• No results found

Begrensd door muren en wallen 8

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Begrensd door muren en wallen 8"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

8

Begrensd door muren en wallen

Functieveranderingen (1572-1585)

De gebeurtenissen in Gouda tussen 1572 en 1576 stonden in het teken van permanente oor- logsdreiging. In 1572 was de stad overgegaan naar het kamp van de prins. Dat maakte Gouda tot doelwit van de Spanjaarden, zeker nadat zij de belegering van Leiden hadden moeten opge- ven. Door het overvloedige water rond Gouda kwam het niet tot een echt beleg. Het rampzali- ge lot dat Oudewater onderging, bleef de stad daarmee bespaard. Wel controleerden de Span- jaarden de IJssel, zodat de stad vrijwel onbereikbaar was. Pas in 1576 trokken de vijandelijke legers weg en hernam het normale leven langzaam zijn loop.1

Ook al hadden de ondergelopen weilanden de Spanjaarden op veilige afstand gehouden, toch waren alle opstallen buiten de stadsmuren gesloopt, om te voorkomen dat zij zich er na een on- verhoopte doorbraak in zouden verschansen. Zo gingen de buurten buiten de poorten, waar de handwerkslieden woonden, en de bebouwing langs de singels vrijwel geheel tegen de vlakte. Bo- vendien werden de Vlamingsbrug en de Haastrechtsebrug over respectievelijk de Turfsingel- gracht en de Hollandsche IJssel afgebroken.

Er werd niet alleen gesloopt, maar ook gebouwd. Buiten de Potterspoort, de Tiendewegs- poort, de Rotterdamse Poort en ten oosten van het kasteel werden bolwerken aangelegd. Waar- om de Kleiwegspoort niet versterkt werd, is onduidelijk. In 1582 werden deze werkzaamheden afgerond met de aanleg van een aarden wal langs de Veerstal en de Nieuwe Veerstal. Dat derge- lijke werkzaamheden buiten de stadsmuren konden plaatsvinden, wijst erop dat de Spanjaarden Gouda niet erg dicht wisten te naderen, maar ook dat het water niet tot de stadsmuren reikte.

De sloop van de voorsteden houdt dus niet rechtstreeks verband met de inundatie.2

Door de omstandigheden gedwongen, hadden de handwerkslieden hun bedrijfjes binnen de stadsmuren gevestigd, ondanks de overlast en het gevaar voor de omgeving. Te denken valt aan het brandgevaar van de pottenbakkers en de stank van de vollers. Ook een tiental molens had moeten wijken. Dat ze niet allemaal in de stad werden herbouwd, had te maken met de econo- mische achteruitgang, het gevaar van de wieken en de geluidshinder. Het leven in de stad werd er dus niet aangenamer op, temeer daar er voedselgebrek heerste omdat Gouda van het omrin- gende platteland en de Hollandse steden was afgesneden.

Het viel te verwachten dat deze ontwikkeling, versterkt door de komst van een groeiende stroom vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden, de beschikbare ruimte in de binnenstad onder druk zou

Historische Vereniging Die Goude

(2)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

zetten. Dit was slechts ten dele het geval. De groene gebieden op de kaart van Jacob van Deventer uit circa 1560 ten westen van de Raam, ten noorden van de Nieuwehaven en tussen de Kleiweg en de Lem Dulsteeg, zijn eveneens waarneembaar op de kaart van Frans Hogenberg uit 1585. Ook het feit dat de braakliggende terreinen van geheel of ten dele afgebroken kloosters niet onmiddellijk verka- veld zijn en volgebouwd, geeft aan dat in de hele binnenstad geen acute ruimtenood heerste.

Een belangrijke oorzaak voor de uitblijvende verdichting van de bebouwing was de bevol- kingsafname door oorlog, voedselgebrek en ziekte. In 1573, 1574 en 1575 bijvoorbeeld werd Gouda getroffen door een zware pestepidemie, die dood en verderf zaaide. Daarnaast waren groe- pen bewoners, die het rooms-katholieke geloof trouw waren gebleven, de stad ontvlucht. Wel hadden de eerste Vlaamse en Waalse vluchtelingen zich in Gouda gevestigd, maar hun aantal woog niet op tegen de verliezen die de pest teweegbracht. Verder had het stadsbestuur de ker- kelijke bezittingen gevorderd. Daarmee was nogal wat ‘per direct te aanvaarden’ woon- en werk - ruimte beschikbaar gekomen. Overigens is het de vraag of het niet vooral om werkruimte ging en minder om woonruimte. Het is immers denkbaar dat vooral de bedrijfsruimten van veel Goudse ambachtslieden buiten de stad waren gelegen, terwijl zij zelf in de stad woonden. In dat geval zullen zij hun werkplaatsen naar hun woonhuizen hebben verplaatst.

Gerekend vanaf 1572 werd een periode van ongeveer tien jaar gekenmerkt door functieveran- dering, verbouwing en sloop. Hoewel al eerder in de zestiende eeuw een teruggang in het kloos- terleven te bespeuren viel en kloosters hun overtollige gebouwen verhuurden of verkochten, on- derging de stad in deze periode een ingrijpende gedaanteverandering, zowel uiterlijk als functioneel.

Van een rigoureuze sloop van alle kloosters en kerkgebouwen was echter geen sprake.

Nadat veel kloosterlingen in 1573 de stad hadden verlaten, bleven de meeste kloostergebou- wen nog eeuwen in gebruik. Veelal is in archiefstukken sprake van verkoop voor afbraak, maar in de praktijk werd er meestal grondig verbouwd. Een naam als Maarten de Kerkbreker sugge- reert eveneens – zij het ten onrechte – dat deze in Gouda alleen maar kerkelijke gebouwen sloop- te. Hij brak weliswaar de torens van de kapellen af, maar richtte de kerkzalen vervolgens in tot woon- en werkruimte. De Kerkbreker was dus meer aannemer dan sloper. Ten slotte heeft ook kaartenmaker Frans Hogenberg bijgedragen aan het beeld dat er op grote schaal is gesloopt. Hij vermeldt nadrukkelijk dat zes kerkelijke complexen zijn afgebroken. Op zich geen relevant ge- geven voor een actuele kaart, maar de verontwaardiging van deze katholieke geloofsvluchteling over zoveel vandalisme was kennelijk groot.

In werkelijkheid waren in het eerste decennium na de overgang slechts drie kapellen en twee kloostercomplexen afgebroken en wel om andere dan godsdienstige redenen. Het Minderbroe- derklooster aan de Spieringstraat verdween in 1576, vermoedelijk als onderdeel van een ambiti- eus – overigens nooit uitgevoerd – plan om dit deel van de stad opnieuw in te richten.3Voor de gelijktijdige sloop van de Noodgodskapel en de bouwvallige Remijnskapel zijn eveneens prak- tische redenen aan te voeren, want de gedeeltelijke ligging van deze bouwwerken op doorgaan- de wegen en in respectievelijk de Haven en de Nieuwehaven was buitengewoon hinderlijk voor de scheepvaart. Bovendien konden ze door hun geringe omvang en hoge onderhoudskosten niet voor andere doeleinden worden gebruikt, terwijl de aanhangers van het nieuwe geloof geen be- hoefte hadden aan kleine gebedsplaatsen. Het Regulierenklooster werd afgebroken om de aan- leg van een bolwerk mogelijk te maken. Na de Pacificatie van Gent in 1576 werden de plannen tot de aanleg van een verdedigingswerk opgeschort en werd de afbraak gestopt. De resterende gebouwen – de kapel en een grote schuur – bleken in 1578 zo bouwvallig, dat sloop de enige op-

Historische Vereniging Die Goude

(3)

B E G R E N S D D O O R M U R E N E N WA L L E N

tie was. Zover kwam het pas in 1580. De bebouwing van het terrein geschiedde eerst in 1612, een duidelijke aanwijzing dat de ruimtenood niet zo nijpend was. In 1577 tenslotte werd de ka- pel van het Anthonius Gasthuis aan de Kleiweg wegens bouwvalligheid gesloopt, met als doel het vrijkomende terrein in te richten als varkensmarkt. Dat laatste is overigens nooit gereali- seerd. Het terrein werd in 1593 verkocht, verkaveld en vervolgens bebouwd.4

Ingrijpend en spectaculair was in 1577 het besluit van het stadsbestuur om over te gaan tot de sloop van het kasteel aan de IJssel. Het kasteel was eigendom van de Staten van Holland, zo- dat dit een wederrechtelijke daad was. Vandaar dat het besluit niet is vastgelegd in de Vroed- schapsboeken. Later zouden de bestuurders zich verschuilen achter het argument dat na een on- verhoopte herovering van de stad door de Spanjaarden, de Spaanse soldaten zich in het kasteel zouden kunnen verschansen. De meer recente bewering dat de Goudse bevolking spontaan tot de sloop van het kasteel zou zijn overgegaan, mist iedere grond. Onder leiding van hopman Cor- nelis Vlacq werd de sloop van het kasteel, die in totaal vijf jaar in beslag nam, zorgvuldig uitge- voerd. Slechts de gevel langs de IJssel met een toren op de hoek van de Haven en een grote to- ren die in het midden van de achtergevel had gestaan, bleven bewaard. In 1582 werden de openingen in de voorgevel gedicht en werd de muur verbonden met het kort daarvoor aange- legde bolwerk De Punt ten oosten van het kasteel.5

In datzelfde jaar werd langs de IJssel de Nieuwe Veerstal aangelegd. Het is niet gewaagd te veronderstellen dat voor de ophoging van deze IJsseloever afbraakmateriaal van het kasteel is ge- bruikt. Vreemde, dat wil zeggen niet uit Gouda afkomstige, schippers mochten hier voortaan af- meren. Bij gebrek aan een stadspoort konden zij echter Gouda niet in. Noodgedwongen klom- men zij over de boom met ijzeren pennen, die de haveningang afsloot, totdat het stadsbestuur in 1605 een poortje in de muur lieten maken. Het contrast met de situatie aan de andere kant van de Haven, de ‘oude’ Veerstal, kon haast niet groter zijn. Deze Veerstal was en bleef gereserveerd voor de Goudse schippers. Drie grote stadspoorten verwerkten daar het drukke verkeer. Pas in 1645 is het poortje aan de Nieuwe Veerstal iets verbreed.6

Door de aanwezigheid van het kasteel en de onwil van het stadsbestuur om de Nieuwe Veerstal tot bloei te laten komen, is het stadsdeel ten oosten van de Haven onderontwikkeld gebleven in Detail van een plattegrond van

Gouda uit 1585. Gravure door P. Brachel uit G. Braun en F.

Hohenbergius, Civitates Orbis Terrarum (Keulen 1585). De detailopname laat van links naar rechts de Mallegatsluis, de Veerstal, de ingang tot de Ha- ven, de Nieuwe Veerstal en het bolwerk De Punt zien.

Historische Vereniging Die Goude

(4)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

vergelijking met de westzijde ervan. Alle wegen liepen dood op het kasteelterrein: de Groeneweg, de Spieringstraat en de Oosthaven. Tot de Opstand stonden hier vooral de kloosters, die van deze situatie weinig hinder ondervonden. Maar ook nadien bleef dit deel van de stad afgegrendeld, nu met een bolwerk en een extra muur in het tegenwoordige Houtmansplantsoen, om te voorkomen dat men al te ‘bequaemlick van buijten in der stad moch coemen’.7Tot op de dag van vandaag wordt dit gebied gekenmerkt door rust, groen, kleine woonhuizen en weinig bedrijvigheid.

Hoewel dus lang niet alle kloostergebouwen en kapellen meteen werden afgebroken, kwam er toch veel bouwmateriaal beschikbaar. Het was in die tijd namelijk de gewoonte om sloopma- teriaal opnieuw te gebruiken. De stenen van de Noodgodskapel bijvoorbeeld zijn in 1577 ver- werkt in de Mallegatsluis, die dat jaar na lang aandringen van Willem van Oranje werd ge-

Gezicht op Gouda vanaf de overzijde van de Hollandsche IJssel. Tekening uit 1644 van de Goudse tekenaar en etser Aert van Waes. Het is onbekend waar het origineel zich bevindt. Links is de Kleine Volmolen te zien.

De dichtstbijzijnde stadspoort is de in 1624 verfraaide Veerstalpoort, met een omlijste doorgang en een beeld van Hercules in een nis. Dan volgt de Tol- of Hoofdpoort, gelegen bij het Tolhuis aan de ingang van de Ha- ven. Rechts ligt de in 1582 aangelegde Nieuwe Veerstal, met het toen nog krappe Nieuwe Veerstalpoortje. De aanlegsteiger was voor het veer over de IJssel. Dit poortje zou in 1645 op aandringen van de niet-Goudse

schippers worden verbreed. Achter de stadsmuur liggen de Chartertoren en het bolwerk De Punt.

Historische Vereniging Die Goude

(5)

B E G R E N S D D O O R M U R E N E N WA L L E N

bouwd, en het sloopmateriaal van het Regulierenklooster vond een herbestemming bij de ver- bouwing van het Mariaklooster tot Leproos- of Lazarushuis. De nog bruikbare stenen van het kasteel vonden deels hun weg naar de bouw van de stadsmuur ter plaatse. Kloosterterreinen moesten opnieuw worden ingevuld, maar het tempo waarin dat geschiedde, lag niet hoog.

De conclusie kan geen andere zijn dan dat met beleid is gesloopt. Tot sloop werd pas beslo- ten als verbouwing geen optie was, het terrein waarop het gebouw stond een andere bestemming had en het bouwmateriaal gebruikt kon worden. In alle andere gevallen liet het stadsbestuur een gebouw liever leeg staan tot zich een nieuwe gebruiker aandiende of een geschikte bestemming voor het bouwmateriaal was gevonden. Sommige gebouwen hebben daardoor nog eeuwen dienst gedaan en een aantal ervan wordt nog steeds gebruikt, zoals de Agnietenkapel, de Sint-Joostka- pel, de Gasthuiskapel en de Jeruzalemkapel.

Al direct na de omwenteling in 1572 zijn enkele kloostercomplexen gebruikt om krap be- huisde instellingen een nieuw onderkomen te bezorgen. De Latijnse School en het Heilige Geest huis verhuisden van de Regenboog, de boogvormige straat aan de noord- en noordooste- lijke zijde van de Markt, naar respectievelijk het voormalige Cellebroedersklooster aan de Groe- neweg en het kloostercomplex van de Collatiebroeders aan de Jeruzalemstraat. Het leprooshuis vond onderdak in delen van het voormalige Mariaklooster aan de Gouwe. Verder werden in nog- al wat kloostergebouwen bedrijven gehuisvest. Zo vestigden de scheepsbouwers van de voorstad buiten de Rotterdamse Poort zich op het terrein van het Regulierenklooster aan de Raam en

Historische Vereniging Die Goude

(6)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

vonden veel Vlaamse wevers onderdak voor hun grote weefgetouwen in de gebouwen van het Agnietenconvent en het Maria Magdalenaklooster, de huidige Nieuwe Marktpassage.8

Pas na enkele jaren vond herbestemming van leegstaande gebouwen op grote schaal plaats.

De restanten van enkele door brand verwoeste gebouwen van het Margarethaklooster werden in 1584 verkocht en vervolgens afgebroken. Een gespaard gebleven gebouw van dat klooster, gele- gen aan de Patersteeg, werd in 1599 door de aalmoezeniers in gebruik genomen als weeshuis. In 1643 werd het gebouw uitgebreid in de richting van de Spieringstraat. In deze vorm bestaat het nog altijd. De Barbarakapel werd in 1581 geschikt gemaakt voor bewoning. Bij wijze van uit- zondering bleef de toren behouden. Het schip van de Onze-Lieve-Vrouwekapel werd wegens bouwvalligheid gesloopt, maar ook hier bleef de toren intact.9Dat deze beide torens bewaard zijn gebleven, had waarschijnlijk te maken met hun functie voor de tijdsaanduiding en moge- lijk ook met de rol die zij speelden bij de brandbestrijding. In deze torens bevonden zich name- lijk opslagruimtes voor brandemmers. De Vrouwentoren heeft waarschijnlijk zelfs dienst ge- daan als slangentoren na de aanschaf van twee brandspuiten in 1687. Delen van het Catharinaklooster zijn eeuwenlang in gebruik geweest als tuchthuis, terwijl het terrein en de ge- bouwen van het Clarissenklooster als stadstimmerwerf en brandweerkazerne dienst hebben ge- daan.10De Pauluskapel van het Collatiehuis werd van 1601 tot 1603 verbouwd tot Lakenhal.

Een belangrijke ingreep vormde de aanleg van het deel van de Hoge Gouwe tussen de Pe- perstraat en de Westhaven in 1581. Tot die tijd liep de Hoge Gouwe dood op de Peperstraat en de Vismarkt, toen nog een brede overkluizing over de Gouwe, te vergelijken met de Zoutmarkt in de binnenstad van Utrecht. Doorgaand verkeer vanaf de Hoge Gouwe kon dus alleen via de Vismarkt en de Lage Gouwe en dan over de Hoornbrug de Westhaven bereiken. Een alternatie- ve route was via de Peperstraat en de Veerstal. Deze onpraktische situatie hadden de Gouwenaars eeuwenlang voor lief genomen, maar nu trad het stadsbestuur voortvarend op. Het nieuwe stuk weg, herkenbaar door een knik, heette een tijdlang de ‘Nieuwe straat’.11De knik doet vermoe- den dat de Hoge Gouwe langs de bestaande bebouwing aan de Westhaven is doorgetrokken. Pas in de loop van de zeventiende eeuw werd het erf achter het pand Westhaven 1 bebouwd met hui- zen die op de Gouwe waren georiënteerd. Naar de motieven van het stadsbestuur voor deze kost- bare ingreep is nog geen onderzoek gedaan. Mogelijk is er een verband met de bouw van de Vis- banken enkele jaren later, in 1588. De overkluizing maakte toen plaats voor twee aparte vismarkten op beide oevers van de Gouwe.12

Het lijkt erop dat het stadsbestuur ook ter plaatse van het kasteel en Minderbroederklooster heeft willen ingrijpen, maar zo hier al sprake was van serieuze plannen, dan zijn ze in elk geval nooit uitgevoerd. Van deze plannen resteert nog een tekening waarop te zien valt dat het stads- bestuur het terrein van het Minderbroederklooster en het aanpalende kasteelterrein heeft willen inrichten als waterpartij. Welk doel het stadsbestuur daarbij voor ogen stond, is niet duidelijk.

Hoewel het terrein nog als ‘Casteel’ staat aangeduid, kan ervan worden uitgegaan dat het de res- ten betreft. De niet afgebroken Chartertoren en Kleine IJsseltoren zijn immers nadrukkelijk aangegeven. Omdat op het nauwkeurig weergegeven ‘Bolwerck’ molen ’t Slot ontbreekt, dateert het plan derhalve van vóór 1579, het jaar waarin deze molen gebouwd werd. Een veilige termi- nus post quem is het jaar van de Opstand, 1572, maar 1577, het jaar waarin het lot van het kloos- ter en het kasteel bezegeld werd, ligt meer voor de hand. Mogelijk betreft het een plan van de

‘zeer ijverigen burgerhopman Cornelis Vlack’, zoals De Lange van Wijngaerden deze door de stad aangestelde opziener van de sloopwerkzaamheden bestempelde.13

Historische Vereniging Die Goude

(7)

B E G R E N S D D O O R M U R E N E N WA L L E N

Ook op waterstaatkundig gebied vonden ontwikkelingen plaats. Bij het ontzet van Leiden in 1574 had de doorvaart van de oorlogsschepen te Gouda voor veel problemen gezorgd. Vandaar dat Willem van Oranje bij het Goudse stadsbestuur had aangedrongen op de bouw van een gro- tere sluis en wel op de plaats waar de Turfsingel in de IJssel uitmondde. In 1577 werd de nieu- we sluis in gebruik genomen. Om te voorkomen dat ook koopvaarders deze route zouden volgen en daarmee afbreuk zouden doen aan de Goudse middenstand, zag het stadsbestuur er scherp op toe dat uitsluitend oorlogsschepen de Mallegatsluis passeerden. Alle andere schepen dienden – hoe omslachtig en tijdrovend ook – de route via de binnenstad te volgen. Onder zware druk van Amsterdam en Rotterdam moest het stadsbestuur in 1598 concessies doen. Vanaf die tijd moch- ten ook koopvaarders de Mallegatsluis passeren, zij het op voorwaarde dat het schip minimaal 36 uur in Gouda verbleef en de schipper ‘armengeld’ betaalde.14

Hoe ingrijpend de gebeurtenissen in de eerste decennia na de Opstand ook waren, zij lieten het uiterlijk van de stad vrijwel ongemoeid. De belangrijkste verandering was nog dat de ker- ken, kloosters en kapellen het stadsbeeld niet langer domineerden. Het duidelijkst kwam dat tot Plattegrond van Gouda uit 1649. Handgekleurde kopergravure van Johannes Blaeu (1596-1673). De

kaart is afkomstig uit zijn in Amsterdam uitgegeven Toonneel der steden van de Vereenighde Ne- derlanden met hare beschrijvingen. De kaart geeft een gedetailleerd en tamelijk nauwkeurig beeld van

het stratenpatroon en de stedelijke bebouwing. Te zien is dat ook halverwege de zeventiende eeuw binnen de stadsmuren nog aanzienlijke percelen onbebouwd waren en dat er van acute ruimtenood geen sprake was.

Opvallend zijn verder de vele tuinen en bleekvelden buiten de stad.

Historische Vereniging Die Goude

(8)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

uitdrukking in het silhouet van de stad, dat veel van zijn torentjes verloor, al bleven er nog ge- noeg over op gebouwen als de stadspoorten en het stadhuis. Verder verdwenen de heiligen- beeldjes uit het straatbeeld. Ook in stedenbouwkundig opzicht waren de effecten gering. De be- tekenis van de in 1582 aangelegde Nieuwe Veerstal was minimaal, omdat deze kade lange tijd niet of nauwelijks in verbinding stond met de binnenstad. Elders in de stad werden enkele voor- malige kloosterterreinen ontsloten door het aanleggen van straten en stegen. Voorbeelden zijn de Vijverstraat, de Nieuwe Zak (het verlengde van de huidige Groeneweg), de Hoefsteeg ter plaatse van het Minderbroederklooster en de Geuzenstraat op het terrein van het Catharina- klooster. Ook de andere kloosterterreinen raakten van lieverlee bebouwd, maar dat leidde hoog- uit tot het ontstaan van doodlopende sloppen met toepasselijke namen als het Klooster op het terrein van het Clarissenklooster en het Verbrande Erf op de plaats van het in 1572 deels afge- brande Margarethaklooster. De inrichting van het Mariaklooster op de Gouwe tot leprooshuis en later tot proveniershuis was eveneens weinig ingrijpend: het was en bleef een besloten terrein.15

Een nieuw gezicht (1585-1700)

Na 1585 herstelde Gouda zich snel. De stad investeerde weer in haar publieke gebouwen, die niet alleen aan een grondige onderhoudsbeurt, maar door de veranderde smaak ook aan een nieuw uiterlijk toe waren. Liefdadigheidsinstellingen en particulieren deden hetzelfde. Daar- naast investeerde het stadsbestuur, nu Gouda in de internationale handel niet meer de toonaan-

Gezicht over de Haven. Gravure door G.B. Probst uit de achttiende eeuw.

Historische Vereniging Die Goude

(9)

B E G R E N S D D O O R M U R E N E N WA L L E N

Gezicht op de Gouwe. Gravure door C. Bouttats uit 1674.

De Veerstalpoort in de winter. Aquarel van Cornelis Borsteegh (1773-1834). De kunstenaar ‘keerde de stadspoort om’ naar de Hollandsche IJssel.

Historische Vereniging Die Goude

(10)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

gevende rol van voorheen speelde, in toenemende mate in verbindingen met de andere Hol- landse steden en met het omringende platteland. Dat weer bebouwing buiten de singels werd toegestaan, getuigt van een sfeer van optimisme die in de stad rondwaarde. Toch werd daar, ze- ker in het begin, weinig gebruik van gemaakt. Echte groei zat er voor de stad niet in.

Na de blikseminslag in de toren van de Sint-Janskerk in 1552 was de kerk provisorisch her- steld. Gehinderd door geldgebrek stelde het stadsbestuur het herstel van de toren telkens uit, maar in 1582 werden toch enkele reparaties verricht. Met het aanbrengen van de lichtbeuk op het mid- denschip tussen 1590 en 1593, waarbij sloopmateriaal van het Maria Magdalenaklooster werd ge- bruikt, kreeg de kerk haar huidige basilicale vorm. Tussen 1599 en 1604 liet het stadsbestuur op de romp van de toren de huidige bovenste geleding in de renaissance-stijl aanbrengen.16

Veel aandacht besteedde het stadsbestuur aan de verfraaiing van de stadspoorten. Menige Hol- landse stad vernieuwde en verfraaide deze middeleeuwse kolossen tot juweeltjes van renaissance bouwkunst. In 1586 werden de Rotterdamse Poort en de Tiendewegspoort van een uurwerk voor- zien. De Kleiwegspoort werd, volledig vernieuwd, in 1601 opgeleverd. In 1618 volgde de mo- dernisering van de Potterspoort. De Veerstalpoort, oorspronkelijk een eenvoudige waterpoort met plat dak, werd in 1624 voorzien van een nieuwe buitengevel met omlijste poortdoorgang met daar- boven het stadswapen en een beeld van de Griekse halfgod Hercules. Op de schouders van de ge- vel en op de top zaten schilddragende leeuwen. Aan de stadskant bevonden zich twee achtkanti- ge torentjes. Ook de Tolhuispoort, de Tiendewegspoort en de Rotterdamse poort werden vernieuwd.

Gezicht op de Kleiweg. Gravure door G.B. Probst uit de achttiende eeuw.

Historische Vereniging Die Goude

(11)

B E G R E N S D D O O R M U R E N E N WA L L E N

Van deze laatste – dubbele – poort werden de twee torens van de buitenpoort afgebroken, waar- na de gevel van de hoofdpoort werd versierd met monumentale zandstenen reliëfs. Als hekken- sluiter kwam de in de ogen van het stadsbestuur onbelangrijke Nieuwe Veerstalpoort aan de beurt.

Zoals wij zagen, werd deze opening in de stadsmuur – want meer was het niet – in 1645 enigs- zins vergroot. Hiermee was het voor het stadsbestuur een echte stadspoort geworden.17

Voor de verkoop van vis liet de stad in 1588 langs de oevers van de Gouwe de al genoemde banken bouwen, die later, rond 1600, werden overdekt. Daarentegen vond een gedurfd plan om het stadhuis aan de achterzijde uit te breiden met een aanbouw in renaissancestijl geen doorgang.

Wel werd in 1603 aan de voorzijde van het stadhuis de dubbele trap vervangen door het huidige bordes. Dit was het werk van Gregorius Cool. Deze uit de omgeving van Freiburg afkomstige ge- loofsvluchteling was in 1595 te Gouda aangekomen en had zich spoedig op weten te werken tot stadsbeeldhouwer. Al eerder, in 1601, had hij een reliëf gemaakt voor de Looihal die van de Markt was verplaatst naar de Pauluskapel. In 1609 voorzag hij het leprooshuis van een toegangspoort met een reliëf, voorstellende de rijke man en de arme Lazarus. Nadat in 1625 de pest in alle he- vigheid had toegeslagen, kwam een abrupt eind aan dit soort prestigeprojecten.18

In de tweede helft van de zeventiende eeuw begon het stadsbestuur weer bouwactiviteiten te ontplooien. De eerste was er een van ongekend formaat, in grootsheid vergelijkbaar met de bouw van het stadhuis. Nadat de stad het waagrecht van Holland had gekocht, werden plannen ge- maakt voor de bouw van een waag, een echt prestige-object. Niemand minder dan de oude, maar nog altijd vermaarde architect Pieter Post werd daarvoor aangetrokken. De stedenbouwkundige ingreep die toen plaatsvond, is een unicum in de geschiedenis van Gouda. Behalve de oude waag werden enkele belendende en achterliggende percelen gesloopt. Een groot terrein tot aan het wa- ter van de Zeugstraat kwam daarmee vrij. Deze ingreep zorgde meteen voor een kleine, maar be- langrijke doorbraak naar het achterliggende stadsdeel dat nu via een bruggetje over de gracht langs de Zeugstraat kon worden bereikt. Dit bruggetje heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de geleidelijke ontsluiting van een tot dan toe volstrekt afgesloten stadsdeel: het uitge- strekte terrein tussen de Kleiweg, Nieuwstraat, Vogelenzang, Lem Dulsteeg en de singel, waar eens het uitgestrekte Maria Magdalenaklooster had gelegen.

In april 1668 werd de fundering voor het nieuwe waaggebouw gelegd, in juni stonden de steigers en in januari 1669 werd het dak met leien gedekt. Er verrees een gebouw, even breed als het stadhuis en exact in de as daarvan, gebouwd volgens de principes van het Hollands classicis- me met gebruikmaking van veel natuursteen. De voor- en achtergevel werden aan de bovenzij- de afgesloten door een fronton, terwijl aan de zijgevels gebogen houten luifels werden bevestigd.

Post schakelde twee Amsterdammers in: Pieter Pietersz van Leyck, die de natuurstenen plinten, lijsten, het fronton en de reliëfs in de zijgevels leverde en Bartholomeus Eggers die het reliëf en de wapens in de voorgevel vervaardigde.19

In vergelijking met de in de stijl van het Hollands classicisme opgetrokken nieuwe waag moet het gotische stadhuis een gedateerde indruk hebben gemaakt. Vandaar dat het stadhuis tussen 1692 en 1697 ingrijpend werd verbouwd. Om te beginnen werden alle gotische trace- ringen boven de vensters verwijderd en opgevuld met baksteen. Tegelijkertijd werden de kruis- kozijnen vervangen door schuiframen. Een natuurstenen tuitgevel met naar beneden uitlopende voluten verving de gotische trapgevel aan de achterzijde van het gebouw die bij deze ingreep werd voorzien van een schavot op Toscaanse zuilen.20

Ook de liefdadigheidsinstellingen lieten zich niet onbetuigd. Na een lange periode van voor-

Historische Vereniging Die Goude

(12)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

bereiding werd in 1613 en 1614 een deel van het voormalige Maria Magdalenaklooster tot pes- thuis verbouwd. Het was een ‘lang en luchtig gebouw’ met een mannen- en een vrouwenzaal.

Aan de oostzijde van het gebouw werd een terrein ingericht als kerkhof, bestemd voor de ge- storven pestlijders. In 1642 lieten de Aalmoezeniers een nieuw weeshuiscomplex op het terrein van het voormalige Margarethaklooster bouwen. De voorzijde van het gebouw kreeg een sierlij- ke topgevel met natuurstenen banden, korfboogvormige ontlastingsbogen en sierankers. Een poortje voorzien van pilasters gaf toegang tot de binnenplaats. Het voorste gedeelte van het Cat- harina Gasthuis aan de Oosthaven werd in 1665 geheel vernieuwd en van een gevel voorzien in de stijl van het Hollands classicisme. De kapel van het gasthuis kreeg eveneens een nieuwe ge- vel met rondboogvensters en een versierde natuurstenen ingangspartij.

In de loop van de zeventiende eeuw werden veel hofjes gesticht, bestemd voor de huisvesting van arme bejaarden en alleenstaande vrouwen. Het waren overwegend kleine, sober uitgevoerde woningen. Het hofje van Buytenwech, beter bekend als het Roomse hofje of Klopjeserf, verrees in 1612 op de plaats van het Regulierenklooster tussen de Raam en de Vest, nabij de molen de Roode Leeuw. Met twintig woningen mag dit gerust een groot hofje worden genoemd. De huis- jes haalden, nog geheel in de zeventiende-eeuwse staat, het jaar 1961. Toen werden ze gesloopt.

In 1616 werden de eerst huisjes van het hofje van Letmaet op een achtererf aan de Nieuwehaven gebouwd, negen jaar later gevolgd door de drie nog bestaande huisjes aan de Nieuwehaven zelf.

Dan vangt een reeks van merkwaardige stichtingen aan, te beginnen in 1637 met het hofje van Cool aan de Turfsingel, dat met vier huisjes niet alleen uiterst klein was, maar ook slechts kort bestond. Het werd reeds in 1653 afgebroken. Iets langer handhaafden zich het hofje van De Jon- ge aan de Nobelstraat en het hofje van Gijsbert en Cornelis de Lange aan de Nieuwehaven, res - pectievelijk van 1643 tot 1756 en van 1648 tot 1758. Ook deze hofjes waren met zes en vijf huisjes bijzonder klein.

Bij het hofje van Arent Bosch, in 1649 gebouwd op het terrein van het voormalige Claris- senklooster aan de zuidzijde van de Nieuwehaven, lag dat aanmerkelijk anders. Het telde na eni- ge uitbreidingen al snel meer dan twintig huisjes mét verdiepingen en handhaafde zich tot 1913. Maar dan volgt er weer een reeks kleine hofjes van vijf à zes huisjes. De hofjes van Gijs- bert de Lange, Heiltge ’t Hart en Maria Tams, met de respectievelijke bouwdata 1651, 1657 en nogmaals 1657, stonden alle drie aan de noordzijde van de Nieuwehaven. De grond aan deze kant van de straat was goedkoop vanwege de nabijheid van de stadsmuur en de zeer slappe bo- dem. Het hofje van De Lange bestond tot 1783, de andere twee tot het midden van de twintig-

Hofje van Arent Bosch, vlak voor de afbraak in 1913.

Historische Vereniging Die Goude

(13)

B E G R E N S D D O O R M U R E N E N WA L L E N

ste eeuw. Zelfs buiten de stad, aan de Bloemendaalseweg, lag een hofje: het hofje van Cour. Daar- van weten we slechts dat het rond 1650 is gesticht en in de loop van de negentiende eeuw ge - sloopt. Vrijwel identiek is de geschiedenis van het hofje van Feel aan de Messenmakerssteeg ter plaatse van de latere plateelfabriek De Zuid-Holland.

In 1679 werden op een achtererf aan de Turfmarkt het hofje van Geertje Verhilt en in 1687 op een achtererf aan de Lange Groenendaal het hofje van Baartje Sanders gebouwd. Van het laatstgenoemde hofje bestaan nog het poortje aan de straat en enkele huisjes die in gebruik zijn als pakhuis. Met de bouw van het Swanenburghshofje op een achtererf aan de Spieringstraat ver- rees in 1692 eindelijk weer een wat groter hofje van twaalf woningen. In 1892 werd het geheel vervangen door nieuwbouw. De ingang werd in 1931 verplaatst naar de Groeneweg. Het hofje bestaat in die vorm nog altijd. In 1697 bouwden de executeurs-testamentair een hofje van vijf huizen op naam van Hillegond van Rijn aan de Turfmarkt. Het bestond slechts tot 1756.

In vergelijking met alle voorgaande kleine hofjes was de stichting van het hofje van Cincq voor Gouda iets geheel nieuws. Twaalf huisjes, riant van afmeting en ook nog eens voorzien van een verdieping, geschaard rond een ruime binnenplaats, dat was nog niet eerder vertoond. Dit hofje, waarvan de bouw in 1700 werd voltooid, bestaat als enige nog geheel in oude staat. Hier- mee vergelijkbaar is het hofje van Jongkind, in 1702 gebouwd aan de Zeugstraat, dat negen huisjes telde. Het laatste hofje dat dient te worden genoemd, is het in 1702 aan de Oosthaven gestichte, waarschijnlijk drie huisjes tellende, Vrijthofje.

De vele hofjes illustreren duidelijk de behoefte aan kleine, goedkope woningen voor het arme deel van de bevolking. Dat het in veel gevallen met de nobele bedoelingen van de stichters wel meeviel, blijkt uit een antwoord van koning Lodewijk Napoleon op een bedelbrief van het hof- je van Cincq, waarin gevraagd werd om vrijstelling van een belasting. De koning stelde dat hof- jes doorgaans gesticht waren om familieleden, vrienden en oud-personeel te bevoordelen en dat hij het daarom niet opportuun achtte hen vrij te stellen van een algemene heffing. Inderdaad worden in legaten en stichtingsoorkonden sporen van dit soort vriendjespolitiek aangetroffen.

Veel van de genoemde stichtingen zijn daarom nauwelijks serieus te nemen, al voorzagen ze wel in de behoefte aan goedkope woonruimte. Illustratief in dit verband is de korte geschiedenis van het hofje van Cool. Bij de stichting van de vier huisjes in 1637, bestemd om te worden bewoond door arme katholieke mensen, werd nadrukkelijk vastgelegd dat arme familieleden van de stich- ter voorrang zouden genieten. Aangezien de bewoners turf stalen en achteloos met vuur omgin- gen, liet het stadsbestuur de huisjes in 1653 slopen.21

Over de bouwactiviteiten van particuliere inwoners van Gouda is weinig bekend. Vastgesteld kan worden dat het aantal huizen in de zeventiende eeuw onder druk van de groeiende bevolking toenam. De bevolkingstoename werd hoofdzakelijk opgevangen door de achtererven van de wo- ningen aan de hoofdstraten vol te bouwen. Een netwerk van stegen, sloppen en achterstraatjes was het gevolg. Daarnaast werd de grond achter de vesten, toen deze hun militaire waarde had- den verloren, bebouwd.

De gevel van het pand De Moriaan aan de Westhaven is een fraai voorbeeld van de Holland- se renaissancestijl. Ook het pand Zeugstraat 64 is voorzien van een, zij het veel eenvoudiger, re- naissancegevel.22Evenals elders in Holland ontstond te Gouda in de eerste helft van de zeven- tiende eeuw een eigen stadsstijl, die zich kenmerkte door krulgevels, gevelstenen en poortjes.23 Ook het Hollands classicisme met elementen als zuilen, pilasters en frontons ging niet onge- merkt aan Gouda voorbij. Vooral tussen 1630 en 1680 waren woonhuizen in deze stijl populair.

Historische Vereniging Die Goude

(14)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

Omdat Gouda slechts weinig zeer rijke inwoners telde, kenden de huizen een eenvoudige opzet.

Aan de ene kant bevond zich een kleine voorkamer, een trappenhuis en een keuken en aan de an- dere kant twee kamers met elkaar verbonden door een dubbele deur. De stookplaatsen en rook- kanalen bevonden zich tegen de zijmuren en werden op zolder naar de hoekpunten van het dak geleid.24

De bekende cartograaf Joan Blaeu noemde Gouda in 1652 een ‘volckrijcke en vermakelijke stadt’, omgeven door diepe grachten met fraaie straten en ‘heerlijcke’ huizen, in het bijzonder aan de beide zijden van de Haven, langs de Gouwe en aan de Markt. De stad kenmerkte zich door ‘een seer soete en gesonde lucht’, veroorzaakt door de getijdewerking van de IJssel die da- gelijks voor vers water zorgde. Volgens Blaeu was er in Holland geen plaats te vinden waar jon- ge bomen beter groeiden dan langs de buitensingels van de stad, waar zich tuinen en kwekerij- en bevonden.25 Op de Pool A.S. Hartmann, die Gouda in 1657 bezocht, maakte de stad geen indruk. Er viel door het ontbreken van fraaie gebouwen volgens hem niets te zien. Positiever was de Brit Th. Bowrey, die Gouda in 1698 met een bezoek vereerde. Hij maakte melding van een tamelijk wel bebouwde stad met een mooi, aan een open plein gelegen stadhuis en een zeer gro- te kerk voorzien van fraaie gebrandschilderde ramen.26

Over de inrichting van de openbare ruimte is niet veel bekend. Niet zozeer omdat er op dit punt nog maar weinig gebeurde, maar omdat er nauwelijks onderzoek naar gedaan is. Uit de stadsrekeningen weten we dat al in de vijftiende eeuw bestratingswerk werd uitgevoerd, maar De Moriaan met een gevel in de Hollandse renais- sancestijl.

Historische Vereniging Die Goude

(15)

B E G R E N S D D O O R M U R E N E N WA L L E N

in de meeste gevallen blijkt het om het wegdek van de vaste bruggen te gaan. Voor het overige beschouwde het stadsbestuur het onderhoud van de openbare ruimte nog niet als zijn taak. Ook de aanplant en verzorging van bomen langs de wegen kwam in de middeleeuwen slechts spora- disch voor. Zo het al gebeurde, betrof het vruchtbomen, hakhout of bomen voor de windvang buiten de stad. In enkele Hollandse steden werden in de zestiende eeuw de eerste bomen aange- plant.27

In de zeventiende eeuw kregen de bewoners meer oog voor de openbare ruimte. Reden daar- voor was de groeiende voorliefde van de gegoede burgerij voor flaneren. Welgestelde burgers wandelden als het even kon op straat om stadgenoten te bekijken en door hen bekeken te wor- den. De aanzienlijksten onder hen reden rond in koetsjes. Buitensporten mochten zich in een toenemende populariteit verheugen. Op straat werd met de kolf gespeeld, gemalied28 en ge- kaatst. Soms moest de overheid er paal en perk aan stellen om het openbare leven niet teveel te laten ontwrichten.

Het is niet bekend in welke mate ook in Gouda werd geflaneerd, maar dat het gebeurde, is wel zeker. Veel stoepen kregen in deze tijd hun monumentale uiterlijk en verschaften de bewo- ners een zitplaats vanwaar zij de flaneurs konden observeren. De toenemende beplanting van de walkanten met schaduwrijke bomen veraangenaamde het flaneren. Op oude stadsplattegronden zien we de eerste bomen langs de Haven en op een deel van de IJsseldijk verschijnen. Ook wer- den steeds meer wegen bestraat, in eerste instantie in de omgeving van de Markt en de Haven.

De meeste straten hadden echter nog een wegdek van klei of zand, vermengd met puin. Soms was in het midden een klinkerpad aangelegd om het kwetsbare wegdek tegen de paardenhoeven te beschermen. De wegen hadden veel te lijden van de wagenwielen, die vaak diepe sporen trok- ken. Minstens even slecht was het gesteld met veel walkanten en kades, waarvan het onderhoud nog steeds voor rekening van de huiseigenaren kwam. Jaarlijks maakte de magistraat een ronde door de stad om de situatie op te nemen en in gevallen van verwaarlozing de eigenaren van de aanliggende huizen aan te manen de nodige voorzieningen te treffen.29

Langs de voornaamste straten en op de belangrijkste bruggen waren kaarslantaarns aange- bracht. Zij gaven echter weinig licht en waren bijzonder windgevoelig. Deze karige verlichting was er de oorzaak van dat in de nachtelijke uren nogal eens mensen te water raakten en verdron- ken. Een belangrijke stap voorwaarts was de verbetering van de straatlantaarn door Jan van der Heyden in 1668. De lantaarns, gevoed door raapolie, en zo geconstrueerd dat ze niet uit konden waaien, werden op palen geplaatst of op de hoeken van huizen bevestigd. In 1674 schafte het Goudse stadsbestuur 270 van deze straatlantaarns aan, vol-

doende om er de belangrijkste straten mee te kunnen verlich- ten. De uitgaven aan lonen van de lantaarnopstekers en de oliemannen of vullers, olie en pitten voor de lampen en het onderhoud van de lantaarns werden gedekt door een jaarlijks heffing van de bewoners. In 1778 telde Gouda 392 lantaarns, terwijl er in de buitenwijken nog eens 56 lantaarns voor de nodige verlichting zorgden. Het personeel bestond dat jaar uit elf aanstekers en twee vullers.30

Ook in de verbinding met de omgeving investeerde de stad. Reeds in 1579 was de Haastrechtse brug hersteld en in datzelfde jaar had het stadsbestuur een vaarverbinding met

Lantaarnopstekers aan het werk.

Prent uit de achttiende eeuw.

Historische Vereniging Die Goude

(16)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

Bodegraven tot stand gebracht door de aanleg van de Karnemelksloot. Dat Gouda, groot ge- worden door de internationale binnenvaart, plotseling zoveel belang stelde in het nabijgelegen Bodegraven en investeerde in een vaarweg naar die plaats, was tekenend voor de positie van de stad. Zij streefde ernaar zich geleidelijk tot regionaal centrum te ontwikkelen.

Evenzeer had het stadsbestuur een open oog voor de verbindingen met de Hollandse steden.

Er waren geregelde wagendiensten op steden als Amsterdam, Rotterdam, Dordrecht, Antwerpen en Utrecht. In 1594 investeerde Gouda fors in de aankoop van grond in Boskoop en Alphen aan den Rijn. De daarop aangelegde Middelburgseweg en het Goudse Rijpad betekenden een belangrijke verbetering en verkorting van de slecht begaanbare weg naar Amsterdam via Bodegraven en Woer- den. De door Gouda aangelegde verbinding van Reeuwijk-Dorp naar Spoelwijk en van daar naar de Oude Rijn tussen Alphen aan den Rijn en Zwammerdam, bestaat nog altijd.31

Minder voortvarend ging het stadsbestuur te werk bij de verbetering van de doorvaart door de stad. In 1615 werd om dichtslibbing van de Haven tegen te gaan, naast het Tolhuis de Haven- sluis gebouwd. Weliswaar ontstond daardoor in combinatie met de Donkere Sluis een tweede schut- kolk met een lengte van maar liefst 400 meter, maar voor de schippers betekende dit nog meer tijdverlies. Vandaar dat Delft en Rotterdam herhaaldelijk aanstuurden op een doorbraak in de Leids- chendam en de Hildam. Gouda schuwde echter geen middel om deze voor de stedelijke econo- mie ongewenste ontwikkeling tegen te gaan. Talloze en vooral eindeloze processen bezorgden de stadsbestuurders slapeloze nachten en verschaften de juristen een goede bron van inkomsten.32

Rond het midden van de zeventiende eeuw begonnen de stedelijke bestuurders in te zien dat de ingeslagen weg niet het gewenste resultaat opleverde. Zij zochten naar andere middelen, waarbij als uitgangspunt gold dat de goederenstroom via Gouda zou blijven lopen. In 1655 opende het stadsbestuur de onderhandelingen met Amsterdam over de aanleg van een trekvaart met jaagpad tussen beide steden. Drie jaar later was deze verbinding een feit. Beide steden sloe- gen twee vliegen in één klap: een comfortabele veerdienst met de trekschuit en een kortere rou- te over de weg. De veerdienst op Amsterdam was een doorslaand succes en bleef tot in de negentiende eeuw functioneren. Vanwege de lage prijzen, het comfort, de betrouwbare dienst- regeling en de korte reistijd van acht uur was de trekschuit een aantrekkelijk vervoermiddel.

Een ander voordeel was de mogelijkheid tot overstappen op andere trekschuiten en wagenve- ren. De exploitanten garandeerden de aansluiting. Door de participatie in de vaarweg naar Am- sterdam wist Gouda zich in één klap opgenomen in een uitgebreid landelijk netwerk van boot- en wagenveren.33

Ondanks de veranderde opstelling van de stadsbestuurders bleek de aanleg van een trekvaart naar Rotterdam een stap te ver. Wel kwam in 1680 een andere verbinding met de Maasstad tot stand: de Rotterdamse Straatweg. Het verloop van deze tolweg is nog altijd te volgen. Vanaf de Rotterdamse Poort liep de weg over de IJsseldijk naar Kortenoord, en verder langs de ’s-Gra- venweg, door het Honingerbos en tenslotte over de Zeedijk tot de Oostpoort van Rotterdam.

Deze straatweg met zijn 21 kilometer was tot 1741 de langste verharde weg van Nederland.

Vanaf het begin vroeg de weg veel onderhoud. De slappe ondergrond en de veelvuldige bescha- diging van de klinkers door de met ijzeren banden beslagen wielen van de wagens waren daar- van de belangrijkste oorzaken. Om de stenen te beschermen, werden zij regelmatig bedekt met zand en afval van steenbakkerijen. Begaanbaar was de verharde weg dan wel, maar in de lompe, overhuifde boerenwagens zonder vering, in de volksmond ‘bolderwagens’ genoemd, was het rei- zen allerminst comfortabel.34

Historische Vereniging Die Goude

(17)

B E G R E N S D D O O R M U R E N E N WA L L E N

De waterbeheersing was een aanhoudende bron van zorg voor de stadsbestuurders. Om - streeks 1500 had de IJssel vanwege de verlanding zijn betekenis voor de lozing van het overtol- lige Goudse water verloren. Vanaf die tijd werd het water via de Gouwe op Rijnlands boezem geloosd. Dit leidde tot conflicten met de boeren in de polders die hun overtollige water onvol- doende kwijt konden. De problemen verergerden toen Gouda om economische redenen volmo- lens liet bouwen. De eerste in 1620 gebouwde volmolen zagen de boeren uit de omliggende pol- ders wrevelig, maar met een zekere gelatenheid aan, maar toen het stadsbestuur in 1630 een tweede en bovendien veel grotere volmolen in gebruik nam, protesteerden zij heftig.

Een opleving in de lakennijverheid was de directe aanleiding tot de stichting van deze – tweede – volmolen, waarin wollen weefsels een zodanige bewerking ondergingen dat de draad onzichtbaar werd. Het probleem vormde de grote hoeveelheid water, nodig om het scheprad in beweging te houden, die van de IJssel in de Gouwe stroomde. De gemoederen liepen zo hoog op dat Rijnland Gouda in 1630 voor het Hof van Holland daagde. Het Hof liet weten dat de par- tijen tot een akkoord dienden te komen. Nog datzelfde jaar kwamen Rijnland en Gouda over- een de beide volmolens intact te laten, op voorwaarde dat ze tussen half februari en half mei bui- ten bedrijf zouden worden gesteld. Voor de overige maanden werd de afspraak gemaakt dat het vollen zou worden stopgezet zodra de Gouwe het maalpeil had bereikt.35

Huizen en straten (1700-1795)

Aan het einde van de zeventiende eeuw ontstond bij de toonaangevende architecten in Holland een streven naar soberheid. Decoratieve elementen als pilasters en hoge stoepen verdwenen, ter- wijl oudere bouwvormen die het classicisme hadden overleefd (houten puien met luifels, topge- vels, vensterbogen, muurankers en gevelstenen) niet meer werden toegepast. Er ontstond een voorliefde voor monumentale schilddaken. Dakruiters en zware schoorstenen verdrongen de topgevels, terwijl een attiek (opzetstuk) het fronton verving. Decoratie vond nog wel plaats, maar beperkt. De gevel moest vlak zijn met regelmatig geplaatste vensters.

Rond 1670 werden de kruiskozijnen dieper en hoger. Toen korte tijd later vanuit Frankrijk het schuifraam werd geïntroduceerd, ging ook dit element een belangrijke rol spelen in de ar- chitectuur. Bij grotere huizen was omstreeks 1700 het schuifraam volledig geaccepteerd. De vensters werden op alle verdiepingen even breed, maar namen naar boven toe in hoogte af. Aan- vankelijk waren de schuiframen nog gevuld met kleine ruitjes, maar na verloop van tijd werd overgegaan op het brede raam. Daarmee samenhangend, maar niet minder invloedrijk, was de verandering van topgevel naar lijstgevel. Omdat schuifvensters en topgevels niet bij elkaar pas- ten, kwam de met een kroonlijst afgesloten gevel in zwang. Evenals elders werden ook in Gouda bestaande gevels verbouwd om mee te doen aan de nieuwe mode.36

In tegenstelling tot het sobere uiterlijk van de huizen stond de rijkdom van het interieur. Te- gen het einde van de zeventiende eeuw werden het trappenhuis en de lantaarn populair. Rond die tijd kwam ook het rijke stucwerk in de trappenhuizen in zwang. Veelal werd de grote zaal van de verdieping naar het (vernieuwde) achterhuis verplaatst. In dat geval kon de zaal groter en hoger zijn en rijker worden ingericht.37

In Gouda zijn tussen 1720 en 1770 veel twee vensters brede panden samengevoegd tot drie, vier of zelfs vijf vensters brede huizen, waarbij de gevel werd vernieuwd of grootscheeps gere - noveerd. Vaak was er sprake van oude langskappen tegen een nieuwe smalle dwarskap. Langs de

Historische Vereniging Die Goude

(18)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

Haven, voor de elite een geliefde plaats om te wonen, staan enkele treffende voorbeelden. Het meest in het oog springt het pand Westhaven 52. Vermogend regent en burgemeester W. van Strijen kocht in 1718 drie koopmanswoningen, die hij tien jaar later liet verbouwen tot een stadspaleis, waarmee hij zijn welstand duidelijk tot uiting liet komen. De imposante gevel, ge- heel van zandsteen, is klassiek van opbouw met een enkele rococoversiering. Patriot en ge- schiedschrijver C.J. de Lange van Wijngaerden, die in 1787 verantwoordelijk was voor de aan- houding van Wilhelmina van Pruisen, woonde van 1780 tot 1816 in deze woning.38

De pensionaris van Gouda, J. Snels, kocht in 1760 het naast zijn woning gelegen huis, onge- twijfeld met het doel daarvan één monumentaal pand te maken. Hij stierf kort daarop, zodat hij zijn plannen niet tot uitvoer kon brengen. President-schepen W. Dekker kocht de beide woningen in 1763 en voegde ze bij elkaar tot het huidige pand Westhaven 12. Kenmerkend is de in rococo- stijl opgetrokken voorgevel met de monumentale ingang van het huis. In hetzelfde jaar werd de stadsdoelen aan de Lange Tiendeweg vervangen door een nieuwe behuizing met een indrukwek- kende gevel. Inwendig is het gebouw rijk gedecoreerd in de rococostijl. Vooral het stucwerk in de gang, het trappenhuis en de krijgsraadkamer is van hoge kwaliteit. Enkele jaren eerder had vice- admiraal Roemer Vlacq zijn woning aan de Turfmarkt laten voorzien van een fraaie rococogevel.39 Omstreeks die tijd begon de Mallegatsluis ernstige gebreken te vertonen. Onderzoek wees uit dat een grondige reparatie noodzakelijk was. Besloten werd iets verderop een nieuwe sluis aan te leggen Hiermee werd een langdurige stremming van het scheepvaartverkeer voorkomen, aangezien tijdens de bouw van de nieuwe sluis in 1763 en 1764 de oude sluis dienst kon blijven doen. In 1766 werd de oude sluis afgebroken en de schutkolk gedempt. Naast de nieuwe sluis verrees een monumentale sluiswachterswoning.40

Het stadsbestuur liet zich deze eeuw in stedenbouwkundig opzicht nauwelijks gelden. Voor nieuwbouw en ingrijpende verbouwingen ontbraken de middelen. Tekenend was het besluit van de vroedschap uit 1778 om het huis De Witte Leeuw, gelegen aan het einde van de Oosthaven, te kopen voor zowel de portiers van de Nieuwe Veerstalpoort als de zakkendragers. Bij een re- paratie van de muur van de Havensluis was namelijk gebleken dat de huisjes die de portiers en Het pand Westhaven 52 met een klassieke zandstenen gevel. In dit huis woonde de patriot en ge- schiedschrijver C.J. de Lange van Wijngaerden.

Historische Vereniging Die Goude

(19)

B E G R E N S D D O O R M U R E N E N WA L L E N

de zakkendragers tot dan toe onderdak boden, dreigden in te storten. Het stadsbestuur zag geen andere mogelijkheid dan deze huisjes af te breken. Geld voor nieuwbouw was er niet, zodat de lage koopsom voor het huis De Witte Leeuw uitkomst bood.41Dat met de oude bouwsels ook een restant van het kasteel, namelijk de verbouwde Kleine Haventoren, werd gesloopt, reali- seerde men zich naar alle waarschijnlijkheid niet.

De groeiende bevolking van Gouda en het grote aantal bedrijven binnen de stadsmuren had een toenemende vervuiling van het water in de grachten tot gevolg. De oplossing voor dit pro- bleem was het zogenaamde ‘schuren’, het verversen van het water in de stadsgrachten. Op het moment dat het IJsselwater een hoge stand had bereikt, werd de Donkere Sluis gesloten en het water in de Haven gelaten. Vervolgens werd via een vernuftig systeem van schuiven het dubbe- le paar deuren van de Donkere sluis tegen de waterdruk in snel geopend, waarna het water met kracht de Gouwe instroomde, door de Amsterdamsche Sluis werd gestuit en via een stelsel van sluizen en schuiven (rinketten) door de grachten, zijlen, kokers en riolen spoelde om via de Ha- nepraai- en Mallegatsluis terug te vloeien in de IJssel, waar het inmiddels laag water was ge- worden.42

In de loop van de achttiende eeuw veranderde de houding van de stedelijke overheid tegen- over de openbare ruimte drastisch. Omdat de huiseigenaren steeds minder investeerden in het verplichte onderhoud van de straten, nam het stadsbestuur die taak geleidelijk voor zijn reke- ning. Een goed voorbeeld vormt het besluit van de vroedschap uit 1768 om de Kattensingel, de Blekerssingel alsmede de omgeving van de pas vernieuwde Mallegatsluis geheel te bestraten en van bomen te voorzien. Zestien jaar later, in 1784, gingen de stadsbestuurders over tot de heffing van een speciale belasting, bestemd voor het onderhoud van de straten. De bestrating werd vanaf dat moment systematisch aangepakt, te beginnen bij de Hanepraaisluis in 1785.43

De stadsbestuurders kregen ook steeds meer oog voor het uiterlijk van de stad. Zo werd in 1768 het gebruik van uithangborden en luifels aan banden gelegd, omdat ze het verkeer belem- merden en de straten ontsierden. In 1779 wendde Hendrik Bennis, huurder van de grote vol- molen, zich tot de burgemeesters van Gouda met het verzoek op eigen kosten enkele palen op de Punt te laten zetten om daaraan gelooide huiden te drogen. De stadsbestuurders weigerden aan het verzoek gevolg te geven, omdat ‘zulks zoude verstrekken tot ontciering deezer stad, als om andere redenen meer’. Met die andere redenen doelden zij naar alle waarschijnlijkheid op de stank die de huiden zouden verspreiden.44

Ook de groenvoorziening rekende de stedelijke overheid steeds meer tot haar taak. Niet al- leen omdat bomen wandelaars beschutting boden tegen zon, wind en regen, maar ook vanuit de gedachte dat het stadsbeeld erdoor werd verfraaid. Vooral in de betere buurten en langs het wa- ter nam het aantal ‘groene straten’ snel toe. De stadsplattegrond van Jan Caspar Philips, uitge- geven in 1744, laat lange rijen bomen zien langs de Haven, de Gouwe, de dijken, de singels, de Veerstallen, de Turfmarkt en de Nieuwehaven. Philips vervaardigde in 1743 een stadsgezicht vanaf de IJssel, waarop we zien dat in elk geval de eerste bomen langs de Haven vierkant ge- schoren waren. Een enkele reiziger roemde de groene stad die Gouda in deze eeuw was. De En- gelsman R. Poole, die Gouda in 1741 bezocht, vond dat de straten er beter geplaveid waren dan in Amsterdam en Utrecht en dat de bomenrijen er op precies de goede afstand van de gevels stonden, zodat ze zonder overlast te geven, toch voldoende schaduw boden.45

Echte parken kende Gouda in die tijd nog niet. Wel was er wat wij nu de Willem Vroesen- tuin noemen, maar tot 1832 was dit gebied in gebruik als kerkhof van de Sint-Janskerk. Het

Historische Vereniging Die Goude

(20)

N I E U W E T I J D – R U I M T E ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

kerkhof liep toen nog door tot vlak voor de ingang van het Willem Vroesenhuis en werd daar- van alleen gescheiden door de Molenwerf. Net als nu was het oude kerkhof een oase van groen.

Het was beplant met lindebomen, die regelmatig werden verkocht en vervolgens vervangen door nieuwe aanplant.46

In de nabijheid van een stad als Gouda zou men de nodige buitenplaatsen verwachten. Op een enkele uitzondering na ontbreken ze echter. De oorzaak lag waarschijnlijk in de slappe veengrond in de directe nabijheid van de stad, want veel Goudse notabelen hadden wel een landgoed elders in Zuid-Holland, bijvoorbeeld langs de Oude Rijn of in de omgeving van Wassenaar of Rijswijk.

Bovendien hadden de enkele buitenverblijven die in de nabijheid van Gouda lagen, weinig allu- re. Zij zijn inmiddels verdwenen. We noemen de boerenhofstede Burghvliet op de hoek van de Karnemelksloot en de Breevaart, dat de kunstminnende burgemeester Arent van der Burgh in 1710 tot een centrum van Goudse dichters maakte. Iets ouder en voornamer was de buitenplaats Tristenburgh, later Actiehoven geheten, die aan de Schielands Hoge Zeedijk, op de hoek van de Bosweg lag. De bijbehorende gronden strekten zich tot diep in Korte Akkeren uit.47

Het Admiraalshuis met een roco- cogevel, aangebracht in opdracht van vice-admiraal Roemer Vlacq.

Historische Vereniging Die Goude

(21)

B E G R E N S D D O O R M U R E N E N WA L L E N

Tussen 1572 en 1795 was het aanzien van Gouda veranderd. De vele torens en torentjes die de stad in 1572 telde, behoorden in 1795 grotendeels tot het verleden. Verder hadden de re- naissance en later het Hollands classicisme hun invloed doen gelden. In de achttiende eeuw wa- ren vooral langs de Haven huizen samengevoegd en van een rococogevel voorzien. Aandacht was er in deze periode van stadswege gekomen voor het onderhoud en de verlichting van de straten.

Ook het openbare groen had de belangstelling van het stadsbestuur gekregen. Tot slot waren de verbindingen met de omringende dorpen en de Hollandse steden aanzienlijk verbeterd. Ruim- telijk gezien, hadden echter nauwelijks veranderingen plaatsgevonden. De muren en wallen vormden de grenzen die, in tegenstelling tot veel andere Hollandse steden, niet waren over- schreden.

Historische Vereniging Die Goude

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Of het een recent ontsnapt, een wild, dan wel een ‘verwilderd’ exemplaar betreft, zullen we helaas nooit met zekerheid kunnen zeggen, daarvoor hebben we te weinig gegevens van dit

Als men de totale lengte van de 10 cirkelbogen (62,8 cm) vergelijkt met de lengte AK van de oorspronkelijke vlakke plaat, dan kan men uitrekenen hoeveel het materiaal is

Het voorstel van de GOM West-Vlaanderen voor de oprichting van een zogenaamde headquaterzo- ne aan de Chartreuseweg in Brugge van 1992/1996 werd, zoals de toenmalige minister

problem is an extension of the Epstein theory, the generalization being the inclusion of a static magnetic field. Although the plasma is inhomogeneous, two uncoupled

The aim of this research study is to explore existence of relationship between organisational restructuring, work engagement (employee level) and psychological safety. A

Verder in de zeventiende en in de achttiende eeuw zal de belangstelling voor de invloed van licht een cruciaal element zijn in de verdere ontwikkeling van het portret van het gebouw

To price zero rebate knock-out barrier options and the fixed strike lookback options using finite difference numerical methods and the simulation methods.. 1.5 Objectives of

En niet alleen dat, de gemeente heeft er bovendien voor gekozen de bevindingen die het onder- zoek heeft opgeleverd door middel van een forse publi- catie toegankelijk te