• No results found

Zevende symposium Signum. 's-hertogenbosch, 24 mei 1997: Bedevaart en welvaart. De /ezing van A. Dierkens

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zevende symposium Signum. 's-hertogenbosch, 24 mei 1997: Bedevaart en welvaart. De /ezing van A. Dierkens"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

78

Zevende symposium Signum. 's-Hertogenbosch, 24 mei 1997: Bedevaart en welvaart. De /ezing van

A.

Dierkens

Op 24 mei 1997 werd in cultureel centrum de 'Azijnfabriek' te 's-Hertogen- bosch het zevende symposium van Signum gehouden, dat gewijd was aan 'Bedevaart en welvaart'. Nadat in de vorige aflevering van Signum de inleidingen door dr. C.M.A. CASPERS en prof. dr. A.M. K0LDEWEIJ werden afgedrukt, volgt hier tot slot de tekst van de voordracht door prof. dr. A.

DIERKENS.

Vragen over de middeleeuwse verering van Sint-Hubertus, be- schermheilige tegen hondsdolheid en patroon van de jagers1 De heilige Hubertus werd en wordt vooral vereerd in de Belgische Arden- nen, meer bepaald in het huidige stadje Saint-Hubert (provincie Luxem- bourg), gelegen in het midden van het grote Ardense woud.2 Deze heilige bisschop van (Tongeren-)Maastricht(-Luik) uit het begin van de achtste eeuw, is vooraJ gekend als bescherrnheilige tegen razernij of hondsdolheid (rabiës) en als patroon van de jacht en de jagers.3 In de Middeleeuwen en de

l .Het onderstaande vorrnt de neerslag van een lezing gehouden in 's-Hertogenbosch op 24 mei 1997 ter gelegenheid van het zevende Signum-symposium over 'Bedevaart en welvaart'. Hartelijk dank aan de organisatoren van deze vergadering (in het bijzonder CHARLES CASPERS en ARNOUD-JAN BJJSTERVELD) en aan mijn vriend Guy V ANTHEM- SCHE (V. U. Brussel), die mijn Nederlandse tekst zorgvuldig heeft nagelezen.

2.Voor meer inlichtingen over Sint-Hubertus en de verschillende aspecten van zijn verering, zie de volgende recente studies, waarin men aanvullende bibliografische gegevens aantreft: A. DIERKENS en J.-M. DUV0SQUEL, ed., Le culte de saint Hubert au Pays de Liège. Saint-Hubert en Ardenne. Art, Histoire, Folklore. Tome 1 ([Bruxelles]

1990); A. DIERKENS en J.-M. DuvosQUEL, ed., Le culte de saint Hubert en Namurois.

Saint-Hubert en Ardenne. Art, Histoire, Folklore. Tome 2 ([Bruxelles] 1992) (vooral J.-B. LEFÈVRE, 'Essai sur la structuration et la diffusion du culte de saint Hubert', 11-32); K. FRECKMANN en N. KüHN, ed., Le culte de saint Hubert en Rhénanie. Die Verehrung des heiligen Hubertus im Rhein/and. Saint-Hubert en Ardenne. Art, Histoire, Folklore. Tome 6 ([Bruxelles en Kevelaer] 1995) (vooral L. MARQUET, 'Le culte de saint Hubert', 21-37 en G. SCHUEKER, 'Das Tollwut- und Jagdpatronat des heiligen Hubertus', 39-73).

3.Over bet begin van de verering van Hubertus in Andagium/Saint-Hubert, zie C.

DUPONT, 'Les débuts de culte de saint Hubert à Andage' in: J.-M. DUVOSQUEL en J.

CHARNEUX, ed., Hommage à Léon Hannecart (1939-1990). Archiviste à Saint-Hubert.

Recueil d'études sur l'histoire de Saint-Hubert dédiées à sa mémoire par ses amis et collègues. Saint-Hubert d'Ardenne. Cahiers d'Histoire 8 (Saint-Hubert 1991) 392-414;

(2)

Nieuwe Tijd was zijn verering zeer belangrijk; enkele interessante kenrner- ken hiervan zal ik in dit korte overzicht behandelen.

Sint-Hubertus was de volgeling van zijn voorganger, bisschop Lambertus, die gedood werd in Luik op 17 september (705?) ais slachtoffer van een 'vendetta'. Later zou Floribertus, zoon van Sint-Hubertus, zijn vader ais bisschop opvolgen: een duidelijk bewijs van het belang van deze familie in de Austrasische Maasvallei. Misschien was dit geslacht verwant met Plectru- dis, de vrouw van hofmeier Pepijn Il. De elevatie van het lichaam van Hubertus (zijn 'heiligverklaring') in 743 zou overigens plaatsvinden in aanwezigheid van hofmeier Karloman, lid van deze prestigieuze familie.4 De belangrijkste bron voor onze kennis van Hubertus' )even is de Vita sancti Ruberti (B.H.L. 3993), een tekst die omstreeks 750 werd geschreven door een familiarius van de bisschop.5 Dankzij deze Vita kennen wij onder meer het optreden van Hubertus ais evangelisator in Brabant, Texandrië en de Ardennen. Maar het bekendste feit uit zijn bisschoppelijke carrière is ongetwijfeld zijn beslissing het lichaam van Lambertus van Maastricht naar Luik te laten overbrengen. Het precieze jaar van deze translatio staat niet vast, maar wellicht vond deze gebeurtenis plaats in 718. De overbrenging van Sint-Lambertus naar de plaats waar hij de marteldood onderging, wordt dikwijls beschouwd als de feitelijke verplaatsing van de zetel van het bisdom, maar deze bewering kan mijns inziens niet verdedigd worden. Pas enkele decennia later, omstreeks 800, werd Luik de bisdomszetel.

ln 727 overleed Hubertus in Tervuren, in het Zoniënwoud (in de huidige provincie Vlaams-Brabant); hij werd begraven in Luik, in de basilica sancti Petri. Enkele jaren later, op 3 november 743, werden zijn relieken plechtig

idem, 'Aux origines de deux aspects particuliers du culte de saint Hubert: Hubert guérisseur de la rage et patron des chasseurs' in: DIERKENS en DUV0SQUEL, Le culte de saint Hubert au pays de Liège, 19-30. Over Sint-Hubertus, de jacht en de hondsdolheid, H. GAIDOZ, La rage et Saint-Hubert (Paris 1887); L. HUYGHEBAERT, Sint Hubertus, patroon van de Jagers in woord en beeld (Antwerpen 1949) (ook ais: Saint Hubert, patron

des chasseurs (Antwerpen 1927)); SCHUEKER, 'Das Tollwut- und Jagdpatronat'; over de jacht: B. HELL, Le sang noir. Chasse et mythe du Sauvage en Europe (Paris 1994).

4.Over de historische persoonlijkheid van Hubertus en over de context van de elevatie van 743, zie M. WERNER, Der Liaticher Raum in friihkarolingischer Zeit. Untersuchun- gen zur Geschichte einer karolingischen Stammlandschaft. Verôffentlichungen des Max- Planck-Instituts für Geschichte 62 (Gôttingen 1980); J.-L. KUPPER, 'Qui était saint Hubert?' in: DIERKENS en DuvOSQUEL, Le culte de saint Hubert au pays de Liège, 13-18; A. DIERKENS, 'Carolus monasteriorurn multorum eversor et ecclesiasticarum pecuniarurn in usus proprios commutator?' in: J. JARNUT, U. NONN en M. RICHTER, ed., Karl Martell in seiner Zeit. Beihefte der Francia 37 (Sigmaringen 1994) 277-294.

5.De meeste hagiografische teksten over Sint-Hubertus uit de Middeleeuwen zijn uitgege- ven door CH. DE SMET in de Acta Sanctorum. Novembris Tomus I (Brussel 1887).

(3)

80

op het altaar geplaatst; een eerste verering begon dus in de Luikse Sint-Pie- terskerk. Maar de belangrijkste etappe in de cultus van Hubertus situeert zich ongetwijfeld in 825. Toen werden de relieken van Hubertus - dat wil zeggen zijn complete en nog intacte lichaam (corpus incorruptum) in zijn originele sarcofaag - overgebracht van Luik naar een kort voordien hervorm- de benedictijnse abdij in de Ardennen. De precieze omstandigheden van deze translatio zijn bekend uit een werk van de bcfaamde Jonas, bisschop van Orléans. Op verzoek van de toenmalige bisschop van Luik, Walcaudus, schreef deze beroemde Karolingische geleerde een nieuwe versie van de Vita prima, aangevuld met het verhaal van de translatio van 825. In vergelijking met de Vita prima bevat deze Vita secunda (B.H.L. 3994) vrijwel geen nieuwe inforrnatie; de wijzigingen betroffen enkel het Latijn, dat in overeen- stemming met de Karolingische eisen werd gebracht. Toch is de Translatio (B.H.L. 3995) een kapitale bron voor de latere geschiedenis van Hubertus' cultus.

Andagium was een kleine Ardense abdij, midden in een land van grote kroondomeinen (fis ci). Omstreeks 700 was ze gesticht door hofmeier Pepijn II en <liens vrouw Plectrudis en toevertrouwd aan de 'kapelaan' van Pepijn, Beregisus. Vo lg ens de bronnen ging de abdij er in de loop van de achtste eeuw op achteruit, zowel wat gebouwen en goederen ais wat de moraal betreft. Na de bekende vergaderingen van Aken in 816 en 817, onder keizer Lodewijk de Vrome, besloot de bisschop van Luik de abdij in monastieke (dus benedictijnse) zin te hervormen. Daarop volgden restituties en bevesti- gingen van goederen, een belangrijke bouwcampagne, de opname van ervaren monniken uit Luik in de religieuze gemeenschap, enzovoort. Om de vernieuwde stichting materieel en spiritueel te ondersteunen vatten de bisschop en de monastieke gemeenschap het plan op een belangrijke verering te introduceren. Welke heiJige kon die roi beter vervullen dan Hubertus? Die keuze werd ingegeven door tal van motieven. Hubertus was actief geweest in de Ardennen; hij was een bloedverwant of ten minste een politieke bondge- noot van de stichters van de abdij. Maar vooral slaagde het bisdom Luik er op deze wijze in zijn machtspositie te versterken. Na de overbrenging van het lichaam van Lambertus bleef er in Maastricht slechts één bisschoppelijke verering over, namelijk van Sint-Servatius. In de eerste helft van de achtste eeuw kreeg die zelfs een nieuwe impuls. In Luik bestonden er echter twee vereringen, die potentiële of reële concurrenten waren: namelijk van Sint- Lambertus en Sint-Hubertus. De overbrenging van de sarcofaag met bet intacte lichaam van Hubertus naar het zuiden van het bisdom bood dus een dubbel voordeel. In de eerste plaats zou het bestaan van de abdij Andagium vergemakkelijkt worden door een mogelijk zeer lucratieve verering; in de tweede plaats zou, vanuit het standpunt van de bisschop, aan Lambertus het monopolie (of het quasi-monopolie) van de bedevaarten naar Luik toekomen

(4)

en zou, via Hubertus, het imago van de Luikse bisschop bevorderd worden in een grensgebied, hetgeen van religieus-strategisch belang was. Toch bleef Hubertus het voorwerp van een bescheiden verering in Luik op de plaats van zijn vroegere graf, in de Sint-Pieterskerk. Daartoe droegen ook enkele secundaire relikwieën bij, onder meer een sieutel (uit de elfde of twaalfde eeuw?), die zeer vergelijkbaar is met de sleutel van Sint-Servatius in Maas- tricht, één van de Servatiana die A.M. KOLDEWEIJ zo treffend bestudeerd heeft.6

De translatio was natuurlijk onmogelijk zonder een reeks toestemmingen. De tekst van Jonas van Orléans (de zogenoemde Translatio sancti Huberti in Andagium) biedt in dit opzicht een prachtige illustratie van het hiërarchisch model dat werd ingevoerd door Lodewijk de Vrome en zijn omgeving.7 1k heb reeds gezegd dat de Translatio een aanvulling op de Vita secunda was, de in 'goed Latijn' herschreven Vita prima. Die tekst legt een sterke nadruk op een feit van essentieel belang: het lichaam van Hubertus bleef incorrup- tum et integrum. Behalve in de sarcofaag in Andagium kon er dus geen lichamelijk fragment, geen corporele relikwie bestaan. De echte verering moest zich dus we! in Andagium ontwikkelen; de andere eventuele vererings- plaatsen, rond secundaire relikwieën, waren bijgevolg minderwaardige surrogaten.

In de Translatio is er geen sprake van echte wonderen. Het is dus niet verwonderlijk dat enkele jaren na de redactie van deze hagiografische tekst een eerste mirakelboek verscheen: een anonieme tekst, geschreven omstreeks 850 (B.H.L. 3996). In deze Liber primus Miraculorum worden acht wonde- ren beschreven, die beginnen met de genezing van een blinde in 825, gedurende de overbrenging. Dit eerste mirakel is duidelijk de noodzakelijke schakel tussen de twee hagiografische componenten: enerzijds de Vita et Translatio, anderzijds de Miracula. In die Liber primus werd Hubertus beschreven als een heilige zonder originaliteit of specificiteit, ais een 'alge- mene', 'generalistische' heilige. Over hondsdolheid of jacht wordt nog niets gezegd.8 Wat de geschreven bronnen betreft, bestaat er een hiaat tussen

6.L. MARTJNOT, G. WEBER en PH. GEORGE, 'La clé de saint Hubert', Feuillets de la Cathédrale de Liège 21-23 (1996); A.M. KOLDEWEJJ, Der gude Sente Servas. De Servatiuslegende en de Servatiana (Assen en Maastricht 1985) 61-131.

7.A. DIERKENS, 'La Christianisation des campagnes de l'Empire de Louis le Pieux.

L'Exemple du diocèse de Liège sous l'épiscopat de Walcaud (c.809-c.831)' in: P.

GODMAN en R. COLLINS, ed., Charlemagne's Heir. New Perspectives on the Reign of Louis the Pious (814-840) (Oxford 1990) 309-329.

8.A. DIERKENS, 'Guérisons et hagiographie au haut Moyen Age: le cas de saint Hubert' in: C. DEROUW, ed., Textes latins médicaux de l'Arüiquité et du Haut Moyen Age (Bruxelles 1998) ter perse.

(5)

82

deze negende-eeuwse teksten en de volgende geschriften over Hubertus en over de abdij (die vanaf het midden van de negende eeuw niet alleen Andagi- um, maar ook Sanctus Hubertus genoemd wordt). Omstreeks 1100 werden achtereenvolgens twee teksten opgesteld: een kroniek over de geschiedenis van de abdij vanaf haar stichting tot de periode van de conflicten tussen de hertogen van Neder-Lotharingen, de bisschoppen van Luik en de abten van Saint-Hubert op bet einde van de elfde eeuw; en een tweède mirakelboek. In de polemische kroniek, die bekend staat ais het Cantatorium Sancti Huberti, wordt veel plaats ingeruimd voor Hubertus, de bescherrnheilige van de benedictijnenabdij. 9 Ook wordt daarin voor bet eerst gezinspeeld op de roi van Hubertus inzake jacht en hondsdolheid. Omstreeks dezelfde periode kwam een tweede mirakelboek (B.H.L. 3997) tot stand; misschien werd de tekst geschreven door dezelfde auteur, maar hierover zijn de geleerden bet niet eens. Dit langere boek, dat achtentwintig kapittels bevat, begint met een herschrijving en actualisering van de Liber primus. De vergelijking tus sen de twee versies van deze Miracula is zeer instructief. Ze toont namelijk de evolutie in een reeks religieuze problemen, onder meer de kwestie van de toegang van alle bedevaartgangers tot de abdijkerk (wanneer en hoe?), meer bepaald de toegang van vrouwen tot de aan mannen voorbehouden abdijge- bouwen. In deze Liber secundus vindt men echte mirakels over razernij en in mindere mate over de jacht. In de originele delen van dit tweede mirakel- boek worden specifieke wonderen vermeld, naast visioenen die door de heilige worden geïnspireerd en naast 'traditionele' genezingen van blinden en verlamden. De meeste van die specifieke rnirakels betreffen de verdediging van de abdijgoederen en de bestraffing van usurpatoren of heren die regels en afspraken overtraden. Hierdoor lijken de wonderverhalen op het Cantato- rium. Drie voorbeelden belichten echter de hulp van Hubertus tegen de hondsdolheid (te vergelijken met een episode uit het Cantatorium); er is ook één 'jachtwonder' opgenomen. Het eerste razernij-wonderverhaal (Miracula II, 14) handelt over een domejnbeambte uit de buurt van Saint-Hubert. De man wordt door een hondsdolle wolf gebeten en gaat onmiddellijk naar Saint-Hubert om daar de snede ('taille') te ontvangen: een draadje uit de stool van Hubertus wordt hem door monniken in het voorhoofd ingebracht.

Deze eigenaardige operatie wordt ais een reeds oude praktijk bestempeld (auro sacratae stolae capiti de more insito). Zij moet door een reeks vrome voorschriften aangevuld worden en waarborgt de genezing van de geopereer- de. Volgens de legende had Hubertus die stool van een engel gekregen.

Aangezien de stool die tot de dag van vandaag in de basiliek van Saint- Hubert bewaard wordt, dateert uit het einde van de elfde of het begin van de

9.K. RANQUET, ed., La chronique de Saint-Hubert dite Cantatorium (Bruxelles 1906).

(6)

twaalfde eeuw (natuurwetenschappelijk onderzoek door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Brussel), moet men aannemen dat de stool waarvan in het mirakel sprake is, een andere was dan de huidige.!?

Het tweede wonderverhaal (Miracula Il, 21) spreekt eveneens over de snede, die ex consuetudine bij een edelman wordt aangebracht. De heer geneest en geeft aan Saint-Hubert een stuk grond. Eén jaar later komt hij terug op zijn schenking; van de duivel bezeten bijt hij zijn vrouw in het gezicht. Hij wordt naar Saint-Hubert overgebracht en wordt ondergedompeld in een ton koud water, vermengd met stof afkomstig uit het graf van Hubertus. Hij geneest voor de tweede keer. Toch blijkt een exorcisme noodzakelijk om de duivel definitief uit te drijven. Tevens moet ook zijn vrouw gesneden worden. Het derde mirak:el (Miracula II, 29) werd aan de hagiograaf verteld door de abt van het nabijgelegen klooster van Waulsort-Hastière. Dit mirak:el betreft een man die door een razende hond gebeten werd, in Saint-Hubert de snede onderging (incisus sicut ex consuetudinis) en zo beschermd werd tegen de hondsdolheid. Tijdens een wasbeurt, dertig jaar later, trok hij het stooldraad- je uit zijn voorhoofd: zijn zwarte haar werd helemaal wit. De man besloot daarop het draadje weer te laten inbrengen. Het wonderverhaal dat in het Cantatorium wordt verteld (caput XIX), is van dezelfde aard (de kamerling van de gravin van Arlon wordt genezen door de snede) en stelt de auteur in staat een lange uitweiding te schrijven over de snede en over de doeltreffend- heid van de bedevaart naar Sint-Hubertus.

Samenvattend kan men dus stellen dat de werkzaamheid van Sint-Hubertus tegen razernij in het Cantatorium en in de Liber secundus Miraculorum reeds ais 'oud en goed bekend' beschreven wordt; naar aile waarschijnlijkheid is deze traditie in de tiende eeuw ontstaan. De specificiteit van Hubertus ais beschermheilige tegen hondsdolheid wordt bevestigd gedurende de hele Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. De verdwijning van Hubertus' lichaam in 1568 (bij de verwoesting van de abdij door Franse Hugenoten) had geen belangrijke gevolgen voor de snede, omdat deze merkwaardige techniek afhing van de stool en niet van een corporele relikwie.11 Nog in de negen- tiende eeuw, tussen 1806 en 1919, werden niet minder dan 9696 mensen in Saint-Hubert gesneden. In de achttiende eeuw was deze praktijk reeds hevig op de korrel genomen door het Verlichtingsdenken; vanaf 1885 ging ze sterk achteruit onder invloed van de ontdekkingen van Louis Pasteur. Toch werd

10.V. VEREECKEN e.a., 'L'étole dite de saint Hubert, provenant de la châsse-reliquaire des saints Lambert et Floribert' in: P. GILLET e.a., ed., L'ancienne église abbatiale de Saint-Hubert (Namur 1998) ter perse.

Il.Over de geschiedenis van de abdij Saint-Hubert zie vooral A. DESPY-MEYER en P.P.

DUPONT, 'Abbaye de Saint-Hubert' in: U. BERLIÈRE e.a., ed., Monasticon Belge. Tome V. Province de Luxembourg (Liège 1975) 9-83.

(7)

84

de snede in 1926 nog driemaal toegepast. Talrijke middeleeuwse of moderne Sint-Hubertusbroederschappen zijn ook nu nog actief en organiseren jaarlijks bedevaarten naar de Ardense abdij.

Wat de jacht betreft zijn de middeleeuwse teksten zeldzamer; de legende van Sint-Eustachius (onder meer de bekering nadat hij een hert met een crucifix in het gewei heeft ontmoet) werd in Saint-Hubert pas op. het einde van de veertiende eeuw of omstreeks 1400 overgenomen en aangepast. De specifici- teit van Hubertus ais patroon van de jacht en van de jagers dateert vooral uit de vijftiende eeuw; in de Nieuwe Tijd en in de negentiende eeuw werd die traditie steeds belangrijker. Vandaag is dit aspect het belangrijkste onderdeel van de Sint-Hubertusverering; zijn wereldvermaardheid heeft Sint-Hubertus hieraan te danken. In de Liber secundus Miraculorum en in het Cantatorium vindt men wel verhalen waarin Hubertus in verband wordt gebracht met de jacht. Die handelen voornamelijk over jachtgiften aan de abdij van Saint-Hubert: volgens een toen al oude gewoonte moesten de jagers elk jaar het eerst gedode wild aan het klooster aanbieden. Saint-Hubert zou ook de tiende van de jacbt in bet Ardense woud hebben geheven. Deze episodes spelen zicb afin de eerste helft van de elfde eeuw of zelfs in de tiende eeuw;

dit stelt ons in staat de bescheiden oorsprong van bet jachtkenmerk van Hubertus in de tiende eeuw te plaatsen. Volgens een nieuw stilistisch en kunsthistorisch onderzoek door ALBERT LEMEUNIER uit 1997 dateert de jachthoorn die ais relikwie in Saint-Hubert wordt bewaard, ecbter niet uit de negende of tiende eeuw, zoals berbaaldelijk wordt beweerd, maar van later, mogelijk van omstreeks 1100.12 Bovendien vindt bet gebruik van de hoorn ais iconografisch kenmerk van Hubertus geen duidelijke bevestiging v66r de dertiende eeuw.

De casus van Sint-Hubertus werpt een interessant licht op een reeks belang- rijke aspecten van de middeleeuwse en moderne heiligheid. In de eerste plaats is <lat de overgang van een 'algernene' en 'generalistische' heilige (Hubertus als bisschop) naar een 'specialistische' heilige. Deze overgang vond met zekerheid pas plaats na het midden van de negende eeuw (de Liber primus Miraculorum zegt immers niets over jacbt en bondsdolheid) en kan wellicht in de tiende eeuw worden gesitueerd. Zonder de 'gewone' mirakels onvermeld te laten, gaan twee teks ten van omstreeks 1100 uitvoerig in op beide aspecten, die ais 'oud' worden bestempeld. De roi van Hubertus ais beschermheilige tegen de razernij wordt daarbij nadrukkelijker onderstreept dan zijn functie op het gebied van de jacbt. Het is dus niet verrassend dat de abdij - die beschikte over het monopolie van bet intacte lichaam van Huber-

12.A. LEMEUNIER, 'Le "cor", la crosse et le peigne liturgique dits de saint Hubert' in: P.

GILLET, e.a., L'ancienne église abbatiale, ter perse.

(8)

tus en van de heilige stool - een reusachtig voordeel kon halen uit deze in Noord-Europa bijna unieke verering.13 In de loop van de eeuwen en vooral in de achttiende en negentiende eeuw kende de Sint-Hubertusverering, mis- schien door de invloed van de Verlichting en van de nieuwe geneeskundige ontdekkingen inzake rabiës, en dankzij de relatieve democratisering van de jacht, een tweede opleving, zelfs na de afschaffing van de abdij in 1796. Dit onbetwistbare devotionele (?) en cornmerciële succes bleek desondanks onvoldoende om de prestigieuze kerk- en abdijgebouwen te kunnen onder- houden. De Waalse regering en in het bijzonder de 'Direction Générale de l'Aménagement du Territoire, du Logement et du Patrimoine' hebben echter besloten deze schrijnende toestand te verhelpen. De kerk- en abdijgebouwen prijken nu op de monumentenlijst ais 'patrimoine majeur de Wallonie'. In de nabije toekomst zullen heel wat historische en archeologische studies plaats- vinden in het kader van de geplande bouw- en restauratiecampagnes. Onze kennis van de abdij Saint-Hubert maar ook van de cultus van Sint-Hubertus zal dus met rasse schreden vooruitgaan. 14

A. DIERKENS

ONLANGS VERSCHENEN

MONOGRAFIEËN EN ARTIKELEN

E.H.P. C0RDFUNKE, K. VAN DER BORG en G.J.R. MA.AT, 'De skeletten uit het grafmonument te Rijnsburg: een hemieuwd onderzoek', Bulletin KNOB 97 (1998) 1-14.

J.H.G.M. DECKERS, Kapittels en Kanunniken in de Meierij. Feiten en wetenswaardigheden over een markante episode in de geschiedenis van de Kerk in Oost- en Midden-Brabant (Boxtel: Interieurcomrnissie Parochie Sint Petrus Boxtel, 1998). 72 p. ill. krtn. ISBN 90-72113-16-0.

f

15,00. Adres uitgever: Duinendaal 2, 5281 AP Boxtel.

D. GUILARDIAN, 'L'obituaire des grands chanoines du chapitre Sainte-Gudule de Bruxelles (1506): une première approche', Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis 74 (1996) 695-705.

13.W. VROOM, 'Het jachtgebied van Sint-Hubertus' in: Bouwkunst. Studies in vriend- schap voor Kees Peeters (Amsterdam 1993) 571-579.

14.Zie bijvoorbeeld P. GILLET e.a., L'ancienne église abbatiale, ter perse.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ingeval de invordering van deze belastingen door de Raad van State aan de plaats wordt opgelegd, dienen daartoe, aldus 35, jaarlijks één of meer apar- te personen te worden

De inhoudelijke lijn van deze instructie is bestendig: niemand van de ingezetenen is bevoegd wetten en reglementen te maken, tenzij zij aantonen, dat recht al vóór de uit- gifte van

Niet alleen de ongunstige politieke omstandigheden beïnvloedden de handel negatief, maar ook een gewijzigde over- heidspolitiek bood haar niet meer die daadwerkelijke steun waarop

Erkennende, dat het aan geen mens gegeven is vooruit te bepalen, hoe in een vierjarige parlementaire periode de internationale en nationale ontwikkeling zal zijn en welke

In recent years there has been an increase of food shortages, especially in the Lubombo region of Swaziland, which has led to vulnerable households opting for coping strategies

This article discusses a method presented by Maurer which is claimed to be generally applicable but which, according to the prsent author, is itself based on ideological values

niet bewaarde. De tabellen op blz.l2en I3vermelden deze berekende vaas- levenverkorting ijl dagen door droge resp. 14 geven de grafieken A en B een beeld van de mate van verkorting

Als aan het begin van de kasperiode en aan het einde minder licht werd gegeven was de totale besparing aan lichtenergie 20%, met een zes dagen langere trekduur en 4 cm