De veelzinnige muze van E. Douwes Dekker
Francken, A.A.P.
Citation
Francken, A. A. P. (1990, November 22). De veelzinnige muze van E. Douwes Dekker. Van
Oorschot, Amsterdam. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/82753
Version:
Publisher's Version
License:
Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the
Institutional Repository of the University of Leiden
Downloaded from:
https://hdl.handle.net/1887/82753
Cover Page
The handle http://hdl.handle.net/1887/82753 holds various files of this Leiden University
dissertation.
Author: Francken, A.A.P.
Der Mensch weiB gewöhnlich nicht, daB er glauben muB, mehr zu sein, urn das sein zo können, was er ist
Robert Musil
Dissertaties zijn onvermijdelijk en soms zelfs nuttig
E. du Perron
INLEIDING
•
Het onderwerp van dit proefschrift heeft geen rechtvaardiging nodig. Een pleitrede over de kwaliteit van het werk van Multatuli en over zijn belang voor de Nederlandse literatuur zou, na wat er de laatste jaren gezegd en geschreven is, met 'water naar de zee dragen' nog allervriendelijkst zijn gekarakteriseerd. Hoe alge-meen de bewondering voor Multatuli is, blijkt voldoende uit één veelzeggende kleinigheid. Toen Maarten 't Hart, altijd op zoek naar een eigen oordeel, wilde aantonen wat een overschatte non
-valeur die Multatuli eigenlijk was, schreefhij tussen veel gepruttel het volgende zinnetje op: 'Wouterije Pieterse is in mijn ogen de geestigste roman uit de Nederlandse literatuur',' een zinnetje (vaarmee hij de hoofdstrekking van zijn eigen betoog had weer-legd.
Iedereen waardeert Multatuli als stilist, ik ook. De lezer zal aan mijn proefschrift zonder twijfel plezier beleven, want er staan veel Multatuli-citaten in. Vooral de laatste decennia is Multatuli ook geprezen om de compositie van zijn boeken; ik hoop dui-delijk te maken waarom mijn oordeel daarover enigszins van het algemene afwijkt.
Nu kan men stijl en compositie op zichzelf waarderen, maar het zijn toch uitdrukkingsmiddelen van de schrijver. Misschien is Multatuli's schrijverschap bovendien interessant, omdat in zijn werk het idealisme van zijn tijd, maar dan in een ver doorgevoer-de vorm, met principieel idoorgevoer-dealistische eisen aan zijn omgeving en een uiterste idealisering van Multatuli zelf, samengaat met het ongemakkelijke realisme en het ongenadige cynisme dat hem voor Huet tot 'de virtuoos van het sarcasme' maakte. De ne-gentiende eeuw is rijk aan idealisten die het gemakkelijk met hun idealisme op een accoordje konden gooien en irriteren doordat zij het te goed met zichzelf hebben getroffen. Multatuli ontkwam natuurlijk ook niet aan dat accoordje, maar maakte het zichzelf niet gemakkelijk. Zijn zelfidealisering overtreft die van alle ande-ren, maar is in onze ogen toch minder belachelijk. Zijn werk
maakt duidelijk waarom hij er werkelijk niet buiten kon, waarom
de zelfingenomenheid van Multatuli iets te betekenen heeft.
Dit boek van een bewonderaar van Multatuli bundelt een drietal korte studies over deze schrijver, zonder gezamenlijke conclusie.
Gestreefd is naar veelzijdigheid en afwisseling. Van de drie studies over Multatuli is de inhoud als volgt. De eerste, 'Scholen en schoolmeesters', is in hoofdzaak biografisch, en gaat over Dekkers jeugd. Ik geef informatie over drie plaatsen waar Eduard Douwes Dekker veel geleerd heeft: de Franse school van Meskendorff, de Latijnse school van Amsterdam, en de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, in het bijzonder de afdeling Waterland waarvan
Dekker lid was. Behalve naar feitelijke gegevens over deze scho-len en hun schoolmeesters ben ik op zoek gegaan naar Dekkers
reactie op wat hij hier ervaren heeft.
Ter rechtvaardiging van deze biografische studie in een proef-schrift over literatuur nog het volgende. Valéry maakt bezwaar tegen een 'overjarig principe' dat de hele literatuurkritiek zou overheersen, namelijk het principe: 'de mens is oorzaak van het
werk'. Honend gaat hij verder: 'zoals de misdadiger voor de wet
oorzaak van de misdaad is. Zij zijn er veeleer het gevolg van!'2 Ik zie het leven van een schrijver niet als oorzaak van zijn literaire werk, en ook niet omgekeerd het werk als oorzaak van het leven. Er is hier geen scherpe tegenstelling: het werk behoort tot het leven. En bovendien: bij de interpretatie van taaluitingen kan men niet zonder gegevens over 'spreker', context en situatie. Er is
geen goede reden, aan te nemen dat dit bij de interpretatie van
literatuur anders zou zijn en daarom de biografie principieel bui-ten beschouwing te laten.
De tweede studie, 'Vernieuwing en traditie', geeft een kritische bespreking van bestaande literatuur over Max Havelaar, in het bijzonder van De structuur van 'Max Havelaar' van A.L. Söte-mann. Hier komt de compositie ter sprake. Volgens de opvatting
dat wetenschappelijke vooruitgang in de letterkunde onmogelijk
is, en iedere generatie niets anders kan leveren dan 'de formulering van conceptuele kaders met behulp waarvan literatuur steeds
op-nieuw kan worden begrepen',3 is een bespreking als deze zinloos; ik hoop door op de schouders van Sötemann te klimmen de beperkte geldigheid van de bedoelde opvatting aan te tonen.
'De veelzinnige muze' tenslotte wil een bespreking zijn van de
8
betekenis en functie van de in Multatuli's boeken na Max Have-laar zo vaak optredende figuur Fancy. Ik bekijk het werk waarin
zij voorkomt, dat is een groot deel van wat Mu,tatuli na Max Havelaar geschreven heeft. Ik stel dus niet heel 'de rest van
Multa-tuli's oeuvre' aan de orde, waarover Willem Frederik Hermans
gezegd heeft dat het de rol heeft gespeeld 'van een spiegeltje in een apehok' waar de apen van gaan schreeuwen, 'maar geen enkele
aap slaagt erin duidelijk te maken wat er nu eigenlijk in is te zien.'•
Ik hoop een stukje van de rand van de spiegel schoon te vegen. Mijn opmerking over het idealisme van Multatuli wordt hier uitgewerkt. Is de tweede studie grotendeels een reactie op eerdere publikaties over Multatuli, de laatste wil zo veel mogelijk op
eigen benen staan.
Het schrijven van een proefschrift over Multatuli is een
ha-chelijke onderneming, al was het alleen maar omdat Multatuli's
sarrende commentaar op universitaire literatuurstudie op de ach-tergrond hoorbaar blijft. Zijn uitvallen tegen 'professors in de
dubbele o of e' die maar beter de straat kunnen gaan vegen,s zijn tedere Multatulilezer bekend. Ik moet erin berusten, in zijn op
-vatting presteert een doctor in de letteren helemaal niets:
En, alsnu terugkomende op de beschuldiging dat ik tot nog toe zo weinig heb tot stand gebracht ... dit verwyt is zo dom niet. Men wordt Doctor in de letteren door zulke wapenfeiten.6
alle doctors in de letteren kennen wy. Dat zyn immers de lui die de meesterstukken niet maken en daarvoor beloond worden met een titel?7
Een 'meester' schoenmaker kan 'n schoen maken, maar 'n doc
-tor in de letteren schynt niet noodig te hebben iets in z'n vak te leveren.8
En maar een klein beetje positiever:
Ik ben niet eens doctor in hollandsche letteren, wat dan toch al
't minst is, wat men, om niet geheel niemendal te zyn, wezen
kan.9
Wie hierdoor nog niet is afgeschrikt, krijgt ook nog persoonlijker
opmerkingen naar zijn hoofd. 'Zie de geleerden eens, de mannen
van letteren! Is er venyniger mensensoort denkbaar?'10
Hoe komt Multatuli aan dit negatieve beeld? Van belang hierbij is dat de wapenfeiten die hij eiste en verwachtte, zouden
moeten neerkomen op literair werk: dat de doctoren niets doen,
betekent dat zij zelf geen literatuur leveren. Nu had Multatuli van
literatuur wel een ruimere opvatting dan de tegenwoordige die zich in de praktijk veel te vaak beperkt tot poëzie, romans,
verha-len en drama's. Beschouwingen, niet alleen die over literatuur, kunnen volgens hem zeker literatuur zijn, maar wat men aan de universiteit ondernam, hoort er toch niet bij. Het ontbreekt de geleerden aan oorspronkelijkheid:
Men zegt dat er eens in Den Haag drie kabeljauwen tegelyk op
de markt zyn geweest. In een heel jaar levert onze aan de
akademiën uitgebroeide letterkunde zoveel spieringen niet.
Gebrek aan oorspronkelykheid is alweer de hoofdoorzaak van deze armoede. 11
In 1881 adviseerde hij bij de studiekeuze van zijn vriend Paap
helemaal tégen de letterkunde. "t Moest geen vak zyn', is zijn
kortste veroordeling van de 'akademische letterkundery'. Hij meent dit keer dat de studie helemaal beperkt blijft tot de vorm,
en vergelijkt de hoogleraren met pasteibakkers die wel een mooie verpakking voor hun produkt inslaan, maar niet denken aan de noodzakelijke ingrediënten.12 Werkelijke kennis over letterkunde
kan men aan de universiteit niet verwerven.
Volgens hem schieten de universitaire letterkundigen te kort, omdat zij nooit toekomen aan een diepgaande behandeling van
de schrijvers die zij zich tot onderwerp kiezen, maar blijven ste-ken in bijzaste-ken. Multatuli's eeuwige voorbeeld van 'veel gedoe
om niets' is wel de spelling, of de zorg om de vaststelling van het woordgeslacht. Al iets interessanter zijn zijn bezwarén tegen het uitgeven van teksten zonder dat duidelijk wordt waar het belang van die teksten ligt, tegen emendaties die z.i. meestal neerkomen op opzettelijk tekstbederf, en tegen annotaties waarvan hij meer dan eens aantoont dat zij in hoofdzaak datgene verklaren wat
ieder toch al had begrepen en de echte moeilijkheden uit de weg
gaan. Maar de kern van zijn bezwaren ligt in zijn opmerking, dat hij volstrekt mist: 'wat wél hoofdzaak is: de toelichting van 'tgeheel,
IO
onderwys in 't genieten' .1i Zijn veroordeling is: te veel
schoolmees-ters, te weinig critici. '4
•
Deze woorden van Multatuli zijn natuurlijk gericht tegen de
universiteit van zijn dagen, waar hij niet erg veel van afwist. Zijn plan, om heel op zijn 'gemak Doctor in de letteren en in de regten
te worden', heeft nooit een begin van uitvoering gekregen. 15
Maar dit brengt ons doen en laten, vandaag de dag, toch niet
helemaal buiten bereik van zijn kritiek. Hij wijst de
literatuurstu-die op een ideaal dat niet dan incidenteel benaderd kan worden (zoals hij zo vaak doet bij door hem besproken onderwerpen), en
op de grote schaarste aan literairwetenschappelijke kabeljauwen.
Hiertegen is alleen aan te voeren dat Multatuli levenslang de
neiging had om kleinere waarden, als die van de spiering,
vol-strekt over het hoofd te zien, en in het geval van de
letterkunde-studie ten onrechte: wat een beperkte waarde vertegenwoordigt,
is daarom nog niet waardeloos. Men kan, als men dat wil, hier het
bekende spreekwoord over spieringen en kabeljauwen laten
klin-ken. Welke status eerzamer dan die van literairwetenschappelijke
1spiering?
Al levert Multatuli dus bij voorbaat bedenkingen, er staat
tegenover dat hij ook voor aanmoediging heeft gezorgd.
Pos-tuum vraagt hij nadrukkelijk om commentaar:
na myn dood- want dan zullen er schryvers opstaan om
uitte-leggen wat ik meende - zal men het begrypen. 16
Men weet ook dat Multatuli op de vraag of hij in Leiden
gestu-deerd had, zou hebben geantwoord: 'Nee, maar te Leiden stu-deert men in mij,'17 en men wil hem niet voor leugenaar zetten. En tenslotte is bij Multatuli, behalve een veroordeling van de
literatuurstudie vanwege tekortschieten bij wat zijn idealisme
verwachtte, ook een positieve verwoording van dat idealisme te
vinden die de universiteit best aan de deur mag hangen:
Wat is, of behoort te zyn, de eigenaardigheid van jongelieden
die zich wyden aan studie? Ze zyn onbekrompen in opvatting,
leven by den dag, minachten 't kleingeestig streven naar
we-reldse goederen, voeden zich met idealen, erkennen geen rang
dan ridderschap van den geest, en menen dit alles te kunnen
volhouden door de kracht die men put uit het najagen van een
verheven doel, in dit geval: de wetenschap. 18
Huizinga heeft al in de jaren dertig gezegd dat de wetenschap-pelijke terminologie in een paar decennia veroudert. Hij maakt
een uitzondering voor 'enkele wetenschappen, met name de ge
-schiedenis', omdat 'zij nu eenmaal moeten blijven spreken in de
termen van het dagelijksch leven.''9 Een belangrijk doel van de
literatuurstudie, uitleg van het gelezene,20 maakt dat ook dit vak
behoort tot die 'enkele' van Huizinga. Ik probeer in mijn
proef-schrift van geen andere dan de termen van het dagelijks leven
gebruik te maken.
Een andere verordening over het schrijven is in een stelling
geformuleerd door Multatuli: 'Wie verveelt, heeft ongelyk. '21 Hij
had hier makkelijk praten. De stelling leek mij als motto van dit proefschrift te gewaagd.
Ik citeer Multatuli vrijwel steeds naar de uitgave van Garmt
Stui-veling, de reeks Volledige werken die sinds 1950 verschijnt bij
G.A. van Oorschot in Amsterdam, afgekort: V.w. Een voor die
tijd goede editie, maar qua tekstvaststelling verouderd doordat
Stuiveling een esthetisch principe volgt dat uit de mode is. Door
de ongeëvenaarde volledigheid blijft Stuiveling toch de enige mogelijkheid voor wie toegankelijk wil zijn in zijn verwijzingen.
12