• No results found

Advies betreffende een schadegeval door grauwe gans te Kinrooi

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Advies betreffende een schadegeval door grauwe gans te Kinrooi"

Copied!
87
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het bepalen van mogelijke

herkomst-gebieden bij landbouwschade door

overzomerende ganzen

Een eerste aanzet voor een modelmatige

benadering

Frank Huysentruyt, Koen Devos & Jim Casaer

INBO.R.2010.9

IN

B

O.R.2010.9

(2)

Auteurs:

Frank Huysentruyt, Koen Devos & Jim Casaer Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin geïnteresseerd is.

Vestiging: INBO Geraardsbergen Gaverstraat 4, 9500 Geraardsbergen www.inbo.be e-mail: frank.huysentruyt@inbo.be Wijze van citeren:

Huysentruyt F., Devos K. & Casaer J. (2010). Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2010 (INBO.R.2010.9). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

D/2010/3241/083 INBO.R.2010.9 ISSN: 1782-9054 Verantwoordelijke uitgever: Jurgen Tack Druk:

Managementondersteunende Diensten van de Vlaamse overheid. Foto cover:

Frank Huysentruyt

Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van: het Agentschap voor Natuur en Bos

(3)

Het bepalen van mogelijke

herkomstgebieden bij

landbouwschade door

overzomerende ganzen

Een eerste aanzet voor een modelmatige benadering

Frank Huysentruyt, Koen Devos & Jim Casaer

met medewerking van Jan Vercammen

(4)

2 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

(5)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

3

Dankwoord

Dit rapport bevat de resultaten van een onderzoeksproject dat op vraag van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) werd uitgevoerd. ANB stond hierbij in voor de financiering van het onderzoek.

Voor de opvolging van het project werd een stuurgroep samengesteld. De leden van deze stuurgroep waren: Muriel Vervaeke en Hans Van Gossum (ANB), Bert Van Gils en Alex De Vliegher (ILVO), Lode Tanghe (Prov. West-Vlaanderen), Koen Van Roeyen en Karel Van Moer (Prov. Oost-Vlaanderen) en Nel Ghyselinck (VLM). Wij bedanken elk van hen voor de constructieve opmerkingen die hebben bijgedragen aan de kwaliteit van dit onderzoeksproject.

(6)

4 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

(7)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

5

Samenvatting

De laatste jaren worden een toenemend aantal gevallen van schade gemeld veroorzaakt door overzomerende en verwilderde ganzen. Hierbij klinkt de vraag naar een beter georganiseerde aanpak van het probleem en naar mogelijkheden tot het vergoeden van de schade.

Of en door wie faunaschade uitbetaald wordt hangt in Vlaanderen samen met de wettelijke status van de soort die de schade veroorzaakt en de situatie waarin dit gebeurt. Schade veroorzaakt door bejaagbare soorten kan verhaald worden op de jachtrechthouder van de percelen waarop schade optreedt. De vergoeding van schade door beschermde soorten, niet-bejaagbare jachtwildsoorten of jachtwildsoorten afkomstig uit gebieden waar ze niet gereguleerd kunnen worden, wordt geregeld in het wildschadebesluit.

De belangrijkste in Vlaanderen voorkomende ‘zomerganzen’ zijn Canadese ganzen en grauwe ganzen. Beide zijn jachtwildsoorten waarop de jacht is geopend waardoor er bij schade enkel een vergoeding door de overheid mogelijk is wanneer de ganzen afkomstig zijn uit gebieden waarin het nemen van populatieregulerende maatregelen op de soort niet was toegestaan. In dit geval dienen wel elementen te worden aangebracht waaruit kan worden afgeleid dat de ganzen in hoofdzaak afkomstig zijn uit deze gebieden.

Een definitie voor ‘afkomstig uit’ wordt echter in het wildschadebesluit niet gegeven. In het kader van dit project worden ganzen als afkomstig uit een gebied beschouwd wanneer ze in de periode waarin schade veroorzaakt wordt, een groot deel van hun tijd in het gebied doorbrengen en het als terugtrekgebied bij verstoring gebruiken. Deze definitie laat toe om, aan de hand van gekende populatiegroottes in Vlaamse reservaten en kennis van de dagverplaatsingen, de afkomst van schadeveroorzakende zomerganzen in Vlaanderen te modelleren.

In het kader van deze problematiek werd door het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) aan het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) gevraagd een verkennend onderzoek uit te voeren. Dit kortlopend project moest ook toelaten belangrijke kennislacunes en noden in functie van de schadevergoeding door de overheid van schade door zomerganzen in kaart te brengen.

Volgende elementen dienden in het kader van dit project zeker behandeld te worden;

1. Wat is de populatiegrootte van de verschillende in de Vlaamse natuurreservaten voorkomende overzomerende ganzensoorten?

2. Hoe verplaatsen de voornaamste in Vlaanderen voorkomende soorten overzomerende ganzen zich in relatie tot deze natuurreservaten?

(8)

6 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

Voor het inventariseren van de Vlaamse overzomerende ganzenpopulaties leverden noch de simultaantellingen noch de bevragingen een gebiedsdekkend resultaat op. Op basis hiervan kon dus enkel een grove schatting van de totale populatie gebeuren en ook voor de analyse van specifieke schadegevallen op perceelsniveau zijn meer gebiedsdekkende gegevens wenselijk. Zo mag een simultaantelling zich niet tot gekende rustgebieden beperken zodat een grotere oppervlakte van Vlaanderen wordt bemonsterd. Hiervoor is vermoedelijk de inzet van professionele medewerkers bovenop die van vrijwilligers vereist. Ook een voorafgaande bevraging van de conservators kan nog mogelijkheden bieden om de broedpopulaties in reservaatgebieden in kaart te brengen.

Voor de drie meest voorkomende soorten zomerganzen konden op basis van de hier verzamelde terrein- en literatuurgegevens enkel minimale schattingen van de Vlaamse broedpopulatie worden gemaakt. Voor grauwe gans werd dit aantal op minimaal 1250 broedparen geschat, voor Canadese gans op minimaal 2700 broedparen en voor nijlgans op minimaal 1500 broedparen. Omwille van ecologische verschillen tussen beide soorten in Vlaanderen wordt deze gebondenheid bij voorkeur op twee tijdstippen tijdens de zomer vastgesteld (tijdens de rui en op het einde van de zomer).

Een analyse van de verplaatsingen en van de literatuurgegevens hierover toonde aan dat van begin juni tot halfweg juli zowel grauwe als Canadese ganzen in de rui zijn. Verplaatsingen in deze periode door beide soorten bleven beperkt tot een straal van 150m rond de rustplaatsen. Voor Canadese gans bleken de gegevens onvoldoende om buiten deze periode uitspraken te doen. In deze studie bleken voor grauwe gans over het ganse seizoen gezien de meeste foerageervluchten zich te beperken tot 1km. Voor het bereiken van geprefereerde voedselgronden kunnen deze afstanden op het einde van de zomer tot 2,5km oplopen.

De gegevens voor grauwe gans laten toe om een eerste, verkennend model op te bouwen dat toelaat om het meest waarschijnlijke herkomstgebied in het geval van schade te achterhalen. Het voorgestelde model laat niet toe de herkomst van ganzen te bepalen op percelen die binnen het foerageerbereik van zowel natuurgebieden als andere gebieden gelegen zijn. Enkel kennis van de relatieve populatiegroottes voor de betrokken soorten in deze gebieden op het moment van schade kan een eventuele inschatting van de waarschijnlijkheid per herkomstgebied mogelijk maken.

Grauwe ganzen blijken zich op basis van de hier verzamelde gegevens in Vlaanderen vooral in reservaatgebieden op te houden. Dit beperkt het aantal percelen waarvoor in geval van schade twijfel over het herkomstgebied kan bestaan.

(9)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

7

English abstract

In the last few years, the number of losses attributed to summering or feral geese, have continuously increased. With this, demands for a more structured approach of this problem and possibilities for damage compensation raise.

In Flanders, the liability for wildlife damage and whether this is compensated for or not depends on the legal status of the species causing the damage and the context in which the damage occurs. Damage by game species that are open for hunting can be claimed from the person owning the hunting rights of the parcel where damage occurs. The compensation for damage caused by protected species, non-huntable game species or game species coming from areas where they can not be controlled, is regulated in the Flemish ‘game damage act’. Canadian and greylag goose are the most important Flemish ‘summer geese’. Both are huntable game species. Consequently, the government only is liable for damage whenever these animals come from areas in which measures aiming at population regulation are forbidden. In this case, the probability that the geese originate from the protected areas has to be documented.

In the game damage act, a definition for ‘originate’ is not given. In this project, we considered geese as ‘originating from’ a certain area when, during the period in which damage occurred, they spent most of their time in this area and when they used the area as a safe haven in case of disturbance. This definition allows us to, with knowledge of the local population sizes in Flemish nature reserves and of the daily movements from the geese, build a model predicting the possible origin of summer geese causing damage.

The Flemish Forest and Nature Agency (ANB) requested the Research Institute for Nature and Forest (INBO) to perform an exploratory study on several elements of this issue. This short-term study also had to identify the most important knowledge gaps and needs for further research in order to optimise of the damage compensation by the Flemish government.

Elements that needed to be dealt with in this project were;

1. What is the population size of the different summer geese species that are present in the Flemish nature reserves?

2. How do the most important Flemish summer geese species move in the proximity of these nature reserves?

3. How can, in case of damage, the probability that this was done by summer geese coming from nature reserves be estimated?

Answers to these questions were formulated based on existing data on summer geese. In this study, the focus was narrowed to regions comparable to Flanders.

The study further incorporated two field studies in and around two nature reserves, two censuses during the summer months and a questionnaire that was sent to all field managers of the different nature reserves and other nature and park areas.

(10)

8 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

data, a census should not be limited to known resting areas so that a large part of the Flemish surface area would be included. This probably requires the deployment of professional employees in addition to the effort made by volunteers. A preceding questionnaire sent to all field managers could also hold possibilities to map the Flemish breeding populations.

Based on the data collected in these surveys, a minimal breeding population estimate for the three most abundant summer geese species in Flanders could be made. For greylag goose, this number was estimated at around 1250 breeding pairs, for Canadian goose at around 2700 breeding pairs and for Egyptian goose at around 1500 breeding pairs. Given the ecological differences between both greylag and Canadian geese in Flanders it is advised to determine the extent to which both species are associated with the Flemish nature reserves at two different moments in summer (during moult and at the end of summer).

An analysis of the daily movements and literature data showed that during their moulting season (June to mid-July) the movements of both greylag and Canadian geese were limited to a radius of 150m. For Canadian geese, the collected data were insufficient to draw any further conclusions. For greylag geese, most feeding flights observed in this study during the entire summer season were limited to 1km. At the end of summer, however, maximal foraging distances could increase to 2,5km in order to reach preferred feeding grounds. The gathered greylag goose data proved sufficient to develop a first, exploratory model that allows determining the most probable area of origin in the case of damage. The suggested model does however not permit to determine the origin of geese provoking damage on parcels that are located within the foraging reach of both populations in nature reserves as in other areas. Only knowledge of the population sizes in these areas at the time of damage could allow an assessment of the probability of origin per area.

Finally, the results of our study seem to indicate that overall greylag goose populations in Flanders are mainly restricted to nature reserve areas. This observation limits the number of parcels for which the occurrence of damage could lead to doubt concerning the area of origin of the damage provoking geese.

(11)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen 9

Inhoud

Dankwoord ... 3 Samenvatting... 5 English abstract ... 7 Inhoud ... 9 1 Inleiding... 11 1.1 Algemeen ... 11 1.2 Vraagstelling... 12

2 Aantallen, verspreiding en ecologie van in Vlaanderen overzomerende soorten ganzen ... 13

2.1 Inleiding... 13

2.2 Literatuurstudie... 14

2.2.1 Grauwe gans (Anser anser) ... 14

2.2.1.1 Aantallen en verspreiding... 14

2.2.1.2 Ecologie ... 14

2.2.2 Canadese gans (Branta canadensis) ... 15

2.2.2.1 Aantallen en verspreiding... 15

2.2.2.2 Ecologie ... 16

2.2.3 Nijlgans (Alopochen aegyptiaca) ... 16

2.2.3.1 Aantallen en verspreiding... 16

2.2.3.2 Ecologie ... 17

2.2.4 Brandgans (Branta leucopsis) ... 17

2.2.4.1 Aantallen en verspreiding... 17

2.2.4.2 Ecologie ... 18

2.2.5 Overige ... 18

2.2.5.1 boerengans... 18

2.2.5.2 Magelhaengans (Chloephaga picta) ... 18

2.2.5.3 Indische gans (Anser indicus) ... 18

2.3 Veldstudie ... 19 2.3.1 Aanpak ... 19 2.3.1.1 Simultaantelling ... 19 2.3.1.2 Enquête ... 19 2.3.2 Resultaten ... 20 2.3.2.1 Simultaantelling 27 juni 2009 ...20 2.3.2.2 Simultaantelling 29 augustus 2009... 27 2.3.2.3 Enquête ... 32 2.4 Discussie ... 37 2.4.1 Grauwe gans... 37 2.4.2 Canadese gans ... 38 2.4.3 Nijlgans... 39 2.4.4 Brandgans ... 39 2.4.5 Overige ... 40 2.4.6 Conclusies ... 40

3 Dagverplaatsingen van ganzen in de zomermaanden ... 43

3.1 Inleiding... 43

(12)

10 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

3.3 Veldstudie ... 44

3.3.1 Aanpak ... 44

3.3.1.1 Keuze van de observatiegebieden ... 44

3.3.1.2 Aanpak ... 45 3.3.2 Resultaten ... 46 3.3.2.1 Grauwe gans... 46 3.3.2.2 Canadese gans ... 50 3.4 Discussie ... 54 3.4.1 Grauwe gans... 54 3.4.2 Canadese gans ... 55 3.4.3 Conclusies ... 55

4 Aanzet tot een model voor het identificeren van herkomstgebieden van zomerganzen verantwoordelijk voor landbouwschade ... 57

4.1 Inleiding... 57

4.2 Aanpak ... 57

4.2.1 Nodige gegevens voor identificatie van compensatiepercelen ... 57

4.2.2 Aanpak modelopbouw ... 58

4.3 Casus: grauwe gans in West-Vlaanderen... 60

4.3.1 Methodiek ... 60

4.3.2 Resultaten ... 61

4.3.3 April – mei... 62

4.3.4 Juni – half juli ... 63

4.3.5 Half juli – september... 64

4.4 Discussie ... 64

5 Conclusies ... 67

Literatuurlijst... 69

Lijst van figuren... 71

Lijst van tabellen ... 73

Bijlage 1: Opbouw invulformulier simultaantelling ... 75

Bijlage 2: Opbouw enquêteformulier ... 76

Bijlage 3: Reservatenlijst grauwe gans ... 77

Bijlage 4: Reservatenlijst Canadese gans... 78

Bijlage 5: Tabel voor het vaststellen van schade door watervogels ... 80

Pootafdrukken en loopsporen... 81

Keutels ... 82

Begrazingstypes ... 83

(13)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

11

1

Inleiding

1.1

Algemeen

Vlaamse landbouwers melden de laatste jaren een toenemend aantal gevallen van schade veroorzaakt door ganzen. Een deel daarvan wordt toegeschreven aan overzomerende en verwilderde ganzen, de zogenaamde ‘zomerganzen’. Hierbij klinkt onder andere de vraag naar een beter georganiseerde aanpak van het probleem en naar mogelijkheden tot schadevergoeding.

Of en door wie faunaschade uitbetaald wordt hangt in Vlaanderen samen met de wettelijke status van de soort die de schade veroorzaakt en de situatie waarin dit gebeurt. Schade veroorzaakt door bejaagbare soorten kan verhaald worden op de grondeigenaar of de jager die het jachtrecht pacht van de percelen waarop schade optreedt. Voor het vergoeden van schade door wildsoorten die niet bejaagbaar zijn of afkomstig zijn uit natuurgebieden waar ze niet gereguleerd kunnen worden (zie verder) wordt de uitbetaling van schade gereguleerd in het ‘Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de vergoeding van wildschade of van schade door beschermde soorten’ van 3 juli 2009, hierna het wildschadebesluit genoemd. Ook de uitbetaling van schade door in Vlaanderen beschermde soorten wordt geregeld in dit besluit. De in dit wildschadebesluit gehanteerde term ‘beschermde soort’ verwijst naar het ‘Besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer’ van 15 mei 2009, hierna het soortenbesluit genoemd.

In Vlaanderen is de brandgans de enige beschermde soort die in de zomer schade kan veroorzaken. De andere beschermde ganzensoorten (dwerggans, roodhalsgans en rotgans) komen in Vlaanderen in de zomer niet of in zeer kleine aantallen voor.

De belangrijkste in Vlaanderen voorkomende ‘overzomerende ganzen’ zijn Canadese ganzen en grauwe ganzen. Beide soorten zijn bejaagbaar en bestrijdbaar en bijgevolg is er normaal gezien geen vergoeding door de overheid mogelijk voor schade door deze soorten. Het wildschadebesluit maakt echter een uitzondering wanneer de schade wordt veroorzaakt door een wildsoort afkomstig uit erkende bos- of natuurreservaten of uit andere, door de Vlaamse Regering om natuurbehoudredenen afgebakend gebieden, waarin de jacht het hele voorbije jaar niet geopend was en waar ook bestrijding op de betrokken soort niet werd toegestaan. In voornoemd geval dienen wel voldoende elementen te worden aangebracht waaruit redelijkerwijze kan afgeleid worden dat dit wild in hoofdzaak afkomstig is uit de betrokken beschermde gebieden en dat het om die reden niet afdoende kon bejaagd worden.

(14)

12 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

1.2

Vraagstelling

Het wildschadebesluit maakt dus zoals hoger vermeld een uitzondering voor de compensatie van schade veroorzaakt door wildsoorten die afkomstig zijn uit reservaten of niet-bejaagbare gebieden. Een definitie voor ‘afkomstig uit’ wordt echter in het besluit niet gegeven.

In het kader van dit project wordt de volgende omschrijving gehanteerd voor ‘afkomstig uit’: We beschouwen ganzen als afkomstig uit een gebied wanneer ze in de periode waarin schade veroorzaakt wordt, een groot deel van hun tijd in het gebied doorbrengen en het als terugtrekgebied bij verstoring gebruiken.

Deze definitie laat toe om, in functie van het moment van de zomer, een eerste zicht te krijgen op mogelijke schade door zomerganzen die ‘afkomstig’ zijn uit natuurreservaten. Dit gebeurt aan de hand van gekende populatiegroottes in Vlaamse reservaten en kennis over de dagverplaatsingen door de verschillende in Vlaanderen overzomerende ganzen. Op die manier kunnen percelen die voor schadecompensatie in aanmerking komen makkelijker worden geïdentificeerd.

In het kader hiervan werd door ANB aan het INBO gevraagd rond een aantal elementen van deze problematiek een eerste verkennend onderzoek uit te voeren. Dit kortlopend project moet ook toelaten belangrijke kennislacunes en noden in functie van het optimaliseren van de schadevergoeding door de overheid van schade door overzomerende ganzen in kaart te brengen.

Volgende elementen dienden in het kader van dit project zeker benaderd te worden;

1. Wat is de populatiegrootte van de verschillende in de Vlaamse natuurreservaten voorkomende overzomerende ganzensoorten?

2. Hoe verplaatsen de voornaamste in Vlaanderen voorkomende soorten overzomerende ganzen zich in relatie tot deze natuurreservaten?

(15)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

13

2

Aantallen, verspreiding en ecologie van in

Vlaanderen overzomerende soorten ganzen

2.1

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt op basis van bestaande literatuur- en monitoringgegevens gecombineerd met de resultaten van de simultaantellingen en de enquête een overzicht gegeven van de aantallen en de verspreiding van de verschillende soorten overzomerende ganzen in Vlaanderen. Voor elke soort wordt dit overzicht aangevuld met een aantal gegevens rond de broed- en ruibiologie van de soort. Deze kenmerken beïnvloeden immers de verspreiding van de soort tijdens de zomermaanden en leveren informatie nodig voor de interpretatie van de verschillende monitoringresultaten die hier worden besproken. Deze informatie is ook van belang voor het begrijpen van de waargenomen dagverplaatsingen (hoofdstuk 3).

Het voorkomen en de verspreiding van de verschillende in Vlaanderen overzomerende ganzensoorten werd vanaf het begin goed gedocumenteerd. Vanaf 1994 werden in het kader van het project ‘Bijzondere Broedvogels Vlaanderen’ (BBV) gegevens van de verschillende soorten nauwgezet bijgehouden en gedocumenteerd (Anselin & Vermeersch 2005). In de periode 2000-2002 werden in het kader van het project ‘Atlas van de Vlaamse broedvogels’ gedetailleerde tellingen uitgevoerd van alle in Vlaanderen broedende soorten (Vermeersch et al. 2004). Na 2002 bleek het, door de hoge dichtheden, moeilijk de broedpopulaties van de meest voorkomende soorten jaarlijks gebiedsdekkend accuraat bij te houden. Na 2004 werden deze soorten dan ook niet langer binnen de BBV-tellingen opgenomen.

Vanaf 2007 zijn opnieuw gegevens beschikbaar door de tellingen die in het kader van het project ‘Algemene Broedvogels Vlaanderen’ (ABV) (Lewylle & Vermeersch 2007) uitgevoerd worden. Deze tellingen zijn niet gebiedsdekkend en laten dan ook geen schatting van de volledige broedpopulatie toe. Doel van deze ABV-tellingen is immers om, gebruik makend van gestandaardiseerde tellingen, de populatietrends van de verschillende soorten goed op te kunnen volgen. Ook vergelijkingen tussen de gemeenschappelijk telhokken uit het ABV- en Vlaamse broedvogelatlas-project (n=251) kunnen, ondanks enkele lichte verschillen in de gebruikte methodiek, informatie over recente populatieontwikkelingen opleveren.

Deze gegevens laten toe om voor de meeste overzomerende ganzensoorten een nauwkeurige reconstructie van de populatieontwikkeling in Vlaanderen te schetsen. Daarnaast blijkt uit uitgebreid halsbandonderzoek op Canadese ganzen in Europa dat de soort in onze contreien geen seizoenaal trekgedrag vertoont (Cooleman et al. 2005). Ook voor nijlgans is dit de algemene verwachting, hoewel nauwkeurig onderzoek hiervoor ontbreekt. Dit zorgt ervoor dat voor beide soorten een vergelijking kon worden gemaakt tussen de broedvogeltellingen en de midmaandelijkse watervogeltellingen die tijdens de winter gebeuren. Gegevens uit wintertellingen zijn echter niet bruikbaar voor vergelijkingen met de overzomerende aantallen van grauwe gans en brandgans. Van deze soorten is immers wel gekend dat de aantallen in Vlaanderen in de winter met hier overwinterende trekvogels worden aangevuld (Devos et al. 2005a).

(16)

14 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

2.2

Literatuurstudie

2.2.1 Grauwe gans (Anser anser)

2.2.1.1 Aantallen en verspreiding

Hoewel grauwe gans vanuit een historisch perspectief tot de inheemse broedvogelsoorten zou kunnen gerekend worden (Devos et al. 2005b), is de huidige populatie in hoofdzaak het gevolg van een succesvolle introductie in het Zwin nabij Knokke in 1955 (Devos et al. 2005b; Kuijken et al. 2007). Het broedareaal van de soort in Vlaanderen verspreidde zich pas tot buiten de omgeving van het Zwin vanaf het begin van de jaren ‘80 en de populatie bleef zeker tot 1985 onder de 50 broedparen (Devos et al. 2005b). Na deze datum kende de soort een snelle opmars in Vlaanderen met minstens 180-190 broedparen in 1994 (Devos et al. 2005). In 1995 werden ongeveer 370 broedparen opgetekend (Devos et al. 2005b). De daaropvolgende cijfers uit het BBV-project tonen een aangroei van de populatie tot ongeveer 400 broedparen in 1996 (Vermeersch et al. 2006). In de vijf daaropvolgende jaren trad een verdubbeling van dit aantal op (Devos et al. 2005b, Vermeersch et al. 2006). De gegevens die in het kader van de Vlaamse broedvogelatlas (2000-2002) werden verzameld, toonden een populatie van 1000 broedparen bij het begin van deze periode, een aantal dat nog opliep tot 1200-1300 paren op het einde ervan (Devos et al. 2005b, Vermeersch et al. 2004). Ook de gegevens van het BBV-project tonen een nog verdere stijging van de populatie tot een geschat aantal van ca. 1500 broedparen in 2005 (Vermeersch et al. 2006). Een vergelijking van de ABV gegevens (2007-2009) met de gegevens van de Vlaamse broedvogelatlas (2000-2002) toont een significante toename van 2 naar 7% bezette hokken (χ²= 29,4; p < 0,0001) (Vermeersch pers. meded.). Al deze cijfers passen binnen een trend waarbij de totale West-Europese populatie in de laatste 30 jaar aanzienlijk is toegenomen (Nilsson et al. 2001).

2.2.1.2 Ecologie

Het broedseizoen bij Europese grauwe ganzen begint eind maart en kan in sommige gevallen tot juli aanhouden (Cramp 1977, Harrison 1977). De soort maakt zijn nest op de grond, maar vaak verborgen onder bomen, struiken en in rietkragen, bij voorkeur in de nabijheid van grotere wateroppervlakken (Cramp 1977, Voslamber et al. 2004). Grauwe ganzen broeden bij voorkeur in kolonieverband en hergebruiken er de nesten vaak verschillende jaren (Cramp 1977). In de regel worden 4-6 eieren gelegd afkomstig uit één enkel nest per seizoen, maar geregeld worden veel grotere nesten waargenomen (Cramp 1977, Harrison 1977, Wright & Giles 1988). Bij verlies van een broedsel wordt een vervangnest aangelegd (Cramp 1977). Kuikens ontluiken na een broedperiode van een viertal weken waarna juveniele vogels vliegvlug worden na een periode van 50 tot 60 dagen en gedurende de eerste herfst en winter bij hun ouders blijven (Cramp 1977, Harrison 1977, Voslamber et al. 2004). Seksuele maturiteit wordt op een leeftijd van 3 jaar bereikt, soms al op 2 jaar (Cramp 1977).

(17)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

15

2.2.2 Canadese gans (Branta canadensis)

2.2.2.1 Aantallen en verspreiding

Zomer

De Canadese gans wordt in onze streken al sinds de 19de eeuw als parkvogel gehouden

(Anselin & Vermeersch 2005). Sinds het midden vorige eeuw doken her en der in Vlaanderen ontsnapte of verwilderde individuen op (Beck et al. 2002). Het eerste Vlaamse broedgeval van de soort dateert van 1973 te Kalmthout (Anselin & Vermeersch 2005). Het aantal broedparen van deze soort kende vervolgens vooral een lichte toename vanaf de tweede helft van de jaren 1980, maar het duurde tot midden jaren ’90 vooraleer de geschatte broedpopulatie 100 broedparen overschreed (Beck et al. 2002). Daarna kende de soort een steile opmars, waarbij rond de eeuwwisseling het aantal van 1000 broedparen werd overschreden (Beck et al. 2002). Op het einde van het project rond de Vlaamse broedvogelatlas werd het aantal broedparen op 1800 geschat (Vermeersch et al. 2004). Ook daarna wijzen cijfers uit het BBV-project op een verdere stijging in de periode 2003-2004 (Anselin & Vermeersch 2005). Een vergelijking van de gegevens uit de projecten ABV en Vlaamse broedvogelatlas toont een significante toename van 11 naar 17% bezette hokken (χ²= 9,3; p=0,0022) (Vermeersch pers. meded.).

Winter

Recente simultaantellingen tijdens de winterperiode (‘honkertellingen’) tonen een aangroei van de winterpopulatie van ca. 2700 ganzen in 1997, 5000 vogels in 2001 tot ca. 9000 Canadese ganzen in de winter van 2007 (Anselin pers. meded.). De gegevens van de midmaandelijkse wintertellingen blijkt tonen een stijging van maximaal 1747 ganzen in de winter 1993-1994 tot rond de 9000 exemplaren in 2007, 2008 en 2009. Ook uit de wintertellingen in het kader van het PPT-project van Natuurpunt Studie blijken de aantallen van de soort in Vlaanderen sinds 1989 verveertigvoudigd (Herremans 2010).

(18)

16 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

2.2.2.2 Ecologie

Het broedseizoen bij Canadese ganzen begint in de regel vanaf de maanden maart-april (Cramp 1977, Gosser et al. 1997, Smith et al. 1999). Het broeden gebeurt op de grond, vaak minder dan 50m van water verwijderd, goed verborgen en meestal in koloniaal verband (Cramp 1977, Allan et al. 1995, Smith et al. 1999). Nesten van het vorige jaar worden vaak hergebruikt (Cramp 1977, Converse & Kennely 1994, Smith et al. 1999) en veel Canadese ganzen keren naar hun geboortegronden terug om er later zelf te broeden (Allan et al. 1995). Canadese ganzen leggen één nest van gemiddeld 4-7 eieren per seizoen (Cramp 1977, Allen et al. 1995, Smith et al. 1999). Bij vroegtijdig verlies van een nest wordt, in de buurt van het eerste nest, een vervangnest aangelegd (Cramp 1977, Christens et al. 1995, Smith et al. 1999). Ook twee succesvolle nesten zijn bij Canadese ganzen al beschreven voor niet trekkende vogels in omgevingen waar voldoende voedsel aanwezig is (Brakhage 1985). De jongen zijn vliegvlug na ongeveer zes tot negen weken en blijven bij hun ouders gedurende de eerste herfst en winter (Harrison 1977, Allen et al. 1995, Gosser et al. 1997). Het eerste legsel wordt gemiddeld op een leeftijd van 3 jaar gelegd (Cramp 1977, Hardy & Tacha 1989, Gosser et al. 1997, Allen et al. 1995, Smith et al. 1999). Dit resulteert erin dat zowat de helft van alle jongen die in een bestudeerde wilde populatie (Mississipi vallei) werden geboren afkomstig waren van een ouderpaar dat 5 jaar of ouder is (Hardy & Tacha 1989).

Het ruien gebeurt bij Canadese ganzen vanaf de eerste helft van juni en duurt ongeveer één maand (Cramp 1977, Smith et al. 1999). Niet broedende ganzen ruien eerst en worden na 10-20 dagen gevolgd door hun ruiende soortgenoten en hun jongen (Smith et al. 1999). Het ruien gebeurt in open gebieden, dichtbij water met voldoende voedsel (Smith et al. 1999). Graslanden, parken, golfterreinen en dergelijke vormen hiervoor een goed habitat (Smith et al. 1999). Aangezien broedende ganzen voor de keuze van de ruiplaats beperkt worden tot de afstand die ze met hun jongen kunnen stappen, gebeurt het ruien bij deze dieren vaak in de nabijheid van de nestplaats (Allan et al. 1995). Niet-broedende Canadese ganzen kunnen echter wel aanzienlijke afstanden afleggen om een geschikte ruiplaats te vinden (Allan et al. 1995).

2.2.3 Nijlgans (Alopochen aegyptiaca)

2.2.3.1 Aantallen en verspreiding

Zomer

Hoewel de eerste waarnemingen van nijlganzen in Vlaanderen al dateren van het eind van de 19e eeuw is de populatie er zich pas beginnen uitbreiden vanaf eind jaren ’70 van de vorige

eeuw (Beck et al. 2002, Anselin & Vermeersch 2005). Pas vanaf begin jaren ’90 is de soort in Vlaanderen aan een steile opmars begonnen. Zo werd in 1994 de Vlaamse populatie nog geschat op een 40-tal broedparen, een aantal dat de daaropvolgende jaren steeg tot naar schatting 300-400 broedparen in 1999 (Anselin & Vermeersch 2005). Daaropvolgend schatten de cijfers uit de Vlaamse broedvogelatlas de grootte van de broedpopulatie in 2002 op 800-1100 paren (Vermeersch et al. 2004). Ook hier wijzen gegevens uit het BBV-project op een verder durende toename van de soort in 2003-2004 (Anselin & Vermeersch 2005). Wanneer de gegevens uit de Vlaamse broedvogelatlas met recente ABV-data worden vergeleken wordt opnieuw een significante toename vastgesteld van 8 naar 19% bezette gemeenschappelijk hokken (χ²= 39,6; p < 0,0001) (Vermeersch pers. meded.).

Winter

(19)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

17

dat in de winter van 200-2001 al was opgelopen tot 1253. Sinds 2007 tot op heden stagneert het aantal nijlganzen dat tijdens de wintermaanden werd geteld rond de 3000 (Figuur 2.1). De PTT-tellingen van Natuurpunt Studie wijzen in dezelfde richting, daar zijn de winteraantallen van nijlgans sinds 1989 met een factor 45 toegenomen (Herremans 2010).

Figuur 2.2: Evolutie van de geschatte wintertotalen voor nijlgans op basis van midmaandelijkse watervogeltellingen

2.2.3.2 Ecologie

In Europa broeden nijlganzen in de regel vanaf maart (Cramp 1977), maar losse waarnemingen bevestigen dat de soort het jaar rond tot broeden kan komen (Beck et al. 2002). Het nest wordt ofwel op de grond in dichte vegetatie of struiken, in holtes, bomen, op gebouwen en zelfs in artificiële nesten gemaakt (Cramp 1977, Beck et al. 2002). Er wordt één enkel broedsel gelegd van zes tot 12 eieren, dat in geval van verlies niet wordt vervangen (Cramp 1977). De jongen ontluiken na een 30-tal dagen en worden 70-75 dagen na het ontluiken vliegvlug en blijven daarna nog enkele weken tot maanden bij de ouders (Cramp 1977). Na één jaar bereiken nijlganzen de seksuele maturiteit (Cramp 1977, Beck et 2002).

Die ruipiek bij Europese nijlganzen ligt in de maand juli en gebeurt in groepsverband in de nabijheid van water (Beck et al. 2002).

2.2.4 Brandgans (Branta leucopsis)

2.2.4.1 Aantallen en verspreiding

In Vlaanderen werden pas vanaf eind jaren ’80 van de 20e eeuw regelmatig verwilderde

(20)

18 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

optekenen in de daaropvolgende BBV-gegevens, zodat het totaal aantal Vlaamse broedparen in 2005 op meer dan 200 werd geschat (Anselin & Vermeersch 2005). Na deze periode ontbreken verdere gegevens voor vergelijking.

2.2.4.2 Ecologie

Het broedseizoen bij wilde brandganzen beperkt zich in hoofdzaak tot de maanden juni, juli en augustus (Cramp 1977). In Vlaanderen is het een grondbroedende soort, die bij voorkeur in kolonies, ook met andere soorten, broedt. Nesten worden vaak hergebruikt. In regel wordt één nest (4-5 eieren) per seizoen gelegd, zonder vervangnesten. Na het uitkippen zijn juveniele brandganzen vliegvlug na 40-45 dagen (Cramp 1977). Jonge wilde brandganzen blijven bij hun ouders gedurende de eerste herfst en winter en worden zelf seksueel matuur op een leeftijd van drie jaar, soms twee (Cramp 1977).

Het ruien gebeurt bij brandganzen tussen midden juli en midden augustus, waarbij de dieren 3 tot 4 weken niet kunnen vliegen (Cramp 1977).

2.2.5 Overige

Hieronder worden alle in Vlaanderen regelmatig broedende ganzen besproken die niet tot de vier voorgaande soorten behoren, met name de boerenganzen, Magelhaengans en Indische gans. In Vlaanderen werd daarnaast in de afgelopen jaren ook de aanwezigheid van een aantal overzomerende ganzensoorten vastgesteld die er tot op heden niet of slechts zeer sporadisch broeden (www.waarnemingen.be). Deze soorten zijn: blauwvleugelgans (Cyanochen cyanoptera), Chinese knobbelgans (Anser cygnoides), dwerggans (Anser erythropus), hawaiigans (Branta sandvicensis), keizergans (Chen canagica), kleine Canadese gans (Branta hutchinsii), kleine rietgans (Anser brachyrhynchus), kolgans (Anser albifrons), roodhalsgans (Branta ruficollis), Ross’ gans (Chen rossii), rotgans (Branta bernicla), sneeuwgans (Chen caerulescens) en zwarte rotgans (Branta nigricans).

2.2.5.1 boerengans

Het merendeel van de ‘overige’ overzomerende ganzen zijn de zogenaamde boerenganzen. Dit zijn verwilderde gedomesticeerde vormen van de grauwe gans, vaak makkelijk te herkennen aan hun zeer variabel kleurpatroon en veelal tam gedrag. Ook veel hybride ganzen (mengvormen van verschillende soorten of van wilde soorten met boerenganzen) worden vaak onder de noemer ‘boerenganzen’ ondergebracht. Omdat het hier niet om een ‘soort’ gaat en omdat veel lokale koppels als parkdieren aanwezig zijn is het quasi onmogelijk om tot een goede ‘populatie’-schatting voor deze groep te komen.

2.2.5.2 Magelhaengans (Chloephaga picta)

Het eerste broedgeval buiten parkgebieden van deze soort in Vlaanderen dateert van 1993 (Anselin & Vermeersch 2005). Naast enkele kasteelparken blijft de verspreiding van de soort in de periode het Vlaamse broedvogelatlas-project voornamelijk beperkt tot de Kalkense Meersen (Kalken) en de Blauwe Toren (Dudzele) (Anselin & Vermeersch 2005). De populatie werd in 2002 op 35-50 paren geschat (Anselin & Vermeersch 2005).

2.2.5.3 Indische gans (Anser indicus)

(21)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

19

vermoed, waardoor het aantal broedparen in 2005 op een 35-50 paren werd geschat (Anselin & Vermeersch 2005).

2.3

Veldstudie

2.3.1 Aanpak

2.3.1.1 Simultaantelling

Om een totaalbeeld te krijgen van de populatiegrootte en de verspreiding van de verschillende ganzensoorten in Vlaanderen werd geopteerd voor een gebiedsdekkende simultaantelling. Hierbij wordt er immers ernaar gestreefd over heel Vlaanderen een zo groot mogelijk aantal tellers op hetzelfde moment (lees: tijdvak van een aantal uren) alle aanwezige ganzen te laten tellen. Hiervoor werd een beroep gedaan op de vrijwilligers van het netwerk ‘watervogeltellingen’ (INBO - Natuurpunt).

Omdat de grootte van de groepen van de verschillende soorten doorheen het voorjaar en de zomer op de verschillende plaatsen grote fluctuaties kan vertonen, werd ervoor gekozen de simultaantelling een tweede maal te herhalen. Zo werd getracht een zicht te krijgen op de voortplanting, sterfte en ruimigratie van de overzomerende ganzensoorten. De eerste simultaantelling vond plaats eind juni omdat op dat moment bijna alle ganzensoorten, met uitzondering van brandganzen, in de rui zijn en dus niet in staat te vliegen. Hierdoor worden dubbeltellingen als gevolg van grote verplaatsingen zo goed als uitgesloten. Daarenboven trekken de dieren zich in deze periode vaak terug in grotere reservaten en domeinen. De aanwezigheid van grote oppervlakten open water biedt er immers vaak voldoende veiligheid voor niet-vliegvlugge vogels. Dat maakt de dieren relatief gemakkelijk opspoorbaar.

Een tweede simultaantelling vond eind augustus plaats. Dit is een periode waarin zo goed als alle vogels (adulten en juvenielen) volledig vliegvlug zijn en waarin de meeste beheermaatregelen voor dat zomerseizoen zijn afgerond. Dit moest toelaten om na te gaan in welke mate de verschillende soorten al dan niet een globale toename of afname over één enkel seizoen kennen. Mogelijk nadeel van het tellen van vliegvlugge vogels is een verhoogde kans op dubbeltellingen en verlaagde opspoorbaarheid.

Naast gegevens over verspreiding (aantal en gebied) werd aan de vrijwilligers gevraagd om tijdens de simultaantelling, wanneer mogelijk, bij elke groep ganzen het aantal koppels en juvenielen te noteren (zie bijlage 1). Ook informatie over habitat en gedrag werd gevraagd. Voor de verwerkbaarheid van de verzamelde gegevens werd voor habitat de keuze gelaten tussen grasland, akkerland, open water en andere. Voor het gedrag waren de opties rustend, foeragerend, zwemmend, overvliegend en poetsend.

2.3.1.2 Enquête

Een tweede instrument om de Vlaamse overzomerende ganzenpopulatie in te schatten was het enquêteren van de verschillende terreinbeheerders. In de enquête werd gevraagd om voor elke ganzensoort het aantal overzomerende dieren binnen de reservaten in te schatten (zie bijlage 2). Ook werd gevraagd een inschatting te maken van het aantal aanwezige broedkoppels en het aantal juveniele vogels. Deze enquête werd verstuurd naar de beheerders van 638 reservaten en domeinen en naar 308 gemeenten, als volgt verdeeld:

- de terreinbeheerders van domeinen ANB (233 domeinen)

(22)

20 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

- de beheerders van overige natuurreservaten en domeinen (41 reservaten) - de beheerders van gemeentelijke groenzones (308 gemeenten)

2.3.2 Resultaten

2.3.2.1 Simultaantelling 27 juni 2009

Globaal

Voor de eerste simultaantelling werden van 96 van de 308 Vlaamse fusiegemeenten (31%) telgegevens ontvangen, goed voor zowat 38% van de Vlaamse oppervlakte. De grootste hiaten in deze telling waren in de provincie Limburg, het centrum van West-Vlaanderen, de regio Aalst-Ninove en het oostelijke deel van Vlaams-Brabant (Figuur 2.3). Er werden 11056 ganzen gerapporteerd, verdeeld over 12 soorten en enkele hybride vogels (Tabel 2.1). 37 ganzen werden als overvliegend genoteerd. Omdat door dit lage aantal overvliegende ganzen de kans op dubbeltellingen zeer klein was werden deze in de analyse van de resultaten mee opgenomen. De drie meest voorkomende soorten (Canadese gans, grauwe gans en nijlgans) maakten tijdens deze telling samen 89% van alle waarnemingen uit.

Tabel 2.1: Aantalverdeling per soort van de waargenomen ganzen tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009

Soort Aantal % totaal # koppels # juvenielen

Canadese gans 5790 52,37 100 416 grauwe gans 2459 22,24 44 377 nijlgans 1567 14,17 41 224 Boerengans 645 5,84 1 6 Brandgans 515 4,66 3 54 Magelhaengans 28 0,25 0 0 Indische gans 22 0,20 1 2 Hybride 15 0,14 0 0 Chinese knobbelgans 9 0,08 0 0 Dwerggans 2 0,01 0 0 kleine rietgans 2 0,01 0 0 Kolgans 1 0,01 - 0 Manengans 1 0,01 - 0 TOTAAL 11056 190 1079

(23)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

21

Figuur 2.3: Aantallen en verspreiding van alle overzomerende ganzensoorten binnen de gerapporteerde fusiegemeenten tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009 (gearceerde delen: geen data op deelgemeenteniveau)

Grauwe gans

Tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009 bevond het zwaartepunt van alle gerapporteerde grauwe ganzen zich in de West-Vlaamse kustregio, met grote groepen in de regio’s rond Diksmuide en Damme (Figuur 2.4). In de overige provincies werden enkel op 2 plaatsen (het Schulensbroek in Lummen en de Nationale plantentuin in Meise) grotere (>100) groepen aangetroffen. De gemiddelde groepsgrootte bedroeg 26 ± 8 (95% B.I.) ganzen. Groepen waarin juveniele vogels aanwezig waren telden gemiddeld 31 ± 19 ganzen, groepen waarvoor 0 juveniele vogels (expliciet) werden gemeld bestonden gemiddeld uit 12 ± 8 grauwe ganzen. Tussen beide groepen bestond dus een merkbaar, zij het niet significant, verschil in groepsgrootte (p(t)=0,06).

Figuur 2.4: Aantallen en verspreiding van grauwe gans binnen de gerapporteerde fusiegemeenten tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009 (gearceerde delen: geen data op deelgemeenteniveau)

(24)

22 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

waargenomen en nog eens 20% werd als rustend genoteerd (Tabel 2.2). Een verwaarloosbaar aandeel werd overvliegend waargenomen. Alle foeragerende ganzen bevonden zich op graslanden.

Tabel 2.2: Waargenomen gedrag bij de grauwe ganzen tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 1099 -

foeragerend 600 44,12 zwemmend 462 33,97

rustend 281 20,66

overvliegend 17 1,25

Een vergelijking van het gedrag van enkel de juveniele dieren toonde 59% foeragerende juvenielen op het moment van de simultaantelling (Tabel 2.3). 32% van alle juveniele grauwe ganzen werd zwemmend waargenomen, 7% rustend. Daarnaast werden 6 juveniele dieren als overvliegend genoteerd.

Tabel 2.3: Waargenomen gedrag bij de juveniele grauwe ganzen tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 0 - foeragerend 224 59,42 zwemmend 119 31,56 rustend 28 7,42 overvliegend 6 1,59 Canadese gans

(25)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

23

Figuur 2.5: Aantallen en verspreiding van Canadese gans binnen de gerapporteerde fusiegemeenten tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009 (gearceerde delen: geen data op deelgemeenteniveau)

Op een totaal van 5790 waargenomen Canadese ganzen werd van 2805 dieren het gedrag op het terrein genoteerd. Bijna 60% van al deze ganzen bevond zich op het moment van de telling op open water (Tabel 2.4). Een kwart van alle dieren was aan het grazen en 15% van de dieren werd rustend op het land waargenomen. Zo goed als alle foeragerende dieren (740) bevonden zich op graslanden, slechts twee werden genoteerd als grazend op andere.

Tabel 2.4: Waargenomen gedrag bij de Canadese ganzen tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009

Gedrag Aantal % totaal

Niet weergegeven 2985 -

zwemmend 1626 57,97 foeragerend 742 26,45

rustend 430 15,33

poetsend 7 0,24

Van alle juveniele dieren bevond zich 82% op open water (Tabel 2.5). 14% werd als foeragerend genoteerd en zowat 5% van alle juveniele Canadese ganzen werd rustend waargenomen.

Tabel 2.5: Waargenomen gedrag bij de juveniele Canadese ganzen tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 65 -

zwemmend 287 81,77 foeragerend 48 13,68

rustend 16 4,56

(26)

24 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

Nijlgans

Het zwaartepunt van de waargenomen nijlganzen tijdens de simultaantelling van 27 juni bevond zich in de provincies Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant. Ook in Antwerpen en Limburg werden lokaal grotere aantallen nijlganzen waargenomen (Figuur 2.6). In West-Vlaanderen werden zo goed als geen nijlganzen geobserveerd. De gemiddelde groepsgrootte bedroeg 16 ± 7 ganzen. Groepen waarin juveniele vogels aanwezig waren telden gemiddeld 18 ± 17 ganzen, groepen met 0 juveniele vogels bestonden gemiddeld uit 5 ± 3 ganzen. Tussen beide groepen werd geen significant verschil in groepsgrootte gevonden (p(t)=0,13).

Figuur 2.6: Aantallen en verspreiding van nijlgans binnen de gerapporteerde fusiegemeenten tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009 (gearceerde delen: geen data op deelgemeenteniveau)

Van 726 van de 1567 nijlganzen werd het gedrag genoteerd. Een groot deel van deze dieren (60%) werd als rustend genoteerd, 24% bevond zich op open water en 15% was aan het foerageren op het moment van de waarneming (Tabel 2.6). Het aandeel overvliegende dieren was verwaarloosbaar. Van alle foeragerende vogels werden er 72 (69%) op graslanden waargenomen, 24 vogels (23%) bevonden zich op ‘andere’ en 9 ganzen (9%) werden op akkers aangetroffen.

Tabel 2.6: Waargenomen gedrag bij de nijlganzen tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 841 -

rustend 441 60,74

(27)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

25

Onder de waargenomen juveniele nijlganzen werd 44% als rustend genoteerd. 36% bevond zich op open water en 20% werd als foeragerend genoteerd (Tabel 2.7).

Tabel 2.7: Waargenomen gedrag bij de juveniele nijlganzen tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 66 - rustend 69 43,67 zwemmend 57 36,08 foeragerend 32 20,25 overvliegend 0 0 Brandgans

Tijdens de simultaantelling van 27 juni werden de hoogste aantallen brandganzen in de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen vastgesteld (Figuur 2.7). De gemiddelde groepsgrootte bedroeg 14 ± 8 ganzen. Groepen waarin juveniele vogels aanwezig waren telden gemiddeld 31 ± 41 ganzen, groepen waarin 0 juvenielen werden gemeld bestonden uit 7 ± 5. De verschillen tussen beide groepen zijn niet significant (p(t)=0,10).

Figuur 2.7: Aantallen en verspreiding van brandgans binnen de bemonsterde fusiegemeenten tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009 (gearceerde delen: geen data op deelgemeenteniveau)

Van 302 brandganzen werd het gedrag genoteerd. 63% daarvan werd als foeragerend genoteerd, 29% was aan het rusten, 5% van de dieren werd overvliegend waargenomen en 3% bevond zich op open water (Tabel 2.8). Alle foeragerende brandganzen bevonden zich op graslanden.

Tabel 2.8: Waargenomen gedrag bij de brandganzen tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 213 -

foeragerend 190 62,91

rustend 87 28,81

(28)

26 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

Van alle juveniele brandganzen waarvan het gedrag werd genoteerd waren 85% aan het foerageren en 15% aan het rusten (Tabel 2.9).

Tabel 2.9: Waargenomen gedrag bij de juveniele brandganzen tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 7 - foeragerend 40 85,11 rustend 7 14,89 overvliegend 0 0 zwemmend 0 0 Overige

Alle ‘overige’ ganzensoorten (boerenganzen, hybriden en andere soorten) werden in lage aantallen homogeen verspreid over Vlaanderen aangetroffen.

Figuur 2.8: Aantallen en verspreiding van alle ‘overige’ ganzensoorten binnen de bemonsterde fusiegemeenten tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009 (gearceerde delen: geen data op deelgemeenteniveau)

55% van alle ‘overige’ ganzen waar het gedrag van werd genoteerd waren rustend. 28% ervan bevonden zich op open water en 17% werd foeragerend waargenomen (Tabel 2.10).

Tabel 2.10: Waargenomen gedrag bij de ‘overige’ ganzensoorten tijdens de simultaantelling van 27 juni 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 289 -

rustend 241 55,28

zwemmend 120 27,52 foeragerend 73 16,74

(29)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

27

2.3.2.2 Simultaantelling 29 augustus 2009

Globaal

Tijdens de tweede simultaantelling werden 89 van de 308 Vlaamse fusiegemeenten geteld (29%), goed voor ca. 33% van de totale oppervlakte. Opnieuw vinden we de grootste hiaten in deze telling in de provincie Limburg, het centrum van West-Vlaanderen, de regio Aalst-Ninove en het oostelijke deel van Vlaams-Brabant (Figuur 2.9). Er werd een totaal van 9827 ganzen gerapporteerd, verdeeld over 12 verschillende soorten. Daarvan werden 225 vogels als ‘overvliegend’ genoteerd. Om dubbeltellingen te vermijden werden deze niet in de analyse opgenomen. De drie meest voorkomende soorten waren Canadese gans, grauwe gans en nijlgans, samen goed voor 91% van alle waarnemingen. Koppels en juveniele vogels werden in augustus zo goed als niet gemeld.

Tabel 2.11: Aantalverdeling per soort van de waargenomen ganzen tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009

Soort aantal % totaal # koppels # juvenielen

grauwe gans 4199 43,73 2 1 Canadese gans 2629 27,38 1 0 nijlgans 1874 19,52 3 0 boerengans 651 6,78 0 0 brandgans 231 2,41 0 0 Magelhaengans 7 0,07 0 0 Chinese knobbelgans 7 0,07 0 0 roodhalsgans 2 0,02 0 0 Indische gans 1 0,01 0 0 kolgans 1 0,01 - 0 TOTAAL 9602 6 1

Tijdens de tweede simultaantelling werden ganzen in verschillende aantallen verspreid over alle provincies waargenomen.

Figuur 2.9: Aantallen en verspreiding van alle overzomerende ganzensoorten binnen de gerapporteerde

(30)

28 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

Grauwe gans

Tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009 bevond het zwaartepunt van alle waargenomen grauwe ganzen zich in de West-Vlaamse kustregio, Antwerpen linkeroever en het ‘Schulensbroek’ in Lummen (Figuur 2.10). De grootste concentratie bevond zich echter in de gemeente Arendonk op de ‘Ronde Put’, waar 1380 grauwe ganzen aanwezig waren. De gemiddelde groepsgrootte bedroeg 89 ± 62 ganzen. Na exclusie van de groep uit Arendonk bedroeg de gemiddelde groepsgrootte 61 ± 29 ganzen.

Figuur 2.10: Aantallen en verspreiding van grauwe gans binnen de gerapporteerde fusiegemeenten tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009 (gearceerde delen: geen data op deelgemeenteniveau)

Van 1570 grauwe ganzen werd in augustus het gedrag genoteerd, daarvan werd 37% rustend, 35% foeragerend, 23% zwemmend en 5% poetsend waargenomen (Tabel 2.12). Van alle op het land foeragerende grauwe ganzen (10 bevonden zich op het water) werden er 246 (46%) op akkers waargenomen, 243 (46%) op graslanden en nog eens 42 (8%) op ‘andere’.

Tabel 2.12: Waargenomen gedrag bij de grauwe ganzen tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 2629 -

rustend 587 37,39

foeragerend 541 34,46 zwemmend 364 23,18

(31)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

29

Canadese gans

Tijdens de tweede simultaantelling werden Canadese ganzen verspreid over Vlaanderen in kleine aantallen aangetroffen (Figuur 2.11). Enkel op de as Brussel-Antwerpen en in Wortel werden lokaal groepen boven de 100 ganzen aangetroffen. De gemiddelde groepsgrootte bedroeg 32 ± 14 ganzen.

Figuur 2.11: Aantallen en verspreiding van Canadese gans binnen de gerapporteerde fusiegemeenten tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009 (gearceerde delen: geen data op deelgemeenteniveau)

Van 1263 Canadese ganzen werd het gedrag genoteerd. 48% van deze ganzen was aan het foerageren, 43% aan het rusten, 6% bevond zich op het water en 2% werd als poetsend genoteerd (Tabel 2.13). Van de 581 uit het water foeragerende Canadese ganzen bevonden zich 478 (82%) ganzen op graslanden en 103 dieren (18%) op akkerlanden.

Tabel 2.13: Waargenomen gedrag bij de Canadese ganzen tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 1366 -

foeragerend 606 47,98

rustend 545 43,15

zwemmend 84 6,65

(32)

30 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

Nijlgans

Tijdens de tweede simultaantelling werden de grootste concentraties nijlganzen op de as Brussel-Antwerpen waargenomen (Figuur 2.12). Verder werden nijlganzen homogeen verspreid over Vlaanderen aangetroffen. De gemiddelde groepsgrootte bedroeg 26 ± 14 ganzen.

Figuur 2.12: Aantallen en verspreiding van nijlgans binnen de gerapporteerde fusiegemeenten tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009 (gearceerde delen: geen data op deelgemeenteniveau)

In augustus werd van 471 nijlganzen het gedrag genoteerd. 59% daarvan werd als foeragerend weergegeven, 30% als rustend, 10% als zwemmen en 1% als poetsend. 179 foeragerende nijlganzen (65%) bevond zich op akkerlanden, 84 ganzen (30%) op graslanden en 13 dieren (5%) werden grazend op ‘andere’ waargenomen.

Tabel 2.14: Waargenomen gedrag bij de nijlganzen tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 1403 - Foeragerend 276 58,60 Rustend 141 29,94 Zwemmend 47 9,98 Poetsend 7 1,49 Brandgans

In augustus werd van bijna alle brandganzen (96%) het gedrag genoteerd. Al deze ganzen werden foeragerend waargenomen. Alle foeragerende brandganzen die zich niet op open water bevonden (217) werden grazend op graslanden aangetroffen. De gemiddelde groepsgrootte bedroeg 17 ± 24 ganzen.

Tabel 2.15: Waargenomen gedrag bij de brandganzen tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 9 -

(33)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

31

Figuur 2.13: Aantallen en verspreiding van brandgans binnen de gerapporteerde fusiegemeenten tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009 (gearceerde delen: geen data op deelgemeenteniveau)

Overige

Tabel 2.16: Waargenomen gedrag bij de ‘overige’ ganzensoorten tijdens de simultaantelling van 29 augustus 2009

Gedrag Aantal % totaal

niet weergegeven 359 -

zwemmend 152 49,03

rustend 89 28,71

foeragerend 67 21,61

poetsend 2 0,64

(34)

32 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

2.3.2.3 Enquête

Algemeen

Er werden in totaal 221 enquêteformulieren ontvangen, waarvan 31 beheerders verklaarden niet over gegevens te beschikken. In deze laatste categorie werden enkel de blanco formulieren en vermeldingen ‘geen gegevens beschikbaar’ opgenomen. ‘Geen ganzen aanwezig’ werd als nultelling beschouwd. Voor 111 gebieden werd de aanwezigheid van ganzen gerapporteerd en in 99 gebieden werden daarbij ook broedende koppels gemeld. In 81 gebieden werden ook juveniele ganzen waargenomen. De formulieren en gegevens waren verdeeld onder de verschillende beheerders zoals weergegeven in Tabel 2.17.

Tabel 2.17: Verdeling van de aantallen enquêteformulieren en algemene resultaten over de verschillende beheerders

Beheerder 1 2 3 4 5 6 7 8 9 ANB 233 27 25 18 16 10 1516 192 290 Natuurpunt 316 72 67 39 38 32 3689 374 1532 Provincies 48 26 26 19 16 15 831 123 206 Gemeenten 308 86 62 27 22 19 1953 374 576 Overige 41 10 10 8 7 7 543 55 223 TOTAAL 946 221 190 111 99 83 8532 1474 2827

1: aantal bevraagde gebieden; 2: aantal ontvangen formulieren; 3: aantal formulieren met gegevens; 4: aantal formulieren uit gebieden met ganzen; 5: aantal formulieren uit gebieden met broedkoppels; 6: aantal formulieren uit gebieden met juvenielen; 7: totaal aantal ganzen; 8: totaal aantal broedkoppels; 9: totaal aantal juvenielen

De aantallen van de drie meest voorkomende ganzensoorten totaliseerden in de enquête gezamenlijk 85% van alle gerapporteerde ganzen. Bijna de helft van alle gemelde ganzen waren Canadese ganzen, 27% waren grauwe ganzen en 12% nijlganzen. Ook brandganzen (9%) en boerenganzen (6%) maakten een niet verwaarloosbaar aandeel van de doorgegeven ganzenaantallen uit.

Tabel 2.18: Verdeling van de doorgegeven aantallen ganzen per soort uit alle enquêteformulieren

Soort Aantal % totaal # koppels # juvenielen

(35)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

33

In Tabel 2.19 worden enkel de resultaten uit de enquêteformulieren voor gebieden met de gemelde status ‘natuurreservaat’ opgelijst. 105 van de 190 gebieden (55%) waarvoor gegevens toegestuurd werden en 68 van de 111 gebieden (61%) waar ganzen aanwezig waren hadden deze status. In Tabel 2.19 worden de aantallen ook vergeleken met de totale aantallen doorgegeven op alle enquêteformulieren. Hieruit blijkt dat gemiddeld zowat 75% van alle waargenomen ganzen, broedkoppels en juvenielen in reservaten werd waargenomen.

Tabel 2.19: Verdeling van de doorgegeven aantallen ganzen per soort uit de enquêteformulieren van de reservaatgebieden

Soort Aantal % pop. # kop. % pop. # juv. % pop.

Canadese gans 3009 76,84 582 88,18 981 73,26 grauwe gans 1978 85,55 355 82,94 736 85,88 nijlgans 803 79,43 148 72,91 353 71,17 brandgans 295 40,41 34 35,42 6 10,34 boerengans 328 68,48 62 80,52 46 76,67 overig 3 3,57 0 0 0 0 TOTAAL 6416 75,20 1181 80,12 2122 75,06

% pop.: % van de totale populatie voor die soort op basis van de enquêtecijfers; #kop.: aantal koppels; #juv.: aantal juvenielen

Van nijlganzen en Canadese ganzen werden zowat 75-80% van alle dieren in reservaten gemeld. Voor grauwe gans lag dit aandeel hoger, daar werden zowat 86% van alle ganzen in reservaatgebieden gemeld. Boerenganzen werden voor 68% in reservaten gemeld. Brandganzen en overige soorten werden dan weer meer in andere gebieden dan in reservaten gemeld. Door de manier van bevraging moet hier wel rekening worden gehouden met het feit dat deze cijfers geen absolute maat zijn en enkel onderlinge verschillen tussen soorten weergeven.

(36)

34 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

Grauwe gans

Grauwe ganzen werden in de enquête uit twee uiteenlopende regio’s gemeld. Enerzijds werd een groot aantal grauwe ganzen gerapporteerd uit de West-Vlaamse polderregio en anderzijds kwamen heel wat meldingen binnen van grauwe ganzen uit de kempen en de grensregio Vlaams-Brabant/Limburg.

Figuur 2.15: Aantallen en verspreiding van alle in de enquête gemelde grauwe ganzen binnen de gerapporteerde deelgemeenten

Voor 8 reservaten en domeinen werden voor de zomer van 2009 meer dan 50 grauwe ganzen gemeld. Deze gebieden waren samen goed voor 80% van alle gemelde grauwe ganzen, 74% van alle broedkoppels en 67% van alle juveniele vogels.

Tabel 2.20: Lijst van reservaten en gebieden waarvoor in de enquête meer dan 50 aanwezige grauwe ganzen voor de zomer 2009 werden gemeld

Reservaat Gemeente Aantal # koppels # juvenielen

Ronde Put Mol 400 8 56 Schulensbroek Lummen 280 24 130 Uitkerkse Polder Uitkerke 275 111 40

Onbekend Sint-Laureins 250 70 110 Goorken-Rode Del Arendonk 200 15

Paddegat Klemskerke 168 38 70 Blankaart Woumen 150 40 126 Vinne Zoutleeuw 120 10 45

(37)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

35

Canadese gans

Canadese ganzen werden in de enquête zeer verspreid over Vlaanderen gemeld in wisselende aantallen. De grootste concentraties werden in het centrum van Oost-Vlaanderen en de Kempen gemeld, maar ook in Limburg en West-Vlaanderen werden lokaal grote populaties gemeld.

Figuur 2.16: Aantallen en verspreiding van alle in de enquête gemelde Canadese ganzen binnen de gerapporteerde deelgemeenten

(38)

36 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

Tabel 2.21: Lijst van reservaten en gebieden waarvoor in de enquête meer dan 50 aanwezige Canadese ganzen voor de zomer 2009 werden gemeld

Reservaat Gemeente Aantal # koppels # juvenielen

Scheldemeersen Merelbeke 350 100 70 Kolonie Wortel 300 20 30 Turnhouts Vennengebied Turnhout 280 17 26 Krekengebied Meetjesland Assenede 277 12 37 Kalmthoutse Heide Kalmthout 200 30

Schulensbroek Lummen 180 25 134 Wellemeersen Denderleeuw 180 50 150 Liedermeerspark Merelbeke 150 Bourgoyen-Ossemeersen Gent 146 73 Damvallei Destelbergen 125 50 50 d’Aertrycke Torhout 120 2 0 Puyenbroeck Wachtebeke 100 50 Laakvalleien Laakdal 100 Onbekend Sint-Laureins 75 15 45 Craenepoel Aalter 71 Kaaimeersen Zwalm 60 10 40 Steengelaag Stekene 60 3 22 Nationale Plantentuin Meise 54 8 Linie Lokeren 52 5 21 TOTAAL 2880 412 638 Nijlgans

(39)

www.inbo.be Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

37

In de enquête werden nijlganzen in lage dichtheden verspreid over Vlaanderen gemeld. Enkel in het Oost-Vlaamse krekengebieden werden hoge dichtheden doorgegeven.

Voor twee gebieden werden tijdens de enquête uit 2009 meer dan 50 nijlganzen gemeld (Tabel 2.22). Samen kwamen 21% van alle gemelde nijlganzen in deze twee gebieden voor, 3% van alle broedkoppels en 1% van alle juveniele vogels. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het krekengebied uit meerdere reservaten en gebieden bestaan die zich niet enkel tot de gemeente Assenede beperken. Er werd echter 1 formulier ingevuld voor de ganse regio zodat een evaluatie van de afzonderlijke reservaten niet mogelijk was. Vermoedelijk bevinden de 147 gemelde nijlganzen zich dus verspreid over een grote regio en moet het ‘krekengebied’ niet als een afzonderlijk reservaat worden beschouwd.

Tabel 2.22: Lijst van reservaten en gebieden waarvoor in de enquête meer dan 50 aanwezige nijlganzen voor de zomer 2009 werden gemeld

Reservaat Gemeente Aantal # koppels # juvenielen

Krekengebied Assenede 147 5 4 Turnhouts Vennengebied Turnhout 70 1 3 TOTAAL 217 6 7

2.4

Discussie

2.4.1 Grauwe gans

De toename van de aantallen grauwe ganzen in onze regio is gelijklopend met de sterke toename van de Noordwest-Europese populatie. Vlaanderen vormt de zuidgrens van het broedareaal voor deze populatie (Nilsson et al. 2001, Devos et al. 2005b). De verspreiding van de soort in Vlaanderen beperkt zich traditioneel tot de kustpolders, het Oost-Vlaamse krekengebied, het havengebied Antwerpen-linkeroever en de grensmaasregio (Vermeersch et al. 2004). De eerste simultaantelling die in het kader van dit project werd verricht, bevestigt dit verspreidingspatroon met uitzondering van de grensmaasregio, die in beide tellingen zo goed als niet was vertegenwoordigd. De simultaantelling uit de maand augustus toont echter een enigszins verschillend verspreidingspatroon. In augustus blijken grauwe ganzen zich veel meer in grotere groepen te bevinden en werden buiten de traditionele gekende broedgebieden ook in de Antwerpse kempen grote groepen aangetroffen. In het Oost-Vlaamse krekengebied werden in deze periode lage aantallen waargenomen. De enquête van de terreinbeheerders leverde goede cijfers op voor de populaties uit de kempen en Limburg maar niet voor Antwerpen-linkeroever. Voor wat de schatting van het aantal grauwe ganzen voor Vlaanderen betreft werden opmerkelijke verschillen gevonden tussen de verschillende inventarisaties. In augustus werden bijna dubbel zoveel grauwe ganzen waargenomen als bij de telling in juni (4199 t.o.v. 2549). Wel kwamen de aantallen geteld in juni goed overeen met de gemelde aantallen tijdens de enquête (2459 t.o.v. 2312).

(40)

38 Het bepalen van mogelijke herkomstgebieden bij landbouwschade door overzomerende ganzen

www.inbo.be

ophouden. De waarneming van een adulte grauwe gans met halsband in Retie tijdens de tweede simultaantelling lijkt dit te bevestigen. Deze gans bleek immers in juni 2009 in de Nederlandse grensmaasregio (Maasbracht) van een halsband voorzien, waarna ze zeker tot eind juni in de regio aanwezig bleef.

Dit ruigedrag zorgt ervoor dat een simultaantelling in de ruiperiode geen goede maat voor een absolute populatieschatting van overzomerende grauwe ganzen in Vlaanderen zal opleveren. Wel blijft dit moment geschikt om de broedpopulatie in Vlaanderen op te volgen. Grauwe ganzen bleken daarnaast, zoals verwacht, tijdens de simultaantelling van eind juni meer aan water gebonden dan in augustus. Tijdens de eerste simultaantelling werden 44% van alle dieren op het water aangetroffen tegenover 23% in augustus. Hierdoor ligt de kans dat de dieren tijdens een simultaantelling op reservaten en plassen worden opgemerkt hoger. Net zoals de gegevens uit de eerste simultaantelling leveren gegevens uit de enquête eerder goede aantalschattingen van de broedpopulatie aan grauwe ganzen dan van de totale zomerpopulatie. Terreinbeheerders zijn immers vaak veel beter op de hoogte van de aanwezigheid van broedende dieren dan van de, soms wisselvallige, aanwezigheid van niet-broedende ganzen. Dit blijkt ook uit het feit dat van de 2312 grauwe ganzen die in de enquête werden gemeld er slechts 599 niet als broedende dieren of juvenielen werden weergegeven.

Een schatting van de huidige Vlaamse broedpopulatie grauwe gans wordt het best verricht op basis van de cijfers uit de eerste simultaantelling, wanneer enkel broedende dieren in Vlaanderen aanwezig zijn. Op basis van de eerste simultaantelling moet worden uitgegaan van minimaal 1000 broedparen. Gezien daar de meest recente schattingen van de broedpopulatie uit de maasvallei moeten worden bijgeteld (250-300 broedparen (Devos et al. 2005b)) komt men tot een minimum van 1250 broedparen. Dit komt ongeveer overeen met de populatieschatting op basis van de BBV-gegevens uit 2005 (1500 broedparen). Hoewel door de lage dekkingsgraad van de simultaantelling eerder van een onderschatting moet worden uitgegaan blijkt de populatie in Vlaanderen in de laatste jaren (2005-2009) niet langer toe te nemen met dezelfde hoge snelheid als tussen eind jaren ’90 begin 2000. Ook de cijfers uit de enquête geven dit aan.

2.4.2 Canadese gans

Het zwaartepunt van de verspreiding van Canadese gans in Vlaanderen bevindt zich in de provincie Oost-Vlaanderen en in de laatste jaren in toenemende mate in de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen (Vermeersch et al. 2004). De gegevens uit de eerste simultaantelling en in mindere mate die uit de enquête geven een gelijkaardig beeld. Tijdens de tweede simultaantelling bleken de waargenomen aantallen Canadese gans (2629) te laag in verhouding tot recente populatieschattingen om zinvolle uitspraken rond de verspreiding van de soort in Vlaanderen te doen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de collectie hier niet onder valt zou dit kunnen betekenen dat geen bijkomende maatregelen nodig zijn om over te kunnen gaan tot de bestrijding van ree in

Sinds 2010 is het INBO betrokken bij het project Invexo rond het onderzoek naar het beheer van invasieve exoten in Vlaanderen en Zuid-Nederland.. Hierbij werken 24 partners

landbouwschade door overzomerende ganzen- Een eerste aanzet voor een modelmatige benadering” (Huysentruyt et al?. 1.1 Heeft het INBO telgegevens van grauwe gans uit het

De Canadese Gans werd tijdens de tweede atlasperiode in bijna de helft van de atlas- hokken (48 %) genoteerd, maar is in het oostelijk deel van Vlaanderen duidelijk min- der

De Canadese Ganzen met nekringen die in de Kustpolders waargenomen werden, behoren allemaal tot de vangstgroep Z Zeevveen nkkeerrkkeep pllaass (Loppem).Alle 71 nekringen van

Het hoog- ste aantal tijdens de watervogeltellingen in Vlaanderen betreft 43 in november 2002.We beschikken over relatief weinige tellingen uit de Kalkense Meersen, één van

Gezien het nu om een onder- telling gaat, kunnen we (met een ongerust hart) stellen dat de Canadese Gans in Vlaanderen toch nog steeds in grote aantallen aan- wezig is en zeker

In het kader van Project Honker werden tijdens de winter 1995/1996 voor de eerste maal twee simultane tellingen van pleisterende Canadese Ganzen georganiseerd in Gent en