• No results found

van d Grauwe ol gans op

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "van d Grauwe ol gans op"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1. r :' 1L1W

i__i ] I eL)

iwenirisat1e voor 1rVO1go3t1derzoak ncir

an Spatx aig11ca in bet

menu

van d Grauwe ol gans op

der a1

'Jtefaa1vers1aq, R) jksUflLvera1teit Gfon 1996

cuiteit Wiskunie en )atuietemschppen de1ii4 io1ø'gie

kgroepn Ge&egsbio1oge & JBio1o4i van plancen

(2)

Een inventarisatie voor vervolgonderzoek naar de rol van Spartina anglica in het menu van de Grauwe gans op Schiermonnikoog.

Auteur: Ingrid W.M. van der Wal

Rijksuniversieteit Groningen

Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen Afdeling Biologie

Haren

Datum: 18-12-1996

Status: Afstudeeropdracht

Begeleiders: Drs. P. Esselink (Biologie van planten (plantenecologie)) Drs. C.F.R. van der Wal (Gedragsbiologie)

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica —

(3)

Het voorliggend docteraalverslag is het resultaat van een onderzoek uitgevoerd in kader van het afstudeerprogramma van de Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Biologie. Het onderzoek is gedaan bij de vakgroepen Gedragsbiologie & Biologie van planten (plantenecologie). Het benodigde veldonderzoek heeft plaats gevonden op Schiermonnikoog in de maanden oktober

1994 t/m januari 1995. De veidgegevens zijn verzameld in samenwerking met Ada Boihuis, student diermanagement bij het Van Hall instituut Groningen.

ledereen die meegeholpen heeft aan het afronden van het onderzoek en versiag wil ik hierbij bedanken. met name;

Begeleiders: Drs. P. Esselink (Vakgroep Biologie van planten (plantencologie)) Drs. C.F.R. van der Wal (Vakgroep Gedragsbiologie)

- Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

(4)

Samenvatting

1 Inleiding

2 Materiaal en methoden

3

2.1 Het onderzoeksgebied 4

2.2 Dc Grauwe gans op Schiermonnikoog 5

2.3 Vegetatie van het onderzoeksgebied 5

2.4 Het gehalte wateroplosbare koolhydraten in 6

Spartina anglica

2.5 Begrazing van Spartina anglica 6

2.6 Bepaling biomassa van Spartina anglica 7

3 Resultaten

9

3.1 De Grauwe gans op Schiermonnikoog 9

3.1.1 Aantal Grauwe ganzen 9

3.1.2 Verspreiding van de Grauwe gans over het eiland 10

3.2 Vegetatie van het onderzoeksgebied 11

3.3 Het gehalte wateroplosbare koolhydraten in 11

Spartina anglica

3.4 Begrazing van Spartina anglica 12

3.5 Bepaling biomassa van Spartina anglica 15

3.5.1 Regressielijnen 15

3.5.2 Biomassa in relatie met de standplaats 20

3.5.3 Biomassa in relatie met de tijd 20

4 Discussie

22

5 Conclusies & Aanbevelingen

25

5.1 Conclusie 25

5.2 aanbevelingen 25

6 Literatuur

27

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

(5)

Sinds begin jaren negentig bezoekt de Grauwe gans gedurende de herfst en wintermaanden bet Westfriese waddeneiland Schiermonnikoog (53°29'N,6°12'E). De Grauwe gans heeft een duidelijke voorkeur voor pioniervegetaties van ondiep, voedselrijk water met goed ontwikkelde bestanden van Scirpussoorten en Phalaris arundinacea. Daarnaast komen landbouwgebieden als voedselterrein in aanmerking, meestal in combinatie met Scirpusvelden (Lebret, 1964).

Op de strandvlakte van Schiermonnikoog is een beperkt gehied met Scirpus aanwezig waarvan vermoed wordt dat de capaciteit niet voldoende is om als een belangrijk fourageergebied voor de Grauwe gans te dienen. Verwacht wordt dat de rol van Scirpus in het dieetvan de Grauwe gans voornameli jk door Spartina anglica is overgenomen. In het seizoen 1994/95 is naar aanwij- zingen van begrazing door de Grauwe gans op S. anglica gezocht. Het onderzoek ismet name bedoeld als een inventarisatie voor vervolgonderzoek.

De Grauwe gans bevindt zich overdag voornamelijk op de kwelder tussen de derde en de vierde slenk. De nacht brengen de ganzen op de strandvlakte door. Overdag vliegen Grauweganzen geregeld van en naar de strandvlakte.

Tussen de derde en de vierde slenk is S. anglica een veel voorkomende soort. In het gebied zijn begrazingssporen gevonden die er op wijzen dat S. anglica een voedselpiant is voor de Grauwe gans. Het is echter niet gelukt de hegrazing te kwantificeren. De begrazingssporen die gevonden zijn, zijn vooral in het hogere gedeelte van het gebied gevonden. De sporen hestaan

met name uit losliggende stengels, hiaderen en wortels wat een aanwijzing kan zijn dat voornamelijk het wortelsysteem door de Grauwe gans wordt benut.

De voedingswaarde van een vegetatie wordt onder andere door het gehalte in wateroplosbare koolhydraten bepaald. Na hepaling van het gehalte in wateroplosbare koolhydraten inS. anglica blijkt deze vooral hoog te zijn in het wortelsysteem. Hierdoor kan het wortelsysteem uitermate geschikt zijn als voedingsbron.

Tevens is gekeken of er andere belangrijke voedingsplanten voor de Grauwe gans zijn. Op de slrandvlakte zijn sporen gevonden van begrazing op Scirpus. Het vermoeden is ontstaan dat de rol van Scirpus in het menu van de gans in mindere mate door S. anglica is overgenomen dan werd verwacht. Bij vervolgonderzoek is het belangrijk na te gaan waar S. anglica in het gebied wordt begraasd en wat de rol van Scirpus in het menu van de Grauwe gans is.

Voor een begrazingsonderzoek is het belangrijk om de biomassa van een vegetatie te kunnen bepalen. De biomassa van S. anglica kan het beste via een niet destructieve methode worden bepaald, omdat het voor vervolgonderzoek helangrijk is de vegetatie in het onderzoeksgehied

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

(6)

is de biomassa monsters te relateren aan een groter oppervlak. Dit heeft tot gevolg dat de methode geschikt moet zijn voor het bepalen van de biomassa over grotere oppervlakten. In de herfst van 1994 is gekeken of de biomassa kan worden geschat met behuip van twee onafhankelijke variabelen, ni.: hoogte van de vegetatie en het geschat aantal stengels. Bij de bovengrondse biomassa is tevens de geschatte bedekking meegenomen. De spreiding in de biomassa van de monsters neemt sterk toe bij hogere waarden van de variabelen. De verkiaring van de regressie- lijnen voor de gevonden biomassa is voor het bovengrondse materiaal goed (0.91 %) terwijl dezevoorhet ondergrondse materiaal een redelijke verkiaring geeft (0.79%). De regressielijnen kunnen eventueel door vergroting van de steekproef en het meenemen van de geschatte bedekking worden verbeterd. De cans is ecluer klein dat met behulp van regressieli jnen een goede schatting van de ondergrondse biomassa kan worden gemaakt.

Begrazing van de Grauwe gaas op $patina aflglica -

(7)

INLEIDING

In de voor- en najaarsmaanden is de Grauwe gans een algemene bezoeker van Nederland. De ganzen hebben een duidelijke voorkeur voor pioniervegetaties van ondiep, voedselrijk water met goed ontwikkelde bestanden van Scirpussoorten en Phalaris arundinacea. Daarnaast komen landbouwgebieden als voedselterrein in aanmerking, meestal in combinatie met Scirpusvelden (Lebret, 1964).

Scirpusis een belangrijk onderdeel in het menu van de Grauwe gans. Van de Scirpus worden met name de ondergrondse delen geconsumeerd, zoals rhizomen en knolletjes (Loosjes, 1974).

Andere plantensoorten in het menu zijn o.a.; Puccinellia maritima, Elymus repens en Festuca rubra (Boer de & Nikolaij, 1993).

Sinds begin jaren negentig bezoekt de Grauwe gans, gedurende de herfst- en wintermaanden, het Waddeneiland Schiermonnikoog (53°29'N,6°12'E). De Grauwe gans bevindt zich voomamelijk op de kwelder tussen de derde en de vierde slenk (Oosterbeek, 1994) Op de kwelder is Scirpus geen algemeen voorkomende soort, wel is een klein scirpusveld aan de noordkant van het eiland aanwezig. Het vermoeden is dat het Scirpusveld met toereikend is om te dienen als een belangrijk fourageergebied voor de Grauwe gans.

In de Dollard is waargenomen dat ondergrondse delen van de jonge S. anglica door Grauwe ganzen wordt gegeten (Weeda et al., 1994). S. anglica is op de kwelder van Schiermonnikoog een algemeen voorkomende soort en ook hier zijn begrazingssporen aangetroffen. Het vermoeden is dat S. anglica op Schiermonnikoog de plaats van Scirpus in het menu van de Grauwe gans heeft overgenomen.

De verwachting is dat het ondergrondse materiaal van de S. anglica wordt geconsumeerd, aangezien de ganzen een voorkeur voor koolhydraatrijk voedsel hebben. S. anglica slaat gedurende de wintermaanden zijn reservestoffen op in de wortelstokken en knoppen (Gray et al., 1991).

Hierdoor is de kans groot dat deze delen rijk zijn aan koolhydraten. Het vermoeden wordt ondersteunt door de begrazingssporen in het gebied. Deze bestaan o.a. uit losliggende wortels en spruiten van S. anglica. De ondergrondse biomassa van S. anglica neemtin de najaarsmaanden toe en kan in de vroege winter 75% van de biomassa uitmaken (Gray et al., 1991).

Op Schiermonnikoog komen ook andere plantensoorten voor, die deel uitmaken van het menu van de Grauwe gans. Gedurende het onderzoek is gezocht naar aanwijzingen dat S. anglica een rol inneemt in het menu van de Grauwe gans. Tevens is gekeken welke andere plantensoorten een belangrijke plaats in het menu zouden kunnen innemen.

Om de mate van begrazing door de Grauwe gans op S. anglica te kunnen schatten is het noodzakelijk de biomassa van de S. anglica te bepalen. De biomassa van een vegetatie kan

Begrazing van de Crauwe gans op Spartina anglica —

(8)

via een destructieve en een niet-destructieve methode geschat worden. Voor vervoig onderzoek is het belangrijk de samenstelling van de vegetatie en/of de successie zo mm mogelijk te beinvloeden. Daamaast groeit S. anglica in pollen, waardoor de biomassa van een monster filet gerelateerd kan worden aan een groter opperviak. Dit heeft tot gevoig dat het wenselijk is de biomassa van S. anglica met een met destructieve methode te bepalen welke ook geschikt is voor biomassa bepalingen over grotere oppervlakten.

Tijdens het onderzoek is gekeken of het mogelijk is de hiomassa van S. anglica met hehuip van het geschat aantal stengels, de hoogte en de geschatte bedekking van devegetatie te schatten.

Tijdens het onderzoek is getracht een antwoord te krijgen op de volgende vraagstellingen:

* Hoeveel Grauwe ganzen bezoeken gedurende de herfst en wintermaanden het eiland Schiermonnikoog;

* Zijn er aanwijzingen dat S. anglica een (belangrijke) voedingshron voor de Grauwe gans is en daarmee de rol van Scirpus in het menu heeft overgenomen;

* Welke plantendelen van S. anglica heben een Joge voedingswaarde;

* Ishet mogelijk de (ondergrondse) biomassa van S. anglica te schatten met een met destructieve methode.

- Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica —

(9)

2 MATERIAAL EN METHODE 2.1 Het onderzoeksgebied

Het onderzoek heeft in 1994 plaatsgevonden op de kwelder van Schiermonnikoog (5329'N,6°12'E).

(figuur 1) De kwelder wordt gekarakteriseerd door zonatie structuren in de vegetatie. Anders dan bij de zonatie van kweldergebieden op het vaste land, wordt de zonatie niet alleen door de leeftijd van het gebied bepaald. Ook hoogte verschillen van de onderliggende wadplaat spelen hierbij een rol. Door zandtransport langs de kust groeit het eiland aan de oostkant aan, waardoor er een leeftijdsopbouw van oost naar west is te zien (01ff, 1992).

Het gebied waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, bevindt zich tussen de derde en de vierde slenk. In het gebied is een hoogte- en leeftijdsgradiënt, waardoor er een verloop is van een pioniersfase naar een vegetatie gedomineerd door Elymus. In het gebied is de pionier S. anglica een algemeen voorkomende soort. Voor het onderzoek is een transect uitgezet van de hoge

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

N

w

z

le 2e 3e 4e

kobbeuiri willemsduin

a stranctvIakt

b ondzkgabigd

Figuur 1: Het Westfriese waddeneiland Schiermonnikoog (53°29'N,6°12'E).

(10)

kwelder naar het wad, met een lengte van 850 meter en een breedte van 180 meter (zie figuur 2).

"ye

wpj

ZE r

DUIN

4'c

-I NE=Noord exciosure ZE=Zuid exciosure

NC=Noord controle ZC=Zuid controle

E=Extra lokatie gemerkte planten

Figuur 2: Het onderzoeksgebied

2.2 De Grauwe gans op Schiermonnikoog

In het kader van het onderzoek is het be1angrjk een beeld te krijgen van het aantal Grauwe ganzen dat gedurende de herfst- en wintermaanden op Schiermonnikoog verblijft en de verspreidmg van deze ganzen over het eiland. De benodigde gegevens zijn op de volgende drie manieren verzameld:

a) Eilandtellingen

Tijdens de eilandtellingen is het aantal Grauwe ganzen, aanwezig op de kwelder en strandvlakte, geteld. Deze tellingen geven een beeld van de verspreiding van de ganzen over het .eiland en daarmee een indicatie welke (fourageer)gebieden belangrijk kunnen zijn voor de ganzen.

b) Ochtendtrek

In het seizoen 94/95 zijn de ganzen zes keer geteld tijdens de ochtendtrek van de strandvlakte naar de kwelder. Deze tellingen zijn gedaan vanaf de Kobbeduinen (zie figuur 1).

c) Waarnemingen van derden

Naast de uitgevoerde tellingen zijn er van derden zoveel mogelijk waarnemingen van Grauwe ganzen verzameld.

- Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

(11)

2.3 Vegetatie

van het onderzoeksgebjed

Om een heeld te krijgen van de verspreiding van S. anglica in het gehied is de vegetatiein het transect gekarteerd. Voor de karteringen is het transect opgedeeld in vakken van 10 bij 10 meter. Per vaic zijn de bedekkingen van de verschillende plantensoortengeschat met behuip van de klassen weergegeven in tabel: 1. Wegens gebrek aán voldoendearbeidskrachten is het alleen mogelijk geweest de eerste 520 meter vanaf het wad te karteren. De karteringen zijn in oktober en begin novemberuitgevoerd. Met bet Gis-progranima Idrisi zijn verspreidjngskaaj-en gemaakt van de voor het gebied karakteristieke

planten S. anglica, Puccinellia maritima, Salicornia spp en Atriplex portulacoides.

label 1: Klasse-indeling gehanteerd hij de kartering van het transect

Spartina anglica Overige soorten

Kiasse Bedekking (%) Kiasse Bedekking (%)

.1

<1

.3

<5

.3

<5

1

5-i5

2 15-25 2 5-25

4 25-50 4 25-50

6 50-75

8

>75

8 50-100

2.4 Het gehalte wateroplosbare koolhydraten in Spartina anglica

In de wintermaanden zijn o.a. de wateroplosbare koolhydraten een belangrijke voedingsbron voor de Grauwe gans. Bij S. anglica is de verwachting dat gedurende de wintermaanden het gehalte wateroplosbare koolhydraten in de knoppen en rhizomen hoog is. Om een indicatie te krijgen van de voedingswaarde

van S. anglica, is de fractie wateroplosbare suikers, mono-, di, trisacchariden en zetmeel, in zes plantendelen vanS. anglica bepaald, ni.: bladeren(n=6), stengels (n=4), basis (n=7), rhizomen (n= 10), knoppen (n=7) en fijne wortels (n=9) (zie figuur 3).

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

(12)

Figuur 3: De onderverdeling van Spartina anglica

Door de monsters twee uur in gedestilleerd water te koken, zijn de suikers uit het plantenmatenaal geextraheerd. Na filtratie zijn de in wateroplosbare koolhydraten in reactie gebracht met anthron- reagens (Allen et a!., 1989). Vervolgens is de lichtabsorptie van de vloeistof gemeten. Met D-glucose reeksen zijn ijklijnen gemaakt waarmee de lichtabsorptie en daarmee het gehalte in wateroplosbare suikers omgerekend kan worden naar een D-glucose concentratie.

Daama is met een variantie-analyse (LSD) bekeken of er significante verschillen zijn in het gehalte wateroplosbare koolhydraten in de verschillende plantendelen.

2.5 Begrazing van Spartina anglica

In het onderzoeksgebied zijn twee exciosures van 10 bij 10 meter geplaatst (zie figuur 2). Voor elke exciosure is een vergelijkbare conirole uitgezet. In de cxc losures en controles zijn in oktober

1994 ± 75planten gemerkt. Van de planten is de standplaats, hoogte en het aantal bladeren genoteerd. Dc standplaats is in drie categorieën onderverdeeld:

- in een p01

- droge rand van een p0!

- natte rand van een p0!.

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica — aar

bind

_fijn woz-tei

rhizoou

(13)

Dc planten zijn regelmatig gecontroleerd waarbij de verdwenen planten zijn vervangen door vergelijkbare planten. In december zijn er 128 planten gemerkt in een gebied waar veel begrazingssporen zijn aangetroffen.

Met behuip van een Chi-kwadraat toets is berekend of er een significant verschil is in het aantal verdwenen planten in de exciosures en controles.

Om een indicatie te krijgen waar in het gebied de S. anglica wordt begraasd, is gezocht naar graas- en verblijfssporen van de Grauwe gans. Gekeken is naar losliggend plantenmateriaal en keutels. De waarnemingen zijn in dne categorieen verdeeld:

1: mets

2: weinig tot normaal (± 1-5 sporen) 3: normaal tot veel (± > 5 sporen)

Om de tien meter is de mate van begrazing en het aantal keutels in een straal van 1.5 meter genoteerd. De waarnemingen zijn uitgevoerd vanaf de hoge kwelder naar het wad. Tjdens de eilandtellingen is gelet op sporen van begrazing op andere planten.

2.6 Bepaling biomassa van Spartina anglica

Gedurende het onderzoek is gekeken of het mogelijk is de biomassa van S. anglica te schatten met behuip van de parameters: het aantal geschatte stengels en de hoogte van de vegetatie.

Bij de bovengrondse biomassa is tevens de geschatte bedekking meegenomen.

Hiervoor zijn buiten het onderzoeksgebied, dwars over Spartina pollen, onder- en bovengrondse biomassa monsters gestoken. Van de biomassa monsters is het aantal stengels en de bedekking geschat en de hoogte van de vegetatie gemeten. De hoogte is bepaald met behuip vaneen hoogte- meter met een schaal van 65 gram en een diameter van 30 cm (zie figuur 4) en de bedekking is geschat met behuip van de schaal van Londo (zie tabel 2). Om te bepalen of de stengels nauwkeurig geschat kunnen worden, zijn het aantal stengels per biomassa monster geteld.

Dc monsters zijn in november enjanuari hoog en laag op de kwelder verzameld. De bovengrondse monsters zijn afgesneden over een oppervlakte van 0.04 m2. De ondergrondse monsters zijn op dezelfde plaats met een grondboor met een diameter van 0.07 m tot een diepte 0.12 m verza- meld. Het ondergrondse materiaal is in bet laboratorium schoongespoeld in een zeef met een maaswijdte van 3 mm. Een deel van de monsters is in 6 groepen onderverdeeld:

- bladeren - stengels

- basis bovengronds & ondergronds

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica —

(14)

- fijne wortels

- rhizomen - knoppen.

De overige monsters zijn onderverdeeld in ondergronds en bovengronds materiaal. Dc monsters zijn 48 uur bij een temperatuur van 70°C gedroogd en daarna gewogen.

Met de multiple regressie analyse is bekeken of er een betrouwbare relatie is tussen de biomassa en de parameters hoogte, geschatte bedekking en het geschatte aantal stengels. Tevens is bekeken of de tijd en de mate van inundatie effect heeft op de biomassa.

Tabel 2: De schaal van Londo

Kiasse Bedekking (%) Kiasse Bedekking (%)

.1

< 1

5- 45-50

.2 1-3

5+

54-55

.4 3-5 6 55-65

1- 5-10 .. 7 65-75

1+ 10-15 8 75-85

2 15-25 9 85-95

3 25-35 10 95-100

4 35-45

— Begrazing van de Grauwe gans op Spartina angilca - meetlat

Figuur 4: Dc hoogtemeter

(15)

3 RESULTATEN

3.1 De Grauwe gans op Schiermonnikoog

3.L1. Aantal Grauwe ganzen

De Grauwe ganzen waren in de periode september 1994 tot en met april 1995 op het eiland aanwezig. De eerste grauwe ganzen zijn eind september waargenomen. Het aantal grauwe ganzen is toegenomen met een maximaal aantal van 812 individuen op 22 december 1994. In februari is het merendeel van de Grauwe ganzen vertrokken waama tot april nog enkele individuen zijn waargenomen (zie figuur 5).

C

1000 800

0

600- 8

C> o

400- s 200-

- 0 S.

0

-

60 70 80 go

ioo

seizon

(vanaf 1960/61

steltioper tellingen o ovrig tIIIrgn

Figuur 5a: Het aantal Grauwe ganzen waargenomen op Schiermonnikoog vanaf seizoen '601'61 gedurende de maanden september tIm mei.

Begrazinq van de Grauwe qans op Spartina anglica —

(16)

C NC

0)

1)

3

(t,

0)

(0 c

(0 (0

1) (00)

1000

800 600 400 200

4

$ 4

0

4 4.

0 60

120 180 240

dag vanaf 1 september

300

1994

Figuur 5b: Aantal getelde ganzen in de mnd. sept.'94 tim mei'95. De eerste ganzen zijn waargenomen in september. Eind december wordt

het max. aantal geteld waarna het aantal snel afneemt.

3.1.2. Verspreiding van de Grauwe gans over het eiland

Gedurende het onderzoek zn de ganzen voornamelijk op de kwelder tussen de derde en de vierde slenk aangetroffen. Tussen de 4e en Se slenk zijn bij de telling van 19/20 november en 17/18 december een klein aantal Grauwe ganzen aangetroffen, resp 10 en 6. Bij dezelfde

tellingen zijn er tussen de derde en de vierde slenk resp. 115 en 678 gan2engeteld.

Uit de praktijk is gebleken dat de ganzen op de Strandvlakte aan de noordzijde van het eiland overnachten. Dit onderzoek kan deze aanname ondersteunen ( zie tabel 3). Ook gedurende de dag vlogen ganzen van de kwelder richting de Strandvlakte vs.

Bègrazing van de Grauwe gans. op Spartina anglica -

(17)

If/.

0

( 1. < 5'.5—25 5—j/.25—50k 15—2/.> 50 25-50:'. 50-75/. ) 75:'. DUIN I3ridNorth rftet.er 106,25m Figmir 6:verspreidligvanSpartinaanglica (a), Saiirnia spp (b).Puccinellia

riti

(c) enMrlplexportn1aides in bet qebied.

(18)

Tabel 3: De verspreiding van de Grauwe gans op Schiermonnikoog

19/20-11 30-11 17/18-12 17-1 19-2 19-3

1994 1994 1994 1994 1994 1994

3C4C slenk 115 190 678 307 25

4e_5e slenk 10 16

5e6C slenk

6e_7e slenk

7e_8C slenk

strandvlakte 62 ? ? ? ?

totaal 125 252 694 307 25 0

3.2 Vegetatie van het onderzoeksgebied

In figuur 6 is de verspreiding van de plantensoorten S. anglica, P. maritima, A. portulacoides en Salicornia spp. in het gebied weergegeven. Dc S. anglica is in twee concentraties in het gebied te verdelen. Op 100 a 200 meter vanaf de duinen is een scherpe overgang naar een vegetatie met een dominantere rol voor S. anglica (niet gekarteerd). Aan de wadkant is de overgang geleidelijk. Salicornia is over het gekarteerde gebied vrij dominant aanwezig. Waar- schijnlijk is de verspreiding van deze soort in een aantal vakken overschat. Dit kan komen door de onervarenheid van de karteerders. De soorten A. portulacoides en P. maritima bevinden zich voornamelijk aan de Westzide van het gebied. Dc verspreiding van de vegetatie over het gebied indiceert een oplopend hoogtegradient van oost naar west.

3.3 Het gehalte wateroplosbare koolhydraten in Spartina anglica

S. anglica bestaat gemiddeld voor 18% uit wateroplosbare koolhydraten. Per plantenonderdeel verschilt het gehalte koothydraten met een minimum van 8% in het blad en een maximum van ruim 23% in de knoppen. Met de variantie analyse (LSD) is berekend of er significante verschillen zijnin hetkoolhydraatgehalte van de plantendelen. Voor de berekening zin de fracties omgerekend naar de arcsinusv'x waarde.

De kritieke waarde (Fo.05(l),5,37) bijde analyse ligt tussen 4.039 en 4.102. Dc F-waarde (14.22)

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica —

(19)

tussen de groepen Iigt hoger. Hieruit is af te leiden dat het koolhydraatgehalte niet in alle plantendelen gelijk is. Er zijn twee significant verschillende groepen te onderscheiden (zie figuur 7). De stengels en bladeren (A) bestaan gemiddeld voor 9.9 ± 2.5%uitwateroplosbare koothydra-

ten en de basis, fijne wortels, rhizomen en knoppen (B) voor 21.1 ± 1.3%.

30

25- b b

N7 N9 N10 N-?

0

blad stengel basis iortei rhizoom knop

piantonderdelen

Figuur7: Het gehalte wateroplosbare koolhydraten in de plantendelen

van S. anglica.

3.4 Begrazing van Spartina anglica

Er is geen significant verschil in het aantal verdwenen gemerkte planten tussen de controle en exciosure gebieden waargenomen (zie tabel 4b). Bij de extra gemerkte planten is ook geen significant verschil gevonden t.o.v de exciosures. Bij dit laatste resultaat moet echter rekenlng gehouden worden met het feit dat de extra planten ± twee maanden later zijn gemerkt dan de planten in de exciosures. Daarnaastzijn de extra planten gemerkt in een depressie en kunnen

de eerder gevonden begrazingssporen er door inundatie terecht zijn gekomen.

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

(20)

label 4a: Aantal verdwenen gemerkte planten

Plaats Verdwenen Niet verdwenen

Zuid exciosure (ZE) 5 75

Zuid controle (ZC) 2 77

Noord exciosure (NE) 8 77

Noord controle (NC) 13 75

Extra (E) 14 128

label 4b: Vergelijking tussen het aantal verdwenengemerkte planten in de exciosures en controles met hehuip van een Chi-kwadraat toets

Toets P-waarde Significant verschillend

Controles versus Exciosures 0.7 176 nee

Zuid controle versus Zuid exciosure 0.2532 nee Noord controle versus Noord exciosure 0.2804 nee

Extra versus exciosures 0.5413 nee

Er zijn voornamel jk begrazingssporen gevonden in de eerste 340 meter aan de noordkant van het gebied, waarvan de meeste in de eerste 100 meter van het Spartinaveld. Ganzenkeutels zijn over het gehele gebied gevonden (zie figuur 8).

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica

(21)

Figuur 8a: Verspreiding van begrazingssporen in het

onderzoeksgebied. Dc meeste sporen zijn gevonden in deeerste 100 meter

van het S. anglica veld (vanaf duin).

.4-,C m .4-, 3)

9-

£

>

E

— Begrzing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

00 O0 40 0 0

0

180 170 160 150 140 130 120 110 100

0 150 300 450 600 750 900

afstand vanaf noordkant transect

0 weinigveel eind

.

0

180 170 160 150 140 130 120 110 100

0o00

0 0 0

00

0

0 150 300 450 600 750 900

afstand (m) vanaf de noordkant

0 weinigveel eind

Figuur 8b: Verspreidingvan keutels in het onderzoeksgebied.

De keutels zijn over het gehele gebied gevonden.

(22)

>25%

Grid North

meters 0.1087149

Idri i

Figuw

9:

Dc venpreiding

van

Scirpu op dc Strandvlaktc

van SChierInOnitikOOg (Vecu, van dcr, 1994).

(23)

De ganzen brengen de nacht door op de strandvlakte. Scirpus is een op de slrandvlakte voorkomen- de soort (zie figuur 9). Er zijn sporen gevonden die wijzen op begrazing van Scirpus. In 1994 was Scirpus over 14.5 ha dominant aanwezig (hedekking >25%) en over 12.4 ha niet dominant aanwezig (bedekking <25%) (Veen, van der, 1994). In het gebied zijn sporen gevonden die er op wijzen dat Scirpus door de Grauwe ganzen wordt begraasd. Als de ganzen alleen van de aanwezige Scirpus afhankelijk zijn, betekent dit een belasting over het gehele Scirpusveld van 1304 gansdagen/ha. Als er vanuit wordt gegaan dat alleen gehieden gehruikt worden waar Scirpus dominant aanwezig is komt dit neer op een belasting van 2410 gansdagen/ha.

3.5

Bepaling biomassa van Spartina anglica

3.5.1 Regressielijnen

Met behuip van een paired sample test is bekeken of het aantal S. anglica stengels nauwkeurig te schatten is. Bij de analyse is gekozen voor de Wilcoxon test, aangezien de gevonden waarden voor het geschat en werkelijk aantal stengels niet normaal verdeeld zijn (zie figuur 10). Uit de resultaten blijkt dat de het aantal gesehatte stengels significant verschillend is met het werkelijk aantal stengels (zie tabel 5). Dc correlatie coëfficiënttussen de twee parameters is matig (0.67).

Bij de berekening van de regressielijnen is gebruik gemaakt van het geschat aantal stengels, aangezien bij eventuele biomassa bepalingen deze maat gehruikt zal worden.

Tabel 5: Resultaten van de Wilcoxon paired sample test voor het geschat en aanwezig aantal stengels in een biomassa monster.

Deelgroep Aantal paren 2 tailed p

totaal 61

geschat aantal < aantal 47

geschat aantal > aantal 8

geschat aantal = aantal 6 0.000

— Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica —

(24)

(I) U)

0)C

U) ci)

4-, C

0) N

U)

C

ci

80 70 60 50 40 30 20

10

0

0

0 0

o80

00

0 0

0

C 0

00

0

B 0

0 C

0

0 00

0

0 0 0

0 10 20

30

40

geschat aantal stengels

50

Figuur 10: Het aantal aanwezige stengels in een biomassa monster uitgezet tegen het geschat aantal stengels.

De hoogte van de vegetatie en het aantal geschatte stengels zn als onathankelijke variabelen bij berekening van de regressielijnen ingevoerd. Bij de bovengrondse biomassa is tevens de geschatte bedekking meegenomen. De regressielijnen verkiaren de biomassa van de S. anglica plantendelen voor maximaal 91% en minimaal 37%. De bovengrondse hiomassa en de bovengrondse plantendelen zijn redelijk tot goed te verkiaren met de berekende regressielijnen.

De ondergrondse biomassa en -plantendelen worden daarentegen matig verklaard. De biomassa van de plantendelen welke naar verwachting door de Grauwe gans worden gegeten (benut), wordt voor 61 % door de regressielijn verklaard (zie tabel 6 & figuur 11).

Als de bovengrondse biomassa als onathankelijke variabele wordt gebruikt, wordt door de berekende regressielijn 68 % van de ondergrondse biomassa verklaard.

- Begrazing van de Crauwe gans op $partina anglica -

(25)

Tabel 6: Berekende regressielijnen voor de gevonden biomassa (grlm2)

E

h

'1) 1) rd

E0

Q)

0(0 1:

pc,)

0>

.0

Pluitendeel Veigclijking R2 Sign. N

Bovengrondic biomuu Log(Y)=Log(C)"O.4l +H9 .70+ S24.20e7 +1.88 0.91

"

21

Ondergrondsc biomuu Log(Y)=Log(S)1.14-0.I5 0.79 " 18

Bernitbare delcu Log(Y)=Log(S)1.03-0.I1 0.61

"

18

(buu, rbizomcn & knoppen)

Ondcrgionthcbiomaiuy Lg(Y)=Log(BB)1.01+0.30 0.68

"

18

Bovcngrondsc bioinam

S =gcnchataudi] itcngcls

C= geichaffebcdckking (arcsinui yX baniformatie) H =hoogtcvcgc*ulic (m)

BB= Bioniusa Bovengronds (grlm2)

ilguificantic-nivo

=0.05

= 0.01 0.001

0 8

a 0

0

400 350

300 250 200 150 100 50 0

IJ

0 0

U 0

IJ

0 0 0

0 0

0 20

40

hal

60

eschatte

80

100

S. anglica bedekking (%)

- Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica-

(26)

400

)

350 00

0 0

'

300 0

(1) 0 0

250 g

200'

0

150'

0fl

V

100'

0

50'

0 0

>o 0

0.00 0.10 0.20 0.30 0.40 0.50 0.60 hoogte van de vegetatie (m)

11a2

400 0

b 350

0

0 0

300 0 0

250'

. :'

200 0

0 200 400 600 800 .1000 1200 geschat aantal S. angca stengels

Figuur

11a3 ha: Bioinassa bovengronds (gr/1n2) t.o.v.

de geschatte S. angehica bedekking (1), de hoogte van de vegetatie (2) en het geschat aantal S.

anghica stengels (3). Regressiehijn is:

Log(Y)=Log(C)*O. 41+H*1 . 70+S2*4. 20E—7+1 .88

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica —

(27)

Figuur 1 ic: De biomassa van de benutbare delen (basis, rhizomen

& knoppen) t.o.v. het aantal

geschatte stengels.

Regressielijn is: Log(y)=Log(s)*l

.03-0.11.

Begrazing van de Grauwe qans op Spartina anglica -

Figuur 1 ib: Biomassa (gr/m2) van de

wortels t.o.v. het geschat

aantal stengels. Regressielijn is: Lof(Y) =Log(S)*1.14-0.15.

E

a) a)

V -Qa)

3

a) -Q

3000 2500 2000 1500 1000

500 0

0 200 400 600 800 1000 1200 geschat aantal S. anglica stengels

(28)

Figuur lid: Biomassa wortels (gr/m2) t.o.v. debovengrondse bio- massa. Regressielijn is:

Log(y)Log(BB)*1 .01 +0.30.

3.5.2 Biomassa in relatie met de standplaats

Bij de bemonstering is een grove schatting gemaakt van de afstand van de monsterplaats tot het wad. Deze afstand is meegenomen als onathankelijke factor in de berekening van de regressie- lijnen voor de biomassa. De factor geeft geen verkiaring voor de gevonden hiomassa en wordt niet meegenomen in de regressielijnen. Bij interpretatie van de resultaten moet rekening worden gehouden met het feit dat de afstand tot het wad niet nauwkeurig is bepaald en de resultaten derhalve alleen een indicatieve waarde hebben.

3.5.3 Biomassa in relatie met de tijd

De gemiddelde biomassa van S. anglica en ondergrondse delen is, in tegenstelling tot de verwachting, niet significant verschillend bij de vroege en de late oogst (zie figuur 12).

- Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

3000

2500 2 2000

0

1500

-D

1000

cc

500

E0

0

0 200 400 600 800 1000 1200 biomassa bovengronds (gr/rn2)

(29)

2000 1800

:

16001400 1200 1000 800

i

400600 200 0

p1 antendee I

— Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica —

november '94

jnuari '95

1

Totaal Wortels Rhizomen

Rnut

Figuur 12: Biomassa (gr/m2) van S. anglica, wortels, rhizomen

en

benutbare delen vroeg (nov) en laat (Jan) in het seizoen. Er is

geen significante verandering in de biomassa

over de tijd.

(30)

4 DISCUSSIE

IJit de telgegevens van dit jaar en voorafgaande jaren is af te leiden dat gedurende de herfst- en wintermaanden het waddeneiland Schiermonnikoog een vaste stopplaats is geworden voor de Grauwe gans. De eerste Grauwe ganzen zijn in september waargenomen. In de maand november is het aantal Grauwe ganzen sterk toegenomen met een maximaal geteld aantal ganzen in december (812). In januari neemt het aantal Grauwe ganzen snel af en vanaf februari tot en met april is nog een klein aantal individuen waargenomen. De Grauwe ganzen zijn het beste te tellen tijdens de dagelijkse vlucht van de strandvlakte naar de kwelder. Op de kwelder zijn de ganzen moeilijker te tellen door de hoge vegetatie en hun schuwe, stille karakter. Om een beeld te krijgen van de verspreiding van de gans over het eiland is tijdens de onderzoeksperiodeeen keer per maand een eilandtelling uitgevoerd. Volgens Owen (1986) is dit niet frequent genoeg om te bepalen welke gebieden door de gans worden gebruikt. De resultaten geven echter een sterk vergelijkbaar beeld en er kan vanuit worden gegaan dat het gehied tussen de derde en de vierde slenk overdag en de strandvlakte 's nachts belangrijk zijn. Er zijn aanwijzingen dat de strandvlakte ook overdag bezocht wordt. Hierover zijn echtergeen duidelijke telgegevens.

Het vermoeden is dat de (irauwe gans op Schiermonnikoog voornamelijk op S. anglica fourageerd.

S. anglica is tussen de derde en de vierde slenk aanwezig. In dit gebied is een onderzoeksgebied uitgezet waarvan de vegetatie in oktober en november voor een groot deel is gekarteerd. De kartering in november is negatief beInvloed door het afsterven van de vegetatie, maar door gebrek aan menskracht was kartering niet eerder mogelijk. Van de verspreiding van S. anglica, Atriplex portulacoides, Salicornia spp en Puccinellia maritima zijn verspreidingskaarten gemaakt.

De verspreiding van de vier plantsoorten indiceren een hoogteverloop van oost naar west in het gebied. De schaal gebruikt bij het karteren van A. portulacoides, Salicornia spp en P. maritima is bij de lage bedekkingen aan de grove kant, waardoor subliele veranderingen in de verspreiding van de soorten bij karteringen in de toekomst kunnen worden gemist. Bij de karteringen is de bedekking van Salicornia spp in een aantal gevallen overschat. De overschatting is waarschijnlijk het gevoig van onervarenheid van de karteerders.

De voedingskwaliteit van het plantenmateriaal wordt o.a. bepaald door het gehalte makkelijk verteerbare stoffen, bijvoorbeeld vrije koolliydraten en eiwitten (Prop et al., 1992). Met anthron- reagens is het gehalte in wateroplosbare sacchariden in S. anglica bepaald. De sacchariden zijn in kokend water geextraheerd uit het plantenmateriaal. Het resultaat van de exiractie is sterk afliankelijk van temperatuur en tijd (Allen et al., 1989). De methode is niet geschiktvoor

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

(31)

het analyseren van polymeren (Smith et al., 1964), hoewel hij een temperatuur hoven de 60°C een substantieel deel polymeren vrij komt, waaronder zetmeel. Niet alle sacchariden ondergaan dezelfde kleurreactie (Doutre et al., 1978). Glucose reageert beter met anthrone dan de meeste andere sacchariden. Bij gebruik van glucose als referentiemateriaal is het gevonden gehalte in wateroplosbare sacchariden over het algemeen een onderschatting (Brink et a!., 1960). Voor dit onderzoek is de methode geschikt, aangezien voor ganzen het gehalte makkelijk verteerhare bestanddelen in een voedingsbron belangrijk is (Prop et al., 1992).

Het gehalte wateroplosbare koolhydraten is in de ondergrondse delen van S. anglica significant hoger dan in de bovengrondse delen. De ondergrondse delen kunnen een hoog kwalitatieve voedingsbron voor de Grauwe gans zijn.

In het oriderzoeksgebied zijn sporen gevonden die wijzen op hegrazing van de Grauwe gans op S. anglica. Om de mate van begrazing te kwantificeren zijn planten in het gebied gemerkt.

Deze gemerkte planten zijn niet aanwijsbaar door Grauwe ganzen begraasd. De redenen hiervoor kunnen liggen in het feit dat het gebied te vaak bezocht werd door onderzoekers en/of dat de planten op de verkeerde lokatie zin gemerkt. Om de lokatie te bepalen waar Grauwe ganzen

de S. anglica begrazen, is over de lengte van het onderzoeksgebied gezocht naar hegrazingssporen en keutels. De meeste begrazingssporen blijken in de eerste 350 meter vanaf het duin in het onderzoeksgebied voor te komen. Het beeld kan echter vervormd zjn door verplaatsing van het materiaal door inundatie. In de laatste maand van de onderzoeksperiode zijn planten gemerkt op een lokatie waar veel begrazingssporen zin gevonden. Ook hier is geen aanwijsbare begrazing waargenomen.

Op de strandvlakte zijn sporen van begrazing op de aanwezige Scirpus gevonden. Scirpus is over het algemeen een belangrijke voedingsbron voor de Grauwe gans. Als de ganzen alleen van de aanwezige Scirpus athankelijk zijn, betekent dit een belasting over het gehele Scirpusveld van 1304 gansdageñ/ha. Als er vanuit wordt gegaan dat alleen gebieden gebruikt worden waar Scirpus dominant aanwezig is komt dit neer op een helasting van 2410 gansdagen/ha. Het aantal gansdagen per ha Scirpus is lager dan de door de Loosjes (1974) gevonden waarde voor de Beninger slikken. In dit gebied waren er 4000 gansdagenlha. Het is met bekend of de draagkracht van het Scirpusveld vergelijkbaar is met die van de Beninger slikken. In ieder geval kan het belang van het Scirpusveld als fourageergebied met behuip van deze gegevens niet worden uitgesloten. Bij vervolgonderzoek moet het belang van de Strandvlakte als fourageergebied worden nagegaan.

- Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica —

(32)

Gedurende het onderzoek is gekeken naar de mogelijkheid de biomassa van S. anglica te schatten met behuip van de twee variabelen hoogte van de vegetatie en het geschat aantal stengels. Voor het schatten van de bovengrondse biomassa is tevens de geschatte hedekking meegenomen.

Voor de berekenmg van de regressielijnen zijn buiten het onderzoeksgebied bovengrondse en ondergrondse monsters verzameld. Het aantal stengels in de monsters is over het algemeen onderschat en verschilt significant het werkelijk aanwezige aantal stengels. 00k de correlatie tussen de beide parameters is matig (0.67). Deze beide resultaten kunnen versterkt zijn doordat in een aantal biomassa monsters veel kiemplantjes zijn gevonden, welke bij het schatten niet zijn opgevallen.

Dc biomassa waarden zijn sterk vertegenwoordigd in de lage waarden. Dit is te verkiaren door de opbouw van de pollen, welke naar binnen toe een hogere dichtheid krijgen en in het midden afsterven. Bij hogere waarden van de onathankeijke variabelen neemt de variatie in de hiomassa van de monsters sterk toe. Dit heeft tot gevolg dat met de regressieijnen voor de hogere waarden alleen een grove voorspelling van de biomassa kan worden gemaakt. De bovengrondse biomassa is met de berekende regressielijn het beste te verklaren. De biomassa van de plantendelen waarvan wordt verwacht dat ze worden begraasd door de Grauwe gans zijn gezamenhijk redelijk te verkiaren met de regressielijn (61 %). Worden deze onderdelen apart genomen, gaat de verklaring van de biomassa door de regressielijnen sterk omlaag. De regressielijnen kunnen eventueel verheterd worden door het verzamelen van meer monsters en het meenemen van de geschatte hedekking voor alle plantendelen.

Aangezien S. anglica gedurende de herfst en wintermaanden zijn reservestoffen opslaat in de ondergrondse plantendelen was de verwachting dat de verhouding van de ondergrondse biomassa, en met name de rhizomen, in de tijd zou toenemen. Uit de gegevens van dit onderzoek is deze verschuiving niet naar voren gekomen. Tevens is er geen relatie gevonden tussen de biomassa van S. anglica en de mate van inundatie.

- Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

(33)

5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

5.1 Conclusies

Het eiland Schiermonnikoog is in de afgelopen jaren gedurende de herfst- en wintermaanden een vaste stopplaats van Grauwe ganzen geworden. Deze ganzen hevinden zich voornamelijk op de kwelder, tussen de derde en de vierde slenk, gedurende de dag en op de strandvlakte gedurende de nacht. Het eerstgenoemde gebied wordt gekarakteriseerd door S. anglica en het tweede door Scirpus. Het wortelsysteem van S. anglica heeft een hoog koolhydraat gehalte en kan geschikt zn als voedingsplant voor de Grauwe gans. Er zijn aanwijzingen gevonden dat de Grauwe gans op S. anglica fourageerd, maar het is niet gelukt de mate van begrazing te kwantificeren. De begrazing op S. anglica lijkt vooral in het hogere gedeelte van het gehied plaats te vinden. Op de slrandvlakte zijn begrazingssporen op Scirpus aangetroffen en het vermoe- den is dat Scirpus een grotere plaats in hetmenu van de Grauwe gans inneemt dan verwacht.

De biomassa schatting met de gebruikte destructieve methode neemt af in betrouwbaarheid bij hogere waarden van de onafhankelijke variabelen: hoogte van de vegetatie, geschat aantal stengels en de geschatte bedekking. De methode geeft een redelijke verklaring (61 %) voor de biomassa van de delen waarvan vermoed wordt dat ze worden benut door de gans.

5.2

Aanbevelingen

Voor het bepalen van de rol van S. anglica en Scirpus in het menu van de Grauwe gans is, is het belangrijk om bij vervolgonderzoek, naast de veldobservaties, een keutelonderzoek uittevoeren. Ook moet nagegaan worden waar in het gebied de Grauwe gans op S. anglica graasd. Voor verbetering van de regressielijnen van S. anglica zullen er meer monsters moeten worden verzameld, waarbij bij elke categorie ook de geschatte bedekking belangrijk kan zijn.

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica

(34)

6 LITERATUUR

Allen, S.E. (1989). Chemical analysis of Ecological materials. Second edition.

ISBN: 0-632-01472-2. Blackwell Sientific Publication.

Boer de, N. & P.A. Nikolaij, 1993. Ganzen in de Dollard. Intern rapport 93/5 Stichting het Groninger Landschap

Brink, R.H. & P. Dubach & D.L. Lynch, 1959. Measurement of carbohydrates in soil hydrolyzates with anthrone. Soil sience Vol 89:157-166

Doutre, D.A. & G.W. Hay & A. Hood & W. VanLoos, 1978. Spectrometric methods to determine carbohydrates in soil. Soil biologie and Biochemie Vol 10:457-462

Gray, A.J. & D.F. Marshall & A.F. Raybould, 1991. A century of evolution in Spartina anglica.

Advanges in ecological research Vol 21:1-51

Lebret, Tj., 1964b. Oecologische succesie en waterwildconcentraties. Ardea Vol 52:49-90.

Loosjes, M., 1974. Over terreingebruik, verstoringen en voedsel van Grauwe ganzen (Anser anser) in een brak getijdengebied. Limosa Vol 47:121-143.

01ff, H., 1992. On the mechanisms of vegetation succession. Proefschrift Wiskunde en Natuurwetenschappen Rijksuniversiteit Groningen.

Oosterbeek, K., 1994. niet gepubliceerde telgegevens.

Owen, M. & G.L. Atkinson-Wiles & D.G. Salmon, 1986. Wildfowl in Great Britain. Cambridge university press, second edition.

ISBN :0 521 30986 7

Prop J. & T. Vulink, 1992. Digestion by barnacle geese in the anual cycle: the interplay between retention time of food qaulity. Functional ecolgy Vol 6:180-189

Smith, D. & G.A. Paulsen & C.A. Raguse, 1964. Extraction of Total available Carbohydrates

- Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica -

(35)

from Grass and Legume tissue. Plant Physiology Vol 39:960-962

Veen, van der, A., 1994. Niet gepubliceerde gegevens. Rijksuniversiteit Groningen.

Weeda, E.J. & R. Westra & C. Westra & T. Westra, 1994. Nederlandse oecologische flora, wilde planten en hun relaties, nr 5. Vara & Vewin.-reg. ISBN:90-6301-024-9

Begrazing van de Grauwe gans op Spartina anglica —

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onderzoekers hebben een aantal jaren geleden een model gemaakt om de kosten van de schade te berekenen die door grauwe ganzen wordt veroorzaakt.. Ze zijn hierbij uitgegaan van

[r]

landbouwschade door overzomerende ganzen- Een eerste aanzet voor een modelmatige benadering” (Huysentruyt et al?. 1.1 Heeft het INBO telgegevens van grauwe gans uit het

Dit resulteert bij populaties wilde Canadese ganzen uit Noord-Amerika in een aandeel van 29,5% niet-broedende Canadese ganzen in een populatie (Dieter &amp; Anderson 2009).

Voor Nederland, met relatief veel bedrijven in de tuinbouw en intensieve veehouderij die nauwelijks door het Europese landbouwbeleid met directe betalingen worden beïnvloed, speelt

De drie meest urgente zaken voor de bescherming van populaties grauwe gors zijn: nestbescherming, jongenoverleving en voedselsituatie. De beheerovereenkomsten spelen hier op in

In 2001-2002 werd in de Achterhaven van Zeebrugge een studie uitgevoerd naar het verspreidingspatroon en het terreingebruik van Grauwe Ganzen Anser anser.. Tijdens de

De opvattingen over de sociale rechtshulp in het zwarte nummer hadden een schok te- weeggebracht in juridisch Nederland: na de oprichting van enkele studiecommissies werd het stelsel