• No results found

Vraag nr. 165 van 8 mei 2002 van de heer CARL DECALUWE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 165 van 8 mei 2002 van de heer CARL DECALUWE"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 165 van 8 mei 2002

van de heer CARL DECALUWE Kinderopvang – West-Vlaanderen

Voor het tweede jaar op rij gebeurt de toewijzing van de bijkomende plaatsen voor kinderopvang op basis van een planningsoefening van Kind en Gezin.

Daarbij worden een aantal criteria gehanteerd om op een objectieve manier een rangschikking op te maken van gemeenten waar bij prioriteit extra kin-deropvang gecreëerd moet worden.

Op de website van de Vereniging van Vlaamse Ste-den en Gemeenten (VVSG) werSte-den het principe van wittevlekkengemeenten en de toewijzing van nieuwe plaatsen toegelicht.

Het valt op dat dit jaar bijzonder weinig plaatsen toegewezen worden aan de provincie We s t-V l a a n-deren (6 % of 36 in diensten voor opvanggezinnen en 24 in kinderdagverblijven). Dit is enigszins te begrijpen wanneer het aanbod 2001 afgewogen wordt tegen de feitelijke vraag : er is een surplus van 1.987 plaatsen. Anderzijds stel ik vast dat de provincie Antwerpen een veel groter surplus heeft, namelijk 2.563, en toch krijgt Antwerpen 13 % van de plaatsen toegewezen.

Wanneer de afweging gebeurt op basis van de po-tentiële vraag, dan scoort de provincie We s t-V l a a n-deren bijzonder slecht (65,4 %). Dezelfde opmer-king gaat op voor de vergelijopmer-king tussen het aan-bod en de potentiële vraag in 2005.

Andere vaststelling is dat enkele gemeenten zoals Mesen en Spiere-Helkijn vorig jaar reeds een zeer sterke negatieve score kregen op de tekortindex. De tekortindex voor onder meer deze gemeenten is in een nog meer negatieve zin geëvolueerd dit jaar.

1. Kan de minister enige verduidelijking geven bij de bovenvermelde vaststellingen ?

2. Waarom worden er geen incentives gegeven (in de vorm van informatiecampagnes, . . . ) aan ge-meenten met een bijzonder hoge negatieve te-kortindex ?

3. In welke mate wordt er nog aan gedacht om de criteria bij te stellen, zodat de toewijzing van de extra plaatsen nog meer de werkelijke behoefte benadert ?

Antwoord

1. De cijfermatige vaststellingen die door de Vlaamse volksvertegenwoordiger naar voor worden geschoven, sluiten aan bij de plannings-oefening die Kind en Gezin houdt om op basis van de relatieve nood aan kinderopvang in de Vlaamse gemeenten 1.000 plaatsen in de gesub-sidieerde kinderopvangsector toe te wijzen. I k licht de planningsmethode globaal toe, om dan vanuit die context in te gaan op de concrete vaststellingen die met betrekking tot We s t-Vlaanderen worden bevraagd.

De berekening van de relatieve nood aan kin-deropvang gebeurt in twee stappen. In een eer-ste fase legt een planningsoefening voor V l a a n-deren en de verschillende provincies vast hoe-veel kinderopvang er in de toekomst nodig zou kunnen zijn. Daarbij aansluitend wordt per pro-vincie een rangschikking van de gemeenten ge-maakt volgens het geraamde tekort aan kinder-o p v a n g. Omdat bepaalde cijfers niet beschik-baar zijn voor Brussel, heeft de oefening enkel betrekking op het Vlaamse gewest. Voorlopig is ze ook beperkt tot de opvang van baby's en peuters.

Voor de planningsoefening op het provinciale niveau vergelijkt Kind en Gezin de verwachte vraag naar kinderopvang met het verwachte aanbod in 2005. Deze termijn wordt voor een planningsoefening als realistisch beschouwd. In de prognose wordt rekening gehouden met : – het (dalend) aantal kinderen tussen 3

maan-den en 3 jaar, beïnvloed door het verwachte (lagere) geboortecijfer ;

– de stijgende tewerkstelling, onder meer van v r o u w e n , bevorderd door overheidsmaatre-gelen die de werkloosheid willen doen afne-men ;

– het gebruik van kinderopvang, zowel in het formele (kinderdagverblijven, o p v a n g o u d e r s, enz.) als in het informele (grootouders, e n z . ) circuit ;

(2)

– de reeds toegekende extra plaatsen in de er-kende sector.

Voor een dergelijke planningsoefening zijn er verschillende mogelijkheden.

Men kan uitgaan van een minimaal scenario, waarbij enkel rekening wordt gehouden met het verwachte aantal kinderen en met de verwachte verdere inkrimping van de opvang door groot-o u d e r s. Daarnaast kan een uitbreidingsbeleid worden uitgetekend dat rekening houdt met, naast de boven opgegeven elementen, de reali-satie van een aantal concrete beleidsopties uit het beleidsplan.

Een derde en maximaal scenario richt zich vol-ledig op de potentiële vraag van de gezinnen.

Het spreekt vanzelf dat deze scenario's een theoretische benadering blijven. Ze vormen wel een aanvaardbaar kader om de uitbreiding van de gesubsidieerde opvangsector in V l a a n d e r e n beslissend te sturen.

Het is in deze context dat men voor de toeken-ning in 2002 van 600 plaatsen in diensten voor opvanggezinnen en 400 plaatsen in kinderdag-verblijven komt tot een volgende verdeling :

Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg

% 13 38 6 15 23

(600) DVO 78 228 36 90 138

(400) KDV 52 152 24 60 92

DVO : diensten voor opvanggezinnen ; KDV : kin-derdagverblijven – red.

Het feit dat voor West-Vlaanderen hier een stij-ging met 6 % is opgenomen en voor A n t w e r p e n met 13 %, heeft niet te maken met het surplus van de beide provincies van respectievelijk 1.987 plaatsen in West-Vlaanderen en 2.563 plaatsen in A n t w e r p e n . Deze laatste plaatsen zijn immers het theoretische surplus in 2001 bij een vergelijking tussen het feitelijke aanbod en de feitelijke vraag in een minimaal scenario. Het referentiecijfer dat is gehanteerd voor het verdelen van de in 2002 toe te kennen plaatsen, ligt in een vergelijking tussen de feitelijke vraag in 2005, gecorrigeerd op het niveau van de be-l e i d s o p t i e s, ten opzichte van het verwachte aan-b o d . We zien dan in West-Vlaanderen een te-kort van 400 p l a a t s e n , in Antwerpen van 809 p l a a t s e n . Dit verklaart de 13 % voor A n t w e r-pen en de 6 % voor We s t - V l a a n d e r e n . Ik voeg daaraan toe dat het totale tekort op niveau van het Vlaamse gewest (1.918 plaatsen) uiteraard niet de som is van de tekorten in de verschillen-de provincies. Op het niveau van het V l a a m s e gewest is er een bijkomende weging gebeurd aan de hand van het provinciale cijfer inzake gebruik van kinderopvang. Het eindresultaat van 1.918 plaatsen tekort op het niveau van Vlaanderen is dan ook een gewogen eindresul-taat.

Beide lijsten waaraan ik refereer vindt de Vlaamse volksvertegenwoordiger in de tabellen hierna.

2. Aangezien er op dit moment nog altijd minder middelen zijn dan aanvragen, is het bijzonder moeilijk om via informatiecampagnes aan te zetten tot het oprichten van kinderopvanginitia-tieven.

In de erkende en gesubsidieerde sector is de kans dat er ook een erkenning en subsidiëring v o l g e n , afhankelijk van het geobjectiveerde toe-kenningssysteem van plaatsen.

In de particuliere sector kan een campagne ui-teraard wel. Er komt dit jaar, weliswaar niet specifiek toegespitst op een paar gemeenten maar globaal, een nieuwe wervingscampagne voor kandidaat-initiatiefnemers van kleinere particuliere opvanginstellingen, de zogenaamde mini-crèches.

3. Het permanent actualiseren van de plannings-en programmatieoefplannings-ening is voor Kind plannings-en Gezin een prioritair aandachtspunt.

(3)

een kritische evaluatie en een bijsturing van de parameters op zich ook mogelijk. Er is wat dat betreft in het verleden reeds overleg geweest met de Vereniging van Vlaamse Steden en Ge-m e e n t e n . Er is Ge-met hen opnieuw overleg ge-pland vanuit een streven om de reële noden zo

goed als mogelijk in kaart te brengen en te in-corporeren in het beslissingsproces.

Zo kan verder worden nagedacht over of en hoe de centrumfunctie van een aantal steden beter zou kunnen worden verrekend in het sys-teem.

Vergelijking vraag 2001 en opvangaanbod 2001

2001 Vlaams Antwerpen Vlaams- West- Oost-

Lim-burg

Gewest Brabant Vlaanderen Vlaanderen

Tot. aantal opvangplaatsen 90.249 23.815 18.902 17.316 20.344 10.045 (plaatsen op kindniveau)

Feitelijke vraag 84.186 21.252 19.011 15.329 19.085 9.663

Aanbod t.o.v. feitelijke vraag (%) 107,20 112,06 99,42 112,96 106,60 103,95 Surplus of tekort t.o.v. feitelijke vraag 6.063 2.563 -110 1.987 1.260 382

Potentiële vraag 129.279 34.347 23.846 26.479 30.209 14.557

Aanbod t.o.v. potentiële vraag (%) 69,81 69,34 79,26 65,40 67,35 69,00 Surplus of tekort t.o.v. -39.030 -10.532 -4.945 -9.163 -9.865 -4.512 potentiële vraag

Vergelijking vraag 2005 en opvangaanbod 2005 (bovengrens gebruik van kinderopvang)

2005 / basis plaatsen 2005 Vlaams Antwerpen Vlaams- West- Oost- Lim-burg

Gewest Brabant Vlaanderen Vlaanderen

Verwacht aanbod 2005

(aantal plaatsen op kindniveau) 86.052 22.572 18.096 16.415 19.642 9.547 Feitelijke vraag 2005

(alleen evolutie aantal kinderen) 83.927 22.086 19.617 16.207 19.722 10.396

Aanbod t.o.v. feitelijke vraag (%) 103 102 92 101 100 92

Surplus of tekort t.o.v. feitelijke vraag 2.125 486 -1.521 209 -80 -849 Feitelijke vraag 2005

(ook beleidsopties) 87.970 23.381 20.453 16.815 20.570 10.944

Aanbod t.o.v. feitelijke vraag (%) 98 97 88 98 95 87

Surplus of tekort t.o.v. feitelijke vraag -1.918 -809 -2.357 -400 -927 -1.397 (beleidsopties)

Potentiële vraag 2005 125.916 33.421 23.117 25.729 29.441 14.364

Aanbod t.o.v. potentiële vraag (%) 68 68 78 64 67 66

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met betrekking tot deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de schriftelijke parlementai- re vraag nr. 127 die aan minister Van Mechelen

Na het verkrijgen van de "second opinion" over de door Aquafin voorgestelde methodiek en een eventuele bijsturing van de zoneringsme- t h o d i e k , zal aan Aquafin de

Indien deze ingreep niet volstaat (kan pas na een regenbui worden vastgesteld), wordt over- wogen op de plaats van deze stagnatie de be- staande asfaltlaag te vervangen door een

Elk jaar wordt de lijst van prioritaire invulling van de basismobiliteit op grond van de analyse van het bestaande openbaar vervoer, van inwonersaantal- len van een gemeente

Deze onderzoeksopdracht vormt een overheids- opdracht voor aanneming van diensten met een gunningswijze volgens de onderhandelingspro- cedure zonder voorafgaande bekendmaking..

In naslagwerken inzake het decreet op de ruimte- lijke ordening wordt aan dit artikel volgende inter- pretatie gegeven: tot zolang het vergunningenregis- ter niet goedgekeurd is,

Sedert de inwerkingtreding van het decreet en het uitvoeringsbesluit kan worden gesteld dat jaarlijks aan iedere aanvraag tot subsidiëring kon worden voldaan, zodat jaarlijks

Vlaams minister van Economie, Buitenlands Be- leid, Buitenlandse Handel en Huisvesting