S &D
Socialisme en Democratie
Maandblad van de Wiardi Beekman Stichting
Register op de 30ste jaargang (1973)
Auteur
Gerda Brautigam
A. den Broeder e.a.
J. J. Buskes H. Drion
W. J. van Gelder en M. van Hasselt C. 1. Goudsmil L. Hoffman
J. van der Hoeven C. A. de Kam C.A. de Kam A. Lijphart
Partijhestuur Partijhestuur C. Pronk
L. van der Putt Redactie L. H. Ruitenberg
P. A. de Ruiter P. A. de Ruiter P. A. de Ruiter J. Schaefcr J. in 't Veld
C. P. Vcrmetden H. Versloot J. J. Vis
G. E. van Walsurn H. Wierenga H. A. van Wijnen H. A. van Wijnen
H. A. van Wijnen H. A. van Wijnen
I. BINNENLANDSE POLITIEK
Titel Pagina
Van Walsurn - Van der Louw; reactie op de brief van
Van Walsurn 256
Een progressief arbeidsmarktbeleid 3
Voor mij hoeft het niet meer; reactie op de brief van Van
Walsurn 183
Een parlementaire enquête over discriminatie van de vrouw?
Gedachten over een progressief arbeidsmarktbeleid Voor mij moet het wél; reactie op de brief van Van Walsurn
Het maatschappijbeeld van Van Walsum; reactie op de brief van Van Walsurn
Modern koningschap
Kanttekeningen bij het milieubeleid in Nederland (I) Kanttekeningen hij het milieubeleid in Nederland (ll) Hervormingen van het parlement in vcrgelijkend per- spectief
Antwoord aan Van Walsurn
De samenwerking van progressieve partijen
Voor mij hoeft het nog wel; reactie op de brief van Van Walsurn
Rechtshulp en socialisme
Een discussie over polarisatie, deconfessionalisering, democratisering (zie ook: Van Walsum)
Afscheid van Van Walsum; reactie op de brief van Van Walsurn
Progressief panacee?
Gaan de socialisten er met de kas vandoor~
Crisis-management
Sloop of herstel van woningen zijn geen toevallige processen
Indrukken van een conferentie over milieu en maat- schappij
Consumentisme
Milieuvoogdij, grondslag voor milieubeheer Een droevig hesluit
Brief aan het partijhestuur
Van het noordelijk 'front' geen nieuws- of toch?
De dans rond een motie-Deckers
Moeten we wel zo blij zijn met de 'open' kabinetsforma- tie?
De machtsmiddelen van de kabinetsformateur Polarisatie: Wiegel-variant in een gevaarlijke ontwik- keling
448 259 299
254 441 270 495
311 129 453
295 193 128 190
439 521
282 327 144 43 477 128 530 125
171 432 506 Socialisme en Democratie - Register 1973
Auteur Titel
11. INTERNATIONALE VRAAGSTUKKEN
Anoniem A. L. ter Beek A. L. ter Beek Harry van den Bcrgh Harry van den Bergh
P. Boskma P. Dankcrt P. Dankert Erhard Eppler Katharina Focke Roy Jenkins J. C. Kombrink Jens Otto Krag Bruno Krcisky
Edmond Leburton en ]os van Eynde Sicco Mansholt
S. Miedema Johan van Minnen François Mitterand Thco Rasschaert Redactie Redactie B. V. A. Röling S. Rozemond AlticrtJ Spinclli
Joop den Uyl
0. G. de Vries Reilingh S. van der Werf
Het Hongarije van vandaag Chili
Hongarije: regering en volk tolerei-en elkaar Europa versus Amerika: de verhouding verslcchtert'1 Gevraagd: een coherente strategie voor een kleine mogendheid
Kernwapens in Europa
In Turkije is demoeratic ook moeilijk
De 'first use' heeft het partijcongres niet overleefd De Europese Gcmeenschap en de derde wereld Europese politiek wordt Europese binnenlandse poli- tiek
Naar een besluitvaardige democratische Europese Ge- meenschap
Naar een Europees veilighei(hsystecm: illusie of moge- lijkheid?
De positie van de kleinere landen in het Europese integratieproces
Gedachten van een Oostenrijker over de Europese integratie
Europa en de ontwikkelingslanden
Over de noodzaak van een Europees socialistisch pro- grain
Ontwikkelingsstratcgie opnieuw bezien Chili
Europa en de Verenigde Staten
Het Europees Verhond van Vrije Vakverenigingen Het Europa-nummer: een begin
Inleiding bij een buitenlanddiscussic Opmerkingen over geweldloze verdediging Europese onveiligheid
Grondslagen voor een regionaal en industrieel beleid van de Gemeenschap
Van welvaart naar welzijn in Europa
De Europese vakbeweging en de uitbreiding van de EEG
Ontwikkelingshulp: waan en werkelijkheid
111. SOCIALE EN ECONOMISCHE POLITIEK
A. den Broeder e.a.
H Drion
StevenT. Duursma W. J. van Gelder en
M. van Hasselt J. van der Hocven C.A. de Kam C.A. de Kam
Een progressief arbeidsmarktbeleid
Een parlementaire enquête over discriminatie van de vrouw?
Het consumentenbeleid in de Europese Gcmeenschap
Gedachten over een progre5'ief arbeidsmarktbeleid Modern koningschap
Kanttekeningen hij het milieubeleid in Nederland (I) Kanttekeningen hij het milieubeleid in Nederland ( 11)
Pagina
345 247 331\
301 401\
41\1 232 3ó'J 91 59
71 371\
~I
75 97
103 223 536
ss
]()'J 57 367 417 400
117 65 174 32
3 441\
544 259 441 270 495
Socîali~nK ~n Democratie - Regi-.tcr llJ73
Auteur André Mom1ncn
P. A. de Ruiter P. A. de Ruiter J. Schader .J. in ·t Veld
C. P. Vcrmerden fl. Ver,Joot
Jan Barry Cicrda Brautigam
C. Huddingh·
.I . .J. Bu,kc'
H. Drion
W. [). Ehrhart C. .I. Ciombmit l. Hoffman
.J. v.d. Hocven Herhert Krohn A. Lijphart
Partiihe,tuur Partijbe,tuur C. Pronk
I. van der Putt Don Receveur Redactie l.arry Rottmann
l. H. Ruitenberg J. Schader
In Bclgîl5 hernieuwde hL·I;tng...,lclling \ i l n r l f~_·ndrik de
Man Jl'!
De Amerikaanse \\'L'ttcn tot gclijh.~tvlling \;tn \I"OlJ\\ L'll
lll<In: /\ lll<tttLT nf ...,illlplc ju...,tÎL'L' 2JlJ Progrc...,:...icf pan<tl'l'L'?
Cl aan de <..,oci::tli~1L'll L'l tllL't dL' ha..., \ andonJ·) --l-19 Sloop of hcr,tel van vvoningen ;ijl! g<Tll toev:dlige
procc~:...c n .2?·Q
Indrukken \<In L..._'n L\)llk'rL'ntic O\l'l milieu en ma<lt-
'chappij J27
ConslllllL'llti:...mc J.f.~
Miliemoogdij. gmmhla!! vom miJi,;uhchc·u -+3 IV. POI.ITIFK f ~ MA/\TSCI L\1'1'1.1
In de voct'l"ll·en v:m D;j,·nghi' Kh:tn
Van \V;tl,unr · V:m der l.omv rc·:tctic op de brief' :<11
Van W:Ji,um
\Vclkom in /Onnig Saigon
Voor mij hoL·ft het niet lllL'l'r: rL·actil· op Lk hril'i \:In \';lil
\V;tl""n
De lijkenruimer \illl l.ll tiator Pech omlcrvv cg
Lcn doordoU\\ er
Een parlementaire enquête over di\crîmin<tltl' van de
\TOl!\\'!
Vidnam: februari 19!>7
Voor mij nwct het 11 ,'J. re a ..-tic op de hrid van Van Wal,um
liet maahchappijbecld v ctn Van \Vabum: reactie op de brief \·an Van \Val~.UJn
Modern koning~chap
Brid en gc,prek
Baliade van de 'trcttcn van S:tigon
HLT\onningcn \<111 het parkmL'ilt 111 verf!cli.i"-L'nd pcr- 'pccticf
Antii<H>ni a:tn Van \Vai'!llll
De ~ainC!l\\'Crking van progrcs\iC\e partijen
Voor mij hoeft het nog \\Cl reactie op de· brief'"" V;m Wal,um
Rcchhhulp en '<>ciali,mc Cobra -pilo< >t
17 augu,tm 1'!711
Een discu\\ic \)\er polari~atic, dcconfL'"lsionali~ering.
dcnH>nati,cring (zie onk: Van \Vai'ltnl) Zomaar een partijtje op ;ondagmiddag Uit het handhoek piloot
Man (}mi' Welkom.
Ahchcid \~In V;_Jn \Vabu1n. fL'<IctiL' op de hric·f van Van W:tl,um
Sloop of her\ tel \ an woningen ;.ijn gL'L'll toevallige
procc~~cn
2'ih 2112
IS.' 207 211S 211') -l-IS 215 2'JL)
25-l -l-11 2111 21.1 311 12LJ -l'i3 295 jl)_j 2116 211
12K 20-l
2())
212 21-l IL!II 2S2
Snciali~ml' en DL'mocratic - Register liJ73
Auteur
Landon Thornc J. in 't Veld
C. P. Vcrmeulen H. Versloot J. J. Vis
A. P. van Walsurn G. E. van Walsurn H. Wierenga H. A. van Wijnen
J. E. Ellemers C. de Groot Paul J. Kapteyn André van der Louw,
Relus ter Beek E. Th. M. Mcijer Alfred Mozer Redactie S. Rozemond Paul van 't Veer J. Voogd
Milo Anstadt Dr. W. Luijpen Prot dr. P. J. Roscam
Abbing
Titel
Lijkenregistratie - Dong Ha
Indrukken van een conferentie over milieu en maat- schappij
Consumentisme
Milieuvoogdij, grondslag voor milieubeheer Een,droevig besluit
Ons progressieve landklimaat Brief aan het partijbestuur
Van het noordelijk 'front' geen nieuws- of toch') De dans rond een motie-Dcckers
Moeten we wel zo blij zijn met de 'open' kabinetsforma- tie'?
Pagina 203
327 144 43 477 523 12il 530 125
171 De machtsmiddelen van de kabinetsformateur 432 Polarisatie: Wiegcl-variant in een gevaarlijke ontwik-
keling 506
VI. DE PEN OP PAPIER
Over het functioneren van de democratie in Nederland 350
Naschrift bij reactie Meijcr 220
PvdA en terrorisme 156
Vlag, lading en vervreemding 164
De Italiaanse linkerzijde in beweging 217
De vlag en de lading 157
Naschrift bij 'PvdA en terrorisme' 170
Kernwapens in Europa 556
De Europese kernmacht, een taboe 511
Tussen Scylla en Charybdis 515
VII. BOEKBESPREKING
Op zoek naar een mentaliteit; bespr. d. A. P. Oele Ethiek in de politiek; bespr. d. C. A. de Kam Ethiek van de inkomensverdeling; be· ~r. d. A. A. van Rhijn
364 363
355
VIII. BOEKAANKONDIGING 310,559
Socialisme en Demoeratic ~ Register 1973
Socialisme & Democratie
Maandblad van de Wiardi Beekman Stichting 30e jaargang 1973
Redactie:
J. J. van der Lee. voorzitter; H. Becrchoom, G. van Benthem van den Bergh, H. van den Bergh, C. Buddingh', P. Dankert, J. Eijkelboom, 8. Elkerbout, J. van der Hoeven, J. Kool- Smit. Th. J. A.M. van Lier, A. Mozcr, A.P. Oele, S. Patijn, A. Peper, S. Rozemond, P.
A. de Ruiter, 8. W. Schaper, J. Smit, H.A. van Stiphout, A. Vondeling.
Redactiesecretaris:
H. Beereboom, Binnenhof la, 's-Gravcnhage. Tel. 070- 61 49 11.
Kluwer - Deventer
P.A. DE RUITER
Progressief panacee?
Dezer dagen is het één jaar geleden dat de 'Commissie van Zes', meer bekend als de commissie-Mansholt, haar advies uitbracht aan het overleg- orgaan van Partij van de Arbeid, D'66 en PPR. Zoals zo vaak gebeurt heeft de alledaagse actualiteit het gewonnen van de structurele problema- tiek. Alle aandacht voor de kabinetsformatie, stilte rondom de vraag: hoe moeten wij ons toekomstig sociaal-economisch bestel, nationaal én inter- nationaal, inrichten willen wij een antwoord kunnen vinden op de, in het voetspoor van de Club van Rome door de commissie-Mansholt, aangedra- gen uitdaging?
Hoe ook zetten we de door Mansholt c.s. gedane suggesties voor die ordening om in meer concrete beleidsmaatregelen? Op een moment dat we de economische groei voor de periode 1973-1977 zo ruim mogelijk proberen te schatten, teneinde-na aftrek van macro-economische en bud- gettaire tegenvallers-de nodige financiële ruimte over te hebben voor de uitvoering van ons regeerakkoord, lijkt het nuttig nog eens te herinneren aan die studies, waarin nu juist economische groei als doelstelling ter discussie werd gesteld.
Ook buiten het progressieve kamp erkent men dat onze huidige sociaal- economische ordening een groot aantal problemen niet meer aankan. Dat zijn naast het vraagstuk van de economische groei en de daarmee samen- hangende problemen (bevolkingsgroei, uitputting grondstoffenreserves en bodem, milieuverontreiniging) o.a. die van inkomensverdeling, inflatie en werkloosheid. Het is al te goedkoop om vol te houden dat alleen het optreden van een progressieve regering een panacee kan zijn voor deze kwalen. 'Keerpunt '72' kan wél beschouwd worden als het inslaan van een weg, die tot oplossing van deze problemen kan leiden, omdat het de voor- waarden schept om ze fundamenteel aan te pakken. Maar zelfs ons gede- tailleerde Regeerakkoord kan toch niet meer dan enige globale ideeën aandragen voor de wijzigingen die onze economische orde zal .moeten ondergaan.
Neem bijvoorbeeld het werkloosheidsprobleem. De heer Langman heeft onlangs gezegd dat van stagflatie langzamerhand geen sprake meer is, maar dat niettemin niet gesproken kan worden van een merkbare vermindering van de werkloosheid. Zijn verklaring hiervoor is dat de factor arbeid zich- zelf uit de markt aan het prijzen is, waardoor veel ondernemers diepte- investeringen verrichten. Steeds meer arbeid wordt aldus vrijgemaakt.
'Vrijgemaakt', een aardig eufemisme voor ontslag.
Met die constatering kunnen we ons natuurlijk niet van dit probleem af- maken. Het gaat om mensen, die-wat al diegenen ook mogen beweren, die zo vaak smalend spreken over het 'oneigenlijk gebruik' van de sociale verzekeringen -deze 'vrijmaking' als een ongelooflijk psychische opdonder moeten verwerken, uitgeschakeld als zij zijn, uitgeschakeld als zij zich voelen. Het gaat ook om mensen, waarin de gemeenschap vaak aanzienlijk heeft geïnvesteerd (chemici, fysici). De betrokkenen vinden weinig troost in het besef, dat we groeien naar een samenleving, waarin minder plaats zal zijn voor het arbeidsethos en de prestatiemoraal. Ook voor het cureren van dit probleem liggen in de bestaande economische orde, waarin immers ook de vervanging van arbeid door kapitaal toch vooral wordt bepaald door overwegingen van privaat-economisch rendement, geen mogelijkheden voor oplossing.
Een gelijktijdige aanpak van deze problemen stuit zo op het eerste gezicht op een aantal nieuwe problemen. We willen het gesignaleerde werkloos- heidsprobleem aanpakken, maar ook de economische groei kritischer doorlichten. Zal dat dan juist niet een grotere werkloosheid tot gevolg heb- ben? Of kunnen we ons uit dat dilemma weer redden door juist die diepte- investeringen te gaan afremmen, omdat ze wellicht een te groot beroep doen op schaarse grondstoffen? Gevolg: minder kans op stijgende structu- rele werkloosheid, maar ook kans op geringere produktiviteitsstijging, het beeld van een meer stationaire economie met weinig technologische vernieuwing. Minder groei dus, maar ook minder ruimte voor het aanpak- ken van nieuwe of van meer der bestaande collectieve taken. Tenzij natuurlijk de verhouding tussen marktgoederen en collectieve goederen ingrijpend gewijzigd wordt ten nadele van de marktgoederen.
Het zal duidelijk zijn dat de middelen van de jaren '50 ontoereikend zijn om de problemen van de jaren '70 aan te vatten. Het sociaal-economisch instrumentarium moet worden bijgesteld; onze instituties moeten naar vorm en inhoud worden gewijzigd. Een opgave, waarin veel progressieve inventiviteit dient te worden geïnventariseerd. Het actuele Binnenhof- gebeuren houdt ons daar hopelijk niet al te veel van af.
2
Socialisme en Democratie 1 (1973) januariEen progressief arbeidsmarktbeleid
1.
In het kader van de centrale studie heeft de WBS enige tijd gewerkt aan een rapport over het arbeidsmarktbeleid. Daarvóór waren inmiddels concept- hoofdstukken gereedgekomen over arbeidsmobiliteit, ondernemingsmobiliteit, arbeidsmarkt als systeem van sociale projecten, het institutionele kader, doel- stellingen van het beleid. Daarnaast is enige uitwerking gegeven aan problemen voor bepaalde categorieën als buitenlandse werknemers, de vrouw, oudere werknemers en jongeren.
2. De bestaande beschouwingen als onder punt 1 genoemd, met name ten aanzien van doeleinden, mobiliteit en systeem van sociale processen zijn van zodanig hoge kwaliteit dat het jammer zou zijn wanneer niet zou worden getracht deze stukken op andere wijze in de openbaarheid te brengen.
Aan deze stukken werd meegewerkt door:
A.den Broeder, mevr. H. Verwey- Jonker, H. Versloot, J. de Jong, R. v.d. Brug, M. v. Hasselt, P. Schwegler en mevr.
I.
Boesjes-Hommes.
In dit en de komende nummers van S
&D zullen onderdelen van deze studie worden gepubliceerd.
De Redactie
Gedachten over een progressief arbeidsmarkt- beleid I
Een sociaal-progressief arbeidsmarktbeleid
Het formuleren van een sociaal-progressief arbeidsmarktbeleid is van groot belang voor het eigen gezicht van progressieve politiek. Laten wij eerst kort stilstaan bij de vier elementen van deze opgave: 1. sociale progressiviteit; 2. arbeid; 3. markt; 4. beleid.
Over sociale progressiviteit en socialisme komen we hierna nog te spreken, zodat een enkele opmerking nu volstaat.
Veel spraakverwarring rond deze en aanverwante begrippen is te vermij- den door ons te baseren op de brochure 'Gelijkheid': menselijke gelijk- waardigheid moet het uitgangspunt zijn van zowel socialisme als sociale progressiviteit en dat wil zeggen dat alle zaken die de menselijke waardig- heid raken voor iedereen gelijkelijk beschikbaar moeten zijn.
Een van die zaken is gelegenheid tot arbeid. Een definitie van arbeid is
- zoals vaak bij begrippen die algemeen vertrouwd zijn - niet eenvoudig te geven. Het begrip is enerzijds enger dan 'menselijke activiteit' en ander- zijds ruimer dan 'betaald werk'. Kenmerkend is de gerichtheid op de voort- brenging van goederen en diensten, zowel materiële als immateriële: ar- beid is een produktiefactor.
Arbeid is dus activiteit die mensen uitoefenen om goederen en diensten te produceren waar andere mensen behoefte aan hebben.
Deze definitie is uiteraard niet meer dan het herleiden van een mogelijk onduidelijk begrip tot andere - nog steeds mogelijk onduidelijke -begrip- pen, maar twee dingen zijn hopelijk toch duidelijk geworden:
a. er wordt meer arbeid verricht dan betaald (vrijwilligerswerk, dwangar- beid);
b. er zijn bij arbeid steeds tenminste twee belangen in het spel: dat van degene die de arbeid uitoefent, de werk(nem)er, en dat van degene voor wie het resultaat van de arbeid bestemd is, de verbruiker.
Ook het begrip 'markt is niet zonder meer duidelijk. Een markt is een situatie waarin aanbod en vraag elkaar proberen te vinden - door loven en bieden - in een trefpunt dat gewoonlijk 'prijs' genoemd wordt. Er komt dus geld aan te pas als waardemeter en als ruilmiddel. De markt bewerk- stelligt een bepaalde (her)verdeling van goederen en/of diensten.
Andere verdelingsmechanismen waarbij geld niet als ruilmiddel fungeert, zoals schenking, overerving, onteigening en diefstal, vallen buiten het marktgebeuren. Beide laatste voorbeelden voldoen evenmin aan een andere marktvoorwaarde: dat vragers en aanbieders uit vrije wil handelen.
Tenslotte is nog een belangrijke voorwaarde dat vragers moeten weten wat er zoal aangeboden wordt, en aanbieders wat er zoal gevraagd wordt (door- zichtigheid).
De term 'beleid' tenslotte staat voor een samenstel van beslissingen die onder verantwoordelijkheid van één instantie - gewoonlijk de overheid - vallen en die gericht zijn op het realiseren van bepaalde doelstellingen.
Die doelstellingen betreffen vaak de verdeling van goederen en diensten;
in dat geval is een beleid net als een markt op te vatten als een verdelings- mechanisme.
Een voorwaarde voor beleid is toevoer van informatie (vgl. doorzichtigheid als marktvoorwaarde ). Het beleid wordt ten uitvoer gelegd met een arsenaal van middelen: dwangmiddelen (verplichtingen en verboden), utilitaire middelen (premieheffingen), normatieve middelen (morele goed- of afkeuring, status incentives).
Hiermee treedt een merkwaardige tegenstelling aan de dag: de tegenstel- ling of althans de spanningsrelatie tussen 'markt' en 'beleid'. Het is in we- zen dezelfde spanning als beschreven door de socioloog Dahrendorf in zijn opstel 'Markt und Plan'.
De moeilijkheid is dat enerzijds een goede verdeling niet zonder planproce-
4 Socialisme en Democratie 1 (1973) januari
dures, maar ook niet zonder marktmechanismen tot stand komt, terwijl anderzijds markt en plan (beleid) zich niet zonder meer laten verenigen omdat het in beginsel alternatieve verdelingsmechanismen zijn.
Dit inzicht blijkt ook uit de brochure 'Gelijkheid', waar gezegd wordt 'dat men voor de toekomst niet kan volstaan met het geven van een nieuwe blauwdruk voor een andere structuur van de samenleving, zoals bijvoor- beeld in zaken van individuele of collectieve besluitvorming, verdeling via de markt of het overheidsbudget, private of publieke invloedssfeer'.
Misschien kan men zeggen dat het beleid tot taak heeft de markt te cor- rigeren. In elk geval is het nuttig van meet af aan te beseffen dat in de term (arbeids)marktbeleid een spanning ingebouwd zit.
Intussen zijn we met het bespreken van de verhouding tussen 'markt' en 'beleid' de vier elementen niet langer afzonderlijk aan het bezien, maar paarsgewijs. Dat doen we dan ook met 'sociale progressiviteit' en 'beleid', en daarna met 'arbeid' en 'markt'. (Het vierde mogelijke paar 'sociale progressiviteit' en 'markt' vergeten we dan maar; uit die confrontatie resulteert hoogstens de notie 'gelijke koopkracht' die in ons rapport weinig zinvol schijnt.)
Progressief beleid
In de Westeuropese samenlevingen ontwikkelt het socialisme zich thans van een emancipatiebeweging van het proletariaat tot een radicaal-demo- cratische beweging die opkomt voor de gelijkgerechtigdheid van alle mensen in allerlei sociale posities. Gelijktijdig met deze evolutie van het socialisme maken andere radicale, progressieve denkrichtingen zich orga- nisatorisch en ideologisch los van de overwegend conservatieve groeperin- gen als de liberale en confessionele partijen. Hoewel organisatorisch (nog) verdeeld, tekenen zich reeds de contouren af van een nieuwe sociaal- progressieve beweging - sociaal in haar reactie op het individualisme, progressief in haar verzet tegen het conservatisme - met een duidelijke gerichtheid op de toekomst en op vergroting van de solidariteit in de menselijke betrekkingen.
Het moderne socialisme en de verwante sociaal-progressieve stromingen beschikken niet over een soort 'politieke catechismus', waaruit zij het eeuwige antwoord op maatschappelijke vragen zouden kunnen citeren. Zij hebben voor een veranderlijke problematiek geen gelijkblijvende beleids- oplossingen. Wél worden zij beheerst door enkele leidende gedachten, waaraan zij als sociaal-progressief zijn te herkennen.
Kernachtig zou men de sociaal-progressieve bewegingen kunnen typeren als bewegingen die in hun politieke denken en handelen uitgaan van:
1. de intrinsieke gelijkwaardigheid van alle mensen;
2. de zelfstandige waarde van de gemeenschap;
3. de gemeenschappelijke opdracht tot beheersing van de bestaansmoge-
lijkheden van de mens ter bevordering van aller welzijn.
In dit denken en handelen wordt grote betekenis gehecht aan de verant- woordelijkheid van de ene mens voor de andere, van de enkeling voor de gemeenschap en van de gemeenschap voor de enkeling.
Iets uitvoeriger zou kunnen worden gesteld dat het socialisme en de andere sociaal-progressieve bewegingen streven naar een maatschappelijke orde, waarin:
a. de ontplooiing van ieder mens in zijn individualiteit en in zijn lid- maatschap van de gemeenschap optimale mogelijkheden wordt gebo- den;
b. de betrekkingen tussen de mensen worden gekenmerkt door sociale verbondenheid, d.w.z. door gemeenschapszin, eerbiediging van de medemens, solidariteit en wederzijdse verantwoordelijkheid;
c. ieder mens een menswaardig bestaan in materieel, sociaal, cultureel en geestelijk opzicht wordt gewaarborgd, voorzover de mens daarin niet door eigen mogelijkheden kan voorzien;
d. de aanspraken op materiële, sociale, culturele en geestelijke 'goederen' worden verdeeld overeenkomstig de algemene en bijzondere behoeften van het menswaardig bestaan en voor het overige in evenredigheid met ieders objectief te waarderen bijdrage tot het algemeen welzijn;
e. de verantwoordelijkheid voor de gemeenschap door alle leden ge- zamenlijk wordt gedragen, bevoegdheden door de gemeenschap aan door haar benoemde leden worden toegekend en voor het gebruik maken van die bevoegdheden aan de gemeenschap verantwoording wordt afgelegd;
f. het benutten van de menselijke bestaansmogelijkheden volgens ge- meenschappelijk vastgestelde doeleinden en plannen ter verhoging van het algemeen welzijn op een doelmatige voorziening in de behoeften van de gemeenschap wordt gericht.
In het politieke denken en streven van het socialisme heeft de verbetering van de maatschappelijke positie van de arbeidende mens altijd een belang- rijke plaats ingenomen. Het socialisme ontleent zelfs zijn oorspronkelijke bestaansreden aan de ondergeschikte en onmenswaardige positie van de arbeidende mens in het industrialistisch-kapitalistische maatschappelijke
bestel.
In de loop van de geschiedenis is de politieke opdracht van het socialisme verruimd, doordat de maatschappelijke ontwikkeling nieuwe problemen aan de orde stelde en oude problemen in meer dimensies presenteerde.
In het licht van de hedendaagse problematiek op economisch, sociaal, cultureel, technologisch en ander gebied - nationaal en mondiaal - zou het een onverantwoorde simplificatie zijn, indien het socialisme de be- staanssituatie van de mens slechts zou betrekken op de positie van deel- nemer aan het arbeidsproces.
Ondanks de verruiming van de politieke opdracht tot andere problemen
6
Socialisme en Democratie I (1973) januaridan die van de 1>ociale structuur in het arbeidsleven, zullen onder alle maatschappelijke verhoudingen en omstandigheden de arbeidsverhoudin- gen en -omstandigheden en onder alle posities van de mens zijn positie als arbeidverrichtereen groot deel van de aandacht van het sociaal-progressie- ve denken en streven blijven opeisen. In de nabije of verdere toekomst zal de plaats van de arbeid als gevolg van de technologische, economische en sociaal-culturele ontwikkeling ongetwijfeld zo sterk domineren als lange tijd het geval is geweest.
Op dit ogenblik echter neemt de arbeid nog een zeer groot deel van de tijd, aandacht en energie van de meeste mensen in beslag en is hij voor de gemeenschap nog een bijzonder schaars produktiemiddeL Van die feitelijkheid uitgaande, kan een politieke beweging onmogelijk voor- bijgaan aan de vraagstukken van de arbeid in zijn relatie tot mens en samenleving.
Voor de sociaal-progressieve bewegingen, waaronder het socialisme, betekent dit dat zij de sociale werkelijkheid van het arbeidsbestel zullen moeten toetsen aan de hierboven geformuleerde beginselen van intrinsieke gelijkwaardigheid van alle mensen, zelfstandige waarde van de gemeenschap en gemeenschappelijke beheersing van de bestaansmogelijkheden. Zij zullen daarbij tot de ontdekking komen dat het hedendaagse arbeidsbestel in on- voldoende mate aan deze beginselen beantwoordt. In een belangenstrijd van tientallen jaren is het arbeidsbestel ingrijpend en op essentiële punten gecorrigeerd, maar het is nog niet fundamenteel veranderd.
Nog steeds wordt de arbeid voornamelijk gebruikt in organisaties die zich
in eerste aanleg richten op winst en continuïteit in het belang van degenen
die de beschikkingsmacht hebben over de produktiemiddelen. Het belang
van de gemeenschap, van de werknemers en van de verbruikers staat niet
voorop, maar er wordt gewoonlijk slechts rekening mee gehouden voorzo-
ver het marktmechanisme, de vorming van tegenmacht of de wetgeving
daartoe dwingen. De beslissingsmacht over de produktie berust bij weini-
gen en de controle van de gemeenschap daarop is gering. Het stellen van
doeleinden en het kiezen van middelen voor de produktieve activiteiten
geschieden ondernemingsgewijze, zonder enige beheersing van de zijde
van de gemeenschap in de vorm van een economisch plan. De werknemer
heeft dank zij de macht van de vakbeweging en het bestaan van schaarste
aan personeel invloed op de materiële voorwaarden waartegen hij zijn ar-
beid beschikbaar stelt, maar hij is nog steeds ingeschakeld in organisaties
die hem geen zeggenschap over of effectieve controle op het beleid van
de leiding toekennen. Zijn inkomenspositie is sterk verbeterd, maar hij
moet dulden dat de uitkomsten van zijn inspanning voor een groot deel
zich als vermogen ophopen in de ondernemingen, zonder dat hij daar een
redelijk aandeel in verwerft. Bij het gebruik dat de leiding van zijn acti-
viteiten maakt, prevaleert zijn economische bruikbaarheid boven zijn
menselijke waarde. De ongelijke behandeling van mannen en vrouwen,
7
van chefs en ondergeschikten, van hoofdarbeiders en handarbeiders enz.
doet tekort aan de gelijkwaardigheid van de mensen.
Zo kan men doorgaan met te wijzen op het individualisme en de sociale ongelijkheid in het arbeidsbestel. Maar het is slechts de bedoeling in dit rapport de problemen rondom de arbeidsmarkt aan de orde te stellen, al kan men die niet geheel los van de totale problematiek van het arbeids- bestel zien.
De arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt vervult in de samenleving een zeer belangrijke functie.
Zij maakt het mogelijk dat de aanbieders van arbeidsprestaties (de werkne- mers) en de vragers naar arbeidsprestaties (de werkgevers, de bedrijven, instellingen enz.) elkaar in een ruilsituatie ontmoeten. Beschikbare werk- nemers kunnen op die rnanier beschikbare arbeidsplaatsen innemen. De aanwezige capaciteiten kunnen in het produktieproces een passende aan- wending vinden en aldus bijdragen tot bevrediging van de maatschap- pelijke behoeften aan goederen en diensten.
Op de arbeidsmarkt treden op aan aanbodzijde: mensen, die werk zoeken.
Behalve naar leeftijd, sexe en eventueel nationaliteit, zijn deze werk- zoekenden als volgt in te delen:
1. schoolverlaters;
2. mensen die van werk willen veranderen;
3. mensen die werkloos geworden zijn;
4. mensen die tijdelijk willen werken (op het ogenblik veel jongeren);
5. mensen die buiten het arbeidsproces staan, maar onder bepaalde voor- waarden wel zouden willen werken (in hoofdzaak vrouwen).
Elk van deze groepen is op een bepaalde rnanier geconditioneerd door systemen, die buiten de arbeidsmarkt liggen: door het onderwijs dat zij ont- vangen hebben, door de sociale voorzieningen, door bepaalde ideologieën of door de structuren van woningbouw en huishoudelijk werk.
Aan de vraagkant treden op de werkgevers, ook weer te structureren naar allerlei gezichtspunten: agrarisch, industrieel, dienstverlenend, groot en klein, naar regio, naar bedrijfstak. Er zijn particuliere bedrijven en over- heidsbedrijven en -diensten. (De overheid is in Nederland verreweg de grootste werkgever. Er zijn 500 000 ambtenaren plus nog eens 800 000 mensen, die in dienst zijn van stichtingen enz. die van overheidssubsidie bestaan. Twee van de grootste bedrijven (de Spoorwegen en de DSM) zijn geheel in handen van de overheid, van twee andere grote bedrijven (Hoog- ovens en KLM) heeft ze een deel van het aandelenpakket.)
De werkgevers worden op de arbeidsmarkt vertegenwoordigd door perso- neelsdiensten, die - als het goed is - een personeelsbeleid voeren t.a.v.
recrutering, promoties, ontslag, enz. Dit beleid hangt echter niet in de lucht, maar is uiteraard in hoge mate afhankelijk van wat weer in andere systemen, op grond van andere overwegingen, beslist wordt. Met name
8
Socialisme en Democratie 1 (1973) januarizijn hier van belang: technologische ontwikkelingen, die de structurele politiek bepalen en winstverwachtingen, die de conjuncturele politiek be- heersen.
Omdat die winstverwachtingen bij het bedrijfsleven allemaal tegelijk plegen omhoog te suizen en omlaag te duikelen, is de overheid op de ar- beidsillarkt hoe langer hoe meer een stabiliserende factor, en ze zou dat nog veel meer moeten zijn.
Een aparte rol aan de vraagzijde spelen nog de bemiddelingsbedrijven: uit- zendbureaus, schoonmaakdiensten en koppelbazen. Hun ontstaan en hun bloei wordt geheel door externe factoren bepaald: starre loonstructuren, behoefte aan weerszijden aan tijdelijke krachten en tijdelijk werk.
De arbeidsmarkt is geen gesloten systeem. Politieke beoordelingen van maatregelen t.a.v. arbeidsmarktbeleid of wensen t.a.v. een nieuwe ar- beidsmarktpolitiek zijn alleen zinvol wanneer zij andere 'krachtenvelden' mede bij hun oordeel betrekken. Dit vraagt in vele gevallen afweging tegen de doelstellingen van die andere systemen. Met name speelt dit vraagstuk bij onderwijs, structuurpolitiek en ruimtelijke ordening.
Hoe sterk de invloed is van al deze externe krachten ziet men wanneer men de processen bestudeert, die op en rondom de arbeidsmarkt plaatsvinden.
Aan de
aanbodskant komen dan in het voorstadium:1. beroepskeuze 2. scholing en opleiding op de eigenlijke arbeidsmarkt:
3. sollicitatie
4. keuze en aanstelling en naderhand:
5. ontslagneming 6. ontslag krijgen 7. pensionering Aan de
vraagkant1. werkstructurering 2. werving
3. selectie 4. aanstelling
5. interne verschuivingen 6. ontslagaanzegging 7. pensionering
Direct in het voorstadium werken de externe invloeden al bijzonder sterk.
Van de motieven die achter de beroepskeuze staan bij ouders en jongeren, is wel iets bekend (onderzoek Nijmegen), maar veel te weinig. Vast staat wel dat iedereen geneigd is een beroep te kiezen dat binnen de eigen ge- zichtskring (het eigen leefsysteem) ligt.
Het onderwijs is een extern systeem, met eigen doelstellingen, vaak met opzettelijke verwaarlozing van de eisen van de arbeidsmarkt. Bovendien is ons huidige onderwijs één groot selectie-systeem, waarbij de maatstaven
Socialisme en Democratie 1 (1973) januari
soms wel, maar vaak ook niet in verband staan met een latere beroepsuit- oefening (bijv. iemand die wiskundig zeer begaafd is, maar geen talen kan leren, kan niet aan een universiteit of T.H. studeren; iemand die slecht Nederlands schrijft, kan geen eindexamen halen).
Sociaal-progressief arbeidsmarktbeleid
Tenslotte een eerste poging om de vier elementen in samenhang in beeld te krijgen. Daarbij gaat het om de rol van de overheid op en om de ar- beidsmarkt. Haar taak als werkgeefster buiten beschouwing latend, inter- venieert de overheid vooral doordat ze
1. regels en voorschriften geeft (arbeidswet, sociale verzekeringen) of afspraken sanctioneert ( c.a.o. 's );
2. een eigen beleid voert op sociaal-economisch-politiek terrein. Ze streeft bijvoorbeeld naar volledige werkgelegenheid en bevordert daarom de spreiding van de werkgelegenheid;
3. bemiddelend optreedt en graag alle bemiddeling aan zich zou willen trekken, bijvoorbeeld door een verbod van koppelbazen en uitzend- bureaus.
In het gegeven schema van processen, die zich op de arbeidsmarkt afspe- len, zit een groot aantal aanknopingspunten voor beoordeling en formule- ring van een beleid. Dit kan zich echter niet beperken tot de arbeidsmarkt op zichzelf, maar moet externe systemen mede in dat oordeel betrekken.
Vanuit de centrale doelstelling: gelijkwaardigheidkan men zich dit als volgt voorstellen:
Beroepskeuze
Men moet pleiten voor:
a. uitstel van de keuze tot minstens 15 jaar (middenschool);
b. mogelijkheden voor 'herkansing'.
Bij de beroepenvoorlichting moet aandacht worden geschonken aan de vooruitzichten van het beroep zelf en de plaatsing daarin (waarschuwing tegen achteruitgaande beroepen en beroepen die al te grote aantrek- kingskracht hebben, voorlichting over 'nieuwe' beroepen). Daarvoor zijn prognoses op lange termijn nodig.
Bij de beroepskeuzevoorlichting moet worden uitgegaan van aanleg en belangstellingssfeer. De apparatuur van beide diensten moet sterk worden uitgebreid. Counseling ten aanzien van beide punten moet ook in de school kunnen geschieden.
Onderwijs
Duidelijk moet worden gesteld dat de school twee soorten doelstellingen heeft:
a. ontwikkeling van aanleg en mogelijkheden van de leerling;
10
Socialisme en Democratie 1 (1973) januarib. voorbereiding op het later leven.
Daarbij is voorbereiding op het beroepsleven ook maar weer een onder- deel. Ook het leren functioneren in de vrije tijd en het uitoefenen van het staatsburgerschap zijn legitieme functies van de school. Iedereen moet alles kunnen leren wat hij wil weten. Dat betekent niet dat iedereen ook voor elk beroep, dat hij zou willen uitoefenen, kan worden geschoold.
Nodig zijn:
a. een betere samenwerking tussen school en beroeps- of bedrijfsleven met het oog op de scholing (stages);
b. de mogelijkheid van lifelong learning in alle soorten onderwijs niet al- leen, maar ook als bijscholing in het beroep.
Bij de werving van arbeidskrachten wordt een aantal 'incentives' gebruikt, die expliciet moeten worden gemaakt. Men kan onderscheiden:
a. Dwang, zoals bij de dienstplicht. Deze moet worden afgewezen, niet alleen op anti-militaristische gronden, zoals meestal gebeurt, maar ook omdat het een inefficiënt gebruik van arbeidspotentieel betekent en toestaat dat een bepaalde groep onderbetaald wordt.
b. Normatieveoverwegingen ('roeping' als motief om moeilijk of onaange- naam werk te doen). Alleen aanvaardbaar als het niet gebruikt wordt als dekmantel om minder te betalen. Hieronder vallen ook status-in- centives, sterk aan wisseling onderhevig en beslist voorwerp voor nader onderzoek.
c. Militaire incentives zijn in de eerste plaats financiële incentives. Leiden tot ongelijkheid van inkomens en moeten in het kader ván een algemene inkomenspolitiek worden bekeken.Aan de orde is hier bijv. de vraag of iedereen - ook het hoger personeel - onder de c.a.o. 's moet vallen en de repercussies die dit heeft bijv. op de vlucht in het vrije beroep (architecten) en naar de bemiddelingsbedrijven.
Dan is een prettige werksfeer veel belangrijker als incentive dan men meestal denkt. Hierbij dienen promotiekansen en bijkomende arbeids- voorwaarden, zoals goede pensioenvoorzieningen, studiebeurzen, perso- neelsverenigingen enz. inbegrepen te worden.
Door de toepassing van al deze verschillende vormen van incentives, die hun werking uitstrekken over de grenzen heen, komt een patroon van verdeling van arbeidskrachten tot stand, dat de bedoelingen van een nationale of regionale spreidingspolitiek sterk kan frustreren. Hierbij spelen ook nog traditionele elementen mee (in West-Brabant pendelt 'men' naar Rotterdam, kinderen van spoorwegpersoneel gaan weer bij de Spoorwegen, enz.). Om dergelijke tendensen te beoordelen moet men er eigenlijk veel meer van weten.
Sollicitatie en bemiddeling
~ierbij