• No results found

Commentaar artikelen 42-59 WW

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Commentaar artikelen 42-59 WW"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

!

Werkloosheidswet

Artikel4l

De uitkering wordt niet betaald indien deze per maand doorgaans minder be.

draagt dan een achtste deel van het minimumloon.

[2 6 - 1 1 -20 1 4, Stb. 5 04, i.w.tr. 0 1 - 07 -20 I S lkamerstukken 3 39 I I ]

[Minimumbedrag uitkeringl

Algemeen. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat zeer geringe uitkeringen tot betaling komen en om het LJVW niet te belasten met betaling van uitkeringen die nagenoeg verwaarloosbaar zijn. Doorgaans. Met de toevoeging van het woord door- gaans is beoogd te voorkomen dat de betaling van de 'WW-uitkering moet worden beëindigd als de uitkering als regel meer dan een achtste deel van het minimumloon bedraagt, maar incidenteel daar beneden komt. Het incidenteel niet betalen van de

\tVW-uitkering zou voor het LJWV tot een verhoging van de administratieve lasten leiden. Minimum bedrag. De WW-uitkering wordt niet betaald als deze per maand doorgaans minder bedraagt dan een achtste deel van het minimumloon. Op grond van art. 14 lid 2 wordt onder minimumloon verstaan het minimumloon op grond van art. 8 lid 1 onderdeel a Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), ver- meerderd met de vakantietoeslag, gedeeld door 27,75. De bodem van de uitkering bedraagt per 1 juli 2016 €,207,50 per maand voor een werknemer van 23 jaar en ouder. Voor werknemers jonger dan 23 jaar geldt een ander minimumbedrag, dat afhankelijk is van de leeftijd.

Artikel4la

(Vervallen.)

[ 1 5 - 1 2 - 1 9 94, Stb. I I 6, i.w.tr. 0 I - 0 I - I 99 5 /kamersrukken 237 T S ] 04

De duur van de uitkering ArtÍkel42

1. De uitkeringsduur is ten minste drie maanden en ten hoogste 24 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.

2. Indien de werknemer:

a. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in ten minste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per kalenderjaar respectievelijk over 208 of meer uren per kalenderjaar loon te hebben ontvangen, waarbij voor

1 januari 2013 52 of meer dagen bepalend is en vanaf 1 januari 2013 208 of

meer uren; of

b. onmiddellijk voorafgaande aan of op zijn eerste dag van werkloosheid recht heeft op een uitkering op grond van een wet als genoemd in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, c of d;

1o is de uitkeringsduur een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden voor zover het arbeidsverleden niet meer dan tien kalenderjaren is; en

2" wordt de uitkeringsduur, voor zover het arbeidsverleden meer is dan tien kalenderjaren, verlengd met een halve maand voor ieder kalenderjaar ar-

1,52 Damsteegt

(2)

Art.42 beidsverleden gelegen na 2015 en met een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen voor 2016. Bij het berekenen van de uitkerings- duur worden de maanden en de halve maanden bij elkaar opgeteld en wan- neer die berekening niet leidt tot een aantal gehele maanden, telt een halve maand voor 15 kalenderdagen.

3. Bij het vaststellen van de uitkeringsduur op grond van het eerste en tr¡veede lid

¡fijuãn perioden waarin recht op uitkering bestaat op grond van artikel 18, eerste üd, buiten beschouwing.

¿. indien de duur van het arbeidsverleden gelegen voor 2016 niet louter uitge- drukt wordt in een aantal gehele kalenderjaren, wordt het kwart, halve of drie- kwart kalenderjaar geacht gelegen te zijn na 2015.

i. ntr de duur van het arbeidsverleden gelegen na 2015 niet louter uitgedrukt wordt in een aantal gehele kalenderjaren, wordt de duur van het arbeidsverleden naar beneden afgerond tot gehele kalenderjaren.

6. Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend door samentel- üng van:

a. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 2013 tot en met het kalen- derjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, waarin de werknemer over 208 of meer uren loon heeft onwangen;

b. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 1998 tot 2013, waarover de werknemer over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen; en

c. het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het kalenderjaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot 1998.

7. Een kalenderjaar wordt in aanmerking genomen bij de berekening, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b, indien volgens de informatie, bedoeld in artikel 33d van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de werknemer in dat kalenderjaar over 52 of meer dagen loon heeft onffangen respectievelijk over 208 of meer uren loon heeft ontvangen.

[2 6 - 1 1 -20 1 4, Stb. 5 04, i.w.tr. 0 1 -0 1 -20 1 6l kamerstukken 339 88 ] IDuur van de uitkeringl

1. Algemeen. Dit artikel regelt de duur vän de \MW-uitkering. Vanaf 1995 kende de

WW twee verschillende uitkeringen, de loongerelateerde en de kortdurende uitke- ring. De kortdurende uitkering duurde maximaal zes maanden, de loongerelateerde uitkering kon in duur variëren van zes maanden tot vijf jaar. Tot 11 augustus 2003 had de werknemer die recht had op een loongerelateerde uitkering aansluitend recht op een vervolguitkering die, aftrankelijk van de leeftijd van de werknemer, maximaal drieënhalf jaar duurde. Bij wet van 19 december 2003 (Sfb. 2003, 547) is de vervolg- uitkering afgeschaft. Eén soort uitkering. Sinds 1 oktober 2006 kent de WW alleen nog de loongerelateerde uitkering. De duur van deze uitkering varieert - vanaf 1

januari 20'16 * van 3 tot 24 maanden. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de basisuitkering en de verlengde uitkering. Jurisprudentie. De omstandig- heid dat de werknemer over de duur van de uitkering procedures heeft gevoerd te- gen het LJVW vormt geen aanleiding om af te wdken van de duur van de \¡VW-uitke- ring. De procedures kunnen er immers niet toe leiden dat de werknemer in het ge-

Heerma vsn Voss 153

:'j u

i

;i

'l

1

s

¡

ì

!

ii

(3)

Y I'

Werlcloosheidswet

heel niet in staat kan worden geacht op zoek te gaan naar ander werk (CRvB 22

januari 201,4, ECLI : NL: CRVB:2014:144).

2" Basisuitkering (lid 1). Om voor een basisuitkering in aanmerking te komen, moet de werknemer volcloen aan de wekeneis (art. 17). Dit betekent dat de werknemer in de laatste 36 kalenderweken in 26 kalenderweken moet hebben gewerkt. De basis-

uitkering duurt maximaai drie maanden. Het bekorten van de duur van de basisuit- kering, ten opzichte van de kortdurende uitkering, maar ook de verhoging tot 75%

van het dagloon, dienen ertoe de activerende werking van de WW te versterken. Het moet werknemers prikkelen om actief en voorwarend op zoek te gaan naar werk.

3. Verlengde uitkering (lid 2). Als de werknemer in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gele- gen, in minimaal vier kalenderjaren over voldoende dagen of uren loon heeft ontvan- gen, voldoet hij aan de jareneis. De uitkeringsduur wordt per 1 januari 2016 als volgt berekend. Er wordt één maand toegekend voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden, voor zover het arbeidsverleden niet meer dan tien kaienderjaren bedraagt. Na het tiende kalenderjaar van het arbeidsverleden levert ieder kalenderjaar arbeidsverle*

den een halve maand uitkeringsduur op. De al opgebouwde uitkeringsduur van.vóór 2016 wordt daarbij gerespecteerd, dat wil zeggen dat ieder kalenderjaar arbeidsver- leden voor 2016 één maand uitkeringsduur blijft opleveren. Bij de berekening wor*

den de maanden en halve maanden bij elkaar opgeteld. Een halve maand staat voor vijftien kalenderdagen uitkering. Tot 2013 werd als een kalenderjaar beschouwd een

jaar waarin de werknemer over 52 of meer dagen loon had ontvangen. Vanaf 1 ja- nuari 2013 geldt de eis dat de werknemer 208 of meer uren per kalenderjaar loon heeft ontvangen. Een kalenderjaar telt dan dus mee voor het arbeidsverleden van een

werknemer als hij over ten minste 208 arbeidsuren in dat kalenderjaar loon heeft ontvangen. Daarbij is niet vereist dat die 208 arbeidsuren over ten minste 52 werk- dagen zijn verspreid. Ook een diensfverband van acht uur op 26 dagen - of andere

varianten die uitkomen op een totaal van 208 arbeidsuren - is voldoende om het

kalenderjaar mee te laten tellen voor het arbeidsverleden (ltumerstuklcen 11201111.2,

33327,3). Jurisprudentie" De hoofdregel, neergelegd in art. 42 lid 1 WW ging tot 2013 uit van het ontvangen van loon over 52 dagen per kalenderjaar. In die hoofd- regel was geen beperking aangebracht naar het aantal gewerkte dagen per week.

Hoewel het in de rede lag om aan te sluiten bij wat gebruikelijk als een voltijdse werkweek wordt beschouwd, diende tevens acht te worden geslagen op de zeer algemeen geformuleerde grens van 52 dagen per kalenderjaar, de bedoeling van die grens en het daarmee samenhangende belang van de werknemer (CRvB 3 augustus 2012, RSV 2013 | 36, ECLI : N L: CRVB : 2 0 1 2:8X37 45).

4. Vorstwerkloosheåd (lid 3). BU het vaststellen van de uitkeringsduur op grond van

lid 1 en 2 blijven perioden waarin recht op uitkering bestaat in geval van vorstwerk- loosheid op grond van art. 18 lid 1, buiten beschouwing. Deze bepaling is het voor- malig lid 4 van art. 18, maar omdat het betrekking heeft op het vaststellen van de

duur van de uitkering heeft de wetgever ervoor gekozen het bij art. 42 onder te bren- gen.

;r--.

1,54 Heerms van Voss

(4)

Art.42

5, Berekening van het arbeidsverleden (lid 6). Sinds 1 januari 2005 komt bij de

ír*rr.tting van de duur van de WW-uitkering een groter wordende betekenis toe

årl fr., feitet¡t<e arbeidsverleden van de werknemer. Het arbeidsverleden wordt iruig.rr.f¿ door samentelling van het aantai kalenderjaren waarin over 52 of meer ä'^-r;nloon is ontvangen vanaf 1998 tot 2013 en 208 of meer uren per jaar vanaf 2013 Ior".n met het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de eerste werkloos-

t.i¿r¿.g is gelegen (feitelijk arbeidsverleden) en het aantal kalenderjaren vanaf en

ã.t innãgrip van het jaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot aan

iôgg tfi.iiei arbeidsverleden). Deze manier van berekenen heeft tot gevolg dat de invloe¿ van het feitelijke arbeidsverleden ieder jaar toeneemt. Vanaf 2040 zal alleen net feitelijke arbeidsverleden nog bepalend zijn voor de duur van de WW-uitkering.

iurisprudentie. In het verlengde van eerdere uitspraken (vgl. CRvB 23 februari 1999,

nsv isos¡11,9, Llsz 1999193; CRvB 29 oktober 1991, RSy 199211'01,), is de cRvB van oordeel dat de tekst van art. 42lid 4 WW geen ruimte biedt om bij de vaststelling van de duur van het arbeidsverleden (mede) rekening te houden met het ti.jdvak ge- durende hetwelk betrokkene, voor het jaar waarin hij de 18-jarige leeftijd bereikte, daadwerkelijk in dienstbetrekking is geweest. Vanwege de keuze voor een systeem

met een deels fictief arbeidsverleden was het noodzakelijk een tijdstip te bepalen waarop het arbeidsverleden fîctief aanvangt. De CRvB is niet tot het oordeel kunnen komen dat de door de wetgever gemaakte keuzes niet zijn gebaseerd op redelijke en objectieve gronden, in verband waarmee niet kan worden gesproken van (verboden) diicriminarie (CRvB 21 augustus 20A2, RSV 2A021259, LJN 4E8114). Een jaar waarin

geen reeel loon is betaald, maar men alleen op de loonlijst stond voor een ziektekos- ienverzekering telt niet mee (CRvB 21 januari 1999, USZ 1,999175). Als beleid van het UWV geldt dat de loonbetaling wordt toegerekend aan de dagen waarop die betaling betrekking heeft. Dit brengt mee dat vakantiedagen die in het daaropvolgende jaar zijn betaald aan de loondagen van het eerdere jaar moeten worden toegerekend.

Indien hierdoor het totaal aantal loondagen op 52 uitkomt, dient het betreffende jaar voor het arbeidsverleden te worden meegeteld (CRvB 5 maart 2008, USZ 2008fi20,

rJN 8C6718).

6.Informatie over het arbeidsverleden (tid 7). Vóór 1 januari 2009 werd een kalen- derjaar in aanmerking genomen bij de berekening van het feitelijk arbeidsverleden indien uit de arbeidsverledenbeschikking bleek dat de werknemer in dat kalenderjaar over 52 of meer dagen loon had ontvangen (art. 42lid 5 WW oud) of indien de werk- nemer aantoonde dat hij in het desbetreffende kalenderjaar over 52 of meer dagen

loon had ontvangen (art. 42lid 6 WW oud). De arbeidsverledenbeschikking werd door het UWV aan de werknemer afgegeven en werd geïntroduceerd om te voorko- men dat discussie ontstond over de vraag of een werknemer voldeed aan de 52 loon- dageneis. Vanaf 1 januari 2009 geldt de arbeidsverledenbeschikking niet langer als

bron van informatie over het feitelijk arbeidsverleden. De gegevens die relevant zijn voor de opbouw van het feitelijk arbeidsverleden blijken tegenwoordig - mede door

de invoering van het verzekeringsbericht (art. 33c Wet SUWI) - voldoende uit de

door het UWV bijgehouden polisadministratie, zodat de arbeidsverledenbeschikking niet meer nodig is. Op grond van het huidige art. 42lid 5 WW wordt een kalender- jaar in aanmerking genomen bij de berekening van het feitelijk arbeidsverleden in- dien volgens de informatie, zoals bedoeld in art. 33d Wet SUWI, de werknemer in clat

Heermq van Voss 15s

(5)

Werkloosheidswet

kalenderjaar over 52 of meer dagen en sinds 2013 over 208 of meer uren loon heeft ontvangen. Art. 44lid 6 WW kon volgens de wetgever vervallen, omdat op reguliere basis op grond van art. 33d Wet SLJWI informatie beschikbaar is over het ãrbeidsver- leden en het niet nodig is om expliciet te bepalen dat de werknemer moet aantonen dat in een bepaald kalenderjaar arbeid is verricht. Er wordt in het stelsel van verze- keringsberichten van uit gegaan dat de werknemer de vastgelegde informatie over het arbeidsverleden regelmatig controleert en bij onjuistheid daarvan een verzoek tot correctie indient.

7. Afbouw bestaande rechten. Art. 42d bevat overgangsrecht voor werknemers die op l januari 2016 een arbeidsverleden hebben uan m..i dan24maanden. Zie verder het commentaar op art.42d.

8. Afronding gedeeltelijke jaren (lid 4 en 5). Met de Wwz is in art. 42 lid 2 een scheiding aangebracht tussen het arbeidsverleden voor zover dat is opgebouwd vóór 2016 respectievelijk nâ 2075. Het arbeidsverleden is echter niet altijd een geheel aan- tal kalenderjaren. Dit kan ertoe leiden dat het totale arbeidsverleden vóór 2016 niet kan worden uitgedrukt in een geheel aantal kalenderjaren. Het vierde lid brengt mee

dat in dat geval de duur van het arbeidsverleden vôôr 2016 naar beneden wordt afgerond op een geheel aantal kalenderjaren. Het resterende gedeelte (een kwart, een half of driekwart jaar arbeidsverleden) wordt geacht te zijn gelegen na 2015.

Artikel42a

1. Voor de toepassing van artikel 42 worden met dagen waarover loon is onwan- gen of met acht uren waarover loon is ontvangen, gelijkgesteld:

a. dagen waarover recht bestond op een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidson- geschiktheidsverzekering voorzover de uitkering wordt toegekend naar een ar- beidsongeschiktheid van ten minste 80% respectievelijk wordt toegekend over periodes waarin de persoon slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20%

te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van eerstge- noemde wet;

b. dagen waarover een persoon een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitke- ring 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschikt- heidsuitkering is of zou zijn berekend;

2. Voor de toepassing van artikel 42 worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren waarin een persoon recht heeft op kinderbijstag op grond van arti- kel 7 van de Algemene lünderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van Verordening (EG) nr. 88312004 van het Euro- pees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende'de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (P\EU zoa{, t 166) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd vin vijf jaar niet heeft bereikt, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin

156 Heerma van Voss

(6)

'l

l

Art.42s

over 52 of meer dagen loon is ontvangen, respectievelijk over 208 of meer uren ioon iu ontvangen. De in de eerste zin bedoelde persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon'

å. Vooi de toepassing van artikel 42 worden niet reeds in aanmerking genomen lalenOer¡aren vanaf en met in begrip van een bij n-linisteriële regeling nader te n"oat.n icalenderjaar, waarin een persoon inkomsten ontvangt voor het verlenen

l^r rorgop grond van een regeling voor perstonsgebonden btldget, die is gegrond on artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg dan wel voor het verlenen van onder- iiuuning ten laste van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 2.3.6 van de Wet rnaatschappelijke ondersteuning 20"1,5, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen, respectievelijk over 20S of rneer uren loon is ontvangen, tenzij hij deze inkomsten ontvangt uit irl¡eid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e. De eerste zin is tlitsluitend van toepassing indien de in de eerste zin bedoelde persoon aantoont dat deze zorgverlening aan deze voorwaarden voldoet of heeft voldaan. Die persoon wordt

,rng.*.tkt als verzorgend persoon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere re- geliworden gesteld rnet betrekking tot de uitvoering van dit lid.

"+.

n*tweede en derde lid vinden geen toepassing indien de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknennet in de

zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zal<e van werkloosheid of op de loongerelateerde uitkering op grond van

hoofdstuk 7 vam de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

5. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder:

a. een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

b. een pleegkind verstaan een kind dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

6. Voor de toepassing van artikel42 worden dagen, tot een maxirnum van achttien maanden, waarover de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, gelijkgesteld rnet dagen, waarover loon is ontvangen of met acht uren, waarover loon is ontvan-

gen.

7. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 42 wordt niet als loon be- schouwd een uitkering:

a. op grond van deze wet, met uitzondering van een uitkeríng op grond van hoofdstuk IV van deze wet;

b. op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naat arbeidsvermogen, met uitzondering van een uitkering aan de persoon die slechts in staat is om met arbeicl ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van die wet;

c. op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%; af

d. die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in on- derdeel a, b of c.

8. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 42 wordt niet als loon be- schouwd:

a. het voordeel van het voor privé-doeleinden ter beschikking stellen van een auto, bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964;

i

Heerma van Vass 157

(7)

F''

1

Werkloosheidswet

b. een uitkering ingevolge een voorziening op grond van een levensloopregeling als bedoeld in artikel3gd van de Wet op de loonbelasting 1964.

9. Brj algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld:

a. ter vaststelling van het aantal dagen respectievelijk het aantal uren waarover loon is ontvangen, bedoeld in artikel42;

b. op grond waarvan voor het bepalen van het aantal van 52 dagen of van het aantal van 208 uren, bedoeld in artikel 42, dagen of uren waarover, anders dan bedoeld in het zesde lid, geen loon is ontvangen, worden gelijkgesteld met dagen of uren waarover loon is ontvangen.

[ 1 4 -0 6 -2 0 1 4, Stb. 2'l 6, i.w.tr. A 1 - 0 1 -2 0 1 6 I kqmerstukken 33 I 1 B ]

[Gelijkstelling met dagen waarover loon is ontvangenl

1. Algemeen. In dit artikel worden nadere regels gesteld omtrent het vaststellen van loondagen. Deze regeling komt inhoudelijk overeen met het voormalige art. 17b, maar omdat de arbeidsverledeneis niet langer wordt gesteld voor het ontstaan van het recht op een \MW-uitkering en wel van belang is voor het bepalen van de duur van de uitkering, lag verplaatsing van het artikel voor de hand.

2. Gelijftrstelling (lid 1). Voor de vaststelling of is voldaan aan de arbeidsverledeneis, worden dagen of acht uten waatover loon is ontvangen gelijkgesteld met dagen waarover recht bestond op een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van de WIA of de WAO. Dit geldt alleen voor zover de

uitkering wordt toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of wordt toegekend over perioden waarin de persoon slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% van het maatmaninkomen te verdienen. Een Wajong-uitkering, niet zijnde een werknemersverzekering, komt naar haar aard en strekking niet overeen met een WIA- of WA0-uitkering (Rb. Den Haag 2 februari 2071, ¿JN 8P4906). De bepaling bepaalt nu dat een dag uitkering zowel gelijk staat aan een dag arbeidsver- leden als aan acht uur. Dat was vroeger anders toen de wet sprak over 'uren'. De

wijziging zargt voor verduidelijking, bijvoorbeeld in het geval dat een uitkeringsge- rechtigde stelt dat over meer dan acht uur per dag een uitkering werd ontvangen. Uit de wet bl|kt nu dat een dag wordt gesteld op acht uur. De eis van acht uren geldt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 omdat de helderheid inzake welk aantal uren aan een dag gelijk wordt gesteld ook van belang is voor de WW- gerechtigden vanaf 1 januari 2013.

3. Verzorgingsforfait (lid 2 en 5). Bij de berekening van de jareneis, kunnen perio- den waarin de werknemer kinderen heeft verzorgd ook meetellen. Wie in dit geval

als kind.wordt aangemerkt is uitgewerkt in lid 5 van dit artikel. Wetsgeschiedenis.

Tot 1 januari 2005 werd bij verzorging van een kind jonger dan zes jaar het kalender- jaar geheel meegeteld, bU verzorging van een kind tussen de zes en de twaalf jaar telde het kalenderjaar voor de helft mee. Beperking. Met ingang van 1 januari 2005 worden voor de berekening van het feitelijke arbeidsverleden kalenderjaren waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind tot vijfjaar heeft verzorgd voor de helft meegeteld. Voor de vraag welk kind meetelt wordt aangesloten bij het recht op kinderbijslag. De beperking ten opzichte van de oude regeling houdt verband met

158 Heerma vun Voss

(8)

Art.42a

de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen met jonge kinderen. Dit is bevestigd i-, Cnue 24 j:ur;ri 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2016, IISZ 20151255; RSv 2015/233. Zelf- sianAig.. Als een werknemer naast de verzorging van zijn kinderen werkzaam is ge-

*u.r, ãls zelfstandige, dan is het de vraag of deze jaren kunnen worden betrokken bij å. U.t.t.ning van het arbeidsverleden. Het U\MV stelde zich op het standpunt dat de ãesbetreffende jaren niet voor de hier aan de orde zijnde arbeidsverledeneis in aan-

,o.rting kunnen worden genomen, omdat betrokkene in deze jaren niet uitsluitend

*.g.nt het verzorgen van kinderen buiten staat was om te voldoen aan het vereiste

or"ou.t 52 dagen respectievelijk 208 uren loon te hebben ontvangen. Dat standpunt wordt door de CRvB niet onderschreven. De wettekst, die slechts spreekt over kalen- derjaren waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind verzorgt, is dui-

¿elijt en stelt niet de eis dat er een causaal verband dient te bestaan tussen het

,rrrorgrn van kinderen en het niet kunnen voldoen aan de eis om over 52 dagen

(thans respectievelijk 208 uren) loon te hebben ontvangen. Voor een uitleg zoals àoor het UWV voorgestaan is, volgens de CRvB, geen ruimte aanwezig (CRvB 29 de- cember 2A04, ¿JN 451911, RSy 2005 196; USZ 200511,01,). Geboortedatum kind. Omdat in de wettekst wordt gesproken van 'kalenderjaren' acht de CRvB het niet aanneme- lijk dat de verzorging van een pas in de loop van een jaar geboren kind een volledig

¡áar voor het arbeidsverleden oplevert (CRvB 6 januari 1998, RSy 1998/120; USZ

1ee8/s3).

4. Mantelzorg (lid 3). Mantelzorgis de zorg voor zieken of gehandicapten die in duur en intensiteit een meer gebruikelijke zorg overstijgt en niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend. Meestal is er een sociale relatie tussen de mantelzorger en degene die de zorg onWangt. Invoering mantelzorgforfait. Hoewel de regering in eerste instantie had afgezien van invoering van het mantelzorgforfait, worden op aandringen van de SER en een groot aantal partijen in de Tweede l(amer sinds 1 januari 2007 perioden waarin mantelzorg is verleend onder voorwaarden gelijkgesteld met tijdvakken waarin loon uit arbeid is ontvangen. Persoonsgebonden budget. I(alenderjaren waarover een werknemer aantoont dat hij zorg heeft verleend die is betaald uit een persoonsgebonden budget worden voor de helft meegerekend voor het vaststellen van het arbeidsverleden. Daarbij is aansluiting gezocht bij het persoonsgebonden budget omdat daarmee op basis van een contract en een geÏndi- leerd budget duidelijk is dat er sprake is van noodzakelijke mantelzorg. Beoordeling.

Het U\lyy beoordeelt of het mantelzorgforfait wordt toegekend op het moment dat de betrokkene een aanvraag indient voor een WW-uitkering. Ministeriële regeling.

In de Regeling mantelzorgforfait WW en Wet WIA (Srcrr. 2006,130) zijn nadere re-

gels opgenome n betreffende het mantelzorgforfait.

5. Verzorgings- en mantelzorgforfait nÍet getdig (lid 4). Het verzorgingsforfait en

het mantelzorgforfait gelden niet als de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid.

Met betrekking tot kalenderjaren vanaf en met inbegrip van 2007 kan ook geen sprake zijn van arbeidsverledenopbouw met betrekking tot de WW als gevolg van toepassing van het verzorgings- of mantelzorgforfait als de werknemer ovet dat ka-

Heerma vqn Voss 159

(9)

Werkloosheidswet

lenderjaar gedurende een half jaar recht heeft gehad op een uitkering op grond van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering.

6. Onbetaald verlof (lid 6). De periode waarover de werknemer onbetaald verlof heeft genoten wordt gelijkgesteld met dagen waarover loon is ontvangen.

7. Geen gelijkstelling (lid 7). De dagen waarover een uitkering, genoemd in de on- derdelen a, b en c van dit lid, wordt ontvangen worden niet gezien als loondagen.

Daarnaast regelt onderdeel d dat ook uitkeringen die niet zijn aan te merken als een

\MW-uitkering, als uitkering op grond van hoofdstuk 7 van de Wet WIA of als uitke- ring op grond van de WAO, maar feitelijk naar aard en strekking hiermee overeenko- men, niet als loon wordt beschouwd. Dit betekent dat dagen waarover dergelijke uitkeringen worden verstrekt niet gezien worden als loondagen en daarmee dus ook niet meetellen voor de jareneis. Uitzonderingen. Van deze regel worden uitgezon- derd een WA0-uitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van meer dan 80% en een Wet WlA-uitkering aan een persoon die slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in art. 1 van die wet. Met dit laatste wordt bedoeld de werknemer die een WGA-uitkering ontvangt omdat hij volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.

8. Besluit loondagen (lid 9). Het Besluit loondagen Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen geeft nadere regels omtrent de vaststelling van het aantal dagen waarover loon is ontvangen (sfb. 1991, 483; stb.2006, 435). Juris- prudentie. De hoofdregel, neergelegd in art. 42lid,1 WW gaat uit van het onwangen van loon over 52 dagen per kalenderjaar. In die hoofdregel is geen beperking aange- bracht naar het aantal gewerkte dagen per week. Hoewel het in de rede ligt om aan

te sluiten bij wat gebruikelijk als een voltijdse werkweek wordt beschouwd, dient

- aldus de CRvB - tevens acht te worden geslagen op de zeer algemeen geformu- leerde grens van 52 dagen per kalenderjaar, en vanaf 2013 van 208 uren per kalen- derjaar, de bedoeling van die grens en het daarmee samenhangende belang van de

werknemer. Het gaat er om dat een betrokkene in de vijf voorafgaande jaren een zodanige band met de arbeidsmarkt heeft gehad dat een langere WW-uitkering dan drie maanden gerechtvaardigd is. Met een uitleg van art. 3a, aanhef en onderdeel c

Besluit gelijkstelling loondagen waarbij een gemiddelde wordt genomen van het to- taal van het aantal gewerkte weken, wordt een dergelijke rechtvaardiging gevormd en wordt ook voldoende tegemoetgekomen aan de bedoeling van deze regeling. In het geval een werkneiner 58 dagen in diverse dienstverbanden had gewerkt over een periode van negentien weken, was voldaan aan de eis dat over het betreffende kalen- derjaar meer dan 52 dagen loon was onwangen (CRvB 3 augustus2012,RSy2013/36,

ECLI : N L: CRVB :20'12 :8X37 45).

Artikel42b

1. Indien het recht op uitkering is geëindigd en vervolgens een nieuw recht op uitkering is ontstaan, zonder dat aan de voorwaarde, bedoeld in artikel42, tweede

lid, onderdeel a of b, wordt voldaan, dan wordt de duur van dat nieuwe recht verlengd met:

160 Heerms van Voss

(10)

!

Art.42c

^ Ão resterende duur van het beëindigde recht, indien de werknerner over ten

¿t' änrr. drie maanden een uitkering heeft ontvangen op grond van dat beëin- disde recht;

'. i""ãuut van het beëindigde recht waarop drie maanden in rnindering worden

u. v'

ienracttt, indien de werknemer over minder dan drie maanden een uitkering ñeeft onffangen op grond van dat beëindigde recht'

, u.ï..tste lid vindt geen toepassing voorzover het eerdere recht was geëindigd

Í"ïr""¿ van artikel 20, eerste lid, onderdeel a of c, en op grond van artikel 21 niet ião", lr.rf.ving in aanmerking zou zijn gekomen wegens het overschrijden van de in tæat,g.noemd artikel bedoelde termdnen'

ii i _ t tlO t S, Stb. 4 64, i.w.tr. 1 1 - 1 2 -20 1 5 I kamerstukken 3427 3 l

[Uitkeringsduur bij nieuw recht op uitkeringl

1. Toepassing resterende uitkeringsduur eerder recht. Dit artikel regelt de vaststel- ting uån de duur van de \MW-uitkering als er een nieuw recht op uitkering ontstaat

n.i.n eindiging van een eerder recht, terwijl er met betrekking tot het nieuwe recht niet voldaan is aan de voorwaarde om in aanmerking te komen voor een verlenging van de uitkering op grond van art. 42lid 2 onderdeel a of b. Dit artikel maakt daarbij onderscheid tussen de situatie dat de werknemer meer of minder dan drie maanden van z¡n eerdere recht heeft verbruikt. Als hij eerder meer dan drie maanden een WW-uitt<ering heeft genoten, dan bedraagt zijn nieuwe recht drie maanden plus de resterende uitkeringsduur. Als een werknemer dus recht had op een uitkering van nvaalf maanden en hij heeft daarvan vier maanden verbruikt, dan is de duur van het nieuwe recht dus elf maanden (drie plus acht maanden). Heeft de werknemer eerder minder dan drie maanden \¡VW-uitkering genoten, dan is de uitkeringsduur gelijk aan de uitkeringsduur van het eerdere recht. Als de werknemer dus oorspronkelijk recht had om een uitkering van twaalf maanden, hij eerder twee maanden uitkering heeft genoten, dan is de duur van het nieuwe recht twaalf maanden. Hiermee wordt voot-

[o*.n dat werknemers met een relatief lange WW-duur door werk te aanvaarden

een groot deel van hun WW-recht zouden kunnen kwijtraken. Dit artikel zotgt er dus medè voor dat de prikkel om arbeid te aanvaarden in stand blijft voor deze werk-

nemers.

2. Herleving mogetijk. De resterende duur van een eerder recht op uitkering kan alleen in de plaats komen van een nieuw opgebouwd recht, als het oude recht nog zou kunnen herleven.

3" Inwerkingtreding. Lid 1 is met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 in werking

getreden.

Artikel42c

1. De persoon die op de dag, onrniddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid, werknemer in de zin van deze wet was, wordt voor de toepassing van de artikelen 42 en 42s als werknemer in de zin van deze wet beschouwd ge- durende de periode waarin hij:

.+ í

Heerms van Voss 161

(11)

7"

Werkloosheidswet

a. voor 1 januari 1987 als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet of de Wet Werkloosheidsvoorziening zoals die wetten luidden op 31 december 1986

in dienstbetrekking heeft gestaan dan wel zijn militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst heeft vervuld;

b. vanaf 1 januari 1987 een arbeidsverhouding had ter zake waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd.

2. Ten aanzien van de persoon, bedoeld in artikel 17c, vierde lid, is het eerste lid, onderdeel o, van overeenkomstige toepassing.

[2 1 - 07 -20 07, Stb. 3 02, i.w.tr. 0 1 - 0 1 -20 0 I flcamersütkken 3 09 37 ]

[Uitbreiding begrip werknemerl

Algemeen. In dit artikel wordt het overgangsrecht per 1 januari 1987 geregeld voor de toetsing aan de arbeidsverledeneis van de Werkloosheidswet voor bepaalde groe- pen personen. Lid 1 regelt de gelijkstelling van gewerkte weken en weken waarin men in militaire dienst was of in plaats daarvan vervangende dienstplicht heeft ver- vuld van voor 1 januari 1987 als weken waarin de persoon wordt beschouwd als werknemer in de zin van deze wet. Ingevolge lid 2 is het vierde lid van art. 17c WW van overeenkomstige toepassing

Artikel42d

1. Indien de eerste werkloosheidsdag is gelegen op of na 1 januari 2016, en de berekening van het aantal kalenderjaren opgebouwd arbeidsverleden op grond van artikel 42, tweede lid, meer is dan 24, wordt de uitkeringsduur in afwijking van artikel 42 als volgt berekend: A - B. De uitkomst wordt uitgedrukt in een aantal maanden arbeidsverleden en is ten minste 24 maanden. Hierbij staat:

A voor het aantal kalenderjaren dat op 1 januari 2016 aan opgebouwd arbeidsver- leden bestaat of. zou hebben bestaan op grond van artikel 42, zesde lid, met een maximum van 38; en

B voor het aantal kalenderkwartalen met ingang van l januari 2016 tot en met het kalenderkwartaal waarin de eerste werkloosheidsdag is gelegen.

2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 april2019

[2 5 - 1 1 -20 1 5, Stb. 464, i.w.tr. 0 1 - 0 1 -2 0 1 6 fi(amerstukken 3 42 7 j ] IOvergangsrechtl

Algemeen. De Wwz brengt met zich dat de maximale uitkeringsduur van de \¡VW

wordt teruggebracht van 38 naar 24 maanden. Voor werknemers die op 1 januari 2016 een arbeidsverieden van meer dan24 kalenderjaren, en die daarmee een poten- tiële uitkeringsduur van meer dan24 maanden hebben, is in art. 42d een overgangs- bepaling opgenomen. Er is een overgangsperiode bepaald, die loopt van 1 januari 2016 tot 1 april 2079. Als de eerste werkloosheidsdag binnen deze overgangsperiode

valt en wordt voldaan aan de arbeidsverledeneis, wordt de duur van de uitkering berekend volgens de formule A - B. Dit houdt in dat eerst het aantal jaren arbeidsver- leden bepaald moet worden (conform art. 42lid 2) dat de betrokkene op 1 januari 2016 heeft opgebouwd (factor A). Vervolgens wordt het aantal kalenderkwartalen berekend dat ligt tussen 1 januari 2016 en de eerste werkloosheidsdag (factor B). Bij

162 Heerma vqn Voss

(12)

rt

Art.43

dit aantal kalenderkwartalen gaat het orn het aantal reeds verstreken kwartalen met

i"r"n van 1 januari 2016 inclusief het lopende kwartaal waarin de eerste werkloos- ilåiãr¿rg ligt. Een kalenderkwartaal begint op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober

,,ì".fi.laar, n wordt uitgedrukt in kalenderjaren en B in kaler-rderkwartalen. Bij de

ilr.t.ning wordt een aantal kalenderjaren (aantal A) verminderd met het aantal

[ri.n¿.tt*artalen sinds de datum van inwerkingtreding (aantal B). Het getal dat de

iiif,o*r, van de berekening is, staat voor het aantal maanden waarop recht op uitke-

Ii.o hestaat. Deze formule leidt tot het onderstaande afbouwschema voor de uitke- ,ingrãuur Daarbij wordt nog opgemerkt dat als op 1 januari 2016 een arbeidsverle- den oPgebouwd

l-ãrt^.rt.spondeert met een potentiele uitkeringsduur van meer dan 24 maanden,

., ¿rurn. geen arbeidsverleden meer wordt opgebouwd. Het voorafgaande kan op de volgende manier schematisch worden weergegeven:

Schema afbouw maximale duur WW.

Arbeidsverleden op 1 ianuøri 2Aß bepaqlt in welke kolom iemsnd zit

kwartsal 38 37 36 35 34 33 32 31 30 29 28 27 26 25 24

2a16

2017

2019

34 33 32 31 30 29 28 27 26 25 24 24 24 24

1

2 3 4

1

2 3 4

1,

2 3 4

1,

2

37 36 35 36 35 34 35 34 33 34 33 32 33 32 31 32 31 30 31 30 29 30 29 28 29 28 27 28 27 26 27 26 25 26 25 24 25 24 24 24 24 24

33 32 31 30 29 28 27 26 25 '24 24 32 31 30 29 28 27 26 25 24 24 24

31 30 29 28 27 26 25 24 24 24 24

30 29 28 27 26 25 24 24 24 24 24

29 28 27 26 25 24 24 24 24 24 24

28 27 26 25 24 24 24 24 24 24 24

27 26 25 24 24 24 24 24 24 24 24

26 25 24 24 24 24 24 24 24 24 24

25 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24

24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24

24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24

24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24

24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24

24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24

2018

Artikel43

1. Telkens nadat het recht op uitkering na eindiging van dat recht is herleefd op grond van artikel 21, eindigt de uitkering zoveel later dan de in artikel 42, eerste, tweede en derde lid, bedoelde periode als de periode tussen de eindiging en her- leving van het recht op uitkering heeft geduurd.

2. Voor de persoon, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder

1o, van de Ziektewet die eerder dan de eerste dag van de veertiende week van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid een uitkering ontvangt op grond van die wet wordt voor de vaststelling van de periode tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering, de periode waarin het ziekengeld wordt uit-

betaald tijdens de eerste 13 weken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, buiten beschouwing gelaten.

p

Heerma vsn Voss 163

(13)

t!*

Werkloosheidswet

3. Voor de persoon, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel e of f, van de Ziek- tewet worden voor de vaststelling van de periode tussen de eindiging en de her- leving van het recht op uitkering, telkens nadat het recht op uitkering is geëindigd wegens ziekte, de eerste dertien weken waarin de persoon een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet buiten beschouwing gelaten.

4. Voor de bepaling van de periode van dertien weken bedoeld in het derde lid, worden perioden waarover een uitkering op grond van de Ziektewet wordt ont- vangen samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

5. Artikel 19, tweede lid, is van toepassing op het tweede tot en met vierde lid.

[2 6 - 1 1 -20 1 4, Stb. 504, i.w.tr. 0 1 -07 -20 1 5 I kamerstukken 3 3g g g ] [Uitkeringsduur na herlevingl

1. Algemeen. Onder omstandigheden kan een recht op uitkering dat is geëindigd herleven. Herleving heeft plaats bij het herkrijgen van de hoedanigheid van werkne- mer, een nieuw geval van werkloosheid of het wegvallen van een uitsluitingsgrond.

In veel gevallen is niet aan alle voorwaarden voor het ontstaan van een nieuw recht op uitkering voldaan. Om de werknemer toch enige inkomensbescherming te bieden, mag hij in dat geval het ongebruikte gedeelte van het vroegere recht op uitkering alsnog benutten. Hoofdregel. Het eerste lid van dit artikel bevat de hoofdregel om-

trent de bepaling van de uitkeringsduur na herleving van de WW-uitkering. De hoofdregel is dat indien herleving van het recht op uitkering heeft plaatsgevonden na beëindiging van dat recht, de uitkeringsperiode wordt verlengd met de periode van onderbreking. Uitzondering. Bij de Wet wijziging WW-stelsel is de uitzondering die op de hoofdregel werd gemaakt (in het oude tweede lid) komen te vervallen (Sfb.

2006,303). De uitzondering betrof de situatie dat het recht op uitkering was geein- digd wegens ziekte. In dat geval zou bij herleving van dat recht de uitkeringsduur niet verlengd worden met de periode van ziekte indien deze korter had geduurd dan drie maanden. Deze uitzondering werd geacht overbodig te zijn nu de zieke werkloze tijdens de eerste dertien weken van ziekte een uitkering op grond van de WW blijft ontvangen. Bij nader inzien is gebleken dat toch niet volstaan kan worden met de hoofdregel wat betreft de zieke werkloze en ziekte als gevolg van zwangerschap, bevalling of orgaandonatie. Voor deze groepen is bij de invoering van de Verzamel- wet sociale verzekeringen 2007 alsnog een uitzondering opgenomen in de vorm van een tweede en derde lid (ltumerstukken irl.2005106, 30682, 6).

2. Werkhervatting (lid 1). Als een werknemer gedurende de uitkering het werk her- vat, eindigt het recht op een uitkering. Als de werknemer na afloop van het werk opnieuw in aanmerking wil komen voor een uitkering zal hij vaak wel voldoen aan de wekeneis, maar niet aan de jareneis, zodat hij geen recht heeft op een verlengde uitkering. Om te voorkomen dat werkhervatting voor een werknemer ongunstig uit- pakt, wordt de uitkeringsperiode verlengd met de periode van onderbreking.

3. Zieke werkloze (lid 2). Met de Wet wijziging \MW-stelsel (Srb. 2006, 303) is ge- regeld dat met ingang van 1 mei 2007 de werkloze met een WW-uitkering tijdens de eerste dertien weken van ziekte een WW-uitkering blijft ontvangen. Voor de wets-

1,64 Heerma van Voss

(14)

:

I

¡ ì

i

I

!

Art.43

..,;iziqinl hadden werklozen met een \l/W-uitkering bij ziekte recht op een ZW-uit-

i::r":;.ó, WW-uitkering werd in dat geval beëindigd" Nadat de werkloze was her-

), ,ä.iin¿igcle de ZW-uitkering en herleefde de V/W-uitkering. Het laten cloorlopen

l;;" WW-uitkering bij korte periodes van ziekte leidt tot besparing van de uitvoe-

Li"Jàr*n. Ziekengeldperiode buiten beschouwing. De situatie kan zich voordoen

;;;;;. zieke werkloze toch al tijclens de eerste dertien weken van ziekte een ZW-

ilr..ring ontvangt. om te regelen dat het gedeelte van die periode van dertien we-

f,å"ärrîi: g.en Ww-uitkering, maar ziekengeld ontvangt, buiten beschouwing blijft iì'¡ ¿. trerieving van de uitkering, was het nodig een extra bepaling aan art. 43 toe te

;.r., tndien de zieke werkloze tijdens de eerste dertien weken van ziekte zieken- ootã kriiet en geen WW-uitkering ontvangt, is het tweede lid van toepassing en

i,îi¿, dl-ze periocle bij de bepaling van de uitkeringsduur na herleving van de \¡vW- uitkering, buiten beschouwing wordt gelaten'

4.Zwangerschap, bevalling of orgaandonatie (tid 3). Op werklozen die ziek zijn als crpvols van zwangerschap of bevalling dan wel als gevolg van Orgaandonatie, is de

f,ãoi¿i.g.f van hãt eersre lid nier van roepassing. Deze groep werklozen heeft sinds 1

'Ãeizoú

recht op een ZW-uirkering van 100% van hun dagloon. Dat betekent dat zlj in d. ..rrre dertien weken ziekengeld in plaats van een VVW-uitkering'ontvangen.

Hl.r¿oor is het noodzakelijk dat voor deze groep de in het oude tweede lid van art.

¿i-g.r.g.tde uitzondering weer in het leven wordt geroepen. Jurisprudentie. Hoewel

de iegering een aantal jaren geleden van mening was dat het oude tweede lid van art. 43 op gespannen voet stond met het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle

uoi*.n van ¿ìscriminatie van vrouwen, is deze groep, in de lijn van jurisprudentie uin ¿. Centrale Raad van Beroep, ook in de nieuwe wetgeving uitgezonderd. Als een vrouw aansluitend aan haar bevallingsverlof arbeidsongeschikt is ten gevolge van haar zwangerschap en uit dien hoofde aanspraak maakt op ziekengeld, worclt zlj bU

het in aanmerking nemen van deze tijdvakken van ziekte bij de vaststelling van haar WW-rechten niet anders of nadeliger behandeld dan iedere andere ZW-verzekerde (vgl. cRvB 6 juni 2003, Rsy 2003/208, ¿JN 411035). De uitkeringsduur ww wordt

ìtãcfrts met dergelijke tijdvakken verlengd voor zoveÍ deze langer duren dan drie

maanden. Ook in HvJ EG 30 juni 1998 (Mary Brown) wordt een tijdvak van ziekte ten gevolge van zwangerschap of bevalling na afloop van het bevallingsverlof als een ínor*ãI.' ziekteperiode beschouwd (CRvB 9 juli 2004, RSV 20041300, USZ 20041259,

r.JN AQ6s77).

5. Samentelling (lid 4). Deze samentellingsregel is in het leven geroepen om de on- billijke situatie te voorkomen dat bij iemand die regelmatig uitvalt (met korte onder- breùingen) wegens ziekte steeds opnieuw de eerste dertien weken van ziekte buiten beschouwing worden gelaten bij herleving van de WW. Het is niet nodig om dit lid ook van toepassing te laten zijn op het tweede lid, omdat de maximale periode van betaling van ziekengeld in de periode bedoeld in het tweede lid immers dertien we- ken beireft, waardoor er zich geen onbillijke situaties kunnen voordoen die door de samentellingsregel worden voorkomen.

í

Heerms van Voss 165

(15)

Werkloosheidswet

6. Art. 19 lid 2 (lid 5). In art. 19 lid 2 wordt bepaald wanneer het niet betalen van een

ZW-uitkering moet worden gelijkgesteld met het ontvangen van een ZW-uitkering.

Dit is van toepassing op het tweede tot en met vierde lid.

7. Overgangsrecht. De wijzigingen met betrekking tot de duur van de herleefde uit- kering zijn alleen van toepassing op werknemers van wie de eerste werkloosheidsdag gelegen is op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet wijziging \MW-stelsel (1 oktober 2006). Dit om te voorkomen dat deze wetswijzigingen nadelige gevolgen hebben voor werknemers die het werk hervatten. De overgangsbepaling zal na vijf

jaar vervallen (art. 130o WW).

0s

De hoogte van de uitkering Artikel44

De uitkering op grond van dit hoofdstuk wordt berekend naar het dagloon.

[2 8 -06 -2 0 06, Stb. 3 0j, i.w.tr. 0 1 - 1 0 -20 0 6 I kamers tukken 3 037 0 ]

[Uitkering berekend naar dagloonl

1. Algemeen. Voor 1 oktober 2006 kende de \MW nog twee verschillende uitkeringen, de loongerelateerde en de kortdurende uitkering. De hoogte van de loongerelateerde uitkering bedroeg 70% van het dagloon van de betrokken werknemer en de kortdu- rende uitkering bedroeg 70% van het minimumloon of van het dagloon als het dag- loon lager was dan het minimumloon. Vanaf 1 oktober 2006 kent de \MW nog maar één uitkering, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de basisuitkering en de verlengde uitkering.

2. Hoogte uitkering. De hoogte van de uitkering bedraagt de eerste twee maanden 75%van het dagloon en daarnaT0% van dat loon (art. 47).Dit betekent dat de uitke- ring ten opzichte van de loongerelateerde uitkering 5 procentpunten hoger is dan voorheen. Doordat de basisuitkering gebaseerd is op het dagloon en niet op het mini- mumloon, biedt de uitkering gedurende een korte periode een hoger inkomen. De

verlaging van de uitkering na twee maanden levert een extra financiële prikkel op om actief op zoek te gaan naar een baan. Gedeeltelijke werkloosheid. In geval van gedeeltelijke werkloosheid wordt de uitkering evenredig verlaagd.

3. Dagloon. Het begrip dagloon is uitgewerkt in art. 45. Daarnaast zijn nadere regels opgenomen in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Stb. 2073,185). Tot 1 juni 2013 was dit het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. {

4. Overgangsrecht. De wijziging van de polisvoorwaarden met betrekking tot de hoogte van de uitkering is alleen van toepassing op personen van wie de eerste werk- loosheidsdag gelegen is op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet wijzi- ging WW-stelsel (1 oktober 2006). Bestaande uitkeringsrechten zullen dus niet wor- den aangetast.

166 HeermsvqnVoss

1

(16)

\

Art.47 Artikel 45-46

/1/êrvallen.)

ii n - o o _z o t 4, Stb. 2 1 6, i.w.tr. 0 1 _ 07 -2 0 1 5 I kqmerstukken 33 8 -t B l

P¡rtiklel47

1. De uitkering op grond van deze wet bedraagt per kalendermaand:

).-O,lS x (A - B x C/D) - E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat; en

b. oi - tn: B x c/D) - E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering

bestaat.

Hierbd staat:

A voor het maandloon;

b uoot het inkomen in een kalendermaand;

C voor het dagloon;

ñ uooo het dãgtoon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet ge-

Ir.*irn..rdzaizijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet fÏnanciering sociale iårr.f..ringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag;

en

E voor het inkomen in verband met arbeid'

i. gi:algemene rnaatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen in ver-

band met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.

[1 4-0 6 -2 0 1 4, Stb. 2'l 6, i.w.tr. 0 1 - 07 -2 0 1 5 I kamerstukken 3 3 8'l B ]

[Hoogte uitkeringl

l. ,{lgemeen. In art. 47 WW wordt geregeld hoe de hoogte van de uitkering per kalen?ermaand moet worden berekend. De werknemer heeft de eerste twee maan- den aanspraak op 75%van het maandloon (formule onder a) en daarna op 70% van fret maan¿loon (formule onder b). In art" 1b lid 2 is bepaald wat onder maandloon worclt verstaan. Dit is in beginsel het dagloon maal 21'75.1n het geval de werknemer meer verdiende dan het maximumdagloon, wordt het inkomen vetmenigvuldigd met het quotiënt van dat maximumdagloon (factor C) en het dagloon dat hij zou hebben gehaä als dat niet zou zijn gemaximeerd (factor D). Een werknemer die bijvoorbeeld ãen inkomen verdiende van twee maal het maximumdagloon, ontvangt daardoor toch een uitkering indien hij inkomen gaat verdienen dat gelijk is aan het maximum- dagloon. In dat geval is ook nog sprake van een (groot) inkomensverlies als gevolg vaã werkloosheid. Doordat de uitkering per kalendermaand wordt berekend, rnaar het recht op een uitkering in maanden (en niet in kalendermaanden) bestaat, kan het zich voorclóen dat ou.t .ãn bepaalde kalendermaand twee uitkeririgen moeten wor- den berekend. Dat doet zich voor als twee maanden van het recht zijn verstreken, terwijl het recht niet op de eerste dag van een kalendermaand is ontstaan.

2. Begrip inkomen. In het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten is be- paald wat onder het begrip inkomen wordt verstaan.

Heerma vun Voss 167

(17)

F' I

Werkloosheidswet

Artikel4Ta

Indien de werknemer deelneemt aan een voor hem naar het oordeel van het LJWV noodzakelijke opleiding of scholing en het recht op uitkering op grond van artikel

76 blijft bestaan, wordt op de uitkering geheel in mindering gebracht het inkomen uit of in verband met de opleiding of scholing voor zoveÍ dat meer bedraagt dan een nader bij ministeriële regeling door Onze Minister vast te stellen bedrag.

[ 1 4 - 06 -2 0 1 4, Stb. 2 "l 6, i.w.tr. 0 1 - 07 -20 1 5 I kqmerstukken 33 I 1 B ]

[Verrekening inkomsten uit opleiding of scholingl

Algemeen. Indien de werknemer deelneemt aan scholing met behoud van uitkering op basis van art. 76 dan worden inkomsten uit of in verband met de scholing geheel afgetrokken van de uitkering voor zover deze meer bedragen dan een door de minis- ter vast te stellen bedrag. Tot 1 janu ari 2004 gold daarbij een forfaitair vrij te laten bedrag van € 23 per week. Het overige deel van de inkomsten werd in mindering gebracht op de uitkering. Sinds 1 januari 2004 is het vrij te laten bedrag beperkt tot de reiskostenvergoeding. Dit is neergelegd in de Regeling vrijlating vergoedi.rigen scholing Werkloosheidswet (ministeriële regeling van 11 december 2003, Stcrt.2003, 245).ln deze regeling is bepaald dat de vergoeding voor reiskosten wordt vrijgelaten, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan op € 0,19 per kilometer in geval van veruoer per auto. In geval van openbaar vervoer zijn dat de werkelijk gemaakte reis- kosten tweede klas. Voor werknemers die voor vervoer op medische gronden zijn aangewezen op vervoer per auto en die beschikken over een eigen auto geldt een vrijstelling die het UWV op grond van art. 35 WIA vaststelt. Deze bedraagt vanaf 1 januari 2014€.0,49 per kilometer.

Artikel4Tb

1. Indien de werknemer toestemming van het U\IVV heeft verkregen om werk- zaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, te verrichten, wordt de uitkering voor de duur van die toestemming verminderd met 29% van de uitkering, dan wel met een lager, bij algemene maatregel van bestuur te bepalen, percentage van de

uitkering.

2. Met ingang van de dag waarop de werknemer die toestemming van het LJWV

heeft verkregen om werkzaamheden als bedoeld in artikelTTa, eerste lid, te ver- richten, handelt in strijd met artikelTTa, eerste lid, onderdeel d, wordt de uitke- ring voor de resterende duur van die toestemming verminderd met 100% van de

uitkering.

[ 1 4 -06 -2 0 1 4, Stb. 2 1 6, i.w.tr. 0 1 - 0T -20 I 5 I kamerstuklcen jj I I I ]

[Inkomensverrekening startende zelfstandigel

1. Forfaitaire vergoeding (lid 1). Art. TTabiedt een werknemer de mogelijkheid om met behoud van uitkering gedurende een termijn van zes maanden werkzaamheden als zelfstandige te verrichten. Om te voorkomen dat WW-gerechtigden bevoordeeld worden ten opzichte van andere startende ondernemers, werd een deel van het in- komen verrekend met de uitkering. Nu vindt er geen verrekening van inkomsten achteraf meer plaats, maar wordt de uitkering gedurende de startperiod e met 29%

168 Heerma van Voss

(18)

!

Art. 52i

oeport. Dit percentage is voor iedereen gelijk en is onafttankelijk van de inkomsten

fr., eigen bedrijf of de als zelfstandige gewerkte uren. Het percentage is gebaseerd

In f,.t gebruik van de startersregeling over de afgelopen jaren en is zo vastgesteld ãåt u.r..nvoudiging van cle regeling budgettair neutraal wordt ingevoerd. Bij AMvB

trn wor¿.n bepaald dat de uitkering met een lager bedrag wordt verminderd als na eàn nepaatde periode bhjkt dat het gebruik van de startersregeling is afgenomen.

Voor de forfaitaire korting is gekozen, omdat de wijze van inkomstenverrekening door starters als ingewikkeld werd ervaten en lange tijd onzekerheid over het inko-

,.n ou.t de startperiode bestond omdat de belastingdienst pas na een aantaljaren

zekerheid kan geven over de te verrekenen inkomsten. Als een startende zelfstandige niet kiest voor het starten met toestemming van het UWV en dus met toepassing van de forfaitaire korting op de uitkering, dan zal met toepassing van art. 1b lid 5 en art.

20 WW voor de uren die hij werkzaam is als zelfstandige een fictief inkomen op de uitkering in mindering worden gebracht.

Z.Werlaaarnheden verrichten voor de oude werkgever (lid 2). Een'van de voor- waarden 0m te mogen starten als zelfstandige, is dat de werknemer geen werkzaam- heden verricht in opdracht, ten behoeve, of onder verantwoordelijkheid van de werk- gever bij wie de werknemer onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid als werknemer arbeid heeft verricht. Als de werknemer nadat hem toe- stemming is verleend om te starten als zelfstandige alsnog werkzaamheden gaat ver- richten voor zijn voormalig werkgever, wordt de uitkering met 100% verminderd vanaf dat moment gedurende de rest van de periode waarin met toestemming van het UWV wordt gewerkt als zelfstandige. De werknemer blijft aangemerkt als werk-

nemer, maar hij ontvangt t|dellk geen uitkering meer. Indien de werknemer niet zelf meldt dat werkzaamheden voor de voormalige werkgever worden verricht, dan vol- doet hij niet aan de informatieplicht op grond van art. 25 en kan ook een boete worden oPgelegd.

Artikel4S-50 (Vervallen.)

[ 1 9 - 1 2 -200 3, Stb. 546, i.w.tr. 0 1 - 0 1 -2 0 04 f kamer stuklcen 29 2 68 ] Artikel5l

(Vervallen.)

[2 4 - 06 -2 0 04, Stb. 3'l 1, i.w.tr. 0 I -0 1 -2 0 06 f kamer stukken 2 82 1 I ] Artikel52

(Vervallen.)

[ 1 9 - 1 2 -20 03, Stb. 5 46, i.w.tr. 0 1 - 0 1 -2 0 04 f kamerstukken 292 68 ] Artikel 52a-52i

(Vervallen.)

[2 8 - 0 6 -2 0 0 6, Stb. 3 03, i.w.tr. 0 1 - 1 0 -2 0 0 6 f kamerstulcken 3 03 7 0 ]

1!;,

Heerma vqn Voss 169

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De toelatingsorganisatie stelt jaarlijks tarieven vast, alsmede de wijze van betaling daarvan, voor de vergoeding van de kosten die samenhangen met het behandelen van een aanvraag om

Bij ministeriële regeling kunnen tevens nadere eisen worden gesteld met betrekking tot de interoperabiliteit met onderdelen van de infrastructuur, bedoeld in artikel 5, eerste lid,

Een erkenning ITK als bedoeld in het eerste lid wordt verleend onder de voorwaarde dat de kwaliteitszorg uiterlijk twee jaar na de datum waarop de erkenning ITK in werking

Onder vervanging van de punt aan het einde van artikel 7, tweede lid, onderdeel f, door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:a. leden van

In artikel 2 zijn er twee bedragen opgenomen per vierkante meter indien er asbest verwijderd moet worden, waarmee het “gewone” bedrag per vierkante meter wordt verhoogd. Het

In artikel 1b, eerste en tweede lid, wordt telkens “artikel 1a, vierde lid, onderdeel n” vervangen door “artikel 1a, vierde lid, onderdeel m”D. Artikel 1d, eerste lid, onderdeel

De zorgaanbieder stelt de zorgverleners die zorg verlenen aan zijn cliënten, in de gelegenheid invloed uit te oefenen op zijn beleid ter uitvoering van het eerste lid, voor zover

Indien het bij geleidende brief van 21 maart 2017 ingediende voorstel van wet van het lid Hoogland tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994, het Wetboek van Strafvordering en het