Kans op cassatie in strafzaken
Voorwoord
De berg ligt achter me na een spannende reis, Ithaka voor me.
Verwondering en nieuwsgierigheid, liefde voor de natuur: dat leerden mijn ouders me.
Dat een onderzoeker ‘een dwaas’ kan zijn ‘met een idee’ leerde ik zelf later. Door ontmoetingen, gesprekken en ervaringen.
De rechtspraktijk en het Openbaar Ministerie uit de jaren tussen 1980 en 1993, dank ik voor de ruimte om grenzen te verkennen, ter discussie te stellen en te verleggen. Het was een feest om mee te doen, zoals Mostert me bij Binnenlandse Zaken voorspelde in 1979. Dat geldt ook de momenten dat Rudi Schimmel en ik bijpraatten, ‘level-den’
zoals hij dat noemde: relativeren en energie verzamelen om verder te gaan en jezelf te blijven.
Bij drie personen is het alleen mogelijk mijn dank op deze plaats als volgt kenbaar te maken. Met respect voor de Leidse traditie blijven zij hier anoniem, mijn filosofen in de oorspronkelijke betekenis: zij die de wijsheid liefhebben.
De een ben ik dankbaar voor het enthousiasme waarmee mijn onderzoeksplan
benaderd werd. Kritische en nooit belerende opmerkingen waren een stimulans om de onderzoeksopzet aan te scherpen en voldoende afstand te nemen bij het observeren van de rechtspraak in strafzaken. Een tweede werd bereid gevonden expertise voor dit onderzoek in te zetten. Een heldere en opgewekte uitleg van methodologische ‘do’s and dont’s’ kreeg ik en een introductie bij de expert op het gebied van steekproeven.
De wijze en subtiele vragen van de derde filosoof waren net als in de jaren dat ik bij het Openbaar Ministerie werkte, van groot belang om door te gaan en te vertrouwen dat de berg te beklimmen was. Binnen en naast diens uitgesproken opvattingen was een vanzelfsprekende ruimte om eigen inzichten te volgen.
Onderkoelde vrolijkheid klonk in de gangen bij de vakgroep Strafrecht van de Groningse universiteit, in de woorden van Geert Knigge, als ik daar de arrestendocumentatie
raadpleegde: “(…) er ontbreekt nog wel eens arrest door het enthousiasme waarmee het vak hier wordt bedreven. (…)”. Zijn interesse en vragen naar de stand van zaken en voortgang, waren een extra prikkel om te laten zien welke mogelijkheden er lagen voor beter overzicht en inzicht in de cassatierechtspraak. En de steun van Ingrid en Esther, die voor een hartelijke ontvangst garant stonden in die jaren.
Vertrouwen in de haalbaarheid van dit project gaf ook de Hoge Raad: de huidige en vorige President gaven hun steun. Vertrouwen en enthousiasme gaf me ook Jan Watse Fokkens, als (plaatsvervangend) Procureur-Generaal. Zijn vragen naar de voortgang deden me goed. Blij was ik met de praktische medewerking van de organisatie van de Hoge Raad: Steven Bakker, Eveline Hartogs, Arnoud Kim en Edith de Waal maakten de informatie toegankelijk, nodig voor een compleet beeld van vijf jaar
cassatierechtspraak in strafzaken.
Inzicht en toegankelijkheid kreeg ik van Hans Moors. Hij zorgde voor informatie en uitleg over statistische ‘ins and outs’ bij steekproeven, en was binnen en buiten de grenzen bijzonder toegankelijk, precies en geïnteresseerd.
Bij de afronding van het werk herinnerde ik me op tijd nog Nout Wellink’s opmerking van een aantal jaren geleden: wacht niet tot alles wat maar denkbaar is, is onderzocht en uitgemeten. Publiceer ook de zwakkere punten uit je onderzoek en motiveer, wat je daar zelf van vindt. Hij zag destijds al een belangrijk en interessant thema in dit
onderzoek, dat voor de rechtspraktijk ontwikkelingsmogelijkheden biedt.
Gelukkig was er voor mij altijd de andere passie in de dans. Zonder nadenken loskomen van teksten, grafieken en percentages, in de flamenco en bij andere dansen in de armen van de liefste man van de wereld. Zijn aanwezigheid en hulp is voor mij doorslaggevend geweest. Een mateloos nieuwsgierig mens op zoek naar
wetenschappelijke ontwikkelingen, maar ook degene die mij wees op de bruikbaarheid voor dit onderzoek van publicaties over wiskundige en statistische thema’s die hij in voorafgaande jaren en gedurende de looptijd van het onderzoek verzamelde. Hij gaf mij ook Hans Magnus Enzensberger’s De telduivel, een hoofdkussenboek voor iedereen die bang voor wiskunde is 1 . Het leuke vond ik dat hij zelf steeds enthousiaster werd over ‘de nummertjes achter de rechtspraak’. Niet in de laatste plaats was hij nog mijn software- geweten: hij zag kans zijn geliefde taal J naar zijn hand te zetten en gaf mij op die manier greep op de cijfers uit dit onderzoek.
En dan waren er de mentale steun van Georgette, zo thuis in begeleiding van
promovendi. En van Vera, mijn zusje, de moedigste vrouw die ik ken. De warmte van Lia, Rik en Will: al die jaren bleven zij vragen hoe het ging en – vooral – luisterden ook naar mijn antwoord.
Alleen dankzij al deze mensen kan ik nu dit manuscript afronden.
1