• No results found

De bestuurlijke directeur-coördinator (DirCo) en de gerechtelijke directeur (DirJud)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De bestuurlijke directeur-coördinator (DirCo) en de gerechtelijke directeur (DirJud)"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE GEDECONCENTREERDE DIENSTEN VAN DE FEDERALE POLITIE

De bestuurlijke directeur-coördinator (DirCo) en de gerechtelijke directeur (DirJud)

Ben PIETERS1 Parketjurist, College van Procureurs-generaal

INLEIDING

Met de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus2, werd in ijltempo een organisatorische krachtproef ingezet, die reeds overvloedig kritische inkt deed vloeien.

Men kan vaststellen dat reeds vroeg in de parlementaire wording van de wet van 7 december 1998, de bezorgdheid werd geuit om de twee niveaus niet zonder meer op zichzelf te laten bestaan.

Ofschoon autonoom tegenover elkaar en ressorterend onder verschillende hiërarchische overheden, vond men dat er geen “woestijn” mocht bestaan tussen het federale en lokale politieniveau. Een dergelijk onherbergzaam gebied zou immers nieuw conflictmateriaal kunnen opleveren, hetgeen men juist met de nieuwe structuur probeerde te vermijden. Aldus werd onder meer door de zogenaamde Commissie-Huybrechts gereflecteerd over de vorming van een tussenniveau, dat op het

arrondissementele niveau werd gesitueerd. Omdat men ervoor opteerde het bestuurlijke en

gerechtelijke luik organisatorisch-functioneel gescheiden te houden, voorzag men in de oprichting per arrondissement van een coördinatie- en steundienst (CSD) onder leiding van een bestuurlijke

directeur-coördinator (DirCo) enerzijds, en van een gedeconcentreerde gerechtelijke dienst (GDA) onder leiding van een gerechtelijk directeur (DirJud) anderzijds.

De instelling van dit tussenniveau, die laatste hardnekkige knoop om door te hakken, berustte

uiteindelijk op een politiek compromis3. Het feit dat dit – nochtans zo cruciaal – intermediair niveau als laatste hete hangijzer (en ook in snel tempo) werd beslecht, is volgens sommigen de reden waarom het uiteindelijk in de wet zo’n summiere en weinig concrete uitwerking heeft meegekregen.

Bij lezing van de wet valt immers meteen op dat de gedeconcentreerde diensten en de functies van DirCo en DirJud slechts heel summier worden geregeld – een vaststelling die geldt voor de organisatie van de federale politie in zijn geheel. Het is merkwaardig vast te stellen hoe weinig wettelijke

uitwerking het tussenniveau heeft gekregen, gezien zijn cruciale rol in de geïntegreerde

(samen)werking van de lokale en de federale politiediensten. Dit heeft onder meer tot gevolg dat betreffende de invulling van het tussenniveau velerlei interpretaties mogelijk blijven, gaande van een minimalistisch standpunt, dat er op neerkomt de werking ervan tot zijn noodzakelijke proportie te herleiden en te beperken tot uitzonderlijke omstandigheden4, tot een maximalistisch standpunt dat voor de gedeconcentreerde diensten en hun directeurs een meer permanente, structurele rol

weggelegd ziet. Het gebrek aan concretisering en operationalisering leidde er bovendien in de praktijk

1 De auteur wenst de volgende personen te bedanken: F. CARLIER, Korpschef Lokale Politie Gent, P. DE WOLF, DirCo Federale Politie Gent, J. TROTTEYN, DirJud Federale Politie Gent, R. HEMMERYCKX, DirCo Federale Politie Leuven, D. REVIERS, DirJud Federale Politie Leuven, en J.-P. DORAENE, DirJud Federale Politie Charleroi. Moge hun opmerkingen en verzuchtingen in deze bijdrage een klankbord vinden.

2 B.S. 5 januari 1999.

3 P. PONSAERS en S. DE KIMPE, Consensusmania. Over de achtergronden van de politiehervorming, Leuven, Acco, 2001, 262.

4 Bovenlokale of intrazonale samenwerkingsverbanden (associaties) moeten het beroep op steun op de federale politie (via de DirCo) zoveel mogelijk overbodig maken. Grotere en meer autonome politiezones kunnen de inbreng en de werking van de CSD’s beperkter en bijgevolg ook gerichter laten verlopen. Dat dit standpunt in overeenstemming te brengen is met de principes van complementariteit, subsidiariteit en specialiteit, staat buiten kijf. Ook is het begrijpelijk dat de lokale polities graag zelf de hand houden in het bepalen van de gevallen waarin ze beroep doen op steun van de federale politie. Maar het is de vraag of deze lokale reflectie van zelfbehoud het gevolg is van een misbegrip van de werkelijke taak van de DirCo als scharnier tussen de twee niveaus dan wel van een gebrek aan goede wil.

(2)

toe dat de pas benoemde DirCo’s en DirJuds de nodige creativiteit aan de dag dienden te leggen5, niet het minst omdat de federale politie en de lokale korpsen met een jaar verschil geïnstalleerd werden6. Bij de organisatie van hun dienst en de uitoefening van hun taken konden ze zich wel

baseren op de imperatieven van een door de ministers van justitie en binnenlandse zaken gezamenlijk opgestelde (maar niet gepubliceerde) richtlijn7.

In deze bijdrage wensen wij dieper in te gaan op het gedeconcentreerde niveau8 in het algemeen en de functies van DirCo en DirJud in het bijzonder. Uitgaande van het wettelijke kader wordt een beschrijving gegeven van de organisatie en de concrete taakstelling van de coördinatie- en

steundienst en de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst. Daarbij wordt de rol van de DirCo en de DirJud extra in de verf gezet. Ook de verhouding tussen beide directeurs komt aan bod. Bij wijze van besluit formuleren we een aantal reflecties over de werking van de gedeconcentreerde diensten. In een wellicht nog wat voorbarige poging om het tussenniveau te evalueren en de meerwaarde van de DirCo- en DirJud-functies aan te duiden, willen we aan de hand van een aantal kritische vragen een aanzet geven tot een kritisch debat.

DE GEDECONCENTREERDE DIENSTEN VAN DE FEDERALE POLITIE: EEN BESCHRIJVING de coördinatie- en steundienst en de “dirco”

De ijver waarmee tijdens de parlementaire wording van de wet van 7 december 1998 de cruciale integrerende rol van het tussenniveau werd benadrukt, laat zich uiteindelijk niet vertalen in een uitgebreide wettelijke regeling. De organieke wet houdt het erbij het bestaan van gedeconcentreerde diensten bij de federale politie te vermelden 9 en daarna de taken van de bestuurlijke directeur- coördinator en zijn gerechtelijke evenknie op te sommen. 10

Organisatie

Naast centrale diensten, heeft de federale politie ook gedeconcentreerde diensten11. De bestuurlijke vleugel van het tussenniveau situeert zich in een coördinatie- en steundienst (CSD). Zowel het

5 J.P. DORAENE, “Comment éviter les tensions entre les enquêteurs locaux et les enquêteurs fédéraux ?”, Exposé du Directeur judiciaire du SJA de Charleroi, Colloquium “Eén jaar (na de) politiehervorming”, 17 december 2002, Brussel, Congressenpaleis.

6 De federale politie startte op 1 januari 2001, terwijl de lokale politiezones zich vanaf 1 januari 2002 begonnen te implementeren. Het is duidelijk dat in een overgangsperiode, die daarenboven in eerste instantie gekenmerkt wordt door een focus op beheersmateries, onvermijdelijk “aan twee snelheden wordt gereden”, zodat van een geïntegreerde werking nog weinig sprake kon zijn. Zie: F. GOOSSENS en D. VAN DAELE, “De hervorming van de Belgische reguliere politie. Inhoud en evaluatie van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus”, Dossier 1/2001, T. Strafr. 2001, nr. 3, 40.

7 Richtlijn van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van 29 december 2000 met betrekking tot de organisatie en werking van de coördinatie- en steundiensten en van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten van de federale politie, n.g.

8 In de navolgende tekst zullen wij ons vaak bezondigen aan het door elkaar gebruiken van termen als

“gedeconcentreerd niveau”, “intermediair niveau” of “tussenniveau”. Zoals de titel van deze verhandeling al aangeeft, is het echter misschien raadzamer te spreken over de gedeconcentreerde diensten van het federale niveau van de (ene?) geïntegreerde politiedienst. De organieke wet heeft het immers zelf ook slechts over twee niveaus, met name het lokale en het federale (Art. 3 Wet van 7 december 1998, hierna kortweg WGP genoemd).

Het valt op te merken dat spreken over twee “niveaus” verwarrend kan overkomen. Ook al gaan we uit van twee van elkaar te onderscheiden – d.i. niet samenvallende – componenten met betrekkelijk duidelijk afgebakende opdrachten en ressorterend onder verschillende overheden, toch houden we best in het achterhoofd dat we het hebben over nevenschikking en niet over onderschikking. Dat we beter spreken over een “complementaire”

politiezorg, blijkt ook uit: C. FIJNAUT, “De organisatorische metamorfose van het algemene politiewezen: een overzicht met commentaar”, in C. FIJNAUT, B. DE RUYVER, en F. GOOSSENS, De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 72.

9 Art. 93, 4° en 5° WGP.

10 Art. 103-104 en art. 105 WGP.

11 Art. 93, 4° en 5° WGP.

(3)

ambtsgebied als de zetel van de CSD vallen samen met het gerechtelijk arrondissement12, behoudens uitzonderingen wegens bijzondere omstandigheden13. Tot nog toe werd geoordeeld dat die bijzondere omstandigheden niet voor handen zijn, zodat voorlopig de CSD’s ‘naadloos’ aansluiting vinden bij de gerechtelijke diensten van het arrondissement (GDA’s)14.

De optie voor een arrondissementele inbedding van een belangrijk deel van de politieorganisatie is geen recent gegeven. In haar verslag koos de zgn. “Bende-Commissie” reeds uitdrukkelijk voor een

“territoriale organisatie op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen”. Deze vormen, aldus de commissie, het “meest organische niveau voor de politie”15. Dezelfde argumenten treffen we later aan in het rapport van de expertencommissie-Huybrechts16.

Het gerechtelijk arrondissement, naargelang het gevoel nu eens als schild dan weer als keurslijf ervaren, werd als justitieel werkterrein enkele jaren geleden in vraag gesteld. Een ‘lappendeken’ van 27 eilanden kon geen diensten verlenen aan een efficiënte waarheidsvinding. Toch heeft de wetgever – noch in de Wet-Franchimont, noch in de justitiële Octopus-hervormingen – de handen durven vuilmaken aan wat stoutmoedig soms ‘baronieën’ worden genoemd17.

Dat de gerechtelijke zuil op dit niveau aansluiting vindt bij de parketten, lijkt praktische logica. De procureur des Konings heeft er immers het gezag, de leiding en de verantwoordelijkheid over de gerechtelijke opdrachten binnen het opsporingsonderzoek18, en is zo het eerste aanspreekpunt van de directeurs van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten19.

Het is ook verdedigbaar dat men het ambtsgebied van de DirCo heeft laten samenvallen met dat van de DirJud, aangezien één van de vereisten van een geïntegreerde politiewerking is de afstemming van bestuurlijke en gerechtelijke politietaken en informatiestromen. Voor wat de zeggenschap betreft zijn de verhoudingen daarentegen iets minder vanzelfsprekend. Het ambtsgebied van de DirCo is geen bestuurlijk gebied met een bestuurlijke overheid, zodat de bestuurlijke directeur-coördinator ergens “zweeft” tussen de beleidsniveaus van de provinciegouverneur en een handvol zonechefs. Dit brengt een toch wel complexer geheel van geprekspartners met zich mee, zeker als we er mee rekening houden dat de DirCo een informatieverplichting heeft ten aanzien van elk van deze actoren20.

Uiteraard was de hele politiereorganisatie in de eerste plaats bedoeld om af te rekenen met de disfuncties in de gerechtelijke sfeer…

12 Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel, dat twee bestuurlijke arrondissementen (Brussel-Hoofdstad en Halle-Vilvoorde) omvat, is een bijzondere regeling uitgewerkt. Aan de DirCo te Brussel wordt voor het

arrondissement Halle-Vilvoorde een adjunct-bestuurlijke coördinator toegevoegd, die zijn instructies rechtstreeks van de eerste krijgt. Deze adjunct-DirCo heeft zijn zetel te Asse. Voor de gerechtelijke zuil werd een analoge oplossing aangebracht. De adjunct-DirCo en de adjunct-DirJud handelen in samenspraak voor wat de faciliteitengemeenten en de gemengd Nederlandstalige en Franstalige dossiers betreft.

13 Art. 94 WGP. Deze afwijking kan slechts geschieden bij een in ministerraad overlegd koninklijk besluit.

14 Richtlijn van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van 29 december 2000 met betrekking tot de organisatie en werking van de coördinatie- en steundiensten en van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten van de federale politie, n.g.

15 Verslag van de parlementaire onderzoekscommissie naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt, nrs. 59/8 tot 10, 30 april 1990, 364-367; ENHUS, E., Tussen hamer en aambeeld. Het Belgisch centraal politiebeleid: een analyse van het vertoog in de periode 1980-1997, Proefschrift V.U.B., Brussel, 1999, 383.

16 “Bekeken vanuit de politieoverheden is de procureur des Konings de gebruiker van dat tussenniveau. De andere politieoverheden die er rechtstreeks een beroep op dienen te doen, kunnen zich met gemak tot dat niveau wenden. Bekeken vanuit de politiediensten is de overheid waarmee men op dit intermediair veld de meest frequente contacten heeft, de procureur des Konings.” (Commissie voor een efficiëntere politiestructuur, Eindrapport. Eenheid in verscheidenheid; vrijheid in gebondenheid, Brussel, Federale Voorlichtingsdienst, 1997, 92-93).

17 Ook de Commissie-Huybrechts besefte dat tijdens haar denkoefening over het tussenniveau: “Gezien echter de reeds jarenlang aanslepende moeilijkheden om nog maar enkele kleinere aanpassingen aan de grenzen van de gerechtelijke arrondissementen door te voeren, zou een dergelijke afstemming tot een veel te lange

reorganisatieperiode leiden, wat nadelig zou zijn voor de volledige politieorganisatie.” (Idem, 91).

18 Art. 28bis, §1, derde lid Sv.

19 Hetzelfde geldt natuurlijk voor de onderzoeksrechter ingeval van vatting met gerechtelijk onderzoek.

20 Cfr. infra.

(4)

De wet van 7 december 1998 bepaalt niet hoe de gedeconcentreerde diensten intern moeten georganiseerd worden. In plaats van te zeggen wat een coördinatie- en steundienst is en hoe die gestructureerd moet worden, heeft de wetgever er voor gekozen de taken van de mandaatfuncties in de verf te zetten. Dit illustreert naar ons gevoel de grote verantwoordelijkheid die in het bijzonder op de persoon van de DirCo rust.

De DirCo staat in voor de organisatie van zijn coördinatie- en steundienst, en dit conform de bevelen, onderrichtingen en richtlijnen van de commissaris-generaal en van de vijf directeurs-generaal. Hij bezit daarbij een behoorlijke mate van autonomie, wat hem moet toelaten zijn dienst in te richten volgens de noden en behoeften van zijn werkterrein.

Volgens de in de richtlijn van 29 december 2000 opgenomen typestructuur 21 bestaat de coördinatie- en steundienst uit drie afdelingen22. De afdeling “Coördinatie en Leiding” staat in voor de

voorbereiding van de operaties die moeten worden uitgevoerd onder de leiding van of gecoördineerd door de DirCo. De richtlijn benadrukt dat deze afdeling een sterke band moet ontwikkelen met het arrondissementeel informatiekruispunt (AIK), omwille van de sterke informatieafhankelijkheid van haar taken. De afdeling “Personeel, Logistiek en Budget” is verantwoordelijk voor het human resources management en het logistiek en budgettair beheer van de eigen dienst. Daarnaast verleent deze afdeling een essentiële ondersteuning aan de gerechtelijke dienst van de DirJud. De afdeling “Beheer”

tenslotte is een soort denktank die het beheer van de CSD op zich neemt, en een rol speelt in de operationalisering van het nationaal veiligheidsplan en de opvolging van de bevelen, onderrichtingen en richtlijnen van de commissaris-generaal resp. de algemene directies.

De DirCo moet een deel van zijn personeel reserveren voor de werking van het arrondissementeel informatiekruispunt (AIK), waarvan hij samen met de DirJud het co-beheer heeft. Het dagelijks beheer echter is in handen van de DirCo.

Taakstelling

De opdrachten en taken van de DirCo en zijn dienst zijn terug te brengen op de algemene taakomschrijving die artikel 3 van de wet van 7 december 1998 voor de federale politie geeft: “de federale politie [verzekert] over het gehele grondgebied, met inachtneming van de principes van specialiteit en subsidiariteit, de gespecialiseerde en de supralokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, evenals de ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten en voor de politieoverheden”. Voor de concrete taakstelling van de DirCo ent zich dat verder op een algemene omschrijving: hij is belast met het nemen van alle maatregelen “ter voorbereiding van het beheren, op bovenlokaal niveau van crisisgebeurtenissen, crisissituaties, van ramp, onheil of schadegeval”23. Wanneer we dit koppelen aan de opsomming die de wet geeft van de taken van de DirCo24, zouden we op het eerste gezicht kunnen afleiden dat diens optreden beperkt is tot uitzonderlijke situaties. Wij laten een dergelijk minimalistisch standpunt echter voor wat het is en willen hierna de veel ruimere intermediaire rol van de DirCo benadrukken.

- Leiding

21 Richtlijn van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van 29 december 2000 met betrekking tot de organisatie en werking van de coördinatie- en steundiensten en van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten van de federale politie, n.g. Voor een bespreking: X., “Gedeconcentreerde diensten: organisatie en werking”, Politiejournaal nr. 3, 15 februari 2001, 11-13.

22 Dat dit basisstramien vatbaar is voor creatieve aanpassingen, moge bijvoorbeeld blijken uit het organogram van de coördinatie- en steundienst te Leuven. Het model dat DirCo R. HEMMERYCKX hanteert is naar ons gevoel perfect verdedigbaar. Er wordt uitgegaan van twee afdelingen, m.n. een afdeling “Beleid en beheer” en een afdeling “Coördinatie en Leiding”. De term “beleid” kan hier wat vreemd overkomen, omdat we weten dat dit niveau niet als een politioneel beleidsniveau bedoeld is. Onder beleid verstaan we hier echter veeleer het ontwikkelen en ter beschikking stellen aan de lokale korpsen van strategische analyses en expertise enerzijds en de documentering ten behoeve van de operationalisering van het nationaal veiligheidsplan anderzijds.

23 Art. 103, eerste lid WGP.

24 Art. 104, 1°-7° WGP.

(5)

De DirCo leidt en organiseert zoals gezegd autonoom zijn dienst. Hij doet dit evenwel binnen het organisatiekader uitgetekend door de commissaris-generaal 25 en overeenkomstig de bevelen, onderrichtingen en richtlijnen van de vijf directeurs-generaal26. De hoger vermelde richtlijn van 29 december 2000 verwacht van de DirCo dat hij zijn dienst organiseert en de werkzaamheden ervan plant “op een wijze dat hij het geheel aan wettelijke bevoegdheden van zijn dienst op een

kwaliteitsvolle wijze kan uitvoeren”. Over zijn beleid legt hij verantwoording af aan de commissaris- generaal en voor de aspecten die een weerslag hebben op hun bevoegdheden, aan de betrokken directeurs-generaal.

Naast de CSD kan de DirCo ook de leiding worden toegekend over eventuele andere gedeconcentreerde diensten van bestuurlijke politie27. De uitvoering van zijn opdrachten van bestuurlijke politie wordt gecoördineerd, gecontroleerd en ondersteund door de Algemene Directie Bestuurlijke Politie.

- Informatieve en dienstbetrekkingen

De DirCo en zijn dienst vervullen luidens de voormelde richtlijn een “scharnierrol” tussen de federale en de lokale politie. Het is op dit niveau dat het geïntegreerde karakter van de nieuwe politiestructuur zijn belangrijkste veruitwendiging kent. Omdat de opdrachten van de DirCo zich niet louter beperken tot de bestuurlijke politie, komt hij door zijn optreden veelvuldig in aanraking met zowel bestuurlijke en gerechtelijke overheden als met vertegenwoordigers van de politiediensten zelf. Om zijn opdracht te kunnen waarmaken, moet de DirCo uitgebreide systematische en gestructureerde relaties

onderhouden met de bestuurlijke en gerechtelijke overheden. En aangezien zijn functie de diverse politionele en gerechtelijke beleidsniveaus doorkruist, heeft hij daarenboven ten aanzien van die respectieve actoren een essentiële informatieplicht.

Tussen de politiediensten en de bestuurlijke overheden geldt een algemene informatieverplichting28. Voor de DirCo impliceert dit dat hij de burgemeester informeert over alle lokale fenomenen, wat deze overheid moet mogelijk maken de nodige maatregelen van bestuurlijke politie te treffen. Meer bepaald dient de DirCo de burgemeester op de hoogte te stellen van “de buitengewone gebeurtenissen betreffende de openbare orde waarvan hij kennis heeft” en van “de gewichtige feiten die de openbare rust, veiligheid of gezondheid kunnen verstoren”29.

Naast een algemene heeft de DirCo ook nog een bijzondere informatieplicht tegenover de

burgemeester. Telkens hij iets onderneemt op het grondgebied van de gemeente dat een invloed kan hebben op het gemeentelijk veiligheidsbeleid, brengt hij hem daarvan voorafgaandelijk op de hoogte.

Bovendien dient hij verslag uit te brengen telkens hij op het gemeentelijk grondgebied opdrachten van bestuurlijke politie coördineert30.

Bij het voorgaande dient te worden opgemerkt dat de burgemeester nooit over de DirCo gezag uitoefent, ook wanneer deze laatste op het grondgebied van de gemeente de operationele leiding heeft van een gezamenlijk optreden van (federale en/of lokale) politiediensten31.

Tenslotte dient de DirCo ook met de gouverneur32 en de arrondissementscommissaris geregelde dienstbetrekkingen te onderhouden33. Deze betrekkingen kunnen zowel een structureel karakter hebben als eerder ad hoc georganiseerd worden, d.i. naar aanleiding van bepaalde acute bedreigingen van de openbare orde.

25 De richtlijnen van de commissaris-generaal hebben onder meer tot doel een gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking te garanderen, de geïntegreerde uitvoering van de opdrachten van de federale politie te verzekeren en de coördinatie tussen de CSD en de GDA te bevorderen (zie art. 98 WGP).

26 X., “Gedeconcentreerde diensten: organisatie en werking”, Politiejournaal nr. 3, 15 februari 2001, 11-13.

27 Art. 104, 4° WGP.

28 Art. 5/1 WPA, ingevoegd bij art. 154 WGP.

29 Art. 5/2 WPA, ingevoegd bij art. 154 WGP.

30 Art. 5/2, vijfde lid WPA.

31 De burgemeester heeft immers geen zeggenschap ten opzichte van de federale politie.

32 Over de rol van de gouverneur in het nieuwe politiebestel: J. WIERTZ, “De rol van de gouverneur in het toekomstig politiebestel”, Vigiles 2000, Afl. 1, 5-16.

33 Art. 103, tweede lid WGP.

(6)

De DirCo onderhoudt ook geregelde dienstbetrekkingen met de procureur des Konings in het kader van de door hem op grond van art. 104 WGP uitgeoefende bevoegdheden van gerechtelijke politie34. Hij stelt de gerechtelijke overheden (PK, onderzoeksrechter) op de hoogte van de resultaten van zijn opdrachten die ook een aspect van gerechtelijke politie bevatten35. Tenslotte is hij er ook toe

gehouden aan de procureur des Konings de informatie ter beschikking te stellen die van belang kan zijn voor de uitoefening van de gerechtelijke politie36. Deze laatste verplichting kadert in de nieuwe wettelijke bepalingen inzake het informatiebeheer en illustreert hoe de functie van de DirCo een belangrijke schakel is in de geïntegreerde werking van de bestuurlijke en gerechtelijke luiken en de informatiestromen.

De DirCo heeft – zoals alle andere politiediensten – ook een bijzondere informatieverplichting

tegenover de militaire overheden. Het betreft enerzijds de informatie die betrekking heeft op alles wat met de veiligheid van de strijdkrachten te maken heeft alsook al de voorvallen waarbij militairen betrokken zijn37. Anderzijds licht de DirCo de territoriale militaire overheden in over de

omstandigheden waarin het vorderen of inzetten van de krijgsmacht vereist is38.

Ten einde de commissaris-generaal in staat te stellen zijn coördinerende taken te volbrengen, stelt de DirCo een rapport op betreffende de opdrachten van federale aard die de lokale politie in navolging van de dwingende richtlijnen39 van de politieministers uitvoert40. Daartoe kan hij aan de korpschef alle nodige documenten opvragen, die dienstig kunnen zijn om het verslag op te stellen.

- Operationele coördinatie en leiding

In bepaalde welomschreven gevallen kent de wet van 7 december 1998 aan de DirCo de coördinatie én de leiding van de politieoperaties toe41. De gevallen waarin dit mogelijk is worden opgesomd in de nieuwe artikelen 7/1 tot en met 7/3 van de Wet op het Politieambt42.

De gevallen waarin de DirCo de coördinatie én leiding zal hebben van de operaties groeperen zich rond drie situaties: (1) politieopdrachten waarvan de uitvoering zich uitstrekt over het grondgebied van meer dan één politiezone43; (2) opdrachten waarbij het politieoptreden beperkt is tot het grondgebied van één politiezone44; en (3) het optreden in het raam van de uitvoering van opdrachten van federale

34 Art. 5/3 WPA, ingevoegd bij art. 154 WGP.

35 Art. 15, 4° WPA.

36 Art. 44/5, eerste lid WPA, ingevoegd bij art. 191 WGP.

37 Art. 5/4 WPA, ingevoegd bij art. 154 WGP.

38 Art. 113 WGP.

39 Artt. 61-62 WGP.

40 Art. 104, 6° WGP.

41 Art. 104, 7° WGP. Het onderscheid tussen operationele coördinatie en operationele leiding is niet onbelangrijk, en het hangt van de concrete omstandigheden en afspraken af of de DirCo alleen coördineert of ook leiding zal geven. Nochtans impliceert de toewijzing van de operationele leiding meteen ook de “coördinatie van de dispositieven waarvoor de directeur-coördinator naar aanleiding van een specifieke politieopdracht de

operationele leiding heeft” (Zie: Richtlijn van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van 29 december 2000 met betrekking tot de organisatie en werking van de coördinatie- en steundiensten en van de

gedeconcentreerde gerechtelijke diensten van de federale politie, n.g.). De operationele coördinatie bestaat er in om, binnen het door de (bestuurlijke of gerechtelijke) overheid in richtlijnen uitgetekende kader, de

politieactiviteiten – verspreid over diverse dispositieven en met dezelfde finaliteit – op elkaar af te stemmen. Zij houdt niet de bevoegdheid in om orders te geven en evenmin draagt de DirCo de verantwoordelijkheid over de uitvoering van de opdrachten op het vlak van ingezette middelen. Wel beoefent de coördinerende DirCo een signaalfunctie naar de bevoegde overheid toe. De operationele leiding impliceert een veel grotere

verantwoordelijkheid van de bestuurlijke directeur-coördinator. Er wordt onder verstaan “dat de directeur- coördinator, binnen het bestek van wat in de wetten en uitvoeringsbesluiten bepaald is en overeenkomstig de richtlijnen, bevelen en onderrichtingen van de bevoegde overheden, belast wordt een politieopdracht binnen de operationele sfeer uit te voeren. Daartoe wendt hij de beschikbare middelen aan en voert hij het bevel over het politiepersoneel, ongeacht of deze tot zijn dienst behoren of ter zijner beschikking werden gesteld.” De DirCo die de leiding heeft over de operaties, heeft m.a.w. het volledige gezag over het ingezette personeel en de

aangewende middelen (art. 120 WGP), en draagt de volledige verantwoordelijkheid over de verschillende fases van de operatie (d.w.z. de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie).

42 Ingevoegd bij art. 159 WGP.

43 Art. 7/1 WPA, ingevoegd door art. 159 WGP.

44 Art. 7/2 WPA, ingevoegd door art. 159 WGP.

(7)

aard45. De wet bepaalt uitdrukkelijk dat de opdracht van coördinatie en leiding door de DirCo zich niet uitstrekt tot de gespecialiseerde opdrachten van gerechtelijke politie opgesomd in artikel 102 WGP en die tot de exclusieve bevoegdheid van de Algemene Directie Gerechtelijke Politie behoren.

Voor het uitvoeren van deze opdrachten ontvangt de DirCo op zijn vraag elke nuttige informatie van de betrokken korpschefs46.

Brengen we vervolgens de toepassingsgevallen van de artikelen 7/1 tot en met 7/3 WPA in schema:

Operationele coördinatie en leiding van de opdrachten van (bestuurlijke) politie waarvan de uitvoering zich uitstrekt over het grondgebied van meer dan één politiezone (Art. 7/1 W.P.A.).

1) Gezamenlijk optreden van verschillende lokale politiekorpsen op basis van een akkoord van de lokale en federale politieoverheden47:

 Korpschef

2) Gezamenlijk optreden van verschillende lokale politiekorpsen en de federale politie (m.i.v.

optreden van federale politie na vordering):

 DirCo

 Korpschef (indien overeengekomen door lokale en federale politie)

Deze hypothese kan zich bijvoorbeeld voordoen bij dringende opsporingsacties (bv.

verontrustende verdwijningen, ontvoeringen, ontsnappingen,…), bij bovenlokaal beheer van evenementen, crisissen, onheil of rampen, bij omvangrijke politieoperaties (bv. verkeers- en preventieacties), bij de inwerkingstelling van rampenplannen, bij zgn. “gedeelde dispositieven”

(bv. bescherming van personaliteiten, waardetransporten,…).

3) Uitvoering door een lokaal politiekorps van een vordering op grond van art. 64 W.G.P. (Minister van Binnenlandse Zaken):

 DirCo

 Korpschef (indien overeengekomen door lokale en federale politie)

Deze hypothese betreft de ministeriële vordering van de “gereserveerde capaciteit” van andere korpsen van de lokale politie om op het grondgebied van meerdere zones het hoofd te bieden aan een aantal ernstige fenomenen of bedreigingen wanneer de capaciteit van de betrokken lokale korpsen ontoereikend is.

Deze regel geldt niet voor de gespecialiseerde opdrachten van federale aard bedoeld in art. 102 W.G.P.

Operationele coördinatie en leiding van de opdrachten van (bestuurlijke) politie waarvan de uitvoering beperkt is tot het grondgebied van één politiezone (Art. 7/2 W.P.A.).

In principe: Korpschef (met uitzondering van de opdrachten van gerechtelijke politie), tenzij:

45 Art. 7/3 WPA, ingevoegd door art. 159 WGP.

46 Art. 7/4 WPA, zoals ingevoegd door art. 159 WGP.

47 De Richtlijn van 29 december 2000 bevat een aantal principes inzake de toewijzing van de operationele coördinatie en leiding op basis van akkoorden. Bij recurrente of voorzienbare gebeurtenissen (“fenomenen”), dienen de politieverantwoordelijken zo snel mogelijk aan de politieoverheden voor te stellen wie de operationele leiding altijd zal waarnemen. Men steunt daarbij op vroegere ervaringen. Bij onverwachte en dringende

gebeurtenissen wordt uitgegaan van de toewijzingsprincipes in de artikelen 7/1 t.e.m. 7/3 WPA, “tenzij er andersluidende ministeriële richtlijnen zijn of vooraf lokaal andere akkoorden werden afgesproken”.

(8)

4) Op verzoek van de korpschef:

 DirCo

De zonechef kan in dit geval oordelen dat de DirCo vanuit zijn bovenlokale positie en op grond van zijn gespecialiseerde expertise beter geplaatst is om de leiding van de operaties waar te nemen. Zo vragen omstandigheden als gijzelneming, arrestaties met hoog risico of evenementen die een gestructureerd crisisbeheer noodzaken, een gespecialiseerde know how (Bv. BELEUR).

De reeds vermelde richtlijn drukt er op dat het raadzaam is op voorhand een overeenkomst dienaangaande te sluiten tussen de korpschef en de DirCo. Zo kan men bijvoorbeeld afspreken dat bij het afkondigen van fase 2 van het rampenplan, wanneer het optreden van de federale politie voorzien is, de DirCo de coördinatie en leiding krijgt toegewezen.

5) Optreden van de federale politie ambtshalve of op bevel van de Minister van Binnenlandse Zaken bij de uitvoering van bovenlokale opdrachten en de minister – gelet op de specifieke

omstandigheden van de tussenkomst – in overleg met de burgemeester 48 beslist deze functie toe te vertrouwen aan:

 DirCo

6) Optreden van de federale politie of een lokale politie in het kader van een vordering bedoeld bij de art. 43 resp. 64 W.G.P. en de minister beslist deze functies toe te kennen aan:

 DirCo

Deze regel geldt niet voor de gespecialiseerde opdrachten van federale aard bedoeld in art. 102 W.G.P.

We kunnen hier reeds opmerken – en de richtlijn benadrukt dit ook – dat het hier om eerder

uitzonderlijke omstandigheden gaat waarmee de zonechefs weinig vertrouwd zijn. Bovendien moet in het achterhoofd worden gehouden dat de federale politie – in casu de DirCo – slechts optreedt overeenkomstig de principes van specialiteit en subsidiariteit49.

Operationele coördinatie en leiding van een opdracht van federale aard (Art. 7/3 WPA).

7) Wanneer een richtlijn (in uitvoering van art. 61 WGP) voorziet in het gezamenlijke optreden van de lokale en federale politie:

 Richtlijn wijst het leidinggevende politieniveau aan (bv. DirCo)

8) Bij vordering van de lokale politie met het oogmerk uitvoering te geven aan een dwingende richtlijn (art. 63 WGP):

 DirCo

De bijdrage die het lokale niveau dient te leveren in de uitvoering van de opdrachten van federale aard, wordt elk jaar beschreven in het zonaal veiligheidsplan. De intermediaire rol van de DirCo bestaat er in de nationale veiligheidsplannen mee te vertalen naar zonale plannen. Om er zich een beter beeld van te kunnen verschaffen, kan de DirCo aanwezig zijn bij de uitvoering door een lokaal korps van federale opdrachten. Men voelt wel aan dat dit voor de lokale politie als een inmenging in de lokale autonomie kan overkomen. 50

48 Behoudens in de gevallen van hoogdringendheid.

49 Art. 3, derde lid WGP.

50 Alles hangt natuurlijk af in welke mate een federale aansturing zich via de DirCo zou manifesteren. Over de vraag in welke mate een sterke centrale sturing een gevaar kan betekenen voor het lokale veiligheidsbeleid: F.

GOOSSENS en D. VAN DAELE, “De hervorming van de Belgische reguliere politie. Inhoud en evaluatie van de

(9)

De wet bepaalt dat de DirCo instaat voor de voorbereiding van deze opdrachten. 51 In de richtlijn wordt dit verder uitgewerkt. Als voorbereidende handelingen worden genoemd: het bijhouden van

operationele documentatie m.b.t. de risicofactoren binnen zijn ambtsgebied (bv. kerncentrale), het opstellen en testen van draaiboeken en interventieplannen, het ontwikkelen van expertise inzake crisisbeheer en het anticiperen op de voorafnames van de “gereserveerde capaciteit” ingeval van vorderingen op grond van art. 64 WGP.52

Opdat de DirCo deze belangrijke missie naar behoren zou kunnen volbrengen, dient hij te beschikken over een volledige en geactualiseerde documentatie betreffende alle risicofenomenen binnen het arrondissement. Daartoe moet de hoger besproken wederzijdse informatieverplichting tussen

politiediensten en overheden een essentiële bijdrage leveren. Het is bijgevolg van cruciaal belang dat tussen het DirCo-niveau (met inbegrip van het AIK) en de lokale korpsen (de korpschefs) een

permanente wisselwerking van informatiestromen wordt ontwikkeld. Bovendien kunnen scenario’s in protocollen tussen de DirCo en de zonechef worden uitgewerkt53.

- Ondersteuning en coördinatie

De rol van de bestuurlijke directeur-coördinator als “coördinerende draaischijf”54 , “brievenbus” of

“doorgeefluik” veruitwendigt zich uiteindelijk in het “beantwoorden van aanvragen tot technische, administratieve en operationele ondersteuning van de lokale politie, met uitzondering van de

ondersteuning inzake gespecialiseerde opdrachten van gerechtelijke politie bedoeld bij artikel 102”55.

De subsidiariteit krijgt hier betekenis doordat de verlening van federale steun aan de lokale korpsen afhankelijk is van een steunaanvraag56. Het lokale niveau bepaalt m.a.w. nog steeds autonoom wanneer en in welke mate het ondersteuning vraagt. Evenmin houdt een steunverzoek enige overdracht in van de bevoegdheden van de korpschef. Om te bepalen of de steunaanvraag

verantwoord is, dient de DirCo na te gaan of het verzoek: (1) wettig is, (2) past binnen de principes van subsidiariteit en specialiteit (d.i. meer bepaald conform is aan het zonale veiligheidsplan), (3) proportioneel is (d.i. in verhouding tot de omstandigheden of operaties waarvoor de steun is aangevraagd), en (4) past binnen het principe van de rentabiliteit (d.i. het inzetten van federale mensen en middelen dient een reële meerwaarde te betekenen)57.

Oordeelt hij het verzoek verantwoord, dan zal de DirCo hetzij zelf de steun leveren, hetzij de zaak doorsturen naar de bevoegde dienst binnen de federale politie. Veel operationele steun kan de DirCo met zijn eigen dienst niet leveren, gezien de beperkte personele capaciteit van de CSD. In het andere geval zal hij meestal het optreden verzoeken van de “algemene reserve” van de federale politie, ondergebracht bij de Algemene Directie Bestuurlijke Politie58.

wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus”, Dossier 1/2001, T. Strafr. 2001, nr. 3, 45.

51 Art. 103, eerste lid WGP.

52 Het optreden in het kader van art. 64 WGP vereist volgens de Richtlijn van 29 december 2000 een grondige voorbereiding inzake organisatie (uitrusting, bewapening, vorming, wijze van optreden) en mobilisatie van het opgevorderde personeel. Het spreekt voor zich dat de DirCo hierbij een belangrijke taak heeft m.b.t. het

opvorderbaar personeel van de lokale polities binnen zijn arrondissement. De richtlijn stelde dienaangaande een dwingende richtlijn op basis van art. 61 WGP in het vooruitzicht.

53 Deze proctocollen dienen te worden meegedeeld aan algemene directie bestuurlijke politie.

54 C. FIJNAUT, o.c., 102.

55 Art. 104, 1° WGP. De verzoeken tot gespecialiseerde gerechtelijke ondersteuning worden behandeld door de gerechtelijke directeur (en verwezen naar de algemene directie gerechtelijke politie) (cfr. infra).

56 Het weze een verzoek, vordering of bevel.

57 Richtlijn van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van 29 december 2000 met betrekking tot de organisatie en werking van de coördinatie- en steundiensten en van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten van de federale politie, n.g.

58 Art. 101, 3° WGP; Art. 8, 3° van het K.B. van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie, B.S. 23 september 2000; Richtlijn van 9 november 2000 van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie met betrekking tot de organisatie van de federale politie –

(10)

De te verlenen steun kan zowel van systematische aard zijn (bv. het uitvoeren van strategische analyses door de afdeling “beheer (en beleid)” van de CSD) als genoodzaakt zijn door een ad hoc- behoefte. In elk geval dient aangaande de steunverlening tussen de DirCo en de korpschef nauw overleg te worden gepleegd. Ook al is de steunverlening vraag-afhankelijk, toch komt het er voor de DirCo op aan m.b.t. de lokale noden te prospecteren. Zijn algemene taak bestaat er immers in de in art. 103, eerste lid WGP bedoelde fenomenen op bovenlokaal niveau voor te bereiden. Daartoe stelt hij in overleg met de korpschef een geactualiseerde behoefte-planning op en worden scenario’s uitgewerkt. Desgevallend kunnen deze afspraken in een nieuw zonaal veiligheidsplan bekrachtigd worden.

Veelal wordt de DirCo, bij een aanvraag tot federale steun, geroepen om de activiteiten te

coördineren. Weerom betreft het hier geen automatisme, maar een DirCo-optreden op vraag van de betrokken overheden59. Deze coördinatieopdracht dient in verband te worden gebracht met de gevallen waarin de DirCo de operationele coördinatie (en evt. leiding) voert bij een gezamenlijk optreden van de federale politie en een lokaal korps60.

De CSD kan zoals gezegd zelf de (administratieve of technische) ondersteuning leveren. Het betreft voornamelijk het ter beschikking stellen van gespecialiseerde expertise (“beeldvorming”) maar kan ook gaan over opleiding, personeelsadministratie, logistiek, enz. Daarnaast zal de DirCo ook

beleidsondersteunend werken ten aanzien van de lokale polities van zijn ambtsgebied, zonder echter zich rechtstreeks in de werking ervan te mogen mengen. Deze steunvorm uit zich op een drietal manieren.

In de eerste plaats neemt de DirCo drie à vier maal per jaar deel aan de zonale veiligheidsraad61. Zijn rol daarin is dubbel. Enerzijds ziet hij als vertegenwoordiger van de federale politie toe op de integratie van de federale prioriteiten van het nationaal veiligheidsplan in de zonale veiligheidsplannen.

Anderzijds verleent hij bijstand aan de bestuurlijke en gerechtelijke overheden bij het opstellen van de plannen door het aanbrengen van strategische analyses (betreffende criminele fenomenen en

onveiligheid in het arrondissement) en door het bijdragen van zijn deskundigheid op het vlak van de exploitatie van statistische gegevens.

In de tweede plaats werkt de DirCo beleidsondersteunend door zijn deelname aan twee overlegfora, m.n. het provinciaal veiligheidsoverleg62 en het arrondissementeel rechercheoverleg (ARO)63, waarover straks meer.

In de derde plaats tenslotte onderhoudt de DirCo zoals gezegd geregelde dienstbetrekkingen met de provinciegouverneur en de arrondissementscommissaris aan de ene kant, en met de procureur des Konings aan de andere kant64.

- Vorderingen

Overheden die tot taak hebben de openbare orde en veiligheid in hun ambtsgebied te garanderen, hebben t.a.v. de politiediensten een vorderingsrecht. Dit geldt zowel voor de bestuurlijke als voor de gerechtelijke autoriteiten.

De burgemeester richt zijn vorderingen van bestuurlijke politie aan de territoriaal bevoegde

bestuurlijke directeur-coördinator65. Het betreft meer bepaald de vorderingen genomen op basis van art. 43 WGP en tot verkrijging van de bijstand van de federale politie. De hogergenoemde

Vaststelling van de directies en uitvoerende diensten binnen de diensten van de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie, B.S. 9 december 2000.

59 Zie art. 104, 2° en 3° WGP.

60 Zie hoger onder punt 2.2.4.

61 Art. 104, 5° juncto art. 35 WGP.

62 Art. 9, eerste lid WPA, ingevoegd bij art. 162 WGP. Een gelijkaardig overleg wordt gehouden op het niveau van het bestuurlijk arrondissement Brussel-Hoofdstad.

63 Art. 9, tweede lid WPA.

64 Cfr. supra.

65 Art. 109 WGP.

(11)

wettigheidstoetsing door de DirCo houdt hier in dat hij toeziet op de correcte toepassing van de artikelen 8, 8/1, 8/2 en 8/4 van de Wet op het Politieambt. Een analoge regeling geldt voor de gouverneur, die zijn vorderingen richt aan de DirCo van het betrokken arrondissement66.

Ook de vorderingen van gerechtelijke politie tot het bekomen van federale politiesteun kunnen door de betrokken overheden (procureur des Konings, onderzoeksrechter) gericht worden aan de bevoegde DirCo, voor zover het aangelegenheden betreft die tot zijn bevoegdheid behoren67. De beoordeling van de wettigheid van de gevorderde steun wordt door de DirCo gedaan in het licht van de artikelen 8, 8/1, 8/2, 8/6 en 8/8 van de Wet op het Politieambt.

- Arrondissementeel rechercheoverleg (ARO)

De vaststelling dat het Belgische politiebeleid eertijds gekenmerkt werd door een groot gebrek aan coherentie en coördinatie, deed reeds sinds de oorspronkelijke Wet op het Politieambt van 5 augustus 1992 de noodzaak gevoelen aan een verplicht systematisch overleg68. Overleg dient enerzijds ter afstemming van het bestuurlijk en gerechtelijk politiebeleid, en anderzijds ter bevordering van de samenwerking tussen de politiediensten69.

In 1997 werd bij ministeriële richtlijn in elk arrondissement een arrondissementeel rechercheoverleg opgericht70. Dit overleg was belast met zowel proactieve als reactieve informatie-uitwisseling. In zijn huidige vorm na de Wet van 7 december 1998, wordt het ARO georganiseerd tussen de DirCo of zijn gemachtigde, de DirJud of zijn gemachtigde, vertegenwoordigers van de lokale politie en de procureur des Konings. Het overleg wordt geleid door de procureur des Konings71.

Het ARO heeft hoofdzakelijk betrekking op de coördinatie van de opdrachten van gerechtelijke politie en op de organisatie van de uitwisseling van informatie. Zowel aspecten van beheer als van beleid kunnen aan bod komen72. Dat de DirCo bij dit overleg – waar het toch voornamelijk zal gaan over gerechtelijke prioriteiten en recherchemanagement – wordt betrokken, zou op het eerste gezicht kunnen verwonderen. Maar zijn coördinerende scharnierfunctie als “verbindingsagent” tussen het federale en het lokale niveau aan de ene kant, en als AIK-beheerder tussen bestuurlijke en

gerechtelijke informatie aan de andere kant, maken dat de DirCo in dit overleg een belangrijke rol te vervullen heeft.

- Provinciaal veiligheidsoverleg

In de oorspronkelijke Wet op het Politieambt van 1992 werden reeds de voorwaarden gecreëerd voor een overlegforum op provinciaal niveau73, het zogenaamde “provinciaal vijfhoeksoverleg”74. Na de Wet van 7 december 1998 wordt dit georganiseerd tussen de procureur-generaal bij het hof van beroep, de gouverneur, de DirCo’s of hun gemachtigden, de DirJuds of hun gemachtigden en

vertegenwoordigers van de lokale politiediensten. Dit overlegplatform is in de eerste plaats beleidsgenererend, want het heeft volgens de wet “tot doel de zonale veiligheidsraden te stimuleren”75.

66 Nieuw art. 128 Provinciewet.

67 Art. 110 WGP.

68 Art. 10, §1 en §2 van de oorspronkelijke Wet op het Politieambt.

69 Omzendbrief ZPZ 20 van 1 augustus 2001 houdende transitie van lokaal vijfhoeksoverleg en veiligheidscharter naar zonale veiligheidsraad en zonaal veiligheidsplan, B.S. 7 september 2001.

70 Richtlijn van 7 januari 1997 van de Minister van Justitie tot regeling van de samenwerking en de coördinatie tussen de politiediensten inzake opdrachten van gerechtelijke politie, (aangehaald in C. FIJNAUT, F.

GOOSSENS, F. HUTSEBAUT en D. VAN DAELE, Het Belgische Politiewezen. Wetgeving, beleid, literatuur inzake politie, bestuur en justitie, Antwerpen, Kluwer, 1999, 381-385).

71 Art. 9, tweede lid WPA, ingevoegd bij art. 162 WGP.

72 J. TROTTEYN, “De rol van de DirJud (gerechtelijk directeur) en Integrale Veiligheid”, in Handboek Politiediensten, tw. Veiligheidsbeleid – Actoren, 37.

73 Alsook in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

74 Art. 10, §2 van de oorspronkelijke Wet op het Politieambt.

75 Art. 9, eerste lid WPA, ingevoegd bij art. 162 WGP.

(12)

- Zonale veiligheidsraad

De DirCo is een belangrijke partner in de zonale veiligheidsraden76. Hij of zijn afgevaardigde zetelt er samen met de burgemeester(s), de procureur des Konings en de korpschef van de politiezone77. De opdracht van de zonale veiligheidsraad bestaat er in, naast het bespreken, voorbereiden en evalueren van een zonaal veiligheidsplan (ZVP), te komen tot een optimale coördinatie van de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie. Zoals hoger reeds uiteengezet, vertegenwoordigt de DirCo hier de federale politie met het oog op het afstemmen van het ZVP op (de prioriteiten van) het nationaal veiligheidsplan (NVP). Hij stelt zijn gesprekspartners in de raad op de hoogte van de inhoud van het NVP en verleent bijstand bij het opstellen ervan. Hij ziet toe op de uitvoering door het lokale niveau van de opdrachten van federale aard. Op basis van het ZVP kunnen tussen de lokale politie en het DirCo-niveau protocols worden gesloten78.

Capaciteit?

De opsomming van taken en verantwoordelijkheden van de bestuurlijke directeur-coördinator, laat toe deze figuur te kwalificeren als een “duizendpoot”79. De toch wel lange waslijst van opdrachten doet de ogen fronsen wanneer we vaststellen dat de DirCo over zo goed als geen operationele personele capaciteit beschikt. Begin 2002 bestond voor de meeste DirCo’s zelfs nog geen enkele duidelijkheid over hoeveel middelen en mogelijkheden zij zouden toegewezen krijgen. Het hoeft geen betoog dat, opdat de DirCo en zijn CSD hun rol van “coördinerende draaischijf” zouden kunnen vervullen, zij de nodige middelen moeten krijgen en de nodige expertise moeten bevatten80, zeker wanneer we weten dat de DirCo-dienst in grote mate dient te investeren in het beheer van het arrondissementeel

informatiekruispunt.

De gedeconcentreerde gerechtelijke dienst en de “dirjud”

Hierboven werd nogal extensief ingegaan op de activiteiten van de DirCo en de organisatie van de coördinatie- en steundienst. Dit leek ons verantwoord, gezien de DirCo de rol van “spilfiguur” vervult in de verschillende politieverhoudingen. Omdat de DirJud enigszins het spiegelbeeld vormt van de DirCo en vele reeds besproken aangelegenheden ook op hem van toepassing zijn, zal in wat volgt telkens naar het voorgaande worden verwezen. Voor het overige mag blijken hoe een asymmetrie in de wettelijke regeling zich in de taakstelling manifesteert.

Organisatie

Het ambtsgebied van de DirJud valt, zoals voor de DirCo, samen met de grenzen van het gerechtelijk arrondissement. 81 In de hoofdplaats van het arrondissement heeft hij ook zijn zetel.

De gedeconcentreerde gerechtelijke dienst of GDA (gerechtelijke dienst van het arrondissement) kan men enigszins aanduiden als een verderzetting van de vroegere BOB’s en GPP. Qua bezetting kan dat tellen, wat meteen een overgewicht van de gerechtelijke op de bestuurlijke component aangeeft82.

76 Art. 35 WGP.

77 A rato van vier zonale veiligheidsraden per jaar, betekent dit voor een arrondissement met veel zones zo’n 40 tot 60 vergaderingen. De “nieuwe” politiecultuur wordt met reden een vergadercultuur genoemd.

78 In 2001 ging een ministeriële omzendbrief er nog van uit dat de zonale veiligheidsraden in het tweede semester van 2001 konden worden geïnstalleerd, zonder dat moest gewacht worden op de formele instelling van de lokale politie (1 januari 2002) (Omzendbrief ZPZ 20 van 1 augustus 2001 houdende transitie van lokaal vijfhoeksoverleg en veiligheidscharter naar zonale veiligheidsraad en zonaal veiligheidsplan, B.S. 7 september 2001). Medio 2002 leek dit zelfs nog niet voor alle zones realiseerbaar.

79 E. BRYDENBACH, Samenwerking en coördinatie in de geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, Diss. Doct., Faculteit Rechtsgeleerdheid K.U.L., 1999, 97-98.

80 F. GOOSSENS en D. VAN DAELE, o.c., 43.

81 Art. 94 WGP. Aan de DirJud van Brussel werd bovendien in Asse (Halle-Vilvoorde) een adjunct-DirJud toegevoegd.

82 Zo zijn de GDA’s samengesteld uit:

 alle personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten;

(13)

De DirJud is “directeur” van zijn dienst, wat betekent dat hij verantwoordelijk is voor de leiding en de organisatie ervan83. Hij doet dit op een autonome wijze, weliswaar binnen het bevoegdheidskader dat hem door de wet en krachtens de wet door de ministers van binnenlandse zaken en justitie is

toegekend84. Hij handelt bovendien conform het organisatiekader uitgetekend door de commissaris- generaal en overeenkomstig de bevelen, onderrichtingen en richtlijnen van de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie85. Dit laatste is opmerkelijk, wanneer we de vergelijking maken met artikel 103 WGP over de DirCo. Daar lezen we dat de DirCo handelt “conform de bevelen, onderrichtingen en richtlijnen van de commissaris-generaal en van de directeurs-generaal”. Het valt bezwaarlijk aan te nemen dat een dergelijke asymmetrie in de wet het gevolg kan zijn van een vergetelheid. Veeleer kunnen we er uit afleiden dat de gerechtelijke pijler in de nieuwe structuur een bijzondere positie inneemt.

Zoals voor de CSD, bevat de reeds besproken richtlijn van 29 december 2000 een typestructuur voor de organisatie van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst86. Aanpassingen aan de plaatselijke toestand zijn ook hier uiteraard mogelijk, tenminste voor wat de uitvoerende en gespecialiseerde sectie betreft. Het stramien zet het arrondissementeel informatiekruispunt centraal tussen de CSD en de dienst van de DirJud. Naast een directiesecretariaat is de GDA minstens samengesteld uit een afdeling “Beheer”, een afdeling “Coördinatie en leiding operaties” en een afdeling “Personeel, logistiek en budget”. Voor de respectieve opdrachten verwijzen we naar de bespreking voor de CSD.

Naast de voormelde “overhead”-afdelingen bestaat de GDA ook nog uit verschillende

gespecialiseerde eenheden (units), die aangestuurd worden door de sectie “Coördinatie en leiding van de operaties”. Het betreft een zgn. “platte structuur” van enerzijds fenomeengebonden operationele teams, die één of meer prioritair geachte fenomenen op arrondissementeel niveau aanpakken (bv.

Team Moord, Team Drugs, Team Zeden, Team Hormonen,..), en anderzijds meer algemene afdelingen die overkoepelend voor of met de genoemde gespecialiseerde afdelingen werken. Deze laatste zgn. “steunteams” werken onder andere in functie van de lokale politie (bv. Team Labo87, Team Operationele misdrijfanalyse, Team Informantenwerking, Team CCU88,…). Het spreekt voor zich dat deze afdelingen, wier werking sterk informatieafhankelijk is, een sterke band met het AIK zullen moeten ontwikkelen. De invulling van deze bijzondere afdelingen hangt uiteraard af van de plaatselijke behoeften.

Taakstelling

De taakstelling zoals ze in de Wet van 7 december 1998 wordt geformuleerd, heeft in de eerste plaats betrekking op de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst zelf, veeleer dan op de figuur van de

gerechtelijke directeur. Hiermee vertoont artikel 105 WGP een opmerkelijke asymmetrie in vergelijking

 alle personeelsleden van de bewakings- en opsporingsbrigades van de rijkswacht (BOB), inclusief de dienst gerechtelijke politie bij het militair gerecht en het detachement bij de algemene dienst inlichtingen en veiligheid van de krijgsmacht;

 de personeelsleden van de districtsbureaus der opsporingen (DBO) van de rijkswacht;

 de operationele misdrijfanalisten van de rijkswacht;

 de gerechtelijke officieren, coördinatoren BOB en de officieren DBO;

 350 rijkswachters uit brigades;

 al het statutair en contractueel personeel van de parketten, werkend bij de gerechtelijke politie;

 het hulppersoneel bij de laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie;

 het administratief en logistiek kader, inclusief burgerpersoneel, bij de voormelde rijkswachteenheden.

Alles samen betreft het een operationeel kader van 3800 hoofdcommissarissen, commissarissen,

hoofdinspecteurs en inspecteurs van politie, en 535 administratieve en logistieke krachten. Daartegenover staan 2250 lokale rechercheurs. Bron: J. TROTTEYN, “De rol van de DirJud (gerechtelijk directeur) en Integrale Veiligheid”, in Handboek Politiediensten, tw. Veiligheidsbeleid – Actoren, 25-26.

83 Art. 105, tweede lid WGP.

84 Art. 98, tweede lid WGP.

85 Art. 105, tweede lid WGP.

86 Richtlijn van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van 29 december 2000 met betrekking tot de organisatie en werking van de coördinatie- en steundiensten en van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten van de federale politie, n.g.

87 Laboratorium voor Technische en Wetenschappelijke Politie.

88 Computer Crime Unit.

(14)

met de artikelen 103 en 104 betreffende de DirCo.89 Het advies van de Raad van State om artikel 105 op analoge wijze te structureren werd door de wetgever uiteindelijk niet gevolgd.

- Leiding en organisatie

De DirJud leidt en organiseert zijn dienst op autonome wijze. De hogervermelde principes van de Richtlijn van 29 december 2000 zijn op analoge wijze van toepassing, zodat we kunnen verwijzen naar de uiteenzetting aldaar.

- Gespecialiseerde opdrachten van gerechtelijke politie

De gedeconcentreerde gerechtelijke dienst staat in voor de uitvoering “van de gespecialiseerde opdrachten van gerechtelijke politie die hem overeenkomstig art. 5, tweede en derde lid van de Wet op het Politieambt zijn toevertrouwd.90” Deze algemene taakomschrijving vindt aansluiting bij de in artikel 3 van de organieke wet vermelde beginselen van specialiteit en subsidiariteit.

Bovendien kan hij ook bovenlokale niet-gespecialiseerde gerechtelijke opdrachten uitvoeren, meer bepaald deze die overwegend buiten het arrondissement of het Rijk moeten worden verricht. 91 Al deze opdrachten worden door de DirJud gecoördineerd92. In subsidiaire orde kan de GDA ook worden gelast met lokale niet-gespecialiseerde gerechtelijke opdrachten, die in principe door de lokale

opsporingsdiensten moeten worden uitgevoerd93. Het betreft echter uitzonderingsgevallen, meer bepaald in het geval de lokale politie wegens capaciteitstekort niet aan een vordering kan voldoen.

Structurele capaciteitsproblemen binnen de lokale politie dienen in het zonale veiligheidsplan te worden verholpen94.

Uit het bovenstaande blijkt dat zowel de federale politiediensten als de lokale korpsen opdrachten van gerechtelijke politie uitvoeren, de eerste binnen een gespecialiseerde gerechtelijke politiezorg, de tweede als onderdeel van de basispolitiezorg. Dat dit gebeurt overeenkomstig artikel 3 WGP en de daarin vermelde principes van specialiteit en subsidiariteit95, impliceert dat de lokale politie alle opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie die tot de basispolitiezorg behoren moet

aankunnen. Dit heeft ook voor gevolg dat bepaalde opdrachten, die voorheen door de rijkswacht en de GPP werden verricht, nu door het lokale niveau moeten worden waargenomen. Binnen elke zone moet bijgevolg een lokale recherche worden ontwikkeld. Dat dit tot capaciteitsproblemen bij de lokale politie aanleiding geeft, mag voor zich spreken. En dat de beperkte omvang van de politiezones daar mee schuld aan draagt, wordt niet betwist96.

Met het oog op een behoorlijke allocatie van de gerechtelijke taken, werd door de minister van Justitie bij richtlijn, genomen overeenkomstig artikel 143ter Ger.W.97, een “horizontale taakverdeling”

uitgewerkt. Deze richtlijn98, hierna de “COL 6” genoemd99, had tot doel de gerechtelijke overheden

89 Zie immers de bewoordingen van art. 103 WGP: “De bestuurlijke directeur-coördinator leidt en organiseert de gedeconcentreerde coördinatie- en steundienst […]” (eigen cursivering). Het gewicht ligt bewust bij de figuur van de DirCo. Daarentegen bepaalt art. 105: “De gedeconcentreerde gerechtelijke dienst […] staat onder leiding van de directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst, gerechtelijk directeur genoemd.” Hier ligt de klemtoon veeleer op die gerechtelijke dienst. Waar de Raad van State nog had geadviseerd beide artikelen op analoge wijze te formuleren, is in de uiteindelijke wettekst deze asymmetrie overeind gebleven. Het verschil tussen de CSD en de GDA is natuurlijk dat alleen de laatste een volwaardige, volledig operationele dienst is. De

“dienst” van de CSD valt uiteindelijk samen met de ondersteunende en coördinerende rol van de DirCo.

90 Art. 105, eerste lid WGP. Bijvoorbeeld: bijzondere opsporingstechnieken, strategische analyse, informantenbeheer, …

91 Luidens art. 3, derde lid WGP verzorgt de federale politie immers de daar opgesomde opdrachten over het gehele grondgebied.

92 Art. 105, tweede lid WGP.

93 Het betreft zuiver lokale fenomenen, zoals bv. een moord gepleegd in gezinsverband, een drugonderzoek naar een lokale dealer, onopzettelijke slagen en verwondingen naar aanleiding van een medische ingreep, …

94 J. TROTTEYN, “De rol van de DirJud (gerechtelijk directeur) en Integrale Veiligheid”, in Handboek Politiediensten, tw. Veiligheidsbeleid – Actoren, 28.

95 Art. 15bis WPA.

96 J. TROTTEYN, o.c., 29.

97 Art. 5, derde lid WPA.

98 Richtlijn van 16 maart 1999 tot regeling van de samenwerking, de coördinatie en de taakverdeling tussen de lokale en de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie, (aangehaald in C. FIJNAUT, F.

(15)

(PK, onderzoeksrechter)100 toe te laten te bepalen aan welke politiedienst een dossier moet worden toegewezen. Daarbij moesten zij zich laten leiden door vier alternatieve toewijzingscriteria101. De toepassing van de richtlijn bleek in de praktijk echter moeizaam te verlopen102. Veel bevoegdheidsbetwistingen hadden betrekking op de financieel-economische materies. In een overgangsperiode blijven de GDA’s echter deze zaken waarnemen103.

Om aan de toepassingsproblemen van de COL 6 te verhelpen, werd de oude richtlijn ondertussen vervangen104. Voortaan geldt als toewijzingscriterium de complexiteit van de zaak105.

- In bijkomende orde: gespecialiseerde opdrachten van bestuurlijke politie

De gedeconcentreerde gerechtelijke diensten oefenen in bijkomende orde ook gespecialiseerde opdrachten van bestuurlijke politie uit106. Deze opdrachten worden uitgevoerd op instructie van de DirCo, en hebben tot doel de bestuurlijke overheden (burgemeester, gouverneur) en de

verantwoordelijke chefs van de lokale en de federale politie, in staat te stellen om hun respectieve verantwoordelijkheden inzake bestuurlijke politie naar behoren waar te nemen107. Ze behelzen meer bepaald het inwinnen van informatie betreffende groeperingen of individuen waarvan de acties een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en het inwinnen van informatie voor en tijdens gebeurtenissen die de openbare orde daadwerkelijk verstoren of dreigen te verstoren108.

Deze opdrachten geschieden dus voor de DirCo, maar mogen de uitoefening van de opdrachten van gerechtelijke politie niet in het gedrang brengen. Daarom is het raadzaam dat de DirCo en de DirJud op voorhand afspraken maken over de capaciteit die voor dit soort opdrachten kan voorzien

worden109.

GOOSSENS, F. HUTSEBAUT en D. VAN DAELE, Het Belgische Politiewezen. Wetgeving, beleid, literatuur inzake politie, bestuur en justitie, Antwerpen, Kluwer, 1999, pp. 426-434).

99 Naar de omzendbrief Col 6/99 van het College van Procureurs-generaal, die de richtlijn heeft verspreid en toegelicht.

100 Art. 28ter resp. art. 56, §3 Sv.

101 Voor een nadere bespreking: J. DEPRETRE, “De lokale politie en haar plaats in het takenpakket van de opdrachten van gerechtelijke politie”, De Politieofficier 1999, Afl. 7, pp. 57-64; F. HUTSEBAUT, “De Octopus ontleed. Een overzicht van de justitiële hervorming”, in E. ENHUS, P. PONSAERS, F. HUTSEBAUT en L. VAN OUTRIVE (Ed.), De Politiehervorming, Brussel, Politeia, 2001, p. 125 e.v.; F. HUTSEBAUT, “De herziening van de algemene gerechtelijke en bestuurlijke politiebevoegheden”, in C. FIJNAUT, B. DE RUYVER en F.

GOOSSENS, De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, pp. 183-184.

102 Volgens J. TROTTEYN heeft het een en ander te maken met aanpassingsmoeilijkheden: “De lokale politie, die nochtans 73,1 % van de totale politiesterkte heeft, stelt vragen over haar capaciteit, terwijl de magistratuur het dikwijls moeilijk heeft om met historisch gegroeide gewoontes te breken. Veranderingen roepen steeds weerstanden op, maar de wil van de wetgever is duidelijk: lokale fenomenen moeten lokaal behandeld kunnen worden en magistraten moeten zich kunnen inschrijven in een visie en beleid ook al impliceert dit dat het gemak van bepaalde gewoontes opgegeven moet worden. Ook de noodzaak om prioriteiten te stellen (wat impliceert dat men ook bepaalde zaken niet meer doet) is een gegeven dat niet door iedereen aanvaard wordt.”(J. TROTTEYN, o.c., pp. 30-31).

103 Het betreft voornamelijk: misdrijven in verband met de staat van faillissement en samenhangende misdrijven, misdrijven in verband met nalatenschappen, fiscale fraude en valsheid in titels en waardepapieren en

samenhangende misdrijven.

104 Richtlijn van 20 februari 2002 tot regeling van de taakverdeling, de samenwerking, de coördinatie en de integratie tussen de lokale en de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie, B.S. 1 maart 2002.

105 Een onderzoek is complex gelet op: (1) de aard van het te onderzoeken feit of van de te onderzoeken feiten, (2) de aard van de te verrichten onderzoeksdaden, en (3) de geografische spreiding van de gespecialiseerde onderzoeksdaden. Merk op dat wanneer een onderzoek aan het criterium van de complexiteit beantwoordt, het

“in principe” door de magistraat aan de federale politie wordt toegewezen.

106 Art. 105, zesde lid WGP.

107 Richtlijn van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van 29 december 2000 met betrekking tot de organisatie en werking van de coördinatie- en steundiensten en van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten van de federale politie, n.g.

108 Wetsvoorstel tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, Toelichting, Parl. St. Kamer 1997-98, nr. 1676/1, p. 62. De facto betreft het dus opdrachten die binnen de vroegere rijkswacht werden uitgevoerd voor de districtscommandanten door leden van de voormalige BOB-secties Informatie Openbare Orde, die nu in de GDA geïntegreerd zijn.

109 Meestal gaat het om zo’n 3 % van de GDA-capaciteit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van belang is evenwel dat een ontbinding wegens een wei- gering van de werknemer om zich in te spannen voor zijn re-integratie dient te worden gegrond op de ontslaggrond

Gerrit Krol, De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels.. Een goede roman is autobiografisch. Niet door de gebeurtenissen die erin beschreven worden, maar als verslag van de

The broad objective of the study is to examine attitude towards risk, risk sources and management strategies and technical and cost efficiency of farmers in Kebbi

Doorheen het boek wordt nadrukkelijk gepleit voor een meer autonome uitoefening van alle patiën- tenrechten door de mature minderjarige.. Toch blijft het oordeel van Christophe

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

Formaties duren langer naarmate de raad meer versplinterd is, gemeenten groter zijn, er na verkiezingen meer nieuwe raadsleden aantreden en anti-elitaire partijen meer

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Bent u bereid in de functie-eisen op te nemen, dat er bij RO/EZ geen gebouwen meer -uit de lucht mogen vallen- en daar waar burgers toch overrompeld worden, de