• No results found

Anthoni van Leeuwenhoek, Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Anthoni van Leeuwenhoek, Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696 · dbnl"

Copied!
623
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

Anthoni van Leeuwenhoek

editie L.C. Palm

bron

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696 (ed. L.C. Palm). N.V. Swets &

Zeitlinger, Lisse 1983

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/leeu027alle11_01/colofon.php

© 2013 dbnl

(2)

t.o. IV

JOHANNWILHELM VONPFALZ-NEUBURG. Tekening in Oostindische inkt door N. Verkolje.

(Teylers Stichting Haarlem) (Vgl. Brieven 157 en 160)

JOHANNWILHELM VONPFALZ-NEUBURG. Drawing in Indian ink by N. Verkolje. (Teylers Stichting Haarlem) (See Letters 157 and 160)

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(3)

V

Voorwoord voor Deel XI Preface to Vol. XI

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(4)

VI

Voorwoord

Dit elfde deel vanAlle de Brieven van Antoni van Leeuwenhoek bevat de Brieven 148 tot en met 169, welke lopen van 12 juli 1695 tot 10 juli 1696, dus juist een jaar beslaan. Het gaat in het geheel om 22 brieven van Van Leeuwenhoek zelf en één van Pieter Rabus aan hem; deze handelt over een door hem bijgewoonde

demonstratie van een wichelroedeloper, en gaf Van Leeuwenhoek aanleiding tot het nemen en, in een antwoord aan Rabus (Brief 166), beschrijven van proeven over de neiging van wichelroedes tot goud en zilver (in de handen van ervarenen), welke hij gesneden had uit de takken van verschillende soorten struiken of bomen, zoals hazelaars en wilgen.

De overige brieven zijn gericht aan verschillende hooggeplaatste personen, die in zijn werk belang stelden, onder wie de raadpensionaris Anthonie Heinsius, de burgemeesters van Delft en Amsterdam en de keurvorst van de Palts. Verder wordt in deze periode het contact met Antonio Magliabechi voortgezet. Aan de Royal Society schreef Van Leeuwenhoek in deze tijd slechts één brief.

Ook in de hier thans gepubliceerde brieven bespreekt Van Leeuwenhoek tal van onderwerpen, waarover hij in nimmer aflatende ijver onderzoekingen heeft verricht.

Zo handelt hij bijvoorbeeld in Brief 155 over de bladluizen, in Brief 164 over de kleerluis, in de Brieven 157 en 160 over de zwanemossel en in Brief 165 over foelie en nootmuskaat. Enkele brieven hebben een meer zakelijke inhoud.

De voorbereiding van de uitgave dezer brieven is met grote toewijding en zorgvuldigheid geschied door de redacteur drs. L.C. Palm. Commissie en redactie zijn grote dank verschuldigd aan prof. dr. B.C. Damsteegt, die ook nu weer de taalkundige bewerking van de brieven op zich nam, zorg droeg voor de daarmee verband houdende annotatie en de redacteur ook in andere opzichten behulpzaam is geweest. De Commissie vond opnieuw mej. C. Dikshoorn bereid de Engelse vertaling op bekwame wijze te verzorgen.

Het werk der Commissie werd financieel mogelijk gemaakt door de ‘Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen’, terwijl ze, al sinds lang, een

substantiële bijdrage ontvangt van het ‘Dr. Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds’.

De kostbare uitgave zelf kon slechts tot stand komen dankzij een zeer belangrijke subsidie van de ‘Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek’ (ZWO).

Wat de samenstelling der Commissie betreft: prof. dr. J. Lanjouw, die sinds 1959 in haar zitting had, trok zich in 1980 terug; de Commissie blijft hem erkentelijk voor zijn adviezen.

Op 12 april 1981, toen dit deel reeds persklaar was gekomen, overleed prof. dr.

H. Engel, die sinds 1946 deel uitmaakte van de Commissie en gedurende lange jaren op verdienstelijke wijze aan haar werkzaamheden deelnam.

Als nieuwe leden traden in 1980 toe prof. dr. L.B. Holthuis en mevr. prof. dr. A.M.

Luyendijk-Elshout.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(5)

VII

Preface

This eleventh volume ofThe Collected Letters of Antoni van Leeuwenhoek contains the Letters 148 up to and including 169, which cover the period from 12 July 1695 to 10 July 1696, i.e. exactly one year. In all there are 22 letters of Van Leeuwenhoek himself and one from Pieter Rabus to him; the latter deals with a demonstration of a diviner witnessed by him, and it occasioned Van Leeuwenhoek to take and, in a reply to Rabus (Letter 166), to describe experiments on the inclination of divining rods towards gold and silver (in the hands of experts), rods which he had cut from the branches of different shrubs and trees, such as hazel trees and willows.

The other letters are addressed to various highly placed persons who were interested in his work, including the Grand Pensionary Anthonie Heinsius, the burgomasters of Delft and Amsterdam, and the Elector Palatine. Furthermore the contact with Antonio Magliabechi is continued in this period. To the Royal Society Van Leeuwenhoek wrote only one letter in this year.

In the letters here published Van Leeuwenhoek again discusses a variety of subjects, about which he has made investigations with never-ending diligence. Thus in Letter 155 he deals with aphids, in Letter 164 with the body louse, in the Letters 157 and 160 with the fen-mussel, and in Letter 165 with mace and nutmeg. Some of the letters are of a more businesslike character.

The edition of these letters was prepared with great application and care by the editor Mr L.C. Palm. The Commission and the editor are greatly indebted to Prof.

Dr B.C. Damsteegt, who again undertook the philological treatment of the letters, provided for the annotation connected therewith, and also assisted the editor in other respects. The Commission again found Miss Dikshoorn prepared to undertake the English translation in a competent way.

The work of the Commission was made possible financially by the ‘Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen’ (Royal Netherlands Academy of Sciences), while it has long received a substantial contribution from the ‘Dr. Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds’.

The expensive publication itself could only be brought about owing to a very considerable grant-in-aid of the ‘Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek’ (Netherlands Organization for the Advancement of Pure Research).

As regards the composition of the Commission: Prof. Dr J. Lanjouw, who was a member since 1959, retired in 1980; the Commission remains grateful to him for advice.

On 12 April 1981, when this volume was ready for the press already, Prof. Dr H.

Engel died; he had been a member of the Commission since 1946 and had taken part in its activities for many years in a deserving way.

In 1980 Prof. Dr L.B. Holthuis and Mrs Prof. Dr A.M. Luyendijk-Elshout joined the Commission as new members.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(6)

VIII

Derhalve is de Commissie thans als volgt samengesteld:

Prof. dr. G.A. LINDEBOOM, voorzitter (lid sinds 1961).

Prof. dr. H.A.M. SNELDERS,

secretaris-penningmeester (1975).

leden Prof. dr. B.C. DAMSTEEGT(1975). } leden.

leden Drs. A.J.F. GOGELEIN(1971). } leden.

leden Prof. dr. L.B. HOLTHUIS(1980). } leden.

leden Prof. dr. R. HOOYKAAS(1954). } leden.

leden Prof. dr. W.K.H. KARSTENS(1954). }

leden.

leden Mevr. prof. dr. A.M. LUYENDIJK-ELSHOUT

(1980). } leden.

leden Prof. dr. P. SMIT(1968). } leden.

leden Prof. dr. F.A. STAFLEU(1973). } leden.

leden Prof. dr. F. VERDOORN(1958). } leden.

Redacteur: drs. L.C. PALM(1976).

13 april 1981.

G.A. LINDEBOOM

Naschrift

Nadat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in maart 1981 besloten had voor Akademiecommissies een leeftijdsgrens van 70 jaar in te stellen, traden in april 1981 prof. dr. G.A. Lindeboom, prof. dr. R. Hooykaas, prof. dr. W.K.H.

Karstens en prof. dr. F. Verdoorn af als lid van de Commissie. De

Leeuwenhoek-Commissie ziet met grote waardering terug op de door hen geleverde bijdragen aan de voortgang van de publikatie van ‘Alle de Brieven’.

De samenstelling is thans:

Prof. dr. F.A. STAFLEU(1973), voorzitter.

Prof. dr. H.A.M. SNELDERS(1975), secretaris-penningmeester.

leden Prof. dr. B.C. DAMSTEEGT(1975). } leden.

leden Drs. A.J.F. GOGELEIN(1971). } leden.

leden Prof. dr. L.B. HOLTHUIS(1980). } leden.

leden Mevr. prof. dr. A.M. LUYENDIJK-ELSHOUT

(1980). } leden.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(7)

leden Prof. dr. P. SMIT(1968). } leden.

Redacteur: drs. L.C. PALM(1976).

8 oktober 1981.

F.A. STAFLEU

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(8)

IX

Accordingly, the Commission is now composed as follows:

Prof. DrG. A. LINDEBOOM, chairman (member since 1961).

Prof. Dr H.A.M. SNELDERS, secretary and treasurer (1975).

members Prof. Dr B.C. DAMSTEEGT(1975). }

members.

members.

Mr A.J.F. GOGELEIN(1971). } members.

members.

Prof. Dr L.B. Holthuis (1980). } members.

members.

Prof. Dr R. HOOYKAAS(1954). } members.

members.

Prof. Dr W.K.H. KARSTENS(1954). } members.

members.

Mrs Prof. Dr A.M. LUYENDIJK-ELSHOUT

(1980). } members.

members.

Prof. Dr P. SMIT(1968). } members.

members.

Prof. Dr F.A. STAFLEU(1973). } members.

members.

Prof. Dr F. VERDOORN(1958). } members.

Editor. Mr L.C. PALM(1976).

13 April 1981.

G.A. LINDEBOOM

Postscript

After the ‘Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen’ had decided in March 1981 to set an age limit of 70 for members of Academy Commissions, in April 1981 Prof. Dr G.A. Lindeboom, Prof Dr R. Hooykaas, Prof. Dr W.K.H. Karstens, and Prof Dr F. Verdoorn resigned as members of the Commission. The

Leeuwenhoek-Commission looks back with great appreciation to the contributions made by them to the progress of the publication of the Collected Letters.

The composition of the Commission is now as follows:

Prof. Dr F.A. STAFLEU(1973), chairman.

Prof. Dr. H.A.M. SNELDERS(1975), secretary and treasurer.

members.

Prof. Dr B.C. DAMSTEEGT(1975). } members.

members.

Mr A.J.F. GOGELEIN(197l). } members.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(9)

members.

Prof. Dr L.B. HOLTHUIS(1980). } members.

members.

Mrs Prof Dr A.M. LUYENDUK-ELSHOUT

(1980).} members.

members.

Prof. Dr P. SMIT(1968). } members.

Editor. Mr L.C. PALM(1976).

8 October 1981.

F.A. STAFLEU

Brieven 148-169.

Letters 148-169.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(10)

2

Brief No. 148 12 Juli 1695

Gericht aan: Waarschijnlijk M.E.VANVELDEN.

Manuscript: De eigenhandig geschreven brief was in 1906 nog aanwezig in het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage, maaris later verloren gegaan.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(11)

Gepubliceerd in:

A.J. SERVAAS VANROOIJEN1906:Brieven van Antony van Leeuwenhoek, in Album der Natuur, blz. 60-63.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(12)

Korte inhoud:

Over de gedaanteverwisseling van rupsen en de noodzaak dat deze zich elk afzonderlijk hiervoor omspinnen. Over parasitaire larven die uit een dode rups komen en hun gedaanteverwisseling.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(13)

Opmerking:

SERVAAS VANROOIJENmeende dat deze brief gericht was aan F.A.VANREEDE VAN

RENSWOUDE, doch op grond van de aanhef meende SIRKSdat dit niet het geval kon zijn (zie bijv. Brief 151 [92] in dit deel) en dat deze brief verwijst naar Brief 146 aan M.E.VANVELDEN(M.J. SIRKS1909:Brieven van Antony van Leeuwenhoek, in Album der Natuur, blz. 317-321).

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(14)

Letter No. 148 12 July 1695

Addressed to: Probably M.E.VANVELDEN.

Manuscript: In 1906 the autograph letter was still present at the Gemeentemuseum at The Hague, but is has been lost since.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(15)

Published in:

A.J. SERVAAS VANROOIJEN1906:Brieven van Antony van Leeuwenhoek, in Album der Natuur, pp. 60-63.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(16)

Summary:

On the metamorphosis of caterpillars and the necessity that each of them individually forms a cocoon for this. On parasitic larvae coming out of a dead caterpillar, and their metamorphosis.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(17)

Remark:

SERVAAS VANROOIJENthought that this letter was addressed to F.A.VANREEDE VAN

RENSWOUDE, but in view of the opening words SIRKSthought that this could not be the case (see e.g. Letter 151 [92] in this volume) and that this letter refers to Letter 146 to M.E.VANVELDEN(M.J. SIRKS1909:Brieven van Antony van Leeuwenhoek, inAlbum der Natuur, pp. 317-321).

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(18)

4

Hoogh geleerde Heer.

UEd. aangename van den 30e Mey is my wel geworden, waar inne gesien, dat UEd.

sig niet kan voldoen omtrent het vliege nest1), als syn selven inbeeldende2)dat het niet en is te samen gestelt door verscheyde wormkens die sig in compagnie syn vervoegende3), maar alleen van een enkelde oorsaak. Terwyl het nu tyd werd4)omme die nasporinge te doen, agt ik van myn plicht tot UEd. te seggen dat seker soort van kleyne Ruspen, by my bekend, haar5)niet en komen te verplaatse, of sy omspinnen haar aanstonts, alle in een gespin6), omdat, stel ik vast7), sy beschut souden wesen voor hare vianden, als de mier en kleyn gevogelte, en nog meer als sy tot haar volkome wasdom syn gekome, na welke generale omspinninge sig yder apart omspint en welke laaste omspinsel sy veranderen tot vliegende schepsels.

Soo UEd. agt slaat, soo en twyfel ik niet of sult ondervinden8)dat de Ruspjens haar voetsel tot groot makens toe, gehaalt hebbende uyt een groote rusp haar zullen begeven buyten de Rusp daar9)zy int eerst haar alle met een dunne spinsel10)sullen omspinnen, ende dat verrigt hebbende, yder sig in een stark omspinsel sullen omspinnen in welk laaste10)spinsel (soo daar kout weder op volgt) zy een gansche winter sullen blijven leggen.

Seker medicina doctor send my uyt Seeland mede sodanige kleyne omspinsel, en waar uyt mede vliegjens syn voort gekomen, dog de verdroogde Rusp, waar uyt die te voorschyn syn gekomen, meende hy my mede te senden, maar hy werd by hem vermist; dien Heer kan sig mede niet voldoen ontrent de voortteelinge van dese vliegjens en versoeckt er myn oordeel van. Soo ik hem antwoord, soo sal ik geen andere als de vooren verhaalde myne gedagten11)toe senden, en soo die12)anders geschiet, soo gaat het buyten myn rekening13). Omdat ik tot nog toe geen schepsel

1) dat... omtrent, dat u niet tevreden kunt zijn met [mijn gedachten over]; het vliege nest, eitjes, larven en cocons van vliegende insekten op een hoopje bij elkaar. - L. doelt op zijn uiteenzetting in Brief 146 van 23 mei 1695in Alle de Brieven, Dl. 10, blz. 260-264.

2) als syn selven inbeeldende, daar u van mening bent (de 3e pers. syn selven verwijst naar UEd.).

3) sig in compagnie syn veroegende, die in een groepje bij elkaar gaan zitten.

4) Terwyl het nu tyd werd, daar nu de tijd van het jaar aankomt.

5) haar, zich.

6) in een gespin, in één spinsel.

7) omdat, stel ik vast, opdat, beweer ik stellig.

8) ondervinden, bevinden.

9) daar, waar.

10) SERVAAS VANROOIJENwas, blijkens een vraagteken achter dit woord, niet geheel zeker van zijn lezing; er is echter geen reden aan de juistheid ervan te twijfelen. Op andere punten wekt zijn transcriptie wel enig wantrouwen, zoals in het vervolg van deze zin het woordlaatte, door ons geëmendeerd inlaaste, dat zowel qua spelling als qua betekenis zeer onwaarschijnlijk is. Voorts schrijft SERVAAS VANROOIJENoveraly, terwijl L.'s spelling een afwisseling te zien geeft vany en ij. Het is niet aan te nemen, dat L. in deze ene brief van zijn spellinggewoonte zou zijn afgeweken.

10) SERVAAS VANROOIJENwas, blijkens een vraagteken achter dit woord, niet geheel zeker van zijn lezing; er is echtergeen reden aan de juistheid ervan te twijfelen. Op andere punten wekt zijn transcriptie wel enig wantrouwen, zoals in het vervolg van deze zin het woordlaatte, door ons geëmendeerd inlaaste, dat zowel qua spelling als qua betekenis zeer onwaarschijnlijk is. Voorts schrijft SERVAAS VANROOIJENoveraly, terwijl L.'s spelling een afwisseling te zien geeft vany en ij. Het is niet aan te nemen, dat L. in deze ene brief van zijn spellinggewoonte zou zijn afgeweken.

11) Men leze: ‘dan mijn hierboven staande opvattingen’.

12) die, nl. de voortteelinge van dese vliegjens.

13) soo... rekening, dan gaat dat niet zoals ik verwacht. - De zin loopt door tot het einde van de brief.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(19)

hebbe ontdekt, die jonge werpe of sy syn vader en moeder in veele, ist niet14)in alle deelen gelyk, want soo onmogelyk als een paart konynen kan baren,

14) ist niet, zo niet (eig.: als het niet is).

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(20)

5

Highly Learned Sir,

Your welcome letter of the 30th of May duly reached me; I saw from it that You are not satisfied as to [my views about] the nest of flies, since you think that it is not composed of several small worms which have clustered together, but is due to a single cause1). As the time for making such an enquiry is now approaching, I consider it my duty to inform You that certain small Caterpillars which are known to me do not move but they at once spin a cocoon, all together, in order that, as I am

convinced, they may be protected from their enemies, such as ants and small birds, and even more so when they have become fully grown, after which formation of one general cocoon each of them spins a separate cocoon, from which latter they are metamorphosed into flying creatures.

If You watch them, I do not doubt but you will find that the small Caterpillars, after having obtained their food from a large caterpillar up to the adult stage, will emerge from the Caterpillar, upon which they will all first spin a thin cocoon about themselves, and after having done so, each will spin a strong cocoon, in which latter (if cold weather follows) they will remain the whole winter.

A certain medical doctor also sends me from Zeeland such a small cocoon, from which small flies have also emerged, but he intended also to send me the shrivelled Caterpillar from which they had emerged, but it had got lost. This Gentleman also is not satisfied about the reproduction of these small flies and requests my opinion about it. When I reply to his letter, I will send him no other but my above-mentioned views, and if it takes place in a different way, this is not in accordance with my expectations, because hitherto I have not discovered any creature dropping young that are not similar to their father and mother in many, if not in all respects for just as a horse cannot possibly bear rabbits, so I assume it

1) L. refers to his exposition in Letter 146 of 23 May 1695 inCollected Letters, Vol. 10, pp.

261-265.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(21)

6

soo onmogelyk stel ik, dat een groote rusp, kleyne wormen kan baren, uyt welke kleyne wormen vliegjens voortkomen, en alle de ondervindinge die my bekent syn, komen daar op uyt, dat de ruspen geen eyeren leggen nog15)ruspen voortbrengen maar de ruspen in vliegende of loopende schepsels verandelt synde, syn dan eerst bequaam om haar geslagt voort te zetten16). Ik zal onder des blyven,

Hoogh Geleerde Heer UEd Dienstbereyde

Antony van Leeuwenhoek.

15) nog, noch.

16) Het probleem van de parasitering op een rups is het eerst gesteld door GOEDAERT, die opmerkte dat een rups van het koolwitje (Pieris brassicae L.) soms een koolwitje voortbracht en soms wel 40-50 kleine wormpjes (J. GOEDAERT[1660],Metamorphosis naturalis, Dl. 1, blz. 42). Ook L. heeft met dit vraagstuk geworsteld; hij bracht het voor de parasitering op de bladluis tot een oplossing toen hij een sluipwesp haar eieren in een bladluis zag leggen (Brief [134] van 26 oktober 1700,Sevende Vervolg Der Brieven, blz. 285-286).

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(22)

7

also to be impossible that a large caterpillar can bear small worms, from which small worms come small flies; and all the experience known to me amounts to this that the caterpillars neither lay eggs nor produce caterpillars, but it is only when the caterpillars have been metamorphosed into flying or running creatures that they are able to reproduce2).

Meanwhile I remain, Highly Learned Sir, Your Obedient Servant

Antony van Leeuwenhoek.

2) The problem of the parasitization on caterpillars was first mentioned by GOEDAERT, who observed that a caterpillar of the large garden white (Pieris brassicae L.) sometimes produced a large garden white and sometimes as many as 40 to 50 small worms (J. GOEDAERT[1660], Metamorphosis naturalis, vol 1, p. 42). Leeuwenhoek, too, struggled with this problem; he reached a solution for the parasitization on the aphid when he saw an ichneumon fly lay its eggs in an aphid (Letter [134] of 26 October 1700,Sevende Vervolg Der Brieven. pp. 285-286).

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(23)

8

Brief No. 149 [91]

20 Juli 1695

Gericht aan: ANTHONIEHEINSIUS. Manuscript: Geen manuscript bekend.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(24)

Gepubliceerd in:

A.VANLEEUWENHOEK1696:Vijfde Vervolg Der Brieven..., blz. 102-113 (Delft:

H. van Krooneveld). - Nederlandse tekst [A].

A.VANLEEUWENHOEK1696:Arcana Naturae Detecta, blz. 555-563 (Delphis Batavorum: H. a Krooneveld). - Latijnse vertaling [C].

A.ÀLEEUWENHOEK1722:Opera Omnia, Seu Arcana Naturae... Editio Novissima, blz. 503-510 (Lugdunum Batavorum: J.A. Langerak). - Latijnse vertaling.

N. HARTSOEKER1730:Extrait Critique des Lettres de feu M. Leeuwenhoek, in Cours de Physique..., blz. 37 (La Haye: J. Swart). - Frans excerpt.

A.J.J. VANDEVELDE1922:De Brieven 76 tot 107 van Antoni van Leeuwenhoek..., inVersl. en Meded. Kon. Vlaamsche Acad., Jrg. 1922, blz. 1112-1113. - Nederlands excerpt.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(25)

Korte inhoud:

Schubben van de opperhuid en woldraadjes uit kousen. Kristallisatieproeven met zout uit een oplossing van zweet. Luchtbellen en zoutkristallen uit oorsmeer.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(26)

Figuren:

De zes figuren zijn afgebeeld op één plaat. De oorspronkelijke tekeningen zijn verloren gegaan.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(27)

Opmerking:

De hier afgedrukte tekst is die van uitgave A.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(28)

9

Letter No. 149 [91]

20 July 1695

Addressed to: ANTHONIEHEINSIUS. Manuscript: No manuscript is known.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(29)

Published in:

A.VANLEEUWENHOEK1696:Vijfde Vervolg Der Brieven..., pp. 102-113 (Delft:

H. van Krooneveld). - Dutch text [A].

A.VANLEEUWENHOEK1696:Arcana Naturae Detecta, pp. 555-563 (Delphis Batavorum: H. a Krooneveld). - Latin translation [C].

A.ÀLEEUWENHOEK1722:Opera Omnia, Seu Arcana Naturae... Editio Novissima, pp. 503-510 (Lugdunum Batavorum: J.A. Langerak). - Latin translation.

N. HARTSOEKER1730:Extrait Critique des Lettres de feu M. Leeuwenhoek, in Cours de Physique..., p. 37 (La Haye: J. Swart). - French extract.

A.J.J. VANDEVELDE1922:De Brieven 76 tot 107 van Antoni van Leeuwenhoek..., inVersl. en Meded. Kon. Vlaamsche Acad., 1922, pp. 1112-1113. - Dutch extract.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(30)

Summary:

Scales from the epidermis and little threads of wool from stockings. Crystallization experiments with salt from a solution of sweat. Air bubbles and salt crystals from ear wax.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(31)

Figures:

The six figures are combined in one plate. The original drawings are lost.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(32)

Remark:

The text as here printed is that of edition A.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(33)

10

Delft den 20. July 1695.

Wel Edele Gestrenge Heere.1)

NA dat ik al veel maal hadde in 't werk gestelt2), om nog nader te ontdekken wat Zout deelen dat uit onse lighamen wierden gestooten3), is my te binnen gekomen, om die stoffe uit onse Ooren te beschouwen, als my inbeeldende4)dat in de zelvige veel Zout zoude wesen.

+Schubben van opperhuid bij tenen.

+Dog alzoo ik in 't koudste van de voor ledene Winter in mijn onder koussen hebbe geslapen, waar door aan mijn Voeten, en voornamentlijk tusschen de Teen5) eenige stoffe zat (die ik anders alle avonden ben gewoon te reynigen,) en alzoo mijn kousen, die uit witte Wol bestonden, twaelf of veertien dagen niet van mijn Voeten hadden geweest, vonde ik in 't uit trekken van mijn koussen, een meer als gemeene6)swartagtige stoffe tusschen mijn Teenen zitten, dat ik op een papiertge bewaarde, om het zelvige des anderen daags te beschouwen.

Dese weynige stoffe dede ik in een nieuwe glase Tuba, waar in noyt eenig nat hadde geweest, en goot daar op een weynig schoon regen water, op dat de verhaalde stoffe, die vermengt was met veel kleyne deeltgens Wol, van den anderen zoude scheyden7), in welk doen ik aanstonts met het bloote oog beschouwende, zag dat het water zeer wit wierde, en het zelvige voor het vergroot-glas brengende, zag ik, dat de wittigheyt alleen veroorzaakt wierde, door de menigvuldige

schobbetgens8)waar uit ons opperste huytge bestaat9).

Dit getal van schobbetgens was zoo groot, dat by aldien ik dezelvige quam uit te drukken, die in een aes10)swaarte van stoffe was, de duysenste van de Menschen my niet zouden gelooven11).

1) Blijkens de titel in de uitgave is de brief gericht aan ANTHONIEHEINSIUS, raadpensionaris van Holland. Zie het Biogr. Reg.,Alle de Brieven, Dl. 3, blz. 484.

2) hadde in 't werk gestelt, had geprobeerd.

3) Zie brief 134 [80] van 2 maart 1694,Alle de Brieven, Dl. 10, blz. 4-30, met name aantekening 86 op blz. 24.

4) als my inbeeldende, daar ik meende.

5) Teen, tenen. Het enkelvoud was tee (vgl. Eng. toe); deze vorm is door de oorspronkelijke meervoudsvormteen verdrongen. Tegelijkertijd ontstond het (eigenlijk dubbele) meervoud tenen. L. gebruikt de beide vormen door elkaar.

6) gemeene, gewone, normale. Waarschijnlijk doelt L. op de hoeveelheid vuil, die in de gegeven omstandigheden ongewoon groot was, en niet op deswartagtigheid ervan.

7) van den anderen zoude scheyden, in deeltjes zou uiteenvallen.

8) schobbetgens, kleine schubben.

9) opperste huytge, opperhuid.

L. heeft hier inderdaad afgeschilferde epitheelcellen van plaveiselepitheel van de huid gezien.

[Han.] Over afschilfering en groei van de huid schreef L. eerder in Brief 8 [4] van 1 juni 1674, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 112 en in Brief 37 [23] van 14 januari 1678, idem, Dl. 2, blz. 316-318;

over eczematische huidschilfers in Brief 79 [40] van 28 december 1683,idem, Dl. 4, blz.

168-180 en over de bouw van de opperhuid met schilfers en schubben in Brief 76 [39] van 17 september 1683,ibid., blz. 140-152, in Brief 88 [47] van 12 oktober 1685, idem, Dl. 5, blz.

318-320 en in Brief 90 [49] van 2 april 1686,idem, Dl. 6, blz. 36-42.

10) Eenaes is 47 mg.

11) dat by aldien... gelooven, dat, als ik het aantal zou noemen dat in een aas van deze stof gaat, niet één op de duizend mensen mij zou geloven.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(34)

11

Delft, 20 July 1695.

Right Honourable Sir1),

After I had made many attemps to discover further what Salt particles are ejected from our bodies2), it occurred to me to observe the substance from our Ears, since I imagined that there might be much Salt in it.

+Scales from skin near toes.

+But since in the coldest part of the past Winter I slept in my under-stockings, in consequence of which there adhered some substance to my Feet, and chiefly between the Toes (which otherwise I am wont to clean every evening), and since my stockings, which consisted of white Wool, had not been off my Feet for twelve or fourteen days, I found, when taking off my stockings, between my Toes a more than normal amount of a blackish substance, which I preserved on a slip of paper in order to observe it the following day.

This small amount of substance I put in a new glass Tube, in which there had never been any moisture, and poured some clean rainwater on it in order that the said substance, which was admixed with many small particles of Wool, might fall apart. And while I did so, I saw, observing it immediately with the naked eye, that the water became very white, and when I put it before the magnifying glass, I saw that the whiteness was caused solely by the numerous little scales of which our epidermis consists3).

This number of little scales was so large that if I were to express the number contained in oneaes4)of this substance, not one Man in a thousand would believe me.

1) It appears from the title in the edition that the letter was addressed to ANTHONIEHEINSIUS, Grand Pensionary of Holland. See the Biographical Register,Collected Letters, vol. 3, p. 485.

2) See Letter 134 [80] of 2 March 1694,Collected Letters, vol. 10, pp. 5-31, in particular note 25 on p. 25.

3) Here L. actually saw peeled-off epithelium cells from pavement epithelium of the skin. [Han.]

About peeling-off and growth of the skin L. wrote previously in Letter 8 [4] of 1 June 1674, Collected Letters, vol. 1, p. 113 and in Letter 37 [23] of 14 January 1678, idem, vol. 2, pp.

317-319; about eczematous scales of the skin in Letter 79 [40] of 28 December 1683,idem, vol. 4, pp. 169-181, and about the structure of the epidermis with scales in Letter 76 [39] of 17 September 1683,ibid, pp. 141-153, in Letter 88 [47] of 12 October 1685, idem, vol. 5, pp.

319-321, and in Letter 90 [49] of 2 April 1686,idem, vol. 6, pp. 37-43.

4) Anaes is 47 mg.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(35)

12

Vorders stelde ik de glase12)Tuba regt over eynde, op dat de schobbetgens, die swaarder zijn dan het water, na de gront zouden zakken, om dat ik dus13)een gedeelte klaar water, dat met Zout vermengt was, mogte bekomen.

+Woldraadjes.

+In dese myne verhaalde beschouwingen, quam my een groote menigte van stukjens wol te vooren, daar aan men konde bekennen, dat yder wolletge uit veel dunder wolletgens, of lange deeltgens was gemaakt. Ja ik zag ook een stukje wol, dat in zijn lengte ten deele was afgesleten, aan welk deeltge, ik zeer distinct14) konde bekennen, in wat een regte geschikte ordre15)die deeltgens by den anderen16) lagen. Als ook mede zag ik een over groote menigte van zeer dunne deeltgens wol, die niet langer, door het vergroot-glas te zien, haar vertoonden17), als of wy geraseert hair zagen leggen, van die geene die in een dag vier â vyf niet geraseert waren geweest, en andere weder kleynder, en veele wel zes maal langer, die men ook wel voor Zout deelen zoude aangezien hebben, te meer, om dat hare eynden spits waren afgesleten. Alle welke kleyne en zeer dunne deeltgens wol, ik my inbeelde4), alleen veroorsaakt waren, om dat de wolletgens die tusschen de Teen5)waren gekomen, en aldaar aan de uitgestooten stoff aan gekleeft, of vast gehegt, door de geduyrige beweginge van de Teenen, die dezelvige in 't gaan werden aangedaan, de wolletgens18)zoo ontstukken waren gevreven, dat19)in lengte, als ook in korte20), van een waren gebroken, welke menigvuldige deeltgens wol voor my geen

onaangenaam gezigt verwekten.

+Zoutkristallen.

+Wanneer nu het bovenste water, daar de hier vooren verhaalde stoffe in was, zoo klaar was geworden, als eenig regenwater is, plaatste ik het water op drie byzondere21)glasen, en stelde dat in de lugt op myn Comptoir22), ten eynde de vogtige stoffe een weynig mogte weg wasemen, ende de Zout deelen, die ik my inbeelde4)dat zeer veel in 't verhaalde water zouden zijn, te voorschyn komen.

Dog schoon ik dese waterige vogt zoo in vriesent, als ook in regen weder, eenige dagen hadde laten staan, zoo konde ik wel zien, dat de vogt wat vermindert was, maar zy wasemde gans niet weg, al waar het ook23)ter plaatse daar de vogt zoo

12) In A verkeerdelijk: galse. In het vervolg van deze brief zijn evidente drukfouten stilzwijgend gecorrigeerd en alleen vermeld, indien zij een beletsel kunnen vormen voor het juiste begrip van de tekst.

13) om dat, opdat; dus, zo.

14) distinct, nauwkeurig.

15) een regte geschikte ordre, een mooie rangschikking.

16) by (aan) den anderen, bij (achter) elkaar.

17) haar vertoonden, eruitzagen.

4) als my inbeeldende, daar ik meende.

5) Teen, tenen. Het enkelvoud was tee (vgl. Eng. toe); deze vorm is door de oorspronkelijke meervoudsvormteen verdrongen. Tegelijkertijd ontstond het (eigenlijk dubbele) meervoud tenen. L. gebruikt de beide vormen door elkaar.

18) de wolletgens: overtollige herhaling van het onderwerp van de zin.

19) dat, dat zij.

20) in korte, in de dikte.

21) byzondere, verschillende.

22) Voor de inrichting van L.'sComptoir zie aant. 38 bij Brief 26 [18] van 9 oktober 1676, Alle de Brieven, Dl. 2, blz. 78.

4) als my inbeeldende, daar ik meende.

23) al waar het ook, zelfs niet.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(36)

dun hadde gelegen, dat die als maar over het glas hadde geloopen24), zonder dat25) ik eenige Zoutdeelen konde gewaar werden, anders als dat daar de stoffe zeer

24) als... geloopen, a.h.w. slechts over het glas heen gevloeid was.

25) Nazonder dat is de zin niet goed gebouwd. L. bedoelt te zeggen: zonder dat ik ook maar enige zoutdeeltjes heb kunnen waarnemen, behalve waar veel van de stof had gelegen. Daar ontstonden enige onregelmatig gevormde (ongeschikte) deeltjes, die... enz.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(37)

13

Next I placed the glass Tube upright in order that the scales, which are heavier than the water, should sink to the bottom, so that I should thus get a portion of clear water mixed with Salt.

+Woollen threads.

+During my said observations I discovered a large number of bits of wool, on which it could be discerned that each was composed of many thinner bits or long

particles. I also saw a bit of wool partly worn off lengthwise, on which I could discern very clearly in what beautiful orderly arrangement those particles lay together.

I also saw a very large number of very thin bits of wool which, when viewed through the magnifying glass, appeared to be about as long as shaved hairs from men who had not been shaved for four of five days, and others smaller again, and many as much as six times longer, which might also have been taken to be Salt particles, the more so because their ends were worn off to a point. I imagined that all these small and very thin bits of wool had only been formed because the bits of wool which had got between the Toes and had there stuck or adhered to the ejected substance had been rubbed to pieces through the constant movement of the Toes during walking, to such a degree that they had broken lengthwise as well as across; these numerous bits of wool formed a sight that was not unpleasant to me.

+Salt crystals.

+When the water at the top, in which the aforesaid substance was present, had become as clear as any rain-water, I put the water on three different slides and placed them in the air in my Study5), in order that the moisture might evaporate a little and the Salt particles, of which I imagined there would be a great many in the said water, might become visible.

But although I left this watery fluid to stand for some days in frosty as well as rainy weather, I could indeed see that the moisture had diminished somewhat, but it did not evaporate everywhere - not even in those places where the layer of moisture had been so thin that it had only flown as it were over the slide - without my discerning any Salt particles except in those places where the layer of the

5) For the arrangement of L.'sComptoir see note 29 to Letter 26 [18] of 9 October 1676, Collected Letters, vol. 2, p. 79.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(38)

14

dik hadde gelegen, quamen eenige ongeschikte dunne rondagtige deelen, die in 't midden een duyster plekje hadden, verbeeldende26)wel schobbetgens8)van een kleyn Visje.

Dese deeltgens vermeerden van dag tot dag, in zoo een groot getal, dat dezelvige in tien â twaelf dagen tot eenige hondert waren toe genomen, ende dat in eene droppel vogt.

Uit welk gezigt ik een besluyt maakte27)dat de Zoutdeelen zoo zagt28)waren, dat die niet en zouden te samen stremmen29), ten ware ik een weynig warmte daar ontrent bragt.

Ik ontstak dan een kaars, en bragt de stoffe daar dezelvige dunst lag, by een weynig warmte van de kaars, en zag aanstonts, datter een groote menigte van Zoutdeelen te samen stremde, ende dat kruys gewyse over malkanderen30).

Vorders stelde ik de vogtige stoffe daar die dikst lag voor het vergroot-glas, en ik bleef ontrent vyf â zes duymbreet31)van de kaars af staan, om te zien, of door die weynige warmte geen andere Zout deelen zouden gemaakt werden, als ik te vooren hadde ontdekt, in welk doen, na verloop van ontrent vyftien menuiten tijds, ik niet alleen zag, dat de vogtige stoffe verminderde, maar ik zag ook, een groot getal van vierzydige Zoutdeelen te voorschyn komen, die meest zoo een net quadraat uit maakten, als men zig zoude konnen verbeelden, schoon dezelvige in 't eerst zoo kleyn waren, dat die by na het gezigt, door het vergroot-glas te beschouwen, ontweken, en die van tyd tot tyd32)in groote toe namen, en eyndelijk tot zoodanige vierkante wierden (insgelijks door het vergroot-glas te zien) als ons gemeen33)tafel Zout is hebbende.

Deze Zout deelen en stremden niet piramidaals gewyse te samen, gelijk ons

+fig. I.

gemeen Zout doet, maar de Zoutdeelen waren plat en zeer dun, zoo dat ik aan+ eenige weynige, maar een kleyne dikte konde bekennen als Fig. 1.

Dog ik quam twee â drie maal een Zout figuurtge te zien, daar kruys gewyse

+fig. II.

een flaeuwe blinkentheyt over heen liep, waar uit het my toescheen34), een kleyne+

+. punctige verhevenheyt te hebben, als met Fig. 2. werd aangewesen35).

Wanneer nu myn oogen moede waren, van het bezigtigen deser Zout figuuren, stelde ik dezelvige voor eenige uren aan een zyde, en als ik die weder tragte te beschouwen, en konde ik niet een figuur van 1. ende 2. bekennen, als mede niet een kruys gewyse Zout figuurtge hier vooren verhaalt, als alleen36)namen de ongeschikte37)rondagtige Zoutdeelen in meerder getal toe.

26) verbeeldende, eruitziende als.

8) schobbetgens, kleine schubben.

27) een besluyt maakte, de conclusie trok.

28) zagt, gemakkelijk oplosbaar.

29) te samen stremmen, uitkristalliseren.

30) Zweet kan in samenstelling erg variëren, maar bevat 0,5-1,0% NaCl en 0,275% ureum. Door uitdrogen en verwarmen zullen de genoemde stoffen uitkristalliseren. [Han.]

31) Eenduym is 2,61 cm.

32) van tyd tot tyd, geleidelijk.

33) gemeen, gewoon.

34) waar uit... toescheen, waardoor het mij toescheen, dat zij.

35) +Uit de beschrijving en de afbeeldingen in Fig. 1 en 2 blijkt, dat L. hier waarschijnlijk rhomboï de dunne plaatjes of meer vierkante kristallen van uraten heeft waargenomen. [Han.]

36) als alleen, lees: maar alleen.

37) ongeschikte, onregelmatig gevormde.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(39)

15

substance had been very thick. There some irregularly shaped thin and roundish particles appeared, which had a dark spot in the centre, which looked rather like the scales of a small Fish.

These particles multiplied from day to day, to so large a number that in ten to twelve days they had increased to some hundreds, and this in one drop of fluid.

From this sight I concluded that the Salt particles were so soft6)that they would not crystallize unless I applied some heat.

I therefore lit a candle and brought the substance where the layer was thinnest near some heat of the candle, and saw at once that a large number of Salt particles crystallized, and this crosswise over each other7).

Next I placed the fluid substance where the layer was thickest before the magnifying glass and I remained about five to six inches8)away from the candle in order to see whether through this slight heat there would not be formed other Salt particles, than I had previously discovered, and during this procedure, after about fifteen minutes, I not only saw that the fluid substance diminished, but I also saw a large number of quadrilateral Salt particles appearing, most of which formed as neat a square as one might imagine, though at first they were so small that, viewed through the magnifying glass, they almost escaped the sight, and which gradually increased in size and finally became such squares (also viewed through the magnifying glass) as our common table Salt consists of.

+fig. I.

These Salt particles did not crystallize in pyramids, as does our common Salt,+ but the Salt particles were flat and very thin, so that on a few of them I could discern only small thickness, as in Fig. 1.

+fig. II.

But two or three times I got to see a Salt figure across which extended a faint+ glistening streak, from which it appeared to me that it had a small pointed

+. elevation, as shown in Fig. 29).

Now when my eyes were tired with looking at these Salt figures, I put them aside for a few hours, and when I tried to observe them again, I could not discern a single figure like 1 and 2, or any crosswise Salt figure as described above; but only the irregularly shaped roundish Salt particles increased in number.

6) soft, readily soluble.

7) The composition of sweat may vary greatly, but it contains 0.5-1.0% of NaCl and 0.275% of urea. Owing to desiccation and heating the said substances will crystallize. [Han.]

8) Aninch is 2.61 cm.

9) +From the description and the pictures in Figs 1 and 2 it appears that L. probably observed rhomboid thin platelets or rather squarish crystals of urates. [Han.]

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(40)

16

Dog wanneer ik weder een kaars ontstak, en ik handelde daar mede als hier vooren is verhaalt, zoo stremden op nieuw weder alle de gezeyde Zout figuuren te samen;

al waart ook, dat ik het gezeyde tot drie â vier malen op nieuw weder hervatte: in welk doen my nog naakter voor quam38)de zagtheyt28)van de Zout deelen.

Na desen ging ik bezigtigen het glas waar op de vogtige stoffe zoo dun lag, dat die daar maar over geloopen hadde, alwaar een menigte van milioenen van kleyne deeltgens lagen, die om haar kleynheyt niet te bekennen39)waren, en al hoe wel dit glas (in de winter tyd) meer dan agt dagen in de lugt op myn Comtoir22)hadde gestaan, zoo lagen egter40)alle de Zout deelen, met een vogtige stoffe omzet, en wanneer ik dit glas voor myn gezigt en van verre voor de kaars was houdende, zag ik in korte tyd, dat de vogtige stoffe weg wasemde, en meest alle de verhaalde kleyne deelen, Zout deelen waren, want zy strekten zig aan de zyden uit, en stremden in kruys gewyse deelen, die wel eenigsints na vierzydige figuuren geleken. Andere hadden aan een eynde een zeer kleyne vier kant, of vierzydig figuurtge41). Uit welk gezigt ik een besluyt maakte27), dat meest alle de Zout deelen, hoe kleyn die ook waren, haar regte maaksel42)een quadraat was, ende dat de irregulierheyt van te samen-stremminge, alleen veroorsaakt wierde, door de weynige vogt, waar in dese samen-stremminge geschiede43).

+Luchtbellen uit oorsmeer.

+Wyders nam ik de stoffe die ik met een Oorlepeltge uit myn Ooren haalde, die gans weynig was, om dat ik twee dagen daar te vooren myn Ooren gereynigt hadde, welke stoff ik mede in een nieuw glas plaaste, en een weynig regenwater daar op gegoten hebbende, zag ik uit die stoffe een groote menigte van zeer kleyne lugt bolletgens44)te voorschyn komen, die in 't eerst zoo kleyn waren, als een gemeen Sand45), in ons bloote oog toe schynt, ende46)dat zoodanige kleyne lugt bolletgens zeer langsaam in groote waren toenemende, tot dat veele door het vergroot-glas zoo groot schenen als erten47).

Dese lugt bolletgens, quamen aan verscheyde kleyne deeltgens stoffe, zoo veel voort, dat de stoffe uit het Oor, die om haar swaarte in 't eerst na de gront

38) nog naakter voor quam, nog duidelijker bleek.

28) zagt, gemakkelijk oplosbaar.

39) bekennen, onderscheiden.nen, onderscheiden.

22) Voor de inrichting van L.'sComptoir zie aant. 38 bij Brief 26 [18] van 9 oktober 1676, Alle de Brieven, Dl. 2, blz. 78.

40) egter, toch.

41) Ook hier zag L. waarschijnlijk uraatkristallen. [Han.]

27) een besluyt maakte, de conclusie trok.

42) meest alle de Zout deelen (...) haar regte maaksel, de werkelijke vorm van de meeste zoutkristallen.

43) Over de samenstremming van zout schreef L. in Brief 141 [86] van 10 april 1695,Alle de Brieven, Dl. 10, blz. 172-174. Zie voor de groei van kristallen van keukenzout en stoffen, onder meer afkomstig van allerlei kruiden Brief 16 [10] van 11 februari 1675,idem, Dl. 1, blz.

232-248 en aant. 29 bij Brief 18 [12] van 14 augustus 1675,ibid., blz. 310. L. gaat nader in op de vorm van de kristallen van allerlei stoffen en het verband met de smaak die zij veroorzaken in Brief 83 [44] van 23 januari 1685,idem, Dl. 5, blz. 68-136. Voor de achtergronden van L.'s theorieën over de opbouw van kristallen, zie HOOYKAAS,

‘Kristalmoleculen’, blz. 441-442.

44) lugt bolletgens, luchtbelletjes.

45) Eengemeen Sand is 400 µ.

46) ende, men leze: en ik zag.

47) In oorsmeer zijn inderdaad vaak grote, door een olieachtig membraan omgeven luchtbellen zichtbaar, die soms samenvloeien of verdwijnen. [Han.]

Zie voor eerder onderzoek over het oorsmeer Brief 134 [80] van 2 maart 1694,Alle de Brieven, Dl. 10, blz. 6-12.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

(41)

17

But when I again lit a candle and proceeded with it as described above, all the said Salt figures again crystallized, even if I repeated the said procedure three of four times, during which the softness of the Salt particles appeared even more clearly to me.

After this I had a look at the slide on which the layer of the fluid substance was so thin that it had only flown over it, where there was a multitude of millions of little particles, which could not be distinguished because of their smallness, and although this slide had been (in the winter) for more than eight days in the air in my study, yet all the Salt particles were enveloped with a fluid substance; and when I held this slide before my eyes and at a distance before the candle, I saw that in a short time the fluid substance evaporated and that practically all the said little particles were Salt particles, for they became elongated on the sides and crystallized in crosswise particles, which were somewhat like quadrilateral figures. Others had at one end a very small square or quadrilateral figure10). From this sight I concluded that the real form of the greater part of the Salt particles, however small they might be, was a square, and that the irregularity of crystallization was caused only by the small amount of fluid in which this crystallization took place11).

+Air bubbles from ear-wax.

+Further I took the substance I removed from my Ears with an Ear-pick, which was a very small amount because I had cleaned my Ears two days ago. I placed this substance also in a new glass [tube] and, having poured some rain-water on it, from said substance I saw a large number of very small air bubbles emerging, which at first were as small as a grain of common Sand12)appears to the naked eye, and I saw that these small air bubbles very slowly increased in size until many of them appeared as large as peas when viewed through the magnifying glass13).

On several little particles of substance these air bubbles were so numerous that the substance from the Ear, which through its heaviness first sank to the bot-

10) Here again L. probably saw urate crystals. [Han.]

11) About the crystallization of salt L. wrote in Letter 141 [86] of 10 April 1695,Collected Letters, vol. 10, pp. 173-175. For the growth of crystals of common salt and substances originating, inter alia, from all sorts of herbs see Letter 16 [10] of 11 February 1675, idem, vol. 1, pp.

233-249 and note 25 to Letter 18 [12] of 14 August 1675,ibid., p. 311. L. goes further into the shape of the crystals of all sorts of substances and the relation with the taste which they cause in Letter 83 [44] of 23 January 1685,idem, vol. 5, pp. 69-137. For the backgrounds of L.'s theories about the structure of crystals see HOOYKAAS, ‘Kristalmoleculen’, pp. 441-442.

12) Agrain of common Sand is 400 µ.

13) In ear wax indeed large air bubbles enveloped with an oily membrane are often visible, which sometimes unite or disappear. [Han.]

For an earlier investigation about ear wax, see Letter 134 [80] of 2 March 1694,Collected Letters, vol. 10, pp. 7-13.

Anthoni van Leeuwenhoek,Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

19. Alle dese driederleij ronde geteijkende deelen, die in dat kleijne deel, dat een dertigste deel van een duijm lang is, sijn, sijn 75) niet anders dan driederleij soort van

Ende ten derden, om dat de deeltgens van het bloet die het selvige root maken, veel grooter schijnen inde Visschen, om dat het platte ovale deeltgens sijn, daar in tegendeel (soo

De pomp-stok, mede seer langsaam, uijt de glase pomp getrokken hebbende, sag ik, dat alle de lugt-bellen voor het gesigt verdweenen, ende dat dese groote spatie lugt, die inde

op de Schulpen konnen plaatsen, zoude de menbrane eenige vastigheyt hebben 82). Als wy onze gedagten verder laten gaan en vast stellen 83) , dat de Mosselen veel tijts onder

Want vast gestelt zijnde 13) , dat wanneer de tijd is gekomen, dat alle Vissen ons bekent, voor de eerste maal haar Hom ofte kuijt schieten, als dan nog geen volkome jaar Out zijn,

De tweede soort van dese Dierkens, die konden op de gront haar niet plaatsen, maar wierden door gaans tegen de oppervlakte van het water aan gevoert, en daar bleven deselve als met

Ik hebbe verscheijde stukjens vande longe genomen, ende uijt de vaaten gedrukt, het nog in leggende bloet, en lugt, en met verwondering gesien, de over groote menigte van lugt bellen

Ik nam een weijnig van het water, van onder het vlies, en ik bragt het op een suijver 103 glas, en kort daar aan beschouwde ik het selvige, en ik sag tot mijn verwondering, soo