• No results found

TRAININGSBOEK ECONOMIE SE-3 HAVO 5 2021 ANTWOORDENBOEK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "TRAININGSBOEK ECONOMIE SE-3 HAVO 5 2021 ANTWOORDENBOEK"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TRAININGSBOEK ECONOMIE SE-3 HAVO 5

2021

ANTWOORDENBOEK

Leerstof SE-3

HOOFDSTUK 2

HOOFDSTUK 3

HOOFDSTUK 4

HOOFDSTUK 5

HOOFDSTUK 6

HOOFDSTUK 17

HOOFDSTUK 18

ANTWOORDEN

(2)

Hoofdstuk 1: Schaarste en Welvaart antwoorden

1.1 Inkomen en welvaart

KLEDING KOPEN

(1 pt) ●

a

Emmali gebruikt het begrip schaarste op de correcte manier. Met schaarste wordt

bedoeld

dat er met de beschikbare productiemiddelen niet voldoende producten

kunnen worden

geproduceerd om onze oneindige behoeften te vervullen.

(1 pt) ●

b Laura heeft het over de welvaart in enge zin. De welvaart in enge zin betreft namelijk de

koopkracht van het (gemiddelde) inkomen (per inwoner).

(2 pt) ●● c

Waterverbruik betekent het gebruik van een schaars product, dat niet meer voor iets

anders

ingezet kan worden (bijvoorbeeld om te drinken), en bovendien is er in delen

van de wereld

een watertekort. Een hoog waterverbruik kun je daarom beschouwen

als negatief voor de welvaart.

Ook het (snel) weggooien van kleding tast de welvaart aan, omdat afval het milieu

kan aantasten/omdat het afval verwerkt moet worden.

(2 pt) ●● d

Laura verdient 4/100 x € 1.450 = € 58 meer dan vorig jaar.

Emmali verdient 4,5/100 x € 1.230 = € 55,35 meer dan vorig jaar.

Laura heeft dus de hoogste inkomensgroei in euro’s.

(2 pt) ●●● e

Het indexcijfer van het reëel inkomen van Emmali is 104,5/100,5 x 100 = 103,98

De koopkracht van Emmali is dus 3,98% hoger dan vorig jaar.

(1 pt) ●●● f

Het reële inkomen van Laura stijgt dit jaar, omdat haar inkomen in procenten meer

groeit (4%) dan de (relevante) prijzen (0,5%).

(2 pt) ●●●●

g

De ouders van Laura geven niet al hun geld uit aan kleding, maar ook aan

andere producten. Waarschijnlijk zijn de gemiddelde consumentenprijzen dit jaar 2,2%

hoger.

(3)

Hoofdstuk 2: Consumentengedrag antwoorden

1 Smartphones

(2 pt) ● a Marktomzet = prijs x afzet = € 150 x 3.000 = € 450.000.

(2 pt) ●● b De procentuele verandering van de afzet bedraagt: (5.000 – 3.000)/3.000 x 100% =+ 66,67%. De procentuele verandering van de prijs bedraagt: (130 – 150)/150 x 100% = – 13,33%. De prijselasticiteit van de vraag naar Maribelle bedraagt: +66,67%/–13,33%= – 5.

(2 pt) ●●● c Een toename van de omzet. Een prijsverlaging leidt tot een meer dan evenredige stijging van de afzet.

(1 pt) ●●● d Grafiek 3.

(2 pt) ●●●● e Minder. Een prijsverhoging leidt tot een minder sterke daling van de afzet. 2 Vlucht uit Nederland

(2 pt) ●● a Bijvoorbeeld:

− Zakelijke reizigers kunnen de kosten van de vliegreis afwentelen op anderen (opdrachtgever, klant, werkgever) en zullen dus in mindere mate op zoek gaan naar alternatieven.

− Zakelijke reizigers waarderen tijdverlies in sterke mate als kosten, waardoor ze in mindere mate bereid zijn uit te wijken naar alternatieven die mogelijk goedkoper zijn (vliegvelden in het buitenland, hogesnelheidstreinen e.d.).

(2 pt) ●●● b De omzet op de niet-zakelijke markt neemt af. Door de prijsstijging als gevolg van de invoering ticketbelasting neemt het aantal passagiers procentueel meer af dan de

procentuele stijging van de prijs. Bovendien moet de ticketbelasting worden afgedragen aan de overheid.

(2 pt) ●● c Bijvoorbeeld:

− de regering verwachtte een daling van de gevraagde hoeveelheid van 8%, hetgeen kleiner is dan de gemiddelde prijsstijging van 10% voor een vliegticket.

− Een berekening waaruit blijkt dat Ev = – 8%/+ 10% = −0,8 is. Dat is groter dan −1 en dus prijsinelastisch.

(3 pt) ●●●● d 0,75 × −1,2 + 0,25 × −0,5 = −1,025 (relatief prijselastisch) in plaats van de door de overheid verwachtte −0,8 (prijsinelastisch).

(2 pt) ●● e Bijvoorbeeld:

- Invoering van de ticketbelasting leidt tot hogere prijzen en een lager consumentensurplus.

- Invoering van de ticketbelasting leidt tot hogere kosten voor bedrijven en zo tot een lager producentensurplus.

- Deze belasting leidt niet tot minder milieuvervuiling, omdat veel Nederlanders uitwijken naar luchthavens in de buurlanden België en Duitsland.

3 Automobiliteit

(2 pt) ●●● a De afname van de gevraagde hoeveelheid: 1 miljard/2,5 = 400 miljoen liter. Procentuele afname: (400 miljoen/5 miljard) × 100% = 8%.

(4)

(2 pt) ●● c 1, 3 en 4.

(2 pt) ● d Een primair goed. De inkomenselasticiteit is groter dan 0 en kleiner dan 1. (2 pt) ●● e 0,6 x 5% = 3%

Hoofdstuk 3: Producentengedrag antwoorden

Opgave 1 Marktaandeel

(2 pt) ●● a 120 = 4p – 120 4p = 240 à p = 60

(2 pt) ●● b Uitbreiding van de capaciteit brengt extra kosten met zich mee, die bij een lagere prijs dan € 70 niet kunnen worden terugverdiend.

(2 pt) ●●● c

(2 pt) ●●● d Aanbod Alpha = 4 x 50 – 120 = 80 (x 1.000) Aanbod Beta = 3 x 50 – 90 = 60 (x 1.000)

Marktaandeel Alpha = x 100% = 57,1% (1 pt) ● e D

(2 pt) ●●●● f Producenten zien winstkansen door de grote vraag en zo komen er nieuwe producenten bij.

60

80

80

(5)

Opgave 2 Ondernemen is een eitje

(1 pt) ● a Deze kosten zijn onafhankelijk van de hoeveelheid verkochte eieren. (2 pt) ●●● b De totale constante kosten zijn € 80.000 (af te lezen uit de grafiek).

Bij een afzet van 4.000.000 eieren zijn de totale kosten € 140.000. De variabele kosten zijn dan dus € 140.000 – € 80.000 = € 60.000. Dit is per ei = € 0,015, dus 1,5 cent.

(2 pt) ●●● c TO = 0,04q TK = 0,015q + 80.000 (2 pt) ●●● d Break-even afzet: TO = TK 0,04q = 0,015q + 80.000 0,025q = 80.000 q = 3.200.000 Break-even omzet = 3.200.000 x € 0,04 = € 128.000 (3 pt) ●●●● e TKSE II = 0,015q + 80.000 TKSE I = 0,01q + 100.000 TKSE II = TKSE I 0,015q + 80.000 = 0,01q + 100.000 0,005q = 20.000 q = 4.000.000

Bij een afzet hoger dan 4.000.000 eieren is TKSE I goedkoper. Op den Berg verwacht jaarlijks 5

miljoen eieren te sorteren en te verkopen. Op den Berg kiest daarom voor SE I, omdat bij een te sorteren hoeveelheid van 5 miljoen eieren de jaarlijkse totale kosten lager zijn dan bij SE II. Opgave 3 Vogelvoer

(1 pt) ● a Omdat het bedrijf de ontvangen btw niet zelf mag houden, maar moet afdragen aan de Belastingdienst, is dit bedrag geen opbrengst/omzet of winst.

(2 pt) ●● b

(2 pt) ●● c Break-even point is 5 (x 100.000) = 500.000. Daar geldt GO = GTK. 000 . 000 . 4 000 . 60 €

(6)

(2 pt) ●● d Afzet en productie bij maximale winst = productiecapaciteit is 1.000.000 kg.

Bij elke uitbreiding van de productie is MO > MK. De winst neemt dan telkens toe tot het bereiken van de productiecapaciteit.

(2 pt) ●●● e Omzet: Het bedrijf is al bekend bij klanten en consumenten. Daardoor zullen zij eerder vogelvoer van Songbird bv kopen.

Kosten:

- Het bedrijf verkoopt al aan winkeliers. Er hoeven dus geen extra contacten gelegd

worden.

- De levering is relatief goedkoop omdat er al andere producten geleverd worden. - Besparing op inkopen doordat grotere hoeveelheden worden ingekocht.

(3 pt) ●●●● f GTK bij maximale winst = € 2,40 + = € 3,20

1 Maximale winst = 1.000.000 x (€ 4 – € 3,20) = € 800.000.

In procenten van de omzet is dit x 100% = 20%.

2 Bij een afzet van 25% onder het maximum (= 750.000 kg) ligt de GO-lijn boven de GTK-lijn. Er wordt dan dus nog steeds winst gemaakt.

Conclusie: Songbird bv breidt het assortiment uit.

Hoofdstuk 4: Volledige mededinging antwoorden

Opgave 1 Fusie tussen twee groenteveilingen

(2 pt) ● a Concrete markten. Het zijn aanwijsbare plekken waar kopers en verkopers elkaar ontmoeten. (2 pt) ●● b Wateringen; daar is de maximale afzet 8 miljoen kilo. In Monster is de afzet maximaal

4 miljoen kilo. (2 pt) ●●● c 000 . 000 . 1 000 . 800 €

4

000

.

000

.

1

000

.

800

x

0 20 40 60 80 100 120 140 160 0 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1.0001.1001.200 Pr ijs in eu ro 's per k ilo

(7)

(2 pt) ●●● d Meer vraag. De prijs kan stijgen door meer vraag of door minder aanbod. Tussen 21 juli en 28 juli stijgt de prijs en neemt de verhandelde hoeveelheid toe. Dat wil zeggen dat de vraaglijn naar rechts is geschoven.

(2 pt) ●●●● e Minder vraag. De prijs kan dalen door minder vraag of door meer aanbod. Tussen 29 juli en 3 augustus daalt de prijs en neemt de verhandelde hoeveelheid af. Dat wil zeggen dat de vraaglijn naar links is geschoven.

Opgave 2 Huilen met uien

(2 pt) ● a € 0,60 per kilo uien. Bij die prijs is de markt in evenwicht, omdat qa = qv.

(2 pt) ●● b 30.000 kilo uien. Bij die hoeveelheid is de totale winst maximaal, omdat mo = mk. (2 pt) ●● c Dingeman maakt winst met zijn bedrijf. Dan gaan meer boeren uien verbouwen. (2 pt) ● d

(2 pt) ●●● e Door de toetreding tot de markt, verschuift de aanbodlijn naar rechts en daalt de evenwichtsprijs naar € 0,40 per kilo uien op de markt in Goes.

Dingeman gaat nu 20.000 kilo uien verbouwen. Bij die prijs worden de marginale (en dus variabele) kosten nog net gedekt door de marginale opbrengsten. Hoewel de constante kosten niet volledig gedekt worden, gaat hij toch door met produceren, omdat het verlies dan kleiner is dan bij het staken van de productie.

(2 pt) ●●●● f Bij een prijs van € 0,50 per kilo uien. Dingeman zal dan 25.000 kilo uien aanbieden. Bij die hoeveelheid is de totale winst maximaal, omdat mo = mk. Maar bij die hoeveelheid is de totale winst € 0, omdat go = gtk. Er is voor andere landbouwers dus geen reden meer om toe te treden tot de markt, omdat er geen winst wordt gemaakt. Maar er is voor andere

landbouwers ook geen reden meer om uit te treden uit de markt, omdat er geen verlies wordt gemaakt. 0 10 20 30 40 50 60 70 80 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 Pr ijs in eu ro cen ten p er k ilo

Hoeveelheid uien (x 10.000 kilo)

(8)

Opgave 3 Webshop wint van gewone winkels (1 pt) ● a Bijvoorbeeld:

- hogere huisvestingskosten van winkelruimte - hogere loonkosten personeel

(2 pt) ●● b Consumentensurplus = (€ 120 – € 48) x 3.600 : 2 = € 129.600 Producentensurplus = (€ 48 – € 8) x 3.600 : 2 = € 72.000 Bijdrage van deze markt aan de welvaart = € 201.600

Per fout 1 punt in mindering brengen; waarbij de minimumscore nul punten bedraagt.

(3 pt) ●● c - Doordat er meer aanbieders toetreden tot de markt, verschuift de aanbodlijn naar rechts en daalt de evenwichtsprijs en wordt de evenwichtshoeveelheid groter. (1p) Bij eenzelfde betalingsbereidheid en een lagere evenwichtsprijs stijgt het

consumentensurplus. (1p)

- Het consumentensurplus stijgt ook door een toename van de evenwichtshoeveelheid. (1p)

(3 pt) ●●●● d Het bedrijf gaat reclame maken op zes websites, want dan zijn de marginale marginale opbrengsten nog hoger dan de marginale kosten. Bij 7 websites zijn de marginale kosten hoger dan de marginale opbrengst. De totale winst daalt dan weer.

websites bezoekers TO TK TW MO MK 0 0 0 0 0 1 29 € 1.392 € 1.350 € 42 € 1.392 € 1.350 2 61 € 2.928 € 2.700 € 228 € 1.536 € 1.350 3 97 € 4.656 € 4.050 € 606 € 1.728 € 1.350 4 141 € 6.768 € 5.400 € 1.368 € 2.112 € 1.350 5 183 € 8.784 € 6.750 € 2.034 € 2.016 € 1.350 6 221 € 10.608 € 8.100 € 2.508 € 1.824 € 1.350 7 243 € 11.664 € 9.450 € 2.214 € 1.056 € 1.350 8 253 € 12.144 € 10.800 € 1.344 € 480 € 1.350 9 262 € 12.576 € 12.150 € 426 € 432 € 1.350

(2 pt) ●●●● e - Als er meer vraag is naar producten in webshops, maken webwinkels meer winst en dat lokt toetreding tot de markt uit. Op die manier worden er meer

productiefactoren ingezet bij de verkoop via webwinkels. (1p)

- Als er minder vraag is naar producten in traditionele winkels, zullen sommige bedrijven verlies leiden en dat veroorzaakt uittreding uit de markt. Op die manier worden er minder productiefactoren ingeschakeld bij de verkoop via traditionele

(9)

Hoofdstuk 5: Economische macht antwoorden

Opgave 1 Restaurant La Mama

(1 pt) ● a Productbeleid en prijsbeleid Opmerking: 0 of 1 punt (2 pt) ●● b bij (1) prijs-afzetlijn

bij (2) onvolkomen bij (3) proportioneel

Opmerking: indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0.

(2 pt) ●● c TO(Q=90) = 90 × 30 = € 2.700

(2 pt) ●● d grafiek 1

Opmerking: uitsluitend 0 of 2 punten toekennen

(2 pt) ●● e Meer naar links. Verklaring: op een maandag zal er bij elke gekozen prijs minder vraag zijn naar all-inclusive diners.

Opgave 2 Grofvuil

(1 pt) ● a Voorbeeldantwoorden

- De gemeente wil er zeker van zijn dat het afval van elke bewoner wordt opgehaald.

- De gemeente wil er zeker van zijn dat de tarieven voor elke bewoner hetzelfde zijn (dat bijv iemand in de buitengebieden niet een hogere prijs moet betalen).

(2 pt) ●● b De tegenstanders verwachten dat mensen geneigd zullen zijn hogere uitgaven te ontlopen door grof vuil te dumpen.

(1 pt) ●● c De prijs wordt € 1,75 per kg grof vuil. Bij deze prijs geldt GO = GTK, dus dit is de laagst mogelijke prijs zonder dat er verlies wordt geleden.

(2 pt) ●●● d Totale kosten in 2017: x 83.000 x € 140 = € 14.525.000 Totale kosten in 2018: 8 miljoen x € 1,75 = € 14.000.000 –

Afname € 525.000

(2 pt) ●●●● e Gelijke kosten bij = 80 kilo.

18% + 13% + 8% = 39% van de huishoudens biedt meer aan. Aantal huishoudens: 0,39 x 83.000 = 32.370.

Opgave 3 De prijs van snelheid

(1 pt) ● a Heterogeen oligopolie. De aangeboden bundels op deze markt hebben (in de ogen van de koper) verschillende kenmerken (samenstelling sms, belminuten en mobiel internet). (2 pt) ●● b Bij monopolistische concurrentie zijn er veel aanbieders van heterogene goederen. Het is

relatief eenvoudig om met een afwijkend product of assortiment een doelgroep aan te spreken.

80

100

75

,

1

140

(10)

Bij oligopolie is sprake van enkele grote aanbieders die vaak ook verschillende octrooien hebben. Als startende onderneming is het dan moeilijk om een soortgelijk product aan te bieden en niet gelijk aan zware concurrentie ten onder te gaan.

(2 pt) ●● c Bij de marktvorm oligopolie zal bij een bedrijf dat eenzijdig de prijs verhoogt de afzet (meer dan evenredig) dalen waardoor de omzet daalt; bij prijsverlaging zal de concurrent daarin meegaan, met als gevolg dat de afzet niet toeneemt en de omzet afneemt.

(2 pt) ●● d Bij monopolistische concurrentie zijn er naar verhouding veel aanbieders, terwijl er bij een oligopolistische markt weinig aanbieders zijn. Daarnaast houden oligopolisten elkaar goed in de gaten wat betreft prijs om een prijzenoorlog te voorkomen.

(2 pt) ●●● e Door prijsafspraken wordt de concurrentie beperkt met als gevolg een hogere prijs. Daardoor kan het consumentensurplus meer afnemen dan het producentensurplus toeneemt

waardoor het totale surplus (maatschappelijke welvaart) kleiner wordt. (2 pt) ●●●● f Totale opbrengsten: (0,6 x € 3 mld) + 600 mln = € 2.400 mln

Totale kosten: € 500 mln + 20% van € 2.400 mln = € 980 mln –

Totale winst: € 1.420 mln

Hoofdstuk 6: Overheidsingrijpen antwoorden

Opgave 1 Curry with mackarel

(1 pt) ● a

(11)

(2 pt) ●●● c

(12)

(3 pt) ●●●● e Bijdrage aan de welvaart van Kerala was:

Consumentensurplus: (200 – 50) : 2 x 75.000 x 0,5 = 2.812.500 IRU Producentensurplus: (50 – 0) : 2 x 75.000 = 1.875.000 IRU --- + 4.687.500 IRU Bijdrage aan de welvaart van Kartanaka was:

Consumentensurplus: (200 – 160) : 2 x 15.000 x 0,5 = 150.000 IRU (160 – 150) : 2 x 15.000 = 75.000 IRU Producentensurplus: (150 – 0) : 2 x 15.000 = 1.125.000 IRU --- + 1.350.000 IRU Beide markten leverden vroeger 6.037.500 IRU bij aan de welvaart. Bijdrage aan de welvaart van de gemeenschappelijke markt is:

Consumentensurplus: (200 – 95) : 2 x 95.000 x 0,5 = 2.493.750 IRU Producentensurplus: (95 – 0) : 2 x 95.000 = 4.512.500 IRU --- + 7.006.250 IRU Toename welvaart = 968.750 IRU.

(2 pt) ●●● f Op de veiling van Kerala werd vis aangeleverd, die deels wordt opgekocht door het veilingfonds om te worden vernietigd. Daar werd geen optimaal gebruik gemaakt van productiemiddelen. Op de veiling van Kartanaka werd te weinig vis aangeleverd, waardoor mensen moesten wachten om in aanmerking te kunnen komen voor een stuk makreel. Ook daar werd geen optimaal gebruik gemaakt van productiemiddelen.

Op de gecombineerde veiling van Kerala en Kartanaka komt een evenwichtsprijs tot stand van 95 IRU per 2 kilo. Hierdoor is er geen sprake meer is van een minimumprijs of maximumprijs. Er wordt geen vis meer doorgedraaid en mensen hoeven niet meer te wachten tot ze in aanmerking komen voor makreel.

Opgave 2 Knallend het haar uit (2 pt) ●● a

(2 pt) ● b Er treden onbedoelde neveneffecten op bij huishoudens die niet bij de productie of de consumptie betrokken zijn.

(13)

(2 pt) ● c Er is sprake van schade door vuurwerk of de kosten van het opruimen van afval. Deze kosten zitten niet in de kostprijs en verkoopprijs van de producent.

(2 pt) ●● d De heffing bedraagt € 12,50. De prijsstijging is € 10,00. Dat is een afwenteling van € 10,00 / € 12,50 x 100% = 80%. 2 pt) ●● e of (2 pt) ●●● f Consumentensurplus was: (€ 75 – € 25) x 25.000 x 0,5 = € 625.000 Producentensurplus was: (€ 25 – € 12,50) x 25.000 x 0,5 = € 156.250 --- + € 781.250

(14)

Consumentensurplus wordt: (€ 75 – € 35) x 20.000 x 0,5 = € 400.000 Producentensurplus wordt: (€ 35 – € 25) x 20.000 x 0,5 = € 100.000 Opbrengst voor overheid

(die daar iets nuttigs mee doet en dus welvaart oplevert)

€ 12,50 x 20.000 = € 250.000 --- + € 750.000 Het welvaartsverlies bedraagt € 31.250.

(2 pt) ●●●● g Volgens de tabel moet de gezondheidsschade dan beperkt worden tot 18. Daarbij hoort een aantal multicakes van 15.000. Volgens de grafiek hoort daar een prijs van € 45 bij.

Opgave 3 Subsidie op zonnepanelen

(2 pt) ●● a Uit de grafiek blijkt dat door de subsidie de aanbodlijn met € 60 naar beneden schuift. De evenwichtsprijs wordt € 160 en daarbij hoort een evenwichtshoeveelheid van 240 duizend zonnepanelen.

De overheid moet aan subsidie betalen € 60 x 240.000 = € 14.400.000.

(2 pt) ●● b Uit de grafiek blijkt dat vòòr de subsidieregeling de evenwichtsprijs € 200 was en daarbij hoort een evenwichtshoeveelheid van 200 duizend zonnepanelen.

Uit de grafiek blijkt dat door het verstrekken van subsidie de evenwichtsprijs € 160 wordt en daarbij hoort een evenwichtshoeveelheid van 240 duizend zonnepanelen

Dat is een toename van 40.000 zonnepanelen die per jaar een besparing opleveren van 500

kWh.

Dat is in tien jaar totaal 40.000 x 500 kWh x 10 = 200.000.000 kWh.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 0 5000 10000 15000 20000 25000 30000 35000 40000 V A met quotum

(15)

(2 pt) ●● c

€ 14.400.000

Subsidiebedrag per bespaard kWh = --- = € 0,07 per kWh 200.000.000 kWh

(2 pt) ●●● d

(16)

(2 pt) ●●●● e Als de subsidie niet aan de producent wordt verstrekt is de ‘oude’ aanbodlijn van toepassing. Als de subsidie aan de consument wordt verstrekt is de ‘nieuwe’ vraaglijn van toepassing.

qa = qv

-200.000 + 2.000p = 460.000 -1.000p 3.000p = 660.000

p = € 220

Na aftrek van subsidie betaalt de consument € 220 - € 60 = € 160 en dat is gelijk aan de marktprijs als de subsidie aan de producent wordt verstrekt.

Hoofdstuk 17: Inkomen en koopkracht antwoorden

Opgave 1 Nederland – Denemarken – Finland

(2 pt) ●● a (€ 10.112 - € 10.084)/€ 10.084 x 100% = 0,28%

NB. Voor de berekening 1,22% − 0,84% = 0,38% geen punten toekennen. (2 pt) ●● b 14.587 x 102,4 + 85.413 x HICP (overige) = 101,22

100.000

HICP (overige) = 101,22 x 100.000 - 14.587 x 102,4 = 101,02 85.413

Prijsstijging overige producten is 1,02%

(2 pt) ●● c Bijdrage in 2013 is 203.338 miljard euro x 0,50 x 0,40 = 40.668 miljard euro Bijdrage in 2016 is 214.062 miljard euro x 0,60 x 0,50 = 64.219 miljard euro Procentuele toename: (64.219 - 40.668)/40.668 x 100% = 57,9%

(2 pt) ●● d Tijdens laagconjunctuur zijn de bestedingen laag en de werkloosheid hoog. Dat is een situatie waarin het voor bedrijven nauwelijks mogelijk is om hun prijzen te verhogen en dus zal de inflatie laag zijn.

(2 pt) ●●● e In cao’s worden afspraken gemaakt over loonstijgingen voor een periode van 1 of 2 jaar. Zodat er in die periode geen loonaanpassingen kunnen plaatsvinden indien de marktsituatie verandert (zoals bij laagconjunctuur). Hierdoor ontstaat ook prijsstarheid, omdat bij

prijsdaling de winstmarge zou afnemen. Opgave 2 Deflatie

(2 pt) ● a Kostendeflatie

(2 pt) ●● b Als de prijzen dalen, zullen mensen wachten met het kopen van producten, omdat ze verwachten dat het over enige tijd goedkoper is. Dan is er vandaag minder vraag naar producten is, zodat de prijs verder zal dalen.

(17)

(2 pt) ●●● c Met een verlaging van de refirente probeert de ECB de (groei van de) kredietverlening, de geldhoeveelheid en de bestedingen te stimuleren om zo de deflatie te beteugelen.

(2 pt) ●●● d De kwantitatieve verruiming van de geldhoeveelheid leidt bij gelijkblijvende V en P tot toename van T. Hierdoor trekt de werkgelegenheid aan en daalt de werkloosheid.

(2 pt) ●●●● e Door ZIRP dalen de vermogens van de pensioenfondsen. Hierdoor dalen de uitkeringen aan de gepensioneerden, zodat zij minder kunnen kopen en de productie zal dalen.

Opgave 3 Inflatie en onderhandelen

(2 pt) ●●● a 103,2 x 100 = 101,28 → looneis minimaal 1,28% 101.9

(2 pt) ●●● b 102,7 x 100 = 101,38 → loonbod maximaal 1,38% 101.3

(2 pt) ●●● c In dat geval stijgen de loonkosten per product. Als de bedrijven hun winstmarge willen handhaven moeten de prijzen omhoog. Hierdoor verslechtert de (internationale)

concurrentiepositie. De productie(groei) neemt af, waardoor de werkgelegenheid(sgroei) kan dalen.

(2 pt) ●● d A en D.

(2 pt) ●●● e Alleen in 2015.

De arbeidskosten per product zijn gedaald. Dat gebeurt als de stijging van de arbeidsproductiviteit procentueel hoger is dan de stijging van de loonkosten (2 pt) ●●● f Alleen in 1987 is sprake van een daling van het prijspeil.

(2 pt) ●● g Bijvoorbeeld:

- Bestaande contracten: overeenkomsten tussen bedrijven worden over langere tijd afgesproken, gedurende die periode worden de prijzen niet aangepast;

- Dalende prijzen worden vermeden omdat dit tot een lagere winstmarge leidt; - Bedrijven verlagen de prijzen niet onmiddellijk vanwege het risico dat de prijzen enige tijd later weer zouden moeten worden verhoogd;

- Bedrijven verlagen de prijzen niet zo snel, omdat zij bang zijn dat prijsverlaging bij klanten de indruk wekt slechtere kwaliteit te leveren.

- Bedrijven wachten meestal op prijsveranderingen van een concurrent, alvorens zelf pas de prijzen aan te passen.

(18)

Hoofdstuk 18: Economie internationaal antwoorden

Opgave 1 Overschotten lopende rekening eurogebied

(1 pt) ● a A Dirk woont in Nederland en koopt een Duitse staatsobligatie.

(2 pt) ●● b Door een goedkopere euro wordt de export naar niet-eurolanden, uitgedrukt in de munt van dat land, goedkoper, waardoor de export stijgt./Door een goedkopere euro wordt de import vanuit niet-eurolanden, uitgedrukt in euro’s, duurder, waardoor de import daalt.

(2 pt) ●● c De lagere loonkosten per product kunnen leiden tot lagere verkoopprijzen.

De concurrentiepositie verbetert waardoor de export toeneemt en de import daalt. (2 pt) ●● d Bijvoorbeeld:

- Door een gematigde groei zijn de bestedingen niet zo hoog, waardoor er weinig import nodig is. (Een deel van de bestedingen komt uit het buitenland.)

- Door een gematigde groei zijn de bestedingen niet zo hoog, hetgeen er toe bijdraagt dat de (bestedings)inflatie niet zo hoog is en de export kan toenemen.

(2 pt) ●●● e Hogere rentestanden in het eurogebied trekken buitenlandse beleggers aan, waardoor de vraag naar de euro op de valutamarkt toeneemt en het aanbod afneemt. Dit leidt tot een hogere eurokoers.

(3 pt) ●●●● f Door de lage rentestanden in het eurogebied verlieten internationale beleggers het eurogebied/kwamen er weinig buitenlandse beleggers naar het eurogebied, waardoor er een groot aanbod was van euro’s op de valutamarkt/weinig vraag was naar euro’s op de valutamarkt, waardoor de koers van de euro daalde/laag was.

Dit was ongunstig voor de internationale concurrentiepositie van de VS, waardoor de export en de groei van het bbp van de VS onder druk kwamen te staan.

Omdat dit het gevolg is van het beleid van de Europese Centrale Bank/de Europese monetaire autoriteiten, kun je dit zelfs beschouwen als een manier om de eigen handel en industrie te beschermen, dus als protectionisme.

Opgave 2 IJslandse kroon koppelen aan euro? (2 pt) ●● a 100 - 100/1,1865 = 15,7%

(2 pt) ●●●● b Omdat de koers van de kroon daalde, was er kennelijk meer vermogensexport dan vermogensimport. Dit duidt op een negatieve / dalende ontwikkeling op de financiële rekening van de betalingsbalans.

(3 pt) ●●●● c Op 1 juni belegd: 20.000 x 115 kroon = 2,3 miljoen kroon.

Op 1 juli komt vrij: 2,3 miljoen x (1 + 0,03) = 2.305.750 kroon. (1p) 12

De koers van de euro is op 1 juli 2,4% hoger. Dus de koers is dan: 1 euro = 117,76 kroon. (1p) De waarde van de belegging op 1 juli in euro’s is: 2.305.750 = € 19.580,08.

117,76 Dit betekent een verlies van € 20.000 ─ € 19.580,08 = € 419,92.

(19)

(2 pt) ●●● d Ongunstig.

Door de hogere eurokoers wordt import vanuit eurolanden, omgerekend in kronen, duurder. Indien de duurdere import wordt doorberekend in de consumentenprijzen, wordt de inflatie hoger.

(2 pt) ●●● e De criteria zijn bedoeld om de stabiliteit te bevorderen en onderlinge verschillen (tussen eurolanden en tot de euro toetredende landen) te verkleinen. Door het aanvaarden van de euro bestaat het wisselkoersmechanisme (tussen de eurolanden) niet meer om

onevenwichtigheden/verschillen in internationale concurrentiepositie op te lossen. (2 pt) ●●● f In situatie 1.

De eurokoers is hoger dan toegestaan/de koers van de IJslandse kroon is lager dan

toegestaan. Dit betekent dat de Centrale IJslandse Bank IJslandse kronen moet opkopen met euro’s.

Opgave 3 Suikerdeal VS-Mexico (2 pt) ●●● a Bij (1): suikerbietentelers

Bij (2): verlaagd Bij (3): verbeteren

(2 pt) ●●● b Doordat de import van goedkoop suiker in de VS wordt beperkt (bij een overigens vastgestelde prijs boven de wereldprijs), moet de suikerverwerkende industrie duurdere suiker kopen. De in de VS geteelde suiker is al duurder. De inkoop van grondstoffen wordt duurder, en dat leidt tot lagere winstmarges/hogere verkoopprijzen waardoor de afzet daalt (2 pt) ●● c De export van de Mexicaanse suikerproducenten naar de VS wordt beperkt, wat hun afzet

en winst belemmert.

(2 pt) ●●● d Dumping is het verkopen van een product in het buitenland tegen een lagere prijs dan in eigen land. Dumping verlaagt de wereldmarktprijs, en verdrijft daarmee buitenlandse aanbieders van de markt.

(2 pt) ●●● e Toenemend protectionisme leidt ertoe dat producten niet meer daar worden gemaakt waar dat het beste kan of waar de beste kwaliteit tot stand komt. Dit beperkt de wereldwijde beschikbaarheid over bepaalde producten/producten van bepaalde kwaliteit en/of leidt tot hogere prijzen waardoor de koopkracht afneemt.

(2 pt) ●● f Nee, de suikerdeal is een protectionistische maatregel. De WTO bepleit vrijhandel.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met behulp van de gegevens op pagina 5 kan worden onderzocht of de belastingdruk in jaar 2 ten opzichte van jaar 1 is gewijzigd.. Onder de belastingdruk wordt in deze opgave

Het toenemende aantal Filippijnse au pairs in westerse landen heeft tussen 1990 en 2000 geleid tot een toename van inkomsten van deviezen voor

Een verklaring waaruit blijkt dat door de beperking van het aanbod de prijs stijgt waardoor de lijn van de totale opbrengsten steiler

• Je kunt zeggen dat bron 5 niet representatief is voor de werkomstandigheden in de huisnijverheid, omdat het gaat om de afbeelding van slechts één wever en zijn vrouw. Het is wel

Ook in het Verenigd Koninkrijk blijft onze export het voorlopig moeilijk hebben in 2020: in deze wankele brexitperiode noteren we er nog altijd een meer dan gemiddeld exportverlies

Voor de gecumuleerde exportcijfers voor de eerste tien maanden van 2020 betekent dit een voorlopige terugval met 10,10% in vergelijking met dezelfde periode in 2019.. Tijdens

Ruim de helft van het Vlaamse exportverlies in juli 2020 (-4,5 miljard euro) is gelinkt aan drie van de grootste exportmarkten voor Vlaanderen, Duitsland, Nederland en Frankrijk,

70% van het Vlaamse exportverlies in april 2020 (-2,5 miljard euro) is gelinkt aan drie van Vlaanderens grootste exportmarkten: Duitsland, Nederland en Frankrijk (samen goed voor