperkingen en Sterke Punten 29

Vervolgonderzoek en Implicaties Voor de Praktijk 30

Conclusie 32

Literatuurlijst 33

(4)

4 Introductie

Pesten komt regelmatig voor. In 2017 heeft 6 procent van de basisschoolleerlingen in Nederland aangegeven minstens twee keer per maand gepest te worden (NJI, 2017). Dit betekent dat gemiddeld 1 tot 2 leerlingen per klas gepest worden. Slachtoffers van pesten kunnen te maken krijgen met ernstige gevolgen, zoals eenzaamheid, depressie, lage zelfwaardering, angst, verminderde schoolprestaties en suïcidale gedachten en pogingen (Hawker & Boulton, 2000; Nakamoto & Schwartz, 2010; Ttofi et al., 2011; Van Geel et al., 2014). Sommige gevolgen, zoals agressief gedrag en depressieve gevoelens, blijven ook op langere termijn nog het resultaat van pesten (Hawker & Boutlon, 2000; Ttofi et al., 2011).

Niet alleen slachtoffers krijgen te maken met ernstige gevolgen, eveneens getuigen van pesten kunnen te maken krijgen met negatieve gevolgen voor hun psychisch welbevinden (Rivers et al., 2009). Ook voor de pester zelf hangt het pestgedrag samen met negatieve aspecten op de lange termijn, zoals een verhoogde kans op criminaliteit, suïcidale pogingen en verslaving (Berger, 2007; Ttofi et al., 2012).

Gezien de veelheid aan negatieve gevolgen van pesten is het belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan het voorkomen en verminderen van pesten op scholen. In de afgelopen decennia zijn hiervoor verschillende interventies ontwikkeld (Ttofi & Farrington, 2011). Een aantal interventies richt zich op de verschillende pestrollen binnen het groepsproces van pesten (Vermande et al., 2015). Binnen deze aanpak kunnen vriendschappen en

samenwerkingsvaardigheden een belangrijke rol spelen. Het is in dat kader van belang om meer inzicht te krijgen inde relatie tussen de verschillende pestrollen en vriendschappen en de relatie tussen de pestrollen en samenwerkingsvaardigheden. Daarom zal in deze studie

onderzoek gedaan worden naar de vriendschappen en samenwerking binnen de verschillende pestrollen.

Pesten wordt door Salmivalli (2010) gedefinieerd als “een subtype van agressief

(5)

5 gedrag, waarbij één of meerdere individuen bij herhaling een betrekkelijk machteloze ander aanvallen, vernederen of buitensluiten” (p. 112). Hierbij worden 3 belangrijke kenmerken van pesten omschreven (Salmivalli & Peets, 2009). Ten eerste heeft de dader de intentie iemand schade toe te brengen. Ten tweede vindt het pesten herhaaldelijk over een langere periode plaats. Ten derde is er sprake van een machtsverschil tussen de dader en het slachtoffer.

Pesten kan worden gezien als een groepsproces waarbij binnen een klas vrijwel alle kinderen zijn betrokken, op een actieve dan wel passieve manier (Salmivalli et al., 1996). In dit groepsproces kunnen kinderen verschillende rollen hebben. Hierbij wordt meestal een zestal rollen onderscheiden, namelijk de dader, het slachtoffer, de verdediger, buitenstaander, aanmoediger en de meeloper (Goossens et al., 2006; Olthof et al., 2011; Salmivalli et al., 1996). De dader wordt gedefinieerd als iemand die actief is in het pestgedrag en hierin het initiatief neemt. Het slachtoffer is degene die gepest wordt. Deze leerling wordt gesteund door de verdediger, die bijvoorbeeld actief optreedt tegen de daders of het slachtoffer kan troosten.

De buitenstaanders zijn wel aanwezig wanneer er wordt gepest, maar doen niet mee en grijpen ook niet in. Zo proberen zij buiten de pestsituatie te blijven. De laatste twee pestrollen zijn de aanmoediger en meeloper. De meeloper volgt het pestgedrag van de dader en laat zelf ook actief pestgedrag zien. De aanmoediger reageert op een aanmoedigende manier op het pestgedrag, door bijvoorbeeld te gaan lachen of te fungeren als publiek voor het pestgedrag (Goossens et al., 2006; Olthof et al., 2011; Salmivalli et al., 1996). Veel onderzoeken voegen deze twee laatste pestrollen samen tot één pestrol, die de aanmoediger wordt genoemd (van Verseveld et al., 2021). In de huidige studie is dit ook het geval en er zal dan ook alleen gesproken worden van de aanmoediger.

Populariteit, Peeracceptatie en Samenwerkingsvaardigheden van de Pestrollen

Naar de pestrollen zijn verschillende studies uitgevoerd. In enkele studies is gekeken naar de mate van populariteit van leerlingen en de acceptatie door leeftijdgenoten van de

(6)

6 verschillende pestrollen. Populariteit en acceptatie zijn twee verschillende begrippen

bestaande uit verschillende kenmerken. Populariteit is namelijk gebaseerd op publieke erkenning en hiërarchie (Merten, 2004) en bestaat uit zichtbaarheid, dominantie en prestige (de Bruyn et al., 2010). Peeracceptatie gaat over leuk gevonden worden door klasgenoten (de Bruyn et al., 2010), gelijkheid en wederkerigheid (Merten, 2004). Populaire kinderen worden niet noodzakelijk geaccepteerd en leuk gevonden door klasgenoten (Olthof et al., 2011;

Reijntjes et al., 2013; Sijtsema et al., 2009). Leuk gevonden worden door klasgenoten, ofwel peeracceptatie, is gerelateerd aan het hebben van vriendschappen. Naar vriendschappen van de verschillende pestrollen is nog geen onderzoek gedaan. Voor de ontwikkeling van interventies die zich richten op het groepsproces van pesten is het van belang om meer informatie te krijgen over deze vriendschappen, zodat deze informatie binnen interventies gebruikt kan worden voor het verkleinen of juist vergroten van het aantal kinderen in bepaalde pestrollen.

Daarnaast is het van belang om meer inzicht te krijgen in de vaardigheden van kinderen in de verschillende pestrollen. Een interventie kan zich richten op het ontwikkelen van bepaalde vaardigheden zodat kinderen bepaalde pestrollen vaker aannemen, zoals de rol van verdediger, en andere pestrollen juist minder vaak aannemen, zoals de rol van dader of slachtoffer. Een van deze vaardigheden is het samenwerken. Hier is nog geen onderzoek naar gedaan. Wel is onderzoek gedaan naar bepaalde persoonlijkheidskenmerken die passen bij een goede samenwerking. Zo hebben kinderen die een gebrek aan zelfbeheersing hebben en impulsief en emotioneel instabiel zijn, meer moeite met samenwerken dan andere kinderen (Zandbergen, 2013). Daarnaast zijn empathie, oplossingsvaardigheden en

communicatievaardigheden belangrijk voor een goede samenwerking (Lai, 2011; Notari et al., 2013). Wanneer binnen interventies deze vaardigheden worden ontwikkeld bij kinderen, kan

(7)

7 het samenwerken worden verbeterd waardoor kinderen mogelijk eerder pestrollen als

verdediger aan zullen nemen dan de pestrollen dader of slachtoffer.

Er zijn verschillende onderzoek gedaan naar populariteit, peeracceptatie en persoonlijkheidskenmerken in relatie tot de verschillende pestrollen. Deze onderzoeken worden per pestrol beschreven.

De dader wordt door veel kinderen gezien als een populair kind in de klas (De Bruyn et al., 2010; Duffy et al., 2016; Huitsing & Veenstra, 2012; Pouwels et al., 2016; Pouwels et al., 2018; Romera et al., 2019). Populaire kinderen in de klas hebben de neiging meer te pesten dan minder populaire kinderen (Witvliet et al., 2009). Dit kan verklaard worden doordat pesten gebruikt kan worden om kinderen met een lagere sociale status uit te sluiten van de populaire groep. Daarnaast kunnen kinderen die graag bij de populaire groep willen horen, pesten gebruiken om meer status te krijgen en onderdeel te worden van deze groep (Witvliet et al., 2009). Voornamelijk wanneer populaire kinderen veel waarde hechten aan populariteit, zullen zij vaker pestgedrag vertonen om hun populaire rol binnen de klas te kunnen behouden (Duffy et al., 2016). Volgens een aantal onderzoeken geldt dit voor zowel jongens als voor meisjes (Duffy et al., 2010; Huitsing & Veenstra, 2012), terwijl ander onderzoek aantoont dat pesten bij jongens sterker gerelateerd is aan populariteit dan bij meisjes (Pouwels et al., 2018). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat jongens vaker pestgedrag vertonen dan meisjes (Salmivalli et al., 1996).

Kinderen die de rol van de dader aannemen worden het minst leuk gevonden door klasgenoten (De Bruyn et al., 2010; Pouwels et al., 2016; Romera et al., 2019). Dit kan verklaard worden door een aantal persoonlijkheidskenmerken van daders. Zo laten daders vaak weinig prosociaal gedrag zien en is er sprake van een hoge mate van agressie (Pouwels et al., 2016). Ook worden daders gekenmerkt door een hoge emotionele instabiliteit, weinig vriendelijkheid en tonen ze weinig empathie naar de ander (Jenkins et al., 2016; Tani et al.,

(8)

8 2016). Deze kenmerken worden niet gewaardeerd door klasgenoten, wat kan verklaren dat daders minder leuk gevonden worden in de klas (Pouwels et al., 2016).

Het leuk gevonden worden en de populariteit van daders is echter wel afhankelijk van de groepsnorm (Huitsing & Veenstra, 2012; Romera et al., 2019). Kinderen die buiten de groepsnorm vallen worden afgewezen. Dus wanneer pesten wordt gezien als de groepsnorm, zullen vooral de slachtoffers worden afgewezen in de klas. Daarentegen, als pesten niet gewenst is binnen de klas, zullen juist daders eerder afgewezen worden en dus ook minder populair zijn en minder leuk gevonden worden (Huitsing & Veenstra, 2012; Romera et al., 2019).

De eerdergenoemde persoonlijkheidskenmerken van daders zijn mogelijk een voorspeller voor de samenwerkingsvaardigheden van de daders. Zo tonen daders weinig empathie naar anderen (Jenkins et al., 2016; Tani et al., 2016). Empathie is volgens Notari et al. (2013) een belangrijke voorwaarde voor een goede samenwerking, wat zou betekenen dat daders eerder moeite hebben met samenwerken. Ook de hoge mate van emotionele

instabiliteit en de lage mate van prosociaal gedrag bij daders zijn voorspellers voor een slechte samenwerking (Gómez-Ortiz et al., 2017; Zandbergen, 2013).

Het slachtoffer is vaak het minst populair binnen de klas (De Bruyn et al., 2010;

Pouwels et al., 2016; Romera et al., 2019; Salmivalli et al., 1996) en wordt daarnaast ook het minst leuk gevonden door klasgenoten (Pouwels et al., 2016; Romera et al., 2019). Dit kan verklaard worden door een aantal persoonlijkheidskenmerken van slachtoffers. Vaak hebben slachtoffers een lage mate van prosociaal gedrag en een hoge mate van agressief gedrag (Pouwels et al., 2016). Dit wordt niet gewaardeerd door klasgenoten, waardoor slachtoffers moeilijk aansluiting kunnen vinden in de groep (Pouwels et al., 2016). Daarnaast blijkt dat slachtoffers een hoge mate van emotionele instabiliteit hebben, wat deze kinderen een makkelijk slachtoffer maakt voor de pester (Tani et al., 2016). Daarbij komt kijken dat veel

(9)

9 slachtoffers weinig assertief zijn, wat inhoudt dat ze niet voor zichzelf op durven te komen, waardoor slachtoffers een makkelijk doelwit worden voor de pester (Jenkins et al., 2016). Tot slot hebben slachtoffers veel moeite met het herkennen en begrip hebben voor andermans emoties of het kunnen kijken vanuit een ander perspectief (Jenkins et al., 2016). Deze kenmerken kunnen mogelijk verklaren waarom slachtoffers niet populair en niet leuk

gevonden worden in de klas, waardoor ze ook sneller gepest zullen worden (De Bruyn et al., 2010). Populariteit kan wel een buffer zijn voor slachtoffers, maar deze buffer verdwijnt wanneer het kind niet leuk gevonden wordt door de groep (De Bruyn et al., 2010). Een kind wat zowel niet leuk wordt gevonden als niet populair is, kan makkelijk en zonder veel risico’s gepest worden (de Bruyn et al., 2010; Pouwels et al., 2016). Mede door het pesten krijgen slachtoffers een lagere sociale status binnen de groep, waardoor de kinderen nog minder populair worden binnen de klas (Salmivalli et al., 1996).

Uit onderzoek van Romera et al. (2019) blijkt dat vrouwelijke slachtoffers het minst populair zijn in de klas. Meisjes die slachtoffer zijn van pesten zullen eerder geïsoleerd raken, waardoor zij een nog minder populaire positie krijgen in de klas. Daardoor heeft het

slachtofferschap de meeste gevolgen voor het welzijn en de sociale aanpassing van meisjes (Romera et al., 2019).

De eerdergenoemde persoonlijkheidskenmerken zijn mogelijk ook gerelateerd aan de samenwerkingsvaardigheden van slachtoffers. Net als daders hebben slachtoffers een lage mate van prosociaal gedrag, een hoge mate van emotionele instabiliteit en weinig empathie (Jenkins et al., 2016; Pouwels et al., 2016; Tani et al., 2016). Deze kenmerken zijn

voorspellers voor een gebrekkige interactie met andere kinderen en daardoor ook mogelijk gerelateerd aan een moeilijke samenwerking (Gómez-Ortiz et al., 2017; Notari et al., 2013;

Zandbergen, 2013).

Verdedigers zijn het meest populair in de klas (Huitsing & Veenstra, 2012; Pouwels et

(10)

10 al., 2018; Romera et al., 2019). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de macht en hoge sociale positie die populaire kinderen ervaren, ervoor zorgt dat zij de verdedigerspositie eerder op zich durven te nemen (Romera et al,, 2019). Vooral bij meisjes, die ook vaker verdediger zijn dan jongens (Salmivalli et al., 1996), is het verdedigen sterk gerelateerd aan populariteit (Duffy et al., 2016; Pouwels et al., 2018).

Verdedigers kenmerken zich vaak door een hoge mate van prosociaal gedrag en een lage mate van agressie, wat zorgt voor sociale acceptatie van klasgenoten (Pouwels et al., 2016). Daarnaast kenmerken verdedigers zich door een hoge mate van vriendelijkheid, tonen ze vaak begrip voor andermans emoties en kunnen ze situaties ook vanuit een ander

perspectief bekijken (Jenkins et al., 2016; Tani et al., 2016). Ook zijn verdedigers vaak assertief, waardoor zij op durven te komen voor een ander. Deze reactie van verdedigers op pesters wordt veel gewaardeerd door andere klasgenoten (Salmivalli et al., 1996), waardoor verdedigers door andere klasgenoten vaak het leukst worden gevonden (Pouwels et al., 2016;

Romera et al., 2019).

Deze persoonlijkheidskenmerken zijn mogelijk ook gerelateerd aan de

samenwerkingsvaardigheden van verdedigers. Een hoge mate van prosociaal gedrag en empathie zijn belangrijke voorspellers voor een goede interactie en samenwerking tussen kinderen (Gómez-Ortiz et al., 2017; Notari et al., 2013). Ook hebben kinderen die situaties vanuit een ander perspectief kunnen bekijken meer oplossingsvaardigheden, wat belangrijk is voor een goede samenwerking (Lai, 2011; Notari et al., 2013). Tot slot is de assertiviteit van verdedigers een belangrijk kenmerk voor leiderschap binnen de samenwerking (Notari et al., 2013).

Naar de populariteit en peeracceptatie van aanmoedigers en buitenstaanders is nog weinig onderzoek gedaan. Wel is uit onderzoek van Pouwels et al. (2016) gebleken dat aanmoedigers minder populair zijn dan daders, maar dat ze leuker worden gevonden dan

(11)

11 daders en slachtoffers. Dit kan verklaard worden doordat aanmoedigers minder extreem pestgedrag laten zien en meer prosociaal gedrag vertonen dan daders.

Buitenstaanders zijn niet populair in de klas en worden daarnaast niet leuk, maar ook niet niet-leuk gevonden (Pouwels et al., 2016). Deze kinderen hebben een lage status in de groep, maar laten meer prosociaal gedrag zien dan slachtoffers. De lage status die de

buitenstaanders hebben is mogelijk een verklaring waarom deze kinderen zich niet bemoeien met het pestproces binnen de groep. De kans is namelijk groot dat zij het volgende slachtoffer worden wanneer zij zich gaan mengen in het pestproces (Pouwels et al., 2016).

Er is weinig onderzoek gedaan naar de persoonlijkheidskenmerken van aanmoedigers en buitenstaanders. Wel tonen Pouwels et al. (2016) aan dat aanmoedigers meer prosociaal gedrag vertonen dan daders, wat zou kunnen betekenen dat aanmoedigers beter zijn in samenwerken dan daders (Gómez-Ortiz et al., 2017). Buitenstaanders vertonen daarnaast meer prosociaal gedrag dan slachtoffers (Pouwels et al., 2016), wat zou kunnen betekenen dat buitenstaanders beter zijn in samenwerken dan slachtoffers (Gómez-Ortiz et al., 2017).

Interventies Gericht op het Groepsproces van Pesten

Er zijn verschillende anti-pestinterventies die zich richten op de pestrollen die hierboven zijn beschreven (Vermande et al., 2015). Veel interventies, bijvoorbeeld KiVa, focussen op de aanmoedigers, verdedigers en buitenstaanders, omdat uit onderzoek blijkt dat pesten vaak teruggedrongen kan worden door ook omstanders die niet direct betrokken zijn bij het pesten mee te nemen in de interventie (Kärnä et al., 2013). Met KiVa wordt onder andere getracht de populaire rol die veel daders hebben te veranderen (Kärnä et al., 2013).

Een andere aanpak die zich richt op de verschillende pestrollen is de PRIMA aanpak. Deze interventie heeft als een van de doelstellingen dat kinderen zich bewust worden van hun rol binnen het pestproces en de verantwoordelijkheid die zij daarmee hebben in de groep.

Leerkrachten krijgen via PRIMA kennis aangereikt over deze verschillende rollen en de

(12)

12 effecten die deze rollen hebben op de groep (Verseveld et al., 2021).

Meer kennis over de verschillende pestrollen kan bijdragen aan de ontwikkeling van nog effectievere strategieën om het pesten terug te dringen. Onderzoek kan zich bijvoorbeeld richten op het aantal vriendschappen dat kinderen binnen de verschillende pestrollen hebben.

Wanneer bepaalde pestrollen, zoals de verdediger, gerelateerd zijn aan meer vriendschappen, is het mogelijk dat het aantal vriendschappen een voorwaarde is voor verdedigend gedrag.

Binnen interventies kan dan aandacht worden besteed aan het aantal vriendschappen om verdedigend gedrag in de klas te stimuleren.

Daarnaast kan inzicht in de samenwerkingsvaardigheden van de verschillende pestrollen ook een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van anti-pestinterventies. Wanneer duidelijk wordt dat betere samenwerkingsvaardigheden gerelateerd zijn aan bepaalde pestrollen, zoals de verdediger, kan geprobeerd worden deze vaardigheden te ontwikkelen zodat het aannemen van zulke pestrollen gestimuleerd kan worden.

Huidige Studie

Zoals eerder beschreven blijkt uit voorgaand onderzoek dat de populariteit en de mate waarin kinderen leuk gevonden worden medeafhankelijk is van de pestrol die een kind heeft binnen de klas (de Bruyn et al., 2010; Duffy et al., 2016; Huitsing & Veenstra, 2012; Pouwels et al., 2016; Pouwels et al., 2018; Romera et al., 2019; Salmivalli et al., 1996). Echter, er is nog geen onderzoek gedaan naar het aantal vriendschappen bij deze pestrollen. Onderzoek naar deze vriendschappen kan bijdragen aan de ontwikkeling van zo effectief mogelijke interventiestrategieën gericht op het groepsproces bij pesten. Daarom zal in de huidige studie de volgende onderzoeksvraag beantwoord worden: ‘Verschillen kinderen binnen een pestrol in vergelijking met andere pestrollen in het aantal vriendschappen?’.

Verwacht wordt dat daders en slachtoffers het minst aantal vrienden zullen hebben, aangezien uit eerder onderzoek blijkt dat deze pestrollen het minst leuk gevonden worden in

(13)

13 de klas (de Bruyn et al., 2010; Pouwels et al., 2016; Romera et al., 2019). Vervolgens wordt verwacht dat de buitenstaander en meeloper niet het minst aantal vrienden, maar ook niet het meest aantal vrienden zullen hebben. Ook dit is gebaseerd op voorgaand onderzoek waar is gevonden dat deze twee pestrollen niet leuk, maar ook niet niet-leuk gevonden worden (Pouwels et al., 2016). Tot slot wordt verwacht dat de verdediger het meest aantal vrienden zal hebben, aangezien de verdediger vaak prosociaal gedrag laat zien en daarom ook het leukst gevonden wordt in de klas (Pouwels et al., 2016; Romera et al., 2019).

Om dit mogelijke verschil in aantal vriendschappen te vergelijken tussen jongens en meisjes zal de volgende deelvraag beantwoord worden: ‘Is er in het aantal vriendschappen bij de pestrollen een verschil tussen jongens en meisjes?’. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de verschillen tussen jongens en meisjes binnen de vriendschappen en peeracceptatie van de pestrollen. Daarom kan voor deze deelvraag nog geen hypothese opgesteld worden.

Naast meer inzicht in de vriendschappen van de pestrollen, is het ook belangrijk meer inzicht te krijgen in de samenwerkingsvaardigheden van de pestrollen. Uit voorgaand

onderzoek is gebleken dat elke pestrol verschillende persoonlijkheidskenmerken heeft

(Jenkins et al., 2016; Pouwels et al., 2016; Tani et al., 2016), die mogelijk ook gerelateerd zijn aan de samenwerkingsvaardigheden (Gómez-Ortiz et al., 2017; Notari et al., 2013).

Aangezien nog geen direct onderzoek is gedaan naar de samenwerking van de pestrollen en deze informatie mogelijk wel kan bijdragen aan de ontwikkeling van effectieve interventies, zal in de huidige studie de volgende onderzoeksvraag beantwoord worden: ‘Verschillen kinderen binnen een pestrol in vergelijking met andere pestrollen in het wel of niet goed kunnen samenwerken met klasgenoten?’.

Er wordt verwacht dat de verdediger het beste kan samenwerken volgens klasgenoten.

Uit onderzoek blijkt dat de verdediger een hoge mate van prosociaal gedrag heeft, veel empathie en een assertieve houding heeft, wat belangrijk is voor een goede samenwerking

(14)

14 (Gómez-Ortiz et al., 2017; Lai, 2011; Notari et al., 2013). Vervolgens wordt verwacht dat de aanmoediger en buitenstaander een gemiddelde score hebben op goed kunnen samenwerken, aangezien zij minder prosociaal gedrag vertonen dan de verdediger en meer dan het

slachtoffer en de dader (Gómez-Ortiz et al., 2017; Pouwels et al., 2016). Tot slot wordt er verwacht dat de dader en het slachtoffer het minst goed kunnen samenwerken volgens klasgenoten, aangezien uit onderzoek blijkt dat zowel de dader als het slachtoffer emotioneel instabiel zijn, weinig prosociaal gedrag vertonen en weinig empathie hebben. Dit draagt niet positief bij aan een goede samenwerking (Gómez-Ortiz et al., 2017; Notari et al., 2013).

Om ook bij de tweede onderzoeksvraag inzicht te krijgen in de mogelijke verschillen tussen jongens en meisjes, zal de volgende deelvraag beantwoord worden: ‘Is er in het wel of niet goed kunnen samenwerken bij de pestrollen een verschil tussen jongens en meisjes?’. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de verschillen tussen jongens en meisjes met betrekking tot de samenwerkingsvaardigheden van de verschillende pestrollen. Er kan daarom ook bij deze deelvraag nog geen hypothese opgesteld worden.

Methode Procedure

Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden werd gebruik gemaakt van data van een bestaande interventiestudie naar de effectiviteit van de PRIMA antipest aanpak (van Verseveld et al., 2021). Deze interventiestudie werd goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam. In de huidige studie werd alleen gebruik gemaakt van de gegevens van de voormeting van de bestaande studie. Bij de voormeting was namelijk nog geen aparte interventie uitgevoerd, dus de experimentele en de controlegroep konden als gelijkwaardig worden gezien.

In oktober en november 2017 werd op deze scholen de voormeting uitgevoerd door een digitale vragenlijst af te nemen bij de leerlingen. De leerlingen vulden de vragenlijst in

(15)

15 tijdens schooltijd. Hierbij werd klassikaal toelichting gegeven op de vragen en werd benoemd dat de antwoorden van de leerlingen werden geanonimiseerd en dat hun privacy werd

gewaarborgd.

Steekproef

Voor de interventiestudie werden vanuit een database met basisscholen uit Nederland 354 basisscholen geselecteerd waarvan 173 scholen bleken te voldoen aan de volgende criteria: (a) de scholen hebben meer dan 50 leerlingen; (b) scholen gebruikten nog geen antipest programma; (c) scholen namen geen deel aan andere studies; (d) scholen waren bereid informatie te ontvangen over de studie. Er werden brieven verstuurd naar deze 173 scholen om hen uit te nodigen voor deelname aan het onderzoek. Van deze scholen gaven 31 scholen met in totaal 174 klassen in Nederland akkoord voor deelname aan het onderzoek.

Uiteindelijk gaven de ouders van 3135 kinderen van groep 5 tot groep 8 actief consent voor deelname aan het onderzoek.

Meetinstrumenten

Bij de deelnemende kinderen werd een vragenlijst afgenomen in oktober en november 2017. Deze digitale vragenlijst was gebaseerd op verschillende bestaande vragenlijsten en omvatte onder andere depressie, groepsnorm in de klas, pesten, vriendschap en

samenwerking. Voor het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt worden van de vragen over de verschillende pestrollen, vriendschap en samenwerking.

Pestrollen

Voor het in kaart brengen van de verschillende pestrollen werd gebruik gemaakt van peerrapportage. Hiervoor werden items gebruikt uit de Participant Roles Questionnaire (PRQ, Kärnä et al., 2013; Salmivalli et al., 1996). Kinderen kregen een lijst met de namen van alle klasgenoten in willekeurige volgorde, waaruit zij een onbeperkt aantal klasgenoten konden

(16)

16 nomineren bij deze items, maar er ook voor mochten kiezen om niemand te nomineren. De kinderen kregen de pestrol toegewezen waarvan zij de meeste nominaties hadden ontvangen.

Het item over de dader luidde: ‘Welke klasgenoten zijn pesters?’. Het item over het slachtoffer luidde: ‘Welke kinderen worden gepest door andere kinderen?’. Het item over de aanmoediger luidde: ‘Welke klasgenoten moedigen pesters aan, bijvoorbeeld door te lachen wanneer iemand wordt gepest?’. Het item over de buitenstaander luidde: ‘Welke klasgenoten doen niks wanneer iemand wordt gepest, bijvoorbeeld door weg te lopen of te doen alsof ze het niet zien?’. Het item over de verdediger van het slachtoffer luidde: ‘Welke klasgenoten helpen kinderen die worden gepest, bijvoorbeeld door ze te troosten, te ondersteunen of te verdedigen?’.

Vriendschappen en Samenwerken

Met de Participant Roles Questionnaire (Kärnä et al., 2013; Salmivalli et al., 1996) werden ook de vriendschappen en de samenwerking in de klas gemeten. Dit werd gedaan aan de hand van de items: ‘Welke klasgenoten zijn je vrienden/vriendinnen?’ en ‘Welke

klasgenoten kunnen goed samenwerken met anderen?’. Kinderen kregen hier ook een lijst van klasgenoten in willekeurige volgorde te zien, waarbij ze hun klasgenoten konden nomineren.

Betreft de vriendschappen werd bij een wederzijdse nominatie in de data gescoord dat er sprake was van een vriendschap tussen de twee kinderen.

Er was gekozen voor een willekeurige volgorde van klasgenoten bij zowel de vragen over betrokkenheid binnen het pestproces, als vriendschappen en samenwerkingen, om een nominatiebias van de kinderen bovenaan de lijst te voorkomen (van Verseveld et al., 2021).

Daarnaast werd gebruik gemaakt van peernominaties, omdat deze benadering met meerdere informanten een meer betrouwbaar beeld geeft van het pestgedrag en de samenwerking in de klas (Kärnä et al., 2011).

(17)

17 Data-Analyse

Voor de analyses van de data werd gebruik gemaakt van SPSS, versie 24. Hierbij werd een significantieniveau van p < .05 aangehouden. Voordat de analyses werden uitgevoerd, werd eerst gecontroleerd voor de assumpties van ANOVA. Hiervoor werd gekeken naar de normale verdeling van de variabelen vriendschappen en samenwerking. Daarnaast werd gecontroleerd op homoscedasticiteit met behulp van Levene’s test. Na het controleren voor assumpties werden descriptieve analyses uitgevoerd voor de frequenties van de verschillende pestrollen. Vervolgens werd met behulp van een Chi-Squaretest het verschil tussen jongens en meisjes per pestrol getoetst. Tot slot werden descriptieve analyses uitgevoerd voor de

variabelen aantal vriendschappen en samenwerking, waarbij ook met behulp van een Chi- Squaretest het verschil tussen jongens en meisjes in het aantal vriendschappen en aantal nominaties voor samenwerken werd getoetst.

Vervolgens werd een One-Way ANOVA uitgevoerd om antwoord te krijgen op de vraag of kinderen binnen een pestrol verschillen in het aantal vriendschappen in vergelijking met de andere pestrollen. Deze analyse werd uitgevoerd met als afhankelijke variabele de wederzijdse vriendschappen en als factor de pestrollen. Hierbij werd een posthoc-analyse uitgevoerd om verschillen nader te kunnen duiden.

Om antwoord te krijgen op de vraag of kinderen binnen een pestrol verschillen in het wel of niet kunnen samenwerken in vergelijking met de andere pestrollen, werd ook One-Way ANOVA uitgevoerd. Deze analyse werd uitgevoerd met als afhankelijke variabele de

ontvangen nominaties voor het samenwerken en als factor de pestrollen. Ook hierbij werd een posthoc-analyse uitgevoerd om verschillen nader te kunnen duiden.

Tot slot werden Two-Way ANOVA’s uitgevoerd om te onderzoeken of geslacht een modererende rol heeft in de relatie tussen pestrollen en zowel vriendschappen als

samenwerken. Hierbij was de afhankelijke variabele bij de eerste analyse de wederzijdse

(18)

18 vriendschappen en bij de tweede analyse de ontvangen nominaties voor het samenwerken. De factor was bij beide analyses de pestrollen en het geslacht. Wanneer uit de Two-Way

ANOVA bleek dat er een significant interactie-effect tussen jongens en meisjes was, werden afzonderlijke One-Way ANOVA analyses uitgevoerd voor jongens en voor meisjes.

Resultaten Assumpties ANOVA

Vooraf werd gecontroleerd of werd voldaan aan de assumpties van ANOVA. Hierbij werd gecontroleerd of de variabelen een normale verdeling hebben. Uit de toets voor

normaliteit van zowel het aantal vriendschappen als de nominaties voor samenwerken bleek dat genoemde variabelen niet normaal verdeeld waren (p = .000). Daarnaast werd

gecontroleerd op homoscedasticiteit. Hieruit bleek dat Levene’s test significant was (p = .001). Dit betekent dat er niet werd voldaan aan de assumptie van homoscedasticiteit, ofwel dat de variantie van zowel het aantal vriendschappen als de nominaties voor samenwerken niet gelijk was voor de verschillende pestrollen. Doordat niet werd voldaan aan de assumpties voor normale verdeling en homoscedasticiteit, was de kans op een type-II fout groter dan wanneer er wel aan de assumpties voldaan werd. Dit betekent dat de kans bestond dat bestaande significante verschillen niet werden gevonden in de resultaten. Het is belangrijk hier rekening mee te houden bij het interpreteren van de resultaten.

Steekproef

In de huidige studie namen in totaal 3135 leerlingen deel. Daarvan hebben 3038 leerlingen, in de leeftijd van 6.8 tot 13.2 jaar (M = 10 jaar, 52,6% meisje), een bepaalde pestrol toegewezen gekregen van klasgenoten. De analyses werden op deze groep leerlingen uitgevoerd. Van deze leerlingen had 75,9% een westerse achtergrond, 22,8% een niet- westerse achtergrond en 1.3% had missende data op de variabele etniciteit.

In Tabel 1 is weergegeven wat de verdeling is tussen de verschillende pestrollen.

(19)

19 Hieruit bleek dat de meeste kinderen verdediger zijn (31,2%). Daarna was een groot deel van de kinderen buitenstaander (23,6%) en vervolgens slachtoffer (17,1%) en aanmoediger (16,3%). De dader kwam het minst vaak voor (11,8%). Met behulp van een Chi-Squaretest werd onderzocht of er een verschil was tussen jongens en meisjes per pestrol. Hieruit bleek dat er een significant verschil was tussen jongens en meisjes bij de daders (χ²(2) = 115.967, p

= .000), aanmoedigers (χ²(2) = 168.574, p = .000), buitenstaanders (χ²(2) = 42.829, p = .000) en verdedigers (χ²(2) = 109.833, p = .000). Jongens waren vaker dader of aanmoediger, terwijl meisjes vaker verdediger of buitenstaander waren. Er was geen significant verschil tussen jongens en meisjes bij slachtoffers, wat betekent dat jongens en meisjes ongeveer even vaak slachtoffer waren (χ²(2) = 4.020, p = .134).

Tabel 1

Verdeling aantal jongens en meisjes per pestrol.

Meisjes

% (n)

Jongens

% (n)

Totaal

% (n)

Slachtoffer 18,2 (291) 15,8 (228) 17,1 (519)

Dader** 5,8 (93) 18,4 (265) 11,8 (358)

Aanmoediger** 8,1 (129) 25,5 (367) 16,3 (496)

Buitenstaander** 28,3 (452) 18,3 (264) 23,6 (716)

Verdediger** 39,6 (632) 22,0 (317) 31,2 (949)

Totaal** 52, 6 (1597) 47,4 (1441) 100 (3038)

**p < .01

Gekeken naar het aantal vriendschappen, kwam naar voren dat kinderen gemiddeld 4.77 wederzijdse vriendschappen hadden in de klas. Jongens (M = 4.79) en meisjes (M = 4.76) verschilden niet significant van elkaar in het aantal vriendschappen (F = .069, p = .793).

Dit betekent dat jongens en meisjes ongeveer hetzelfde aantal vriendschappen hadden in de klas.

Daarnaast kreeg een kind in de klas gemiddeld 8.27 nominaties van klasgenoten voor het goed kunnen samenwerken. Jongens en meisjes verschilden significant van elkaar in het

(20)

20 aantal nominaties wat zij ontvingen voor het goed kunnen samenwerken (F = 110.677, p = .000). Meisjes werden door klasgenoten vaker genomineerd voor goed samenwerken (M = 8.99) dan jongens (M = 7.47).

Verschil in het Aantal Vriendschappen van de Pestrollen

Met behulp van een One Way ANOVA toets werd onderzocht of kinderen binnen een pestrol verschillen in het aantal vriendschappen in vergelijking met andere pestrollen. De resultaten staan weergegeven in Tabel 2. Hieruit bleek dat slachtoffers significant minder vriendschappen hadden dan de andere vier pestrollen (M = 3.57, p < .001). Uit Tabel 2 komt verder naar voren dat drie rollen, namelijk de dader (M = 4.30), aanmoediger (M = 4.73) en buitenstaander (M = 4.40) ongeveer evenveel vrienden hadden. Het aantal vriendschappen verschilde niet significant tussen deze rollen. Tot slot had de verdediger significant meer vrienden dan de andere vier pestrollen (M = 5.91, p = .000). Wanneer dus werd gekeken naar het aantal vriendschappen van de verschillende pestrollen bij kinderen, bleek dat slachtoffers het minst aantal vrienden en verdedigers het meest aantal vrienden hadden. De dader,

aanmoediger en buitenstaander hadden gemiddeld evenveel vrienden, dit waren meer vrienden dan de slachtoffers en minder vrienden dan de verdedigers.

Tabel 2

Gemiddeld aantal vriendschappen van de verschillende pestrollen.

Aantal vriendschappen Significantie verschil met andere rollen

M SD 95% CI Slachtoffer Dader Aanmoediger Buitenstaander Verdediger

Slachtoffer 3.57 2.575 3.34-3.79 - .001** (↓) .000**(↓) .000**(↓) .000**(↓)

Dader 4.30 2.627 4.03-4.58 .001** (↑) - .162 .985 .000** (↓)

Aanmoediger 4.73 2.660 4.50-4.97 .000** (↑) .162 - .227 .000** (↓)

Buitenstaander 4.40 2.613 4.21-4.59 .000** (↑) .985 .227 - .000** (↓)

Verdediger 5.91 2.993 5.72-6.10 .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) -

Noot. ↓ = minder vriendschappen, ↑ = meer vriendschappen.

*p < .05. **p < .01

(21)

21 Om het verschil tussen jongens en meisjes te onderzoeken in het aantal

vriendschappen binnen de pestrollen werd met een Two Way ANOVA onderzocht of er sprake was van een interactie-effect. Daaruit bleek dat er een significant verschil was tussen jongens en meisjes (F = 3.236, p = .012). Dat betekent dat het verschil in aantal

vriendschappen van de pestrollen anders was bij jongens dan bij meisjes. Om dit verschil nader te bekijken, werd een aparte One Way ANOVA uitgevoerd voor meisjes en een aparte One Way ANOVA voor jongens. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 3 en Tabel 4.

In Tabel 3 zijn de resultaten voor meisjes weergegeven. Hieruit bleek dat de meisjes die verdediger zijn significant het meest aantal vrienden hadden in vergelijking met de andere pestrollen (M = 5.90, p = .000). De andere vier pestrollen bij meisjes verschilden niet

significant van elkaar, wat betekent dat meisjes die slachtoffer (M = 3.70), dader (M = 3.83), aanmoediger (M = 4.19) en buitenstaander (M = 4.20) zijn, dus gemiddeld evenveel vrienden hadden (p > .05).

Tabel 3

Gemiddeld aantal vriendschappen van de verschillende pestrollen bij meisjes.

Noot. ↓ = minder vriendschappen, ↑ = meer vriendschappen.

*p < .05. **p < .01

Bij het aantal vriendschappen van de pestrollen van jongens is een ander patroon zichtbaar (zie Tabel 4). Jongens die slachtoffer zijn hadden namelijk significant minder vrienden dan de andere pestrollen (M = 3.39, p = .000). Wel hadden jongens die verdediger

Aantal vriendschappen Significantie verschil met andere rollen

M SD 95% CI Slachtoffer Dader Aanmoediger Buitenstaander Verdediger

Slachtoffer 3.70 2.633 3.40-4.01 - .995 .441 .102 .000** (↓)

Dader 3.83 2.263 3.36-4.29 .995 - .866 .741 .000** (↓)

Aanmoediger 4.19 2.391 3.77-4.60 .441 .866 - 1.000 .000** (↓)

Buitenstaander 4.20 2.552 3.97-4.44 .102 .741 1.000 - .000** (↓)

Verdediger 5.90 2.927 5.67-6.13 .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) -

(22)

22 zijn, net als meisjes die verdediger zijn, significant het meest aantal vrienden vergeleken met de andere pestrollen (M = 5.94, p = .000). De andere drie pestrollen bij jongens verschilden niet significant van elkaar, wat betekent dat de jongens die dader (M = 4.30), aanmoediger (M

= 4.73) en buitenstaander (M = 4.40) zijn, gemiddeld evenveel vrienden hadden (p > .05).

Tabel 4

Gemiddeld aantal vriendschappen van de verschillende pestrollen bij jongens.

Noot. ↓ = minder vriendschappen, ↑ = meer vriendschappen.

*p < .05. **p < .01;

Wanneer werd gekeken naar het verschil tussen de jongens en meisjes in het aantal vriendschappen van de pestrollen bleek dus dat jongens die slachtoffer zijn significant minder vrienden hadden dan andere pestrollen, terwijl meisjes die slachtoffer zijn niet significant verschilden van de andere pestrollen. De andere verschillen en overeenkomsten tussen het aantal vriendschappen van de pestrollen waren bij de jongens en meisjes hetzelfde.

Verschil in Goed Kunnen Samenwerken van de Pestrollen

Om te onderzoeken of kinderen binnen een pestrol in vergelijking met andere pestrollen verschillen in het wel of niet goed kunnen samenwerken met klasgenoten, werd een One Way ANOVA toets uitgevoerd. De resultaten staan weergegeven in Tabel 5. Hieruit bleek dat de dader de laagste score had voor samenwerken, gerapporteerd door leeftijdsgenoten (M = 5.84, p > .05). De dader verschilde niet significant van het slachtoffer in goed kunnen

samenwerken, het slachtoffer werd dus ook door weinig kinderen genomineerd voor goed

Aantal vriendschappen Significantie verschil met andere rollen

M SD 95% CI Slachtoffer Dader Aanmoediger Buitenstaander Verdediger

Slachtoffer 3.39 2.494 3.06-3.72 - .000** (↓) .000** (↓) .000** (↓) .000** (↓)

Dader 4.47 2.728 4.14-4.80 .000** (↑) - .257 .812 .000** (↓)

Aanmoediger 4.92 2.726 4.64-5.20 .000** (↑) .257 - .917 .000** (↓)

Buitenstaander 4.73 2.686 4.41-5.06 .000** (↑) .812 .917 - .000** (↓)

Verdediger 5.94 3.124 5.59-6.28 .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) -

(23)

23 kunnen samenwerken (M = 6.43, p = .113). Ook de aanmoediger verschilde niet significant van het slachtoffer in het aantal nominaties voor goed kunnen samenwerken (M = 7.03, p = .059). De buitenstaander had daarentegen wel een significant hogere score in samenwerking dan de dader, het slachtoffer en de aanmoediger (M = 8.35, p = .000). De verdediger had de hoogste score voor samenwerken en verschilde hierin significant van de andere vier pestrollen (M = 10.77, p = .000). Dit betekent dus dat de dader door het minst aantal kinderen werd genomineerd als iemand waarmee goed samengewerkt kan worden, waarna de scores voor samenwerken van het slachtoffer en de aanmoediger niet significant verschilden van elkaar.

De buitenstaander had de een na hoogste score voor goed samenwerken en tot slot had de verdediger de hoogste score voor samenwerken.

Tabel 5

Samenwerken binnen verschillende pestrollen.

Aantal nominaties samenwerken Significantie verschil met andere rollen

M SD 95% CI Slachtoffer Dader Aanmoediger Buitenstaander Verdediger

Slachtoffer 6.43 3.501 6.12-6.73 - .113 .059 .000** (↓) .000** (↓)

Dader 5.84 3.131 5.51-6.16 .113 - .000** (↓) .000** (↓) .000** (↓)

Aanmoediger 7.03 3.253 6.74-7.31 .059 .000** (↑) - .000** (↓) .000** (↓)

Buitenstaander 8.35 3.550 8.09-8.61 .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) - .000** (↓)

Verdediger 10.77 3.883 10.52-11.01 .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) -

Noot. ↓ = minder nominaties voor goed samenwerken, ↑ = meer nominaties voor goed samenwerken.

*p < .05. **p < .01;

Om het verschil tussen jongens en meisjes te onderzoeken in het wel of niet goed kunnen samenwerken binnen de pestrollen werd met een Two Way ANOVA onderzocht of er sprake was van een interactie-effect. Daaruit bleek dat er een significant verschil was tussen jongens en meisjes (F = 3.773, p = .005). Dat betekent dat het verschil in goed kunnen samenwerken binnen de pestrollen anders was bij jongens dan bij meisjes. Om dit verschil

(24)

24 nader te bekijken, werd een aparte One Way ANOVA uitgevoerd voor meisjes en een aparte One Way ANOVA voor jongens. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 6 en Tabel 7.

In Tabel 6 zijn de resultaten voor meisjes weergegeven. Hieruit bleek dat de meisjes die slachtoffer (M = 7.05), dader (M = 6.35) of aanmoediger (M = 7.60) zijn, ongeveer een gelijk aantal keer genomineerd werden door andere kinderen bij het goed kunnen

samenwerken. Er was dus geen significant verschil tussen deze drie pestrollen bij meisjes (p >

.05). Meisjes die buitenstaander zijn verschilden significant van de slachtoffers, daders en aanmoedigers (M = 8.29, p = .000). Dit betekent dat de meisjes die buitenstaander zijn door klasgenoten werden gezien als beter in samenwerken dan de andere drie rollen. Tot slot verschilde de verdediger significant van de andere pestrollen. Meisjes die verdediger zijn hadden de hoogste score in samenwerking vergeleken met de andere pestrollen bij meisjes (M

= 11.03, p = .000).

Tabel 6

Samenwerken binnen verschillende pestrollen van meisjes.

Aantal nominaties samenwerken Significantie verschil met andere rollen

M SD 95% CI Slachtoffer Dader Aanmoediger Buitenstaander Verdediger

Slachtoffer 7.05 3.590 6.64-7.47 - .475 .609 .000** (↓) .000** (↓)

Dader 6.35 3.072 5.71-6.98 .475 - .082 .000** (↓) .000** (↓)

Aanmoediger 7.60 2.991 7.08-8.12 .609 .082 - .301 .000** (↓)

Buitenstaander 8.29 3.507 7.97-8.62 .000** (↑) .000** (↑) .301 - .000** (↓)

Verdediger 11.03 3.838 10.73-11.33 .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) -

Noot. ↓ = minder nominaties voor goed samenwerken, ↑ = meer nominaties voor goed samenwerken.

*p < .05. **p < .01;

In Tabel 7 zijn de resultaten voor jongens weergegeven. Hieruit bleek dat de jongens die slachtoffer (M = 5.63) of dader (M = 5.66) zijn, de laagste score hadden voor

samenwerken. Deze twee rollen verschilden niet significant van elkaar (p > .05). In

(25)

25 tegenstelling tot de resultaten bij de meisjes verschilde de aanmoediger wel significant van de slachtoffers en daders (M = 6.83, p = .000). De aanmoediger werd vaker genomineerd door andere kinderen als een goede samenwerker. De buitenstaander had een significant hogere score dan de slachtoffers, daders en aanmoedigers (M = 8.45, p = .000). De verdediger had, net als bij de meisjes, de hoogste score voor samenwerken (M = 10.24, p = .000).

Tabel 7

Samenwerken binnen verschillende pestrollen van jongens.

Aantal nominaties samenwerken Significantie verschil met andere rollen

M SD 95% CI Slachtoffer Dader Aanmoediger Buitenstaander Verdediger

Slachtoffer 5.63 3.221 5.21-6.05 - 1.000 .000** (↓) .000** (↓) .000** (↓)

Dader 5.66 3.137 5.27-6.04 1.000 - 000** (↓) .000** (↓) .000** (↓)

Aanmoediger 6.83 3.321 6.48-7.17 .000** (↑) .000** (↑) - .000** (↓) .000** (↓)

Buitenstaander 8.45 3.627 8.01-9.90 .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) - .000** (↓)

Verdediger 10.24 3.925 9.8-10.67 .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) .000** (↑) -

Noot. ↓ = minder nominaties voor goed samenwerken, ↑ = meer nominaties voor goed samenwerken.

*p < .05. **p < .01

Discussie

In de huidige studie is onderzocht of kinderen van groep 5 tot en met 8 binnen een pestrol in vergelijking met andere pestrollen verschillen in het aantal vriendschappen. Daarnaast is onderzocht of deze kinderen binnen een pestrol verschillen in het wel of niet goed kunnen samenwerken met klasgenoten in vergelijking met andere pestrollen. Hierbij is onderzocht of er een verschil is tussen jongens en meisjes. Resultaten laten zien dat er een verschil is tussen de pestrollen op het gebied van vriendschappen. Slachtoffers hebben het minst aantal

vrienden, terwijl verdedigers juist het meest aantal vrienden hebben. Jongens die slachtoffer zijn hebben duidelijk minder vrienden dan de andere pestrollen, terwijl de verschillen met de andere pestrollen bij meisjes die slachtoffer zijn kleiner zijn. Ook uit de resultaten op gebied van samenwerken kan geconcludeerd worden dat er verschillen zijn tussen de pestrollen. De

(26)

26 slachtoffers, daders en aanmoedigers worden het minst vaak gekozen als goede

samenwerkers. De buitenstaander wordt door klasgenoten vaker gezien als een goede samenwerker. Daarnaast willen klasgenoten het liefst samenwerken met de verdediger.

Opvallend is dat jongens die slachtoffer of dader zijn over het algemeen minder goed zijn in samenwerken volgens klasgenoten dan meisjes.

Op gebied van het aantal vriendschappen komen de resultaten dat slachtoffers het minst aantal vrienden hebben overeen met de verwachting. Eerdere studies tonen ook aan dat slachtoffers emotioneel instabiel zijn en een lage sociale status hebben binnen de groep (Jenkins et al., 2016; Pouwels et al., 2016; Tani et al., 2016), waardoor zij minder vrienden hebben. Tegen de verwachting in, die gebaseerd is op onderzoek naar de emotionele

instabiliteit en lage mate van prosociaal gedrag van daders (Jenkins et al., 2016; Pouwels et al., 2016; Tani et al., 2016), blijkt uit de huidige resultaten dat daders gemiddeld meer vrienden hebben dan slachtoffers. Een mogelijke verklaring hiervoor is het ingroep- uitgroepgedrag (Gini, 2006; Tajfel & Turner, 1979). Dit houdt in dat leerlingen eerder vrienden worden met de ingroep, een subgroep waar de leerlingen toe behoren, dan met de uitgroep, de rest van de klas. Daders zitten vaak samen met de aanmoedigers in hun ingroep.

Kinderen binnen de ingroep verdedigen elkaar en zien elkaar als vrienden. Mogelijk hebben daders meer vrienden dan slachtoffers omdat zij vaak een grotere ingroep hebben dan de ingroep van slachtoffers (Vermande et al., 2015).

Verder hebben de buitenstaander en aanmoediger zoals verwacht een gemiddeld aantal vriendschappen. Dit komt overeen met de verwachting en met eerdere studies die zijn gedaan naar de mate van leuk gevonden worden, waaruit bleek dat buitenstaanders en aanmoedigers niet leuk, maar ook niet niet-leuk gevonden worden (Pouwels et al., 2016). Tot slot komt in dit onderzoek naar voren dat verdedigers het meest aantal vrienden hebben, wat overeenkomt met de verwachting en eerder onderzoek. Eerder onderzoek beschrijft namelijk dat

(27)

27 verdedigers een hoge mate van prosociaal gedrag en empathie hebben (Jenkins et al., 2016;

Pouwels et al., 2016; Romera et al., 2019; Tani et al., 2016).

Wat betreft de verschillen tussen jongens en meisjes in het aantal vriendschappen is opvallend dat jongens die slachtoffer zijn het minst aantal vrienden hebben, terwijl meisjes die slachtoffer zijn niet verschillen van de meeste andere pestrollen in het aantal

vriendschappen. Dit zou mogelijk verklaard kunnen worden door de verschillende reacties op pesten die jongens en meisjes geven als slachtoffer. Uit een onderzoek van Salmivalli et al.

(1996) blijkt dat jongens die slachtoffer zijn vaak op een agressieve manier reageren op het pestgedrag. Jongens vallen de pester vaak aan, proberen anderen aan hun kant te krijgen en gaan andere kinderen lastigvallen om de aandacht op deze kinderen te vestigen. Dit gedrag wordt niet leuk gevonden door klasgenoten. Meisjes die slachtoffer zijn reageren daarentegen vaak op een hulpeloze manier, waarbij ze huilen of wegrennen (Salmivalli et al., 1996). Voor meisjes zal hun reactie op het pestgedrag waarschijnlijk niet zorgen voor nóg minder

vrienden, terwijl de agressieve reactie van jongens mogelijk wel zal leiden tot minder vrienden.

Op gebied van samenwerken komen de resultaten dat daders en slachtoffers het minst goed kunnen samenwerken overeen met de verwachting. Eerdere studies tonen ook aan dat daders en slachtoffers een lage mate van prosociaal gedrag, een hoge mate van emotionele instabiliteit en weinig empathie hebben (Jenkins et al., 2016; Pouwels et al., 2016; Tani et al., 2016). Deze kenmerken zijn voorspellers voor een gebrekkige interactie met andere kinderen en zijn dus gerelateerd aan een moeilijke samenwerking (Gómez-Ortiz et al., 2017; Notari et al., 2013; Zandbergen, 2013). Gelijk aan de verwachting en eerder onderzoek naar de

persoonlijkheidskenmerken van de verdediger, is uit de huidige resultaten gebleken dat de verdediger wordt gezien als het beste in samenwerken. De persoonlijkheidskenmerken van

(28)

28 verdedigers, namelijk prosociaal gedrag, empathie en assertiviteit, zijn belangrijk voor een goede samenwerking (Gómez-Ortiz et al., 2017; Lai, 2011; Notari et al., 2013).

Daarnaast blijkt uit de huidige resultaten dat de buitenstaander door klasgenoten wordt gezien als beter in samenwerken dan de aanmoediger. Dit is tegenstrijdig met de verwachting dat de aanmoediger en buitenstaander beiden een gemiddelde score voor samenwerking zouden hebben, aangezien onderzoek van Pouwels et al. (2016) beschrijft dat zowel de buitenstaander als aanmoediger een lagere mate van prosociaal gedrag vertonen dan de verdediger, maar meer prosociaal gedrag dan het slachtoffer en de dader. Een mogelijke verklaring voor de huidige resultaten is het vriendelijke gedrag van buitenstaanders.

Buitenstaanders zijn niet betrokken bij het pestproces en doen dus geen andere kinderen kwaad (Pronk et al., 2020). Deze meer vriendelijke houding van buitenstaanders zorgt mogelijk voor een betere samenwerking, in tegenstelling tot de agressieve houding van aanmoedigers die kan zorgen voor moeilijkheden bij het samenwerken met klasgenoten.

Mogelijk staan de aanmoedigers in hun vaardigheden om samen te werken dus het meest dichtbij de daders en staan de buitenstaanders dichterbij de verdedigers.

Wat betreft de verschillen tussen jongens en meisjes in het wel of niet goed kunnen samenwerken is opvallend dat jongens die slachtoffer of dader zijn over het algemeen minder vaak worden gezien als goed in samenwerken dan meisjes die slachtoffer of dader zijn. Het verschil tussen jongens en meisjes die dader zijn kan mogelijk verklaard worden door het verschil tussen direct en indirect pesten. Jongens vertonen vaak vormen van direct pesten, ofwel fysiek en verbaal pesten, zoals slaan of schelden. Meisjes vertonen vaak vormen van indirect pesten, ofwel psychologisch en relationeel pesten, zoals roddelen of buitensluiten (Baldry, 2004). De directe vorm van pesten door jongens is agressiever, wat het samenwerken met klasgenoten mogelijk bemoeilijkt. Het indirect pesten van meisjes is minder agressief (Baldry, 2004), waardoor dit mogelijk zorgt voor minder moeilijkheden bij het goed kunnen

(29)

29 samenwerken. Een verklaring voor het verschil tussen jongens en meisjes die slachtoffer zijn, is de manier van reageren op het pestgedrag (Salmivalli et al., 1996). Zoals eerder genoemd reageren jongens die slachtoffer zijn vaak op een agressieve manier op het pestgedrag, terwijl meisjes vaker op een hulpeloze manier reageren. Deze agressieve reactie van jongens zorgt mogelijk voor meer moeilijkheden om goed samen te kunnen werken met klasgenoten, terwijl de reactie van meisjes hier niet toe leidt.

Beperkingen en Sterke Punten

De huidige studie kent een aantal beperkingen. Ten eerste heeft elk kind maar één rol toegewezen gekregen. Het is mogelijk dat sommige kinderen voor meerdere rollen

genomineerd waren, maar het kind kreeg alleen de pestrol toegewezen waartoe hij/zij het vaakst genomineerd was. Dit kan een minder verfijnd beeld geven, aangezien sommige kinderen meerdere pestrollen hebben binnen de klas. Daarnaast is er in de huidige studie alleen onderzoek gedaan naar het aantal vriendschappen van de pestrollen, maar niet naar met wie deze pestrollen vrienden waren. De mogelijkheid bestaat dat de hoeveelheid vrienden afhankelijk is van de ingroep, waarbij daders met een grotere ingroep meer vrienden hebben (Gini, 2006; Tajfel & Turner, 1979). Het aantal vriendschappen van de pestrollen is dan afhankelijk van de groepsnorm, die de grootte van de ingroep van bepaalde rollen bepaalt (Dijkstra et al., 2008). Hierdoor is het niet duidelijk of de huidige resultaten te generaliseren zijn naar klassen waar een andere groepsnorm is. Tot slot is een beperking van de huidige studie dat er niet is voldaan aan alle assumpties voor ANOVA. Dit betekent dat er een grotere kans op een Type-II fout is binnen dit onderzoek, waardoor de kans bestaat dat bestaande significante verschillen niet zijn gevonden in de resultaten. Echter, de grote steekproef heeft ervoor gezorgd dat de meest relevante verschillen waarschijnlijk wel zijn aangetoond.

Een sterk punt van de huidige studie is dan ook dat een grote steekproef van 3038 leerlingen gebruikt, waardoor kleinere effecten eerder worden gevonden. Een ander sterk punt

(30)

30 is dat de leerlingen uit de steekproef afkomstig zijn van scholen verspreid over heel

Nederland. Daardoor is de steekproef een mooie afspiegeling van de Nederlandse populatie.

Zo heeft bijvoorbeeld 22,8% van de kinderen in de steekproef een migratieachtergrond, wat overeenkomt met de 24,7% van de Nederlandse bevolking (CBS, 2021). Dit vergroot de representativiteit van de bevindingen. Een ander sterk punt is dat in de huidige studie gebruik is gemaakt van peernominaties voor de pestrollen. Peernominaties zijn een goede manier van rapportage van de verdeling van de pestrollen in de klas, aangezien klasgenoten beter zicht hebben op deze verdeling dan bijvoorbeeld leerkrachten (Griffin & Gross, 2004). Daarnaast is een risico bij zelfrapportage, een andere mogelijkheid om zicht te krijgen op de verdeling van de pestrollen, dat kinderen sociaal wenselijke antwoorden geven en hun eigen pestgedrag ontkennen (Griffin & Gross, 2004). Ook hiervan is geen sprake bij gebruik van

peernominaties. Tot slot is het huidige onderzoek naar de verschillen tussen jongens en meisjes een belangrijke toevoeging binnen het bestaande onderzoeksveld. Er is namelijk nog niet eerder onderzoek gedaan naar de genderverschillen op gebied van het aantal

vriendschappen en samenwerking van de pestrollen. Deze nieuwe kennis over

genderverschillen bij de pestrollen kan gebruikt worden bij de ontwikkeling van interventies, waarbij mogelijk onderscheid gemaakt kan worden tussen jongens en meisjes.

Vervolgonderzoek en Implicaties Voor de Praktijk

Uit de resultaten van de huidige studie is gebleken dat bepaalde pestrollen meer vrienden hebben dan andere pestrollen. Echter blijft nog onduidelijk of de ingroep en uitgroep hierbij een rol spelen, waarbij bijvoorbeeld daders met een grote ingroep meer vrienden zullen hebben. Het aantal vriendschappen van bepaalde pestrollen hangt dan af van de groepsnorm in de klas, die uitmaakt of er een grote groep daders is of juist een grote groep verdedigers (Dijkstra et al., 2008). Om hier meer inzicht in te krijgen is het van belang om

vervolgonderzoek uit te voeren waarbij duidelijk wordt welke pestrollen deze vrienden

(31)

31 hebben. Daarnaast is in de huidige studie een verband gevonden tussen zowel het aantal vriendschappen als het samenwerken en de verschillende pestrollen. Echter kan vanwege het cross-sectionele design niet geconcludeerd worden of meer vriendschappen of een betere samenwerking leiden tot een positievere pestrol of andersom. Om een causaal verband vast te stellen zijn longitudinale vervolganalyses aan te bevelen.

Naast vervolgonderzoek zijn er ook een aantal praktische implicaties. Ten eerste richten interventies zich op dit moment zowel op het aanpassen van de groepsnorm als op het sturen van de pestrollen, bijvoorbeeld door buitenstaanders te stimuleren om verdediger te worden (Ttofi & Farrington, 2011). Uit de huidige studie komt naar voren dat ook vriendschappen en samenwerking in verband kunnen worden gebracht met de verschillende pestrollen. Bij de ontwikkeling van interventies kan aandacht worden besteed aan het ontwikkelen van sociale vaardigheden die nodig zijn voor het aangaan van vriendschappen en een goede

samenwerking. Zo blijkt uit de huidige studie dat de buitenstaander door veel kinderen gezien wordt als goed in samenwerken. Daarnaast blijkt dat buitenstaanders weinig vrienden hebben, wat kan verklaren waarom zij zich niet durven te mengen in het pestproces ( Pouwels et al., 2016). Wanneer de prosociale vaardigheden van de buitenstaander verder ontwikkeld worden door inzet van interventies, krijgt de buitenstaander mogelijk een hogere sociale status binnen de groep, waardoor hij/zij de rol van de verdediger eerder op zich durft te nemen. Op deze manier worden buitenstaanders op een positieve manier betrokken bij het pestproces, waardoor het pesten mogelijk wordt teruggedrongen.

Verder hebben voornamelijk jongens die dader zijn de minste vaardigheden op het gebied van samenwerking. Een tweede belangrijke implicatie is dus dat er met inzet van interventies extra aandacht kan worden besteed aan het ontwikkelen van prosociale vaardigheden van pestende jongens, zodat het pestgedrag mogelijk kan worden teruggedrongen. Daarnaast blijkt ook dat slachtoffers weinig vrienden hebben en minder goed zijn in samenwerken. Wanneer

(32)

32 de sociale vaardigheden van deze kinderen versterkt worden, kunnen slachtoffers mogelijk meer vriendschappen sluiten en ontwikkelen zij betere samenwerkingsvaardigheden.

Daardoor zullen de slachtoffers een hogere sociale status krijgen binnen de groep, wat zal voorkomen dat zij sneller worden gepest.

Tot slot blijkt uit de huidige studie dat de dader meer vrienden heeft dan het slachtoffer. Uit eerder onderzoek blijkt dat de dader vaak alleen vrienden is met kinderen binnen zijn ingroep, ofwel met andere daders of aanmoedigers (Gini, 2006; Tajfel & Turner, 1979). Het is van belang om binnen interventies mogelijkheden te onderzoeken om de vriendenkring van daders te verbreden binnen de klas. Op deze manier zal het inzetten van pestgedrag om een hogere sociale status te krijgen en om onderdeel te worden van de groep, minder nodig zijn voor de dader (Witvliet et al., 2009). Wanneer daders meer vrienden dan alleen binnen de ingroep zullen krijgen, zal het pestgedrag in de klas daardoor mogelijk afnemen.

Conclusie

Uit de huidige studie is gebleken dat slachtoffers het minst aantal en verdedigers het meest aantal vrienden hebben. Daders, buitenstaanders en aanmoedigers zitten in de

middengroep. Op gebied van samenwerken worden de slachtoffers, daders en aanmoedigers weinig genomineerd voor goede samenwerker. Buitenstaanders worden vaker genomineerd en verdedigers zijn het vaakst genomineerd voor goede samenwerker. Om het pestgedrag in basisschoolklassen terug te dringen is het van belang dat er binnen anti-pestinterventies ruime aandacht wordt besteed aan het versterken van sociale vaardigheden die nodig zijn voor het aangaan van vriendschappen en vaardigheden om goed te kunnen samenwerken. Op deze wijze kunnen anti-pestinterventies nog effectiever worden gemaakt in het verminderen van het aantal daders en slachtoffers en het vergroten van het aantal verdedigers in de klas.

(33)

33 Literatuurlijst

Baldry, A.C. (2004). The Impact of Direct and Indirect Bullying on the Mental and Physical Health of Italian Youngsters. Aggressive Behavior, 30(5), 343-355.

https://doi.org/10.1002/ab.20043

Berger, K.S. (2007). Update on bullying at school: Science forgotten? Developmental Review, 27(1), 90-126. https://doi.org/10.1016/j.dr.2006.08.002

De Bruyn, E.H., Cillessen, A.H.N. & Wissink, I.B. (2010). Associations of Peer Acceptance and Perceived Popularity With Bullying and Victimization in Early Adolescence.

Journal of Early Adolescence, 30(4), 543-566.

https://doi.org/10.1177/0272431609340517

Dijkstra, J.K., Lindenberg, S., & Veenstra, R. (2008). Beyond the Class Norm: Bullying Behavior of Populair Adolescents and its Relation to Peer Acceptance and Rejection.

Journal of Abnormal Child Psychology, 36(8), 1289-1299.

https://doi.org/10.1007/s10802-008-9251-7

Duffy, A.L., Penn, S., Nesdale, D. & Zimmer-Gembeck, M.J. (2016). Popularity: Does it magnify associations between popularity prioritization and the bullying and defending behavior of early adolescent boys and girls?. Social Development, 26(2), 263-277.

https://doi.org/10.1111/sode.12206

Gini, G. (2006). Bullying as a social process: The role of group membership in students’

perception of intergroup aggression at school. Journal of School Psychology, 44(1), 51- 65. https://doi.org/10.1016/j.jsp.2005.12.002

Gómez-Ortiz, O., Romera, E.M., & Ortega-Ruiz, R. (2017). Multidimensionality of Social Competence: Measurement of the Construct and its Relationship with Bullying Roles.

Revista de Psicodidáctica, 22(1), 37-44. https://doi.org/10.1387/RevPsicodidact.15702

(34)

34 Goossens, F.A., Olthof, T., & Dekker P.H. (2006). New participant role scales: Comparison

between various criteria for assigning roles and indications for their validity. Aggressive Behavior, 32(4), 343-357. https://doi.org/10.1002/ab.20133

Griffin, R.S., & Gross, A.M. (2004). Childhood bullying: Current empirical findings and future directions for research. Agression and Violent Behavior, 9(4), 379-400.

https://doi.org/10.1016/S1359-1789(03)00033-8

Hawker, D.S.J., & Boulton, M.J. (2000). Twenty years’ research on peer victimization and psychosocial maladjustment: A meta-analytic review of cross-sectional studies. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 41(4), 441-455. https://doi.org/10.1111/1469- 7610.00629

Huitsing, G. & Veenstra, R. (2012). Bullying in Classrooms: Participant Roles From a Social Network Perspective. Aggressive Behavior, 38(6), 494-509.

https://doi.org/10.1002/ab.21438

Jenkins, L.N., Demaray, M.K., Fredrick, S.S., & Summers, K.H. (2014). Associations Among Middle School Students’ Bullying Roles and Social Skills. Journal of School Violence, 15(3), 259-278. https://doi-org.proxy.uba.uva.nl:2443/10.1080/15388220.2014.986675 Kärnä, A., Voeten, M., Little, T. D., Alanen, E., Poskiparta, E., & Salmivalli, C. (2013).

Effectiveness of the KiVa anti-bullying program: Grades 1-3 and 7-9. Journal of Educational Psychology, 105, 535-551.

Lai, E.R. (2011). Collaboration: A Literature Review. Pearson Publisher.

Merten, D.E. (2004). Securing Her Experience: Friendship versus Popularity. Feminism &

Psychology, 14(3), 361-365. https://doi.org/10.1177/0959353504044635

Nakamoto, J.& Schwartz, D. (2010). Is Peer Victimization Associated with Academic Achievement? A Meta-analytic Review. Social Development, 19(2), 221-242.

https://doi.org/10.1111/j.1467-9507.2009.00539.x

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The results observed during in vivo experiments are very well explained by the developed contact and friction model, which predicts the friction as a function of product

Trigonella foenum graecum (fenugreek) seed powder improves glucose homeostasis in alloxan diabetic rat tissues by reversing the altered glycolytic, gluconeogenic

Tijdens de puberteit verandert het lichaam van jonge mensen en zie je ook uiterlijke ver- schillen. Het geslachtsorgaan van meisjes noemt

Comparing the modes of governance envisaged in this Decree to those established by the current legal framework shows that for ‘project grids’ one main actor has to carry out all

The effect of alkyl gallates on membrane integrity is not the cause for FtsZ ring disruption as compounds that disrupt membrane integrity or that dissipate the membrane potential

Aave graduated cum laude in 2001 and started working as an assistant in sport psychology at the University of Tartu. In 2002 she started her PhD studies at the University

As mentioned before, because the numbers of foreign countries entered by each selected traditional company was hard to collect, and this paper only studies the location choice

In the stamping of industrial parts, friction and lubrication play a key role in achieving high quality products and reducing scrap. Especially in the start-up phase of new