Natuur.focus
V l a a m s D r i e m a a n D e l i j k s t i j D s c h r i f t o V e r n a t u u r s t u D i e & - b e h e e r – j u l i 2 0 1 0 – j a a r g a n g 9 – n u m m e r 2
V e r s c h i j n t i n ma a r t, j u n i, s e P t e m b e r e n D e c e m b e r
Ruimte(n) voor natuurbehoud
Orchideeën met en zonder nectar
Actief herstel van diversiteit
Studie
Afgiftekantoor Antwerpen X
P209602
Toelating – gesloten verpakking Retouradres: Natuurpunt,
Coxiestraat 11, 2800 Mechelen
Bekeken door ecologische bril is Vlaanderen een lappende- ken van versnipperde leefgebieden: grotere, samenhangende eenheden zijn opgedeeld (‘versnipperd’) tot kleinere, meer ge- isoleerde gebieden. In totaal versnijden meer dan 65.000 km wegen het Vlaamse landschap, inclusief 6.664 km fietspaden (website Agentschap Wegen en Verkeer). De dichtheid van het wegennetwerk bedraagt maar liefst 4,7 km weg per km². De impact van het wegennetwerk op het omliggend landschap hangt nauw samen met de fysieke kenmerken van de weg en de intensiteit van het verkeer. Zo is een autosnelweg met 2x2 rijstroken al gauw 40 m breed en neemt die per lopende ki- lometer een oppervlakte van 4 ha in. De samenhang van een (leef)gebied wordt daarnaast ook verstoord door andere ver- snipperende elementen als bevaarbare waterlopen, spoorwe- gen, (lint)bebouwing en infrastructuren allerhande.
Wegen die natuur- of leefgebieden doorkruisen vormen quasi onoverbrugbare barrières voor minder mobiele planten- en diersoorten, zoals oude bosplanten of reptielen. Met corridors probeert men versnipperde deelgebieden opnieuw met el- kaar te verbinden en uitwisselingsmogelijkheden te herstel- len (ontsnippering). In Vlaanderen werden tijdens de voorbije vijf jaar twee ecoducten in gebruik genomen. Deze ecoducten zijn bedoeld als mitigerende maatregel om het isolerend ef- fect van het wegennetwerk lokaal te overbruggen. Het ge- bruik en de kolonisatie van beide ecoducten door plant- en diersoorten werd na de ingebruikname opgevolgd door een team ecologen van het voormalige studiebureau Aeolus (nu Arcadis; Lambrechts et al. 2007, 2008). De resultaten van deze studies vormen zowat het enige materiaal dat in Vlaanderen voorhanden is om de werking van de ecoducten te evalueren.
Figuur 1. Zicht vanuit het zuidwesten op het ecoduct Kikbeek (15 oktober 2007). De aandachtige waarnemer merkt Jorg Lambrechts en Wouter Mewis tijdens een inventarisatieronde. (foto: Erwin Christis)
Ecoduct Kikbeek:
ontsnippering
van heidegebieden voor ongewervelden
Kevin Lambeets
76
juli 2010 Natuur.focusForum
In deze bijdrage bespreken we de vondsten en conclusies uit deze studies met betrekking tot de werking van het ecoduct Kikbeek voor ongewervelden.
Ecoduct Kikbeek
Het Nationaal Park Hoge Kempen bestaat in hoofdzaak uit dro- ge en natte heide afgewisseld met zure eiken-berkenbossen en naaldbossen. De E314 autosnelweg loopt dwars door het 5.700 ha grote natuurpark. Nadat eerder al een aantal mitige- rende maatregelen ter ontsnippering en bevordering van uit- wisseling van fauna en flora genomen werden, zoals twee eco- veloducten en een tunnel onder de autosnelweg, werd in 2006 in Maasmechelen het ecoduct ‘Kikbeek’ (40 m breed x 70 m diep) voltooid (Figuur 1). Het ecoduct vormt een verbinding tussen de natuurgebieden Mechelse Heide in het noorden en Kikbeekbron en Ziepbeekvallei in het zuiden.
Het ecoduct is bedekt met een afwisseling van ijle pionierve- getaties en dichtere grazige vegetaties op grindig substraat, een permanente plas en een dense takkenril (Figuur 1). Naast een resem zeer algemene (pionier-)soorten die vaak matig (goede wandelaars) tot sterk mobiel zijn (goed ontwikkeld vliegvermogen), werden tevens zeldzame en zeer specialisti- sche soorten voor schraallanden, heide en bos aangetroffen (Lambrechts et al. 2008).
Monitoring ongewervelden
Tussen april 2007 en januari 2008 troffen de onderzoekers 78 spinnensoorten (1.198 ex.), 39 loopkeversoorten (1.084 ex.) en acht mierensoorten (869 ex.) aan in een reeks op en naast het ecoduct geplaatste bodemvallen. Daarnaast werden op het ecoduct 14 soorten sprinkhanen, zeven soorten dagvlin- ders en een opvallend groot aantal (20) soorten libellen waar- genomen.
Spinnen
Naast een resem zeer algemene kleine spinnensoorten (Ara- neae, Linyphiidae) zoals Storingsdwergspin, Aeronautje, Ge- wone velddwergspin, Moerasdwergspin en Veldprobleem- spinnetje werden heel wat grotere stenotope (zie Box 1) spinnensoorten aangetroffen. Het spectrum aan Rode Lijst- soorten varieerde van spinnen met een voorkeur voor droog loofbos (Korstmosrenspin, Boskamstaartje), over typische heide- en schraallandsoorten (Zonnekampoot, Gewone zand-
wolfspin, Duinwolfspin, Gewone mijnspin, Heidesteatoda), tot soorten van nattere omstandigheden met een denser vege- tatiedek (Mos- en Oeverwolfspin). Stenotope bossoorten wer- den voornamelijk langsheen de takkenril aangetroffen, terwijl de heide- en graslandensoorten andere delen van het ecoduct benutten.
Loopkevers
Tijdens de meetcampagne werden zowel bossoorten als soor- ten van meer open vegetatietypes vastgesteld (schraalland, ruigte, oever), zowel met een voorkeur voor droge als vochti- ge of natte biotopen. Opvallend is de aanwezigheid van (zeer) zeldzame schraallandsoorten zoals Harpalus griseus, Calathus cinctus, Harpalus rufipalpis en Poecilus lepidus. Dit geeft aan dat het ecoduct geschikt is voor loopkevers met een voorkeur voor droge, schraal begroeide (zand)gronden. De algemenere bossoorten Abax ater en Carabus problematicus, beide kortge- vleugeld en dus soorten die ‘te voet’ nieuwe gebieden moeten verkennen, werden ook waargenomen. Voor bosgebonden loopkevers is het ecoduct een essentieel element voor de ont- snippering van geschikt leefgebied.
Bosmieren
Het ecoduct Kikbeek beoogt tevens de leefgebieden van ‘rode bosmieren’ opnieuw te verbinden. Tot op heden werd enkel de Rode Lijstsoort Zwartrugbosmier Formica pratensis vast- gesteld. Maar liefst 790 exemplaren werden aangetroffen ver- spreid over de bemonsteringperiode. Deze soort werd weinig mobiel geacht en vestiging in nieuwe terreinen zou zeer lang duren. De levensomstandigheden voor deze kwetsbare mier blijken toereikend op het Kikbeek-ecoduct.
Sprinkhanen
Bij de sprinkhanen bleken macroptere (zie Box 1) soorten stee- vast gebruik te maken van het ecoduct, zoals bv. de zeldzame Blauwvleugelsprinkhaan Oedipoda caerulescens en het voy- ante Negertje Omocestus rufipes. Ook zeldzame soorten met slecht of minder ontwikkeld vliegvermogen zoals Heidesa- belsprinkhaan Metrioptera brachyptera of Veldkrekel Gryllus campestris (22 individuen) maakten gebruik van het ecoduct.
Deze laatste soort plantte zich zelfs met zekerheid voort op het ecoduct.
Dagvlinders
De aanwezigheid van typische graslandsoorten zoals Hooi- beestje Coenonympha pamphilus, Icarusblauwtje Polyomma- Oeverwolfspin (foto: Vilda/Rollin Verlinde)
Box 1: enkele begrippen
Stenotoop - stenotope soorten hebben een zeer specifieke voorkeur voor bepaalde omgevingskarakteristieken. Dit kunnen een welbepaalde keuze van voedselbron zijn, een zekere vochtigheidsgraad, de structuur van de vegetatie … of een biotoop in het algemeen waarbinnen deze karakte- ristieken zitten omsloten (bv. droge heide, stuifduin, alka- lisch laagveen). In deze bijdrage gebruiken we ‘stenotoop’ als synoniem voor ‘nauwe biotoopkeuze’.
Macropteer - alle individuen van de soort hebben goed ontwikkelde vleugels en de soort beschikt over een goed vliegvermogen; het zijn soorten waarvan bekend is dat ze een goed kolonisatievermogen hebben en ze zijn bijgevolg minder gevoelig voor versnippering door weginfrastructuur.
Natuur.focus juli 2010
77
Forum
Referenties
agentschap Wegen en Verkeer. url: http://www.wegen.vlaanderen.be/wegen/patrimonium/
lambeets k. 2009. halfopen corridors bevorderen de verbreiding van stenotope loopkevers. natuur.focus 9(1): 36-37.
lambrechts j. & janssen m. 2009. monitoring van de spinnenfauna op het ecoduct kikbeek in maasmechelen. nieuwsbrief van de belgische arachnologische Vereniging 25(1): 1-15.
lambrechts j., Verlinde r., Van der Wijden b. & gorssen j. 2007. monitoring ecoduct ‘De Warande’ over de n25 (meerdaalwoud) in bierbeek. resultaten van het eerste jaar van onderzoek (2006). studie in opdracht van het Departement lne, afdeling milieu-integratie en subsidiëringen, dienst ntmb. aeolus, Diest. 59 blz.
lambrechts j., Verlinde r., gorssen j., Van der Wijden b., hendrickx P. & mewis W. 2008. monitoring ecoduct ‘kikbeek’ over de e314 in maasmechelen. resultaten van het eerste jaar van onderzoek (2007). studie in opdracht van het Departement lne, afdeling milieu-integratie en -subsidiëringen, dienst ntmb. aeolus, Diest. 107 blz.
AutEuR:
Kevin Lambeets is doctor in de wetenschappen en werkt als consu- lent bij de dienst Natuurbeheer van Natuurpunt.
CoNtACt:
Kevin Lambeets, Natuurpunt Beheer, Coxiestraat 11, B-2800 Me- chelen. E-mail: kevin.lambeets@natuurpunt.be
tus icarus en Kleine vuurvlinder Lycaena phlaeas duidt op de geschikte evolutie (o.a. aanwezigheid waardplanten) van de grazige taluds. Belangrijker zijn de waarnemingen van vijf exemplaren Heivlinder Hipparchia semele op drie verschillen- de data, een indicatie dat het ecoduct dienst doet als geleider voor dagvlinders van heide en heischrale graslanden.
Libellen
Opmerkelijk bij de libellen was de aanwezigheid van Beekoe- verlibel Orthetrum coerulescens alsook ei-afzet van zowel Ko- raaljuffer Ceriagrion tenellum, Bruine winterjuffer Sympecma fusca als Zwervende heidelibel Sympetrum fonscolombii. De grote plas op het ecoduct biedt kennelijk geschikte omstan- digheden voor het huisvesten van een soortenrijke libellen- fauna.
Het ecoduct als corridor
Verbindingen met een heterogeen karakter zoals halfopen corridors blijken al langer geschikt om natuurgebieden te ontsnipperen (Lambeets 2009). Het ecoduct ‘Kikbeek’ heeft een zeer heterogeen karakter: een afwisseling van zeer open, schrale vegetaties met dichter begroeide delen (grazige ran- den en schaduwrijke takkenril) en de aanwezigheid van natte
zones (plas en oevers). Het palet aan waargenomen soorten weerspiegelt deze diversiteit aan (micro-)leefgebieden. De auteurs van de monitoringstudie besluiten dat het ecoduct daadwerkelijk functioneert als verbinding tussen de voorheen gescheiden delen van het Nationale Park Hoge Kempen (Lam- brechts et al. 2008). Een gelijkaardige studie naar het gebruik van het ecoduct ‘De Warande over de N25 te Bierbeek en de rol van dit ecoduct voor de ontsnippering van Meerdaalwoud leidde tot dezelfde (voorlopige) conclusie: een zeer efficiënte en duurzame verbinding tussen de twee boshelften (Lam- brechts et al. 2007).
In de toekomst zijn nog heel wat kenmerkende heidesoorten te verwachten op het Kikbeek-ecoduct. Zo werden tot dusver bijvoorbeeld geen reptielen waargenomen. Het verder moni- toren van het gebruik van het ecoduct als leefgebied en cor- ridor is dan ook aangewezen. Ook het opvolgen van de aantal- ontwikkeling van populaties in gebieden aan weerszijden van het ecoduct zou nuttige informatie kunnen opleveren over het functioneren en de rol van deze corridor. Dit alles neemt uiter- aard niet weg dat het omleiden van wegen rond natuurgebie- den een veel beter recept is om populaties op een duurzame wijze in stand te houden en onderlinge uitwisseling ten volle mogelijk te maken.
Veldkrekel (foto: Vilda/Rollin Verlinde)