!
Werkloosheidswet
Artikel4l
De uitkering wordt niet betaald indien deze per maand doorgaans minder be.
draagt dan een achtste deel van het minimumloon.
[2 6 - 1 1 -20 1 4, Stb. 5 04, i.w.tr. 0 1 - 07 -20 I S lkamerstukken 3 39 I I ]
[Minimumbedrag uitkeringl
Algemeen. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat zeer geringe uitkeringen tot betaling komen en om het LJVW niet te belasten met betaling van uitkeringen die nagenoeg verwaarloosbaar zijn. Doorgaans. Met de toevoeging van het woord door- gaans is beoogd te voorkomen dat de betaling van de 'WW-uitkering moet worden beëindigd als de uitkering als regel meer dan een achtste deel van het minimumloon bedraagt, maar incidenteel daar beneden komt. Het incidenteel niet betalen van de
\tVW-uitkering zou voor het LJWV tot een verhoging van de administratieve lasten leiden. Minimum bedrag. De WW-uitkering wordt niet betaald als deze per maand doorgaans minder bedraagt dan een achtste deel van het minimumloon. Op grond van art. 14 lid 2 wordt onder minimumloon verstaan het minimumloon op grond van art. 8 lid 1 onderdeel a Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), ver- meerderd met de vakantietoeslag, gedeeld door 27,75. De bodem van de uitkering bedraagt per 1 juli 2016 €,207,50 per maand voor een werknemer van 23 jaar en ouder. Voor werknemers jonger dan 23 jaar geldt een ander minimumbedrag, dat afhankelijk is van de leeftijd.
Artikel4la
(Vervallen.)
[ 1 5 - 1 2 - 1 9 94, Stb. I I 6, i.w.tr. 0 I - 0 I - I 99 5 /kamersrukken 237 T S ] 04
De duur van de uitkering ArtÍkel42
1. De uitkeringsduur is ten minste drie maanden en ten hoogste 24 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
2. Indien de werknemer:
a. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in ten minste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per kalenderjaar respectievelijk over 208 of meer uren per kalenderjaar loon te hebben ontvangen, waarbij voor
1 januari 2013 52 of meer dagen bepalend is en vanaf 1 januari 2013 208 of
meer uren; of
b. onmiddellijk voorafgaande aan of op zijn eerste dag van werkloosheid recht heeft op een uitkering op grond van een wet als genoemd in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, c of d;
1o is de uitkeringsduur een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden voor zover het arbeidsverleden niet meer dan tien kalenderjaren is; en
2" wordt de uitkeringsduur, voor zover het arbeidsverleden meer is dan tien kalenderjaren, verlengd met een halve maand voor ieder kalenderjaar ar-
1,52 Damsteegt
Art.42 beidsverleden gelegen na 2015 en met een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen voor 2016. Bij het berekenen van de uitkerings- duur worden de maanden en de halve maanden bij elkaar opgeteld en wan- neer die berekening niet leidt tot een aantal gehele maanden, telt een halve maand voor 15 kalenderdagen.
3. Bij het vaststellen van de uitkeringsduur op grond van het eerste en tr¡veede lid
¡fijuãn perioden waarin recht op uitkering bestaat op grond van artikel 18, eerste üd, buiten beschouwing.
¿. indien de duur van het arbeidsverleden gelegen voor 2016 niet louter uitge- drukt wordt in een aantal gehele kalenderjaren, wordt het kwart, halve of drie- kwart kalenderjaar geacht gelegen te zijn na 2015.
i. ntr de duur van het arbeidsverleden gelegen na 2015 niet louter uitgedrukt wordt in een aantal gehele kalenderjaren, wordt de duur van het arbeidsverleden naar beneden afgerond tot gehele kalenderjaren.
6. Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend door samentel- üng van:
a. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 2013 tot en met het kalen- derjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, waarin de werknemer over 208 of meer uren loon heeft onwangen;
b. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 1998 tot 2013, waarover de werknemer over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen; en
c. het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het kalenderjaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot 1998.
7. Een kalenderjaar wordt in aanmerking genomen bij de berekening, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b, indien volgens de informatie, bedoeld in artikel 33d van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de werknemer in dat kalenderjaar over 52 of meer dagen loon heeft onffangen respectievelijk over 208 of meer uren loon heeft ontvangen.
[2 6 - 1 1 -20 1 4, Stb. 5 04, i.w.tr. 0 1 -0 1 -20 1 6l kamerstukken 339 88 ] IDuur van de uitkeringl
1. Algemeen. Dit artikel regelt de duur vän de \MW-uitkering. Vanaf 1995 kende de
WW twee verschillende uitkeringen, de loongerelateerde en de kortdurende uitke- ring. De kortdurende uitkering duurde maximaal zes maanden, de loongerelateerde uitkering kon in duur variëren van zes maanden tot vijf jaar. Tot 11 augustus 2003 had de werknemer die recht had op een loongerelateerde uitkering aansluitend recht op een vervolguitkering die, aftrankelijk van de leeftijd van de werknemer, maximaal drieënhalf jaar duurde. Bij wet van 19 december 2003 (Sfb. 2003, 547) is de vervolg- uitkering afgeschaft. Eén soort uitkering. Sinds 1 oktober 2006 kent de WW alleen nog de loongerelateerde uitkering. De duur van deze uitkering varieert - vanaf 1
januari 20'16 * van 3 tot 24 maanden. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de basisuitkering en de verlengde uitkering. Jurisprudentie. De omstandig- heid dat de werknemer over de duur van de uitkering procedures heeft gevoerd te- gen het LJVW vormt geen aanleiding om af te wdken van de duur van de \¡VW-uitke- ring. De procedures kunnen er immers niet toe leiden dat de werknemer in het ge-
Heerma vsn Voss 153
:'j u
i
;i
'l
1
s
¡
ì
!
ii
Y I'
Werlcloosheidswet
heel niet in staat kan worden geacht op zoek te gaan naar ander werk (CRvB 22
januari 201,4, ECLI : NL: CRVB:2014:144).
2" Basisuitkering (lid 1). Om voor een basisuitkering in aanmerking te komen, moet de werknemer volcloen aan de wekeneis (art. 17). Dit betekent dat de werknemer in de laatste 36 kalenderweken in 26 kalenderweken moet hebben gewerkt. De basis-
uitkering duurt maximaai drie maanden. Het bekorten van de duur van de basisuit- kering, ten opzichte van de kortdurende uitkering, maar ook de verhoging tot 75%
van het dagloon, dienen ertoe de activerende werking van de WW te versterken. Het moet werknemers prikkelen om actief en voorwarend op zoek te gaan naar werk.
3. Verlengde uitkering (lid 2). Als de werknemer in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gele- gen, in minimaal vier kalenderjaren over voldoende dagen of uren loon heeft ontvan- gen, voldoet hij aan de jareneis. De uitkeringsduur wordt per 1 januari 2016 als volgt berekend. Er wordt één maand toegekend voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden, voor zover het arbeidsverleden niet meer dan tien kaienderjaren bedraagt. Na het tiende kalenderjaar van het arbeidsverleden levert ieder kalenderjaar arbeidsverle*
den een halve maand uitkeringsduur op. De al opgebouwde uitkeringsduur van.vóór 2016 wordt daarbij gerespecteerd, dat wil zeggen dat ieder kalenderjaar arbeidsver- leden voor 2016 één maand uitkeringsduur blijft opleveren. Bij de berekening wor*
den de maanden en halve maanden bij elkaar opgeteld. Een halve maand staat voor vijftien kalenderdagen uitkering. Tot 2013 werd als een kalenderjaar beschouwd een
jaar waarin de werknemer over 52 of meer dagen loon had ontvangen. Vanaf 1 ja- nuari 2013 geldt de eis dat de werknemer 208 of meer uren per kalenderjaar loon heeft ontvangen. Een kalenderjaar telt dan dus mee voor het arbeidsverleden van een
werknemer als hij over ten minste 208 arbeidsuren in dat kalenderjaar loon heeft ontvangen. Daarbij is niet vereist dat die 208 arbeidsuren over ten minste 52 werk- dagen zijn verspreid. Ook een diensfverband van acht uur op 26 dagen - of andere
varianten die uitkomen op een totaal van 208 arbeidsuren - is voldoende om het
kalenderjaar mee te laten tellen voor het arbeidsverleden (ltumerstuklcen 11201111.2,
33327,3). Jurisprudentie" De hoofdregel, neergelegd in art. 42 lid 1 WW ging tot 2013 uit van het ontvangen van loon over 52 dagen per kalenderjaar. In die hoofd- regel was geen beperking aangebracht naar het aantal gewerkte dagen per week.
Hoewel het in de rede lag om aan te sluiten bij wat gebruikelijk als een voltijdse werkweek wordt beschouwd, diende tevens acht te worden geslagen op de zeer algemeen geformuleerde grens van 52 dagen per kalenderjaar, de bedoeling van die grens en het daarmee samenhangende belang van de werknemer (CRvB 3 augustus 2012, RSV 2013 | 36, ECLI : N L: CRVB : 2 0 1 2:8X37 45).
4. Vorstwerkloosheåd (lid 3). BU het vaststellen van de uitkeringsduur op grond van
lid 1 en 2 blijven perioden waarin recht op uitkering bestaat in geval van vorstwerk- loosheid op grond van art. 18 lid 1, buiten beschouwing. Deze bepaling is het voor- malig lid 4 van art. 18, maar omdat het betrekking heeft op het vaststellen van de
duur van de uitkering heeft de wetgever ervoor gekozen het bij art. 42 onder te bren- gen.
;r--.
1,54 Heerms van Voss
Art.42
5, Berekening van het arbeidsverleden (lid 6). Sinds 1 januari 2005 komt bij de
ír*rr.tting van de duur van de WW-uitkering een groter wordende betekenis toe
årl fr., feitet¡t<e arbeidsverleden van de werknemer. Het arbeidsverleden wordt iruig.rr.f¿ door samentelling van het aantai kalenderjaren waarin over 52 of meer ä'^-r;nloon is ontvangen vanaf 1998 tot 2013 en 208 of meer uren per jaar vanaf 2013 Ior".n met het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de eerste werkloos-
t.i¿r¿.g is gelegen (feitelijk arbeidsverleden) en het aantal kalenderjaren vanaf en
ã.t innãgrip van het jaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot aan
iôgg tfi.iiei arbeidsverleden). Deze manier van berekenen heeft tot gevolg dat de invloe¿ van het feitelijke arbeidsverleden ieder jaar toeneemt. Vanaf 2040 zal alleen net feitelijke arbeidsverleden nog bepalend zijn voor de duur van de WW-uitkering.
iurisprudentie. In het verlengde van eerdere uitspraken (vgl. CRvB 23 februari 1999,
nsv isos¡11,9, Llsz 1999193; CRvB 29 oktober 1991, RSy 199211'01,), is de cRvB van oordeel dat de tekst van art. 42lid 4 WW geen ruimte biedt om bij de vaststelling van de duur van het arbeidsverleden (mede) rekening te houden met het ti.jdvak ge- durende hetwelk betrokkene, voor het jaar waarin hij de 18-jarige leeftijd bereikte, daadwerkelijk in dienstbetrekking is geweest. Vanwege de keuze voor een systeem
met een deels fictief arbeidsverleden was het noodzakelijk een tijdstip te bepalen waarop het arbeidsverleden fîctief aanvangt. De CRvB is niet tot het oordeel kunnen komen dat de door de wetgever gemaakte keuzes niet zijn gebaseerd op redelijke en objectieve gronden, in verband waarmee niet kan worden gesproken van (verboden) diicriminarie (CRvB 21 augustus 20A2, RSV 2A021259, LJN 4E8114). Een jaar waarin
geen reeel loon is betaald, maar men alleen op de loonlijst stond voor een ziektekos- ienverzekering telt niet mee (CRvB 21 januari 1999, USZ 1,999175). Als beleid van het UWV geldt dat de loonbetaling wordt toegerekend aan de dagen waarop die betaling betrekking heeft. Dit brengt mee dat vakantiedagen die in het daaropvolgende jaar zijn betaald aan de loondagen van het eerdere jaar moeten worden toegerekend.
Indien hierdoor het totaal aantal loondagen op 52 uitkomt, dient het betreffende jaar voor het arbeidsverleden te worden meegeteld (CRvB 5 maart 2008, USZ 2008fi20,
rJN 8C6718).
6.Informatie over het arbeidsverleden (tid 7). Vóór 1 januari 2009 werd een kalen- derjaar in aanmerking genomen bij de berekening van het feitelijk arbeidsverleden indien uit de arbeidsverledenbeschikking bleek dat de werknemer in dat kalenderjaar over 52 of meer dagen loon had ontvangen (art. 42lid 5 WW oud) of indien de werk- nemer aantoonde dat hij in het desbetreffende kalenderjaar over 52 of meer dagen
loon had ontvangen (art. 42lid 6 WW oud). De arbeidsverledenbeschikking werd door het UWV aan de werknemer afgegeven en werd geïntroduceerd om te voorko- men dat discussie ontstond over de vraag of een werknemer voldeed aan de 52 loon- dageneis. Vanaf 1 januari 2009 geldt de arbeidsverledenbeschikking niet langer als
bron van informatie over het feitelijk arbeidsverleden. De gegevens die relevant zijn voor de opbouw van het feitelijk arbeidsverleden blijken tegenwoordig - mede door
de invoering van het verzekeringsbericht (art. 33c Wet SUWI) - voldoende uit de
door het UWV bijgehouden polisadministratie, zodat de arbeidsverledenbeschikking niet meer nodig is. Op grond van het huidige art. 42lid 5 WW wordt een kalender- jaar in aanmerking genomen bij de berekening van het feitelijk arbeidsverleden in- dien volgens de informatie, zoals bedoeld in art. 33d Wet SUWI, de werknemer in clat
Heermq van Voss 15s
Werkloosheidswet
kalenderjaar over 52 of meer dagen en sinds 2013 over 208 of meer uren loon heeft ontvangen. Art. 44lid 6 WW kon volgens de wetgever vervallen, omdat op reguliere basis op grond van art. 33d Wet SLJWI informatie beschikbaar is over het ãrbeidsver- leden en het niet nodig is om expliciet te bepalen dat de werknemer moet aantonen dat in een bepaald kalenderjaar arbeid is verricht. Er wordt in het stelsel van verze- keringsberichten van uit gegaan dat de werknemer de vastgelegde informatie over het arbeidsverleden regelmatig controleert en bij onjuistheid daarvan een verzoek tot correctie indient.
7. Afbouw bestaande rechten. Art. 42d bevat overgangsrecht voor werknemers die op l januari 2016 een arbeidsverleden hebben uan m..i dan24maanden. Zie verder het commentaar op art.42d.
8. Afronding gedeeltelijke jaren (lid 4 en 5). Met de Wwz is in art. 42 lid 2 een scheiding aangebracht tussen het arbeidsverleden voor zover dat is opgebouwd vóór 2016 respectievelijk nâ 2075. Het arbeidsverleden is echter niet altijd een geheel aan- tal kalenderjaren. Dit kan ertoe leiden dat het totale arbeidsverleden vóór 2016 niet kan worden uitgedrukt in een geheel aantal kalenderjaren. Het vierde lid brengt mee
dat in dat geval de duur van het arbeidsverleden vôôr 2016 naar beneden wordt afgerond op een geheel aantal kalenderjaren. Het resterende gedeelte (een kwart, een half of driekwart jaar arbeidsverleden) wordt geacht te zijn gelegen na 2015.
Artikel42a
1. Voor de toepassing van artikel 42 worden met dagen waarover loon is onwan- gen of met acht uren waarover loon is ontvangen, gelijkgesteld:
a. dagen waarover recht bestond op een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidson- geschiktheidsverzekering voorzover de uitkering wordt toegekend naar een ar- beidsongeschiktheid van ten minste 80% respectievelijk wordt toegekend over periodes waarin de persoon slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20%
te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van eerstge- noemde wet;
b. dagen waarover een persoon een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitke- ring 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschikt- heidsuitkering is of zou zijn berekend;
2. Voor de toepassing van artikel 42 worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren waarin een persoon recht heeft op kinderbijstag op grond van arti- kel 7 van de Algemene lünderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van Verordening (EG) nr. 88312004 van het Euro- pees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende'de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (P\EU zoa{, t 166) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd vin vijf jaar niet heeft bereikt, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin
156 Heerma van Voss
'l
l
Art.42s
over 52 of meer dagen loon is ontvangen, respectievelijk over 208 of meer uren ioon iu ontvangen. De in de eerste zin bedoelde persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon'
å. Vooi de toepassing van artikel 42 worden niet reeds in aanmerking genomen lalenOer¡aren vanaf en met in begrip van een bij n-linisteriële regeling nader te n"oat.n icalenderjaar, waarin een persoon inkomsten ontvangt voor het verlenen
l^r rorgop grond van een regeling voor perstonsgebonden btldget, die is gegrond on artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg dan wel voor het verlenen van onder- iiuuning ten laste van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 2.3.6 van de Wet rnaatschappelijke ondersteuning 20"1,5, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen, respectievelijk over 20S of rneer uren loon is ontvangen, tenzij hij deze inkomsten ontvangt uit irl¡eid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e. De eerste zin is tlitsluitend van toepassing indien de in de eerste zin bedoelde persoon aantoont dat deze zorgverlening aan deze voorwaarden voldoet of heeft voldaan. Die persoon wordt
,rng.*.tkt als verzorgend persoon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere re- geliworden gesteld rnet betrekking tot de uitvoering van dit lid.
"+.
n*tweede en derde lid vinden geen toepassing indien de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknennet in de
zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zal<e van werkloosheid of op de loongerelateerde uitkering op grond van
hoofdstuk 7 vam de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
5. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder:
a. een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
b. een pleegkind verstaan een kind dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
6. Voor de toepassing van artikel42 worden dagen, tot een maxirnum van achttien maanden, waarover de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, gelijkgesteld rnet dagen, waarover loon is ontvangen of met acht uren, waarover loon is ontvan-
gen.
7. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 42 wordt niet als loon be- schouwd een uitkering:
a. op grond van deze wet, met uitzondering van een uitkeríng op grond van hoofdstuk IV van deze wet;
b. op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naat arbeidsvermogen, met uitzondering van een uitkering aan de persoon die slechts in staat is om met arbeicl ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van die wet;
c. op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%; af
d. die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in on- derdeel a, b of c.
8. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 42 wordt niet als loon be- schouwd:
a. het voordeel van het voor privé-doeleinden ter beschikking stellen van een auto, bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964;
i
Heerma van Vass 157
F''
1