COMMENTAAR OP DE KANTTEKENINGEN VAN J. A. BURGGRAAFF door Drs. L. J. M. Roozen
Ad 1
cu Ik kan meegaan met collega Burggraaff inzoverre hij stelt, dat de WJO op een onderneming (rechtspersoon) ook na verbreking van de continuïteit van haar bedrijf (de aktiviteiten), formeel-juridisch (en naar omstandigheden) van toepassing blijft.
Voor mijn betoog is deze constatering niet van wezenlijke betekenis. Wèl van betekenis is, dat dan de „andere waarderingsgrondslagen” niet slechts „mogelijk” maar steeds en in beginsel noodzakelijk zijn.
b. Het begrip stelselmatigheid - ook door mij opgevat in de betekenis van „bestendigheid” - is niet relevant voor een bedrijf dat wordt stopgezet.
Ad 2
a. Wetsvoorschriften spelen voor de validiteit van een verantwoording geen beslissende rol. Het gaat daarbij om de aard van de aktiviteiten waarover verantwoording wordt afgelegd (in de terminologie van Burggraaff: de ver onderstelling van de continuïteitsverbreking „richt zich op” de liquidatie van het bedrijf).
b. Aan de formele voorschriften van de WJO (indien al redelijkerwijze van toepassing) kan zo nodig worden voldaan met een (liquidatie)balans en een „winst- en verliesrekening” waarop alleen buitengewone baten en lasten (in de zin van Beschouwingen nr. 3-IV b.1-8) kunnen voorkomen.
c. Een „sanering van een onderneming” kan het karakter hebben van conti nuïteitsverbreking. Wanneer dat het geval is valt buiten het bestek van mijn bijdrage, waarin wordt uitgegaan van een situatie waarin de verbreking, althans voor de accountant, ernstig dreigend of duidelijk is.
Ad 3
a. De toepassing van de „voordeel van de twijfel” regel bij de interpretatie van de WJO acht ik op zichzelf reeds zeer aanvechtbaar: het gaat hier niet om strafrecht of belastingheffing (in het algemeen: de verhouding individu- overheid), maar om een objectieve beleidsverantwoording. Waaruit zou hier het „voordeel” moeten bestaan?
Afgezien daarvan moet de accountant toch zelfstandig beslissen, welke verklaring hij kan (moet) verstrekken; de WJO is hierbij geen richtsnoer en nog minder zijn dat de vrijblijvende „Beschouwingen” over die wet. Bestaat er bij de accountant ernstige twijfel aan de mogelijkheid tot voortzetting (en is deze niet zonder meer „uit de omstandigheden duidelijk” ), dan verkeert hij in onzekerheid over de toe te passen waarderingsgrondslagen en resteert reeds om die reden de verklaring van oordeelonthouding.
b. Bij een „conflict” is de verbreking van de continuïteit voor de accountant zonder meer „duidelijk” (hij moet daarbij wel heel stevig in de schoenen staan! ).
Hij zal dan bij een normale jaarrekening geen enkele verklaring kunnen verstrekken. In dit verband heb ik het begrip „validiteit” geïntroduceerd. c. Is er geen conflict, dan stelt de verantwoordingsplichtige een liquidatie- verantwoording op.
In dat geval blijft (in de meeste gevallen) voor de accountant onzekerheid bestaan over de hoogte van de waarderingen. De „klare taal” zijnerzijds is ook nu een oordeelonthouding.
Ad 4
a. Mijn bijdrage gaat over de keuze tussen de in artikel 12, lid 2, GBR limitatief opgesomde verklaringen, in het bijzonder tussen een afkeuring en een oordeelonthouding. Voornoemde bepaling zegt niets over die keuze. b. Artikel 10 GBR geeft geen enkele aanwijzing over de vraag, welke gege vens al of niet „voor de vervulling van de taak zijn vereist”.
c. Weigering van de verantwoordingsplichtige tot medewerking aan het onderzoek leidt tot overleg met de opdrachtgever en, zo dit niet baat, tot teruggave van de opdracht.
Ad 1 t/m 4
Collega Burggraaff heeft, zeer tot mijn spijt, verzuimd in te gaan op die punten van mijn betoog, waarmee het staat of valt, t.w.:
a. Een afkeuring impliceert volgens de wetten van de logica een toetsing aan de getrouwe verantwoording.
b. Artikel 13, lid 4, GBR definieert in de eerste volzin de oordeelonthouding als een verklaring die wordt afgegeven als geen stellig oordeel (hetzij goed keurend o f afkeurend) over de verantwoording als geheel kan worden gege ven.
Dit vooropgesteld, kan achter het tweede streepje van dat lid alleen sprake zijn van een situatie, waarin uitsluitend bedenkingen (geen onzekerheden) zijn blijven bestaan, hetgeen aansluit op de logica sub a.