• No results found

Nieuws: de werkelijkheid van de weergave

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nieuws: de werkelijkheid van de weergave"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nieuws: de

werkelijkheid

van de

weergave

Een onderzoek naar het gebruik van

bronnen en citaten in de Nederlandse

landelijke dagbladen.

MA-scriptie

(2)

Nieuws:

De werkelijkheid van de weergave

Een onderzoek naar het gebruik van bronnen en

citaten in de Nederlandse landelijke dagbladen

MA-scriptie

Communicatie- en informatiewetenschappen

Rijksuniversiteit Groningen

(3)

Samenvatting

De doelstelling van dit onderzoek is om er achter te komen op welke wijze er gebruik is gemaakt van bronnen en citaten in nieuwsberichten met betrekking tot de onrusten in de Arabische wereld in 2011 en of er sprake is van hoor- en wederhoor. De vraagstelling luidt als volgt:

Van welke bronnen wordt gebruikt gemaakt en op welke manier worden deze geciteerd bij de berichtgeving over de onrusten in de Arabische Wereld in 2011, in de Nederlandse landelijke dagbladen?

Om een antwoord te vinden op deze vraagstelling zijn er een aantal deelvragen geformuleerd, namelijk:

- Van welke bronnen wordt er gebruik gemaakt? Op welke manier worden de bronnen aangeduid?

- Welke citaatvormen en citaatinbeddingen worden er gebruikt?

- Komen de verschillende partijen op een evenwichtige wijze aan bod?

Eén van de belangrijkste kenmerken van nieuws is dat het afwijkt van het normale. Nieuws is niet de weergave van de hele werkelijkheid, maar van een selectie van de werkelijkheid. Er bestaan veel uiteenlopende standpunten over de wijze waarop journalisten het nieuws moeten brengen. Eén van de grondregels, opgesteld door Servaes & Tonnaer (1992: 28), is: het toepassen van hoor- en wederhoor; verschillende partijen of meningen die bij een bepaalde kwestie een rol spelen moeten op een evenwichtige wijze aan bod komen. Hoor- en wederhoor wordt ook expliciet vermeld in de ‘gedragscode voor Nederlandse journalisten’, die is opgesteld door het ‘Nederlands genootschap van hoofdredacteuren’: “Het zoeken naar hoor en wederhoor is een journalistiek basisprincipe. In het

bijzonder bij het publiceren van beschuldigingen of verdachtmakingen aan het adres van een persoon of organisatie, past de journalist wederhoor toe. De beschuldigde krijgt voldoende gelegenheid, liefst in dezelfde publicatie en zonder onredelijke tijdsdruk, te reageren op de aantijging.” (www.nvj.nl DoA

10-01-2012)

Journalisten zijn vaak aangewezen op informatie uit tweede hand, afkomstig van bronnen. Er bestaan verschillende soorten bronnen, in verschillende posities ten opzichte van een gebeurtenis of feit. Dit onderzoek richt zich op veldbronnen. Deze bronnen zijn direct betrokken bij een gebeurtenis of nieuwsonderwerp, maar het kunnen ook derden zijn die niet direct betrokken zijn bij een

gebeurtenis. Deze bronnen kunnen weer in vier verschillende posities verkeren ten opzichte van de gebeurtenis of de feiten: getuige, partij, deskundige of buitenstaander. Tijdens dit onderzoek speelt de duidelijkheid die de lezer krijgt over personen en instanties van wie de journalist uitspraken en standpunten opvoert een belangrijke rol. Dit wordt brontransparantie genoemd. Brontransparantie omvat bronattributie, bronautorisatie en bronidentificatie. Bronattributie koppelt een uitspraak aan een veldbron, bijvoorbeeld met behulp van citaten en parafrasen. Onder bronautorisatie wordt het verstrekken van dusdanig informatie verstaan waardoor de lezer de bron kan taxeren.

Bronidentificatie omvat alle informatie over de bron die onzekerheid wegneemt over wie de bron is. Een journalist kan andere personen aan het woord laten door deze personen te citeren. Een journalist kan van vijf citaatvormen gebruik maken, namelijk: direct citaat, indirect citaat,

parafraseren, citaatfragment en citaatbewering. Er bestaan verschillende manieren om een citaat in de tekst in te bedden. Deze vallen eigenlijk uiteen in twee hoofdgroepen: inbeddingen met

(4)

Bij dit onderzoek is er gekozen voor een kwalitatief, datagestuurd onderzoek. Verder is dit onderzoek discoursanalytisch van aard, waarbij er gebruik wordt gemaakt van inhoudsanalyse en stijlanalyse. De dataset voor dit onderzoek zal bestaan uit 24 artikelen uit de volgende kranten: De Volkskrant, Algemeen Dagblad, NRC Handelsblad en De Telegraaf. De analyse wordt uitgevoerd met behulp van een tabel waarin onder andere de volgende kolommen opgenomen zijn: bronattributie,

bronautorisatie en bronidentificatie.

Uiteindelijk heeft voorgaande geleid tot een antwoord op de vraagstelling en de deelvragen. Het bleek dat er voornamelijk gebruik werd gemaakt van anonieme bronnen. Wanneer de identiteit van de bron wel bekend was ging het veelal om personen met een hoge functie. Uit de analyses blijkt dat de ‘tegenstanders’ vaker aan het woord worden gelaten dan de ‘voorstanders’. Er was dus geen sprake van een evenwichtige verdeling.

Ook is er een verschil met betrekking tot de aanduiding van bronnen die als ‘tegenstanders’ worden aangemerkt en bronnen die als ‘voorstanders’ worden aangemerkt. Zo worden de

presidenten vaak alleen aangeduid met hun achternaam, terwijl de ‘tegenstanders’ vaak worden aangeduid met hun volledige naam en hun functie.

(5)

Voorwoord

Het afgelopen jaar heb ik met erg veel interesse de ontwikkelingen in het Midden-Oosten gevolgd. Het was voor mij dan ook duidelijk dat ik dit als onderwerp zou nemen voor mijn Master scriptie, maar dit onderwerp is natuurlijk erg breed. Daarom moest er nog een specifiek onderzoek binnen dit onderwerp komen. Hierover heb ik gelukkig niet lang hoeven na te denken. Natuurlijk zijn er meerdere mogelijkheden voorbij gekomen, maar algauw wist ik het. Hetgeen wat mij het meest interesseerde waren de bronnen die werden aangehaald in de kranten en de manier waarop deze bronnen ‘aan het woord kwamen’. In de verschillende media werd namelijk duidelijk dat het erg moeilijk, soms zelfs onmogelijk was, om ‘eigen’ journalisten de betreffende landen binnen te krijgen. Maar toch worden de kranten elke keer gevuld met nieuws over de onrusten in het Midden-Oosten. Daarom vroeg ik mij af welke bronnen de kranten gebruiken om aan deze informatie te komen. En op welke manier er gebruik wordt gemaakt van de verschillende citaatvormen om de bronnen aan het woord te laten.

Zoals hierboven duidelijk wordt had ik een aantal vragen rondom dit onderwerp en de berichtgeving daarover in de kranten. Ik ging er vanuit dat dit een erg interessant onderzoek zou worden, ik begon er dan ook met veel enthousiasme aan. Dit is gedurende het onderzoek ook zo gebleven. Nu het onderzoek is afgerond kan ik met zekerheid zeggen dat het een interessant onderzoek was, ik heb er daarom ook met veel voldoening aan gewerkt. Natuurlijk heb ik ook momenten gehad waarbij ik het even niet meer zag zitten en niet wist hoe ik nu verder moest gaan. Maar gelukkig kon ik met mijn vragen altijd ergens terecht.

Daarvoor wil ik dan ook allereerst mijn begeleidend docent A. Oussaïd bedanken. Gedurende het onderzoek heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de uren die ik tot mijn beschikking had om over het onderzoek te praten. Deze gesprekken hebben ervoor gezorgd dat ik steeds weer verder kon gaan met mijn onderzoek, ook kwam ik hierbij tot nieuwe inzichten. Ten tweede wil ik graag de tweede lezer T. Ensink bedanken voor de tijd die hij heeft genomen om mijn onderzoek door te lezen en van feedback te voorzien. Als laatste wil ik graag mijn medestudentes Florien Handgraaf en Myrthe Strijker bedanken. Florien heeft mij bij dit onderzoek geholpen door ook een aantal analyses uit te voeren. Deze uitkomsten kon ik daarna vergelijken met mijn eigen uitkomsten. Ook hebben wij meerdere malen over onze scripties gepraat en de problemen waar we tegen aan liepen. Ook dankzij deze gesprekken kwam ik steeds verder met mijn onderzoek. Ik wil Myrthe bedanken voor haar kritische blik en opbouwende feedback.

Katinka Berkvens

(6)
(7)

5. Conclusie, discussie en aanbevelingen ... 28 5.1 Conclusie ... 28 5.2 Discussie ... 31 5.3 Aanbevelingen ... 32 Literatuurlijst ... 34 Boeken ... 34 Artikelen ... 35 Internet ... 35

Bijlage 1: Sleutelwoorden parafrases ... 36

Bijlage 2: Dataset ... 39

Bijlage 3: Analyses ... 67

(8)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

“Op 17 december 2010 stak de Tunesiër Mohammed Bouazizi zichzelf in brand. Uit protest tegen de politie, die zijn marktkraam in beslag had genomen. Het bleek een vonk die de Arabische wereld deed ontvlammen. Sindsdien volgen de protesten elkaar in hoog tempo op - in Tunesië, Egypte, Libië, Jordanië, Marokko, Jemen, Bahrein, Algerije en Oman. Overal eisen mensen meer vrijheid en democratie.” (nos.nl: onrust Arabische Wereld, 2011)

Bovenstaande is natuurlijk belangrijk ‘nieuws’. Sigal (1973: 15, 27-28) beschrijft het begrip nieuws als volgt: “nieuws is niet wat er gebeurt, maar wat iemand zegt dat er gebeurt of zal gebeuren.”

Journalisten moeten natuurlijk verslag doen van bovenstaande gebeurtenis, maar zij zijn slechts zelden in een positie om de gebeurtenissen rechtstreeks als getuige waar te nemen. Hierdoor worden zij afhankelijk van de weergave van anderen. Nieuws is dus niet de werkelijkheid, maar een keuze uit weergaven van de werkelijkheid door bronnen (Sigal 1973: 15, 27-28). Er bestaan vele uiteenlopende standpunten over de wijze waarop journalisten het nieuws moeten brengen. Servaes & Tonnaer (1992: 28) noemen drie algemene, nastrevenswaardige grondregels, namelijk:

1. Het scheiden van feiten en commentaar; 2. Het toepassen van hoor- en wederhoor;

3. De zorg voor een zo volledig mogelijke berichtgeving.

Zoals eerder genoemd spelen bronnen een belangrijke rol bij de totstandkoming van een

nieuwsbericht. Waugh (1995: 131) geeft aan dat een nieuwsbericht een informatieve tekst is. Het ogenschijnlijke doel van een nieuwsbericht is om informatie die de journalist bezit over te brengen op de lezer die deze informatie niet bezit, maar wel graag wil bezitten. De lezer gaat er vanuit dat deze informatie feiten en de waarheid bevat (Waugh 1995: 131). Journalisten proberen dan ook aan de lezer aan te tonen dat zij kundig zijn en feiten van fictie kunnen onderscheidden. Dit doen zij onder andere door aan te geven van welke bronnen de informatie afkomstig is. Hierdoor krijgt de lezer de mogelijkheid om te oordelen over de feitelijkheid (Waugh 1995: 132). Maar op basis van welke criteria kiest een journalist zijn bronnen uit? Zijn de bronnen die de journalist kiest

betrouwbaar? Is de informatie die de journalist van de bron krijgt objectief? Zorgt de journalist dat de standpunten van de verschillende partijen evenredig vertegenwoordigd zijn? Betrouwbaarheid en objectiviteit zijn erg belangrijk. De meeste lezers gaan er namelijk vanuit dat de nieuwsberichten die zij lezen objectief zijn. Volgens Westerstahl (1983) is het voor een journalist niet mogelijk om volledig objectief en onpartijdig te berichten. Elke journalist heeft namelijk bepaalde referentiekaders

meegekregen. Deze referentiekaders ontstaan door opvoeding, sociale achtergrond, de opleiding die iemand gevolgd heeft of de identiteit van de krant waarvoor de journalist werkt. Baxter en Babbie (2004: 64) geven aan dat al onze ervaringen onontkoombaar subjectief zijn. “There is no way out. You

can see only through your own eyes, and anything peculiar to your eyes will shape what you see. You can hear things only through the way particular ears and brain transmit and interpret sound waves

(9)

Sigal beschrijft objectiviteit in de journalistiek als volgt: “objectiviteit in de journalistiek verwijst naar

een stel retorische middelen en werkwijzen, die worden gebruikt om een nieuwsbericht samen te stellen (in Manoff & Schudson 1986: 15-16).” Hierbij heeft objectiviteit niets te maken met de

waarheid of geldigheid van een bericht. Ook betekent dit niet dat er geen interpretatie en

vertekening aan te pas komen. Objectiviteit houdt in dit geval in dat het openlijk binnendringen van de persoonlijke waarden van de journalist in het nieuwsbericht zoveel mogelijk vermeden wordt, en dat expliciete interpretatie bij het opschrijven van het verhaal tot een minimum wordt teruggebracht (Van Ginneken 1996: 46). Journalisten kunnen dit doen door geen gebruik te maken van beladen taalgebruik, door in de derde persoon te schrijven en door het verhaal toe te schrijven aan bronnen (Sigal in Manoff & Schudson 1986: 15-16).

Wanneer journalisten bepaalde woorden van andere personen willen weergeven in hun nieuwsberichten kunnen zij deze personen citeren. Wanneer er een citaat in een nieuwsbericht staat lijkt deze altijd objectief te zijn en de woorden weer te geven van de andere persoon. Maar is dit wel altijd het geval? Citaten kunnen namelijk volledig zijn, maar ook deels volledig. Ook kunnen citaten uit hun context worden getrokken. Welke invloed kan een journalist hierop uitoefenen? En wanneer een persoon aan het woord wordt gelaten krijgt de tegenpartij daar dan ook de kans voor, is er sprake van een evenwichtige verdeling?

Voorgaande vragen vormen de aanleiding voor dit onderzoek. Dit onderzoek zal zich met name richten op de wijze waarop het nieuws wordt gepresenteerd in de Nederlandse landelijke dagbladen met betrekking tot de onrusten in de Arabische wereld in 2011. Er zal hierbij worden gekeken naar het gebruik van bronnen en citaten. Hierna kan er worden gekeken of de verschillende partijen op een evenwichtige wijze aan bod komen.

1.2 Probleemstelling 1.2.2 Vraagstelling

Voor dit onderzoek is de volgende vraagstelling geformuleerd:

Van welke bronnen wordt gebruikt gemaakt en op welke manier worden deze geciteerd bij de berichtgeving over de onrusten in de Arabische Wereld in 2011, in de Nederlandse landelijke dagbladen?

Om een antwoord te vinden op deze vraagstelling zijn er een aantal deelvragen geformuleerd, namelijk:

- Van welke bronnen wordt er gebruik gemaakt? Op welke manier worden de bronnen aangeduid?

- Welke citaatvormen en citaatinbeddingen worden er gebruikt?

- Komen de verschillende partijen op een evenwichtige wijze aan bod?

1.2.3 Doelstelling

De doelstelling van dit onderzoek is om er, zoals in de aanleiding vermeld, achter te komen op welke wijze er gebruik is gemaakt van bronnen en citaten in nieuwsberichten met betrekking tot de onrusten in de Arabische wereld in 2011. Uiteindelijk moet uit de verkregen inzichten blijken of de verschillende partijen op een evenwichtige wijze aan bod komen.

(10)

Om deze doelstelling te behalen is het allereerst van belang om meer inzicht te krijgen in het begrip ‘nieuws’. Vervolgens is het belangrijk om meer inzicht te krijgen in de soorten bronnen die er bestaan en de wijze waarop deze gebruikt kunnen worden. Ook is het van belang om inzicht te krijgen in de verschillende citaatvormen en waar deze voor kunnen dienen.

1.3 Relevantie

Er zijn al vele onderzoeken gevoerd naar de verschillende wijzen waarop nieuws wordt

gepresenteerd. Ook zijn er specifieke onderzoeken uitgevoerd naar het gebruik van bronnen, en naar het gebruik van citaten.

Een voorbeeld van onderzoek naar bronnen, is het onderzoek van T. Rennen (2000). Dit onderzoek richt zich op de brongeoriënteerde benadering van journalistiek en wat deze benadering kan betekenen voor het onderzoeken van de journalistieke kwaliteit van de krant. Hierbij richt de onderzoeker zich op alle bronnen. Terwijl bij dit onderzoek alleen gekeken zal worden naar de veldbronnen. Een belangrijk aspect van dit onderzoek is immers de evenwichtigheid van het aan bod komen van de verschillende partijen. In het onderzoek van Rennen (2000) speelt dit geen

prominente rol.

Een voorbeeld van onderzoek naar citaten, is het onderzoek van E. Lutterman (2003). Dit onderzoek richt op hoe en wat er wordt geciteerd. Daarbij wordt gekeken naar één casus, namelijk: de citaten van Wim Kok en Ruud Lubbers in twee Nederlandse landelijke dagbladen (NRC

Handelsblad en Algemeen Dagblad) na hun verhoor door de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer. Hierbij heeft de onderzoeker beschikking tot het gehele verhoor en daardoor is de onderzoeker in staat om de citaten te vergelijken met wat er daadwerkelijk is gezegd. Bij dit onderzoek is dat niet mogelijk. Het onderwerp is breder en journalisten zijn zelf op zoek gegaan naar informatie. Het is dus niet mogelijk om te achterhalen wat deze bronnen daadwerkelijk hebben gezegd. Dit onderzoek richt zich dan ook meer op de citaatvormen die worden gebruikt en niet op het waarheidsgehalte van de uitspraken. Dat is in het geval van dit onderzoek ook niet relevant, omdat de onderzoeker zich verplaatst in de lezer van de artikelen.

Tijdens dit onderzoek zal gekeken worden naar het gebruik van bronnen en citaten en of er daarbij sprake is van evenwichtigheid wat betreft het aan het woord laten van de verschillende partijen. Voor zover ik weet is er nog geen onderzoek gedaan naar de wijze waarop bronnen en citaten worden gebruikt in de berichtgeving over de onrusten in de Arabische Wereld in 2011 en of er hierbij sprake is van een evenwichtige verdeling. Daarom kan dit onderzoek interessante inzichten geven over de wijze waarop bronnen en citaten zijn gebruikt en of er sprake is van een evenwichtige verdeling met betrekking tot het aan het woord laten van de beide partijen.

1.4 Opbouw

(11)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk zullen theorieën behandeldworden die voor dit onderzoek van belang zijn. Hierbij zullen de meest belangrijke begrippen uit de vraagstelling worden uiteengezet. Allereerst wordt het begrip nieuws besproken, omdat dit begrip een belangrijke rol speelt tijdens het onderzoek, er worden namelijk nieuwsberichten geanalyseerd. Daarna zal er aandacht worden gegeven aan evenwichtigheid in krantenartikelen. Omdat bronnen een belangrijke rol spelen bij nieuws en tijdens dit onderzoek zullen deze daarna worden uitgewerkt. Hierna zullen de citaatvormen worden

besproken. Uiteindelijk zal het verband tussen deze vier begrippen worden uitgelegd.

2.1 Nieuws

“When a dog bites a man, that is not news, because it happens so often. But if a man bites a dog, that is news” (John B. Bogart 1848-1921).

Uit bovenstaande uitspraak is één van de belangrijkste kenmerken van nieuws af te leiden, namelijk nieuws is hetgeen dat afwijkt van het normale. Volgens Goffman (1974, 1986: 14-15) brengen gebeurtenissen die representatief of tekenend zijn om die reden geen nieuws voort. Van Ginneken (1996: 35) geeft aan dat nieuws iets is wat als nieuw, onverwacht, abnormaal en/of buitengewoon wordt opgemerkt en aangemerkt binnen een bepaalde maatschappij of groep. Het kan dus

verschillen per maatschappij of groep wat als nieuws wordt aangemerkt.

Bij nieuws wordt het nieuwe, onverwachte, abnormale en/of buitengewone expliciet gemaakt, maar het ‘gewone’ blijft impliciet. Met andere woorden, er wordt veel aandacht

geschonken aan de feiten, maar niet aan het onderliggende wereldbeeld. (Van Ginneken 1996: 35) Hieruit blijkt dat nieuws wordt weergegeven vanuit het perspectief van de journalist. Ook uit andere definities van nieuws blijkt dit:

“Nieuws is datgene dat afwijkt van het gangbare, bij het publiek nog onbekend is en door de redactie belangrijk genoeg gevonden wordt om aan het publiek bekend te worden gemaakt.” (Groenhuijsen

en van Liempt 1995: 38);

“News is not a mirror of social conditions, but the report of an aspect that has obtruded itself.”

(Lippman 1922: 341);

“Nieuws is niet wat er gebeurt, maar wat iemand zegt dat er gebeurt of gaat gebeuren” (Sigal 1973).

Uit voorgaande definities blijkt dat nieuws niet de weergave is van de hele werkelijkheid, maar van een selectie van de werkelijkheid. Een journalist moet bepaalde keuzes maken bij het schrijven van een nieuwsbericht, simpelweg omdat hij niet al de beschikbare informatie kan weergeven. Een veelgehoorde typering van nieuws luidt dan ook: ‘nieuws is wat journalisten tot nieuws maken’. Nieuws is een verslag van een gebeurtenis, maar een gebeurtenis is pas nieuws als er verslag van uitgebracht wordt. Gebeurtenissen worden bijzonder doordat journalisten er de aandacht op vestigen (Servaes & Tonnaer, 1992: 27).

Voordat nieuws in een krant komt te staan wordt het onderworpen aan een nieuwsproductieproces. In dit proces ondergaat het nieuws drie ‘behandelingen’:

(12)

3. het nieuws wordt gepubliceerd en ontvangen door het publiek. (Servaes & Tonnaer, 1992: 13).

Naast deze drie behandelingen passeert het nieuws ook vier filters. Deze filters worden weergegeven in onderstaand schema:

Schema 1: filters nieuwsproductieproces (www.ethesis.net, 2011)

Bij deze vier filters blijft overlapping mogelijk. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een bericht eerst naar een nationaal nieuwsagentschap gezonden wordt en dat die het weer doorsturen naar een

wereldnieuwsagentschap.

Journalisten zijn vaak aangewezen op informatie uit tweede hand. Veel gebeurtenissen spelen zich namelijk onverwacht af. Daardoor kan ook iedereen aan de wieg staan van een

nieuwsbericht. Een redactie beschikt over verschillende nieuwsbronnen. Zo hebben ze natuurlijk hun eigen journalisten. Hier wordt vaak de voorkeur aangegeven, omdat de verhalen een eigen

invalshoek krijgen, toegespitst zijn op de eigen doelgroep en passend bij de krant. Kranten maken ook gebruik van de concurrentie. Deze houden ze in de gaten om de kwaliteit van hun eigen berichtgeving te controleren, maar ook om eventuele primeurs te ontdekken en deze aan te vullen met eigen informatie. Ook krijgt een dagblad per dag veel persberichten binnen. Alle Nederlandse dagbladen zijn aangesloten bij het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), dit is een

(13)

2.2 Evenwichtigheid

Er bestaan veel uiteenlopende standpunten over de wijze waarop journalisten het nieuws moeten brengen. Servaes & Tonnaer (1992: 28) noemen drie algemene, nastrevenswaardige grondregels, namelijk:

1. Het scheiden van feiten en commentaar: de journalistiek hanteert als uitgangspunt dat de vier W’s (Wie, Wat, Waar en Wanneer) aan bod moeten komen. Sommigen voegen daar een vijfde W aan toe, namelijk Waarom. Voor anderen wordt met beantwoording van deze W de grens van strikt feitelijke berichtgeving overschreden.

2. Het toepassen van hoor- en wederhoor; verschillende partijen of meningen die bij een bepaalde kwestie een rol spelen moeten op een evenwichtige wijze aan bod komen.

3. De zorg voor een zo volledig mogelijke berichtgeving: alle relevante informatie dient aan bod te komen en op een begrijpelijke wijze waarbij zo min mogelijk ruimte wordt gebruikt.

Hoor- en wederhoor wordt expliciet vermeld in de ‘gedragscode voor Nederlandse journalisten’, die is opgesteld door het ‘Nederlands genootschap van hoofdredacteuren’:

“Het zoeken naar hoor en wederhoor is een journalistiek basisprincipe. In het bijzonder bij het publiceren van beschuldigingen of verdachtmakingen aan het adres van een persoon of organisatie, past de journalist wederhoor toe. De beschuldigde krijgt voldoende gelegenheid, liefst in dezelfde publicatie en zonder onredelijke tijdsdruk, te reageren op de aantijging.” (www.nvj.nl DoA

10-01-2012)

Het ideologisch standpunt is dat de media een representatief beeld moeten geven van de

werkelijkheid. Evenwichtigheid in de berichtgeving is zowel te zoeken in de diversiteit van meningen als de diversiteit van bronnen (Rennen 2000: 82). Van Ginneken (1996: 83) geeft aan dat het principe van hoor- en wederhoor bij binnenlands nieuws hoog in het vaandel staat, maar bij internationale conflicten wordt dit hoogst zelden op een evenwichtige manier toegepast. Een vreemde of vijandige bron krijgt vaak geen vergelijkbare behandeling.

In deze paragraaf is het duidelijk geworden dat journalisten vaak aangewezen zijn op informatie afkomstig van (externe) bronnen. Daarom zal er in de volgende paragraaf verder worden ingegaan op het gebruik van bronnen.

2.3 Bronnen

Lang niet alle nieuwsberichten in de kranten zijn gebaseerd op ooggetuigenverklaringen. Journalisten maken namelijk veel gebruik van bronnen. Volgens Rennen (2000: 1) bestaat er zonder bronnen geen journalistiek en zonder goede bronnen geen goede journalistiek. De definitie die Rennen (2000: 50) voor een bron hanteert is de volgende: “een journalistieke bron is een persoon of collectief van

personen, met wie de journalist in een transactieproces is gekomen, waaraan hij uitspraken ontleent met het oog op specifieke journalistieke producten.” Deze definitie zal tijdens dit onderzoek

aangehouden worden.

(14)

De drie criteria worden hieronder nader omschreven:

Autoriteit: het eerste criterium draait om het gezag van de bron. Dit criterium wordt ook wel

de ‘hiërarchische positie’ genoemd. Bronnen waarvan verondersteld wordt dat zij goed op de hoogte zijn worden geprefereerd. Hogergeplaatste bronnen worden verkozen boven lagergeplaatste

bronnen. Net als geautoriseerde woordvoerders boven niet-geautoriseerde woordvoerders, behalve in het geval van lekken. Binnen sociale bewegingen of opiniestromingen worden bronnen

geprefereerd die aangewezen zijn als informele leider of typische vertegenwoordiger. Het wil niet zeggen dat deze bronnen de journalisten ook deelgenoot maken van alles wat zij weten (Van Ginneken 1996: 82).

Geloofwaardigheid: het tweede criterium draait om geloofwaardigheid. “Journalisten en media behandelen bepaalde bronnen als geloofwaardig, ook wanneer ze reden hebben om aan te nemen dat ze niet helemaal geloofwaardig zijn” (Van Ginneken 1996: 82). In conflictsituaties is veel

informatie onzeker of onverifieerbaar. Het draait daarbij namelijk altijd om informatie afkomstig van twee (of meer) partijen. De ene partij verschaft bepaalde informatie die de tegenpartij weer afschuift als ongeloofwaardig. Wanneer de claims van één partij als geloofwaardig worden behandeld, en die van de andere partij als ongeloofwaardig, ontstaat er per definitie een scheef beeld.

Beschikbaarheid: het derde criterium wordt door weinig journalisten genoemd, maar wordt

door communicatiewetenschappers als doorslaggevend aangemerkt. Het gaat hierbij om de

beschikbaarheid en toegankelijkheid tot een bron. Officiële bronnen zijn bijvoorbeeld zo sterk in het nieuws vertegenwoordigd, omdat deze makkelijk te bereiken zijn (Van Ginneken 1996: 83).

2.3.1 Soorten bronnen

Er bestaan verschillende soorten bronnen, in verschillende posities ten opzichte van een gebeurtenis of feit. Voor dit onderzoek is het belangrijk om deze soorten bronnen weer te geven, omdat het nodig is om aan te kunnen geven wat de rol van de bron is bij de gebeurtenis waarover wordt bericht. Een getuige heeft bijvoorbeeld meer recht van spreken, dan een buitenstaander. Rennen (2000: 52) onderscheidt drie soorten bronnen, namelijk:

Journalistieke bronnen: journalisten kunnen niet om hun eigen voorkennis, ervaringen en

attitudes heen. Daardoor is elke journalist een bron voor zichzelf. Aan alle informatie die een journalist bij een bron verkrijgt moet betekenis worden gegeven. Dit gebeurt via eigen kennis en ervaringen van een journalist. De mate waarin de journalist dit doet bepaalt het gewicht van de ‘eigen inbreng’(Rennen 2000: 51-56).

Veldbronnen: deze bronnen zijn direct betrokken bij een gebeurtenis of nieuwsonderwerp,

maar het kunnen ook derden zijn die niet direct betrokken zijn bij een gebeurtenis. Het gaat om de bronnen waar meestal als eerste aan gedacht wordt. Deze bronnen hebben meestal het karakter van een partij, bijvoorbeeld een slachtoffer van een ongeval. Ook kunnen ze het karakter hebben van getuige, deze bron kan aan de journalist vertellen wat hij/zij heeft gezien zonder dat diegene partij is van de gebeurtenis. Zoals eerder genoemd kan een veldbron ook het karakter hebben van een derde. Deze bron kan als onafhankelijke deskundige of buitenstaander optreden (Rennen 2000: 51-56). Publieksbronnen: deze bronnen bestaan, in het geval van dagbladen, uit lezers die uit eigen

(15)

Deze bronnen kunnen weer in vier verschillende posities verkeren ten opzichte van de gebeurtenis of de feiten. De bron kan betrokken zijn bij de gebeurtenis en dan het karakter hebben van getuige of van partij. Wanneer de bron geen getuige of partij is, dan wordt er gesproken over een ‘derde’, het kan dan gaan om een deskundige of om een buitenstaander (Rennen 2000: 51). Dit onderzoek zal zich met name richten op veldbronnen, omdat het belangrijk is om te achterhalen welke personen aan het woord worden gelaten bij de berichtgeving over de onrusten in de Arabische Wereld. Om meer duidelijkheid te verkrijgen over de verschillende posities waarin een veldbron kan verkeren is de volgende tabel opgesteld:

Veldbron

Betrokkene Derde

Partij: voorbeeld: slachtoffer van een bombardement.

Getuige: heeft de gebeurtenis gezien maar is geen partij van de gebeurtenis.

Deskundige: kan onafhankelijke van de gebeurtenis optreden.

Buitenstaander: een willekeurig persoon die de gebeurtenis niet heeft meegemaakt en aan wie zijn mening wordt gevraagd. Tabel 1: posities veldbron

Journalisten kunnen hun inhoudelijke deskundigheid bewijzen in hun berichten, verslagen en

analyses. Daarvoor hebben zij kennis nodig, maar zij moeten ook de weg naar kennis kunnen vinden. In het laatste geval spelen bronnen een belangrijke rol. Journalisten trachten soms hun

geloofwaardigheid af te dwingen door het opvoeren van gezaghebbende veldbronnen. Voor

journalisten is het verleidelijk om informatie afkomstig van officiële bronnen op voorhand voor waar aan te nemen. Dit kan problematisch worden wanneer journalisten conclusies trekken uitsluitend op basis van wie iets verteld en niet mede op basis van wat er verteld wordt (Rennen 2000: 154). Van Ginneken (1996: 82) spreekt over ‘opgeschorte twijfel’, bijvoorbeeld wanneer een staatshoofd onverifieerbare ‘feiten’ meldt; de journalist heeft dan de neiging om voorlopig uit te gaan van de geloofwaardigheid van deze officiële bron.

Geloofwaardigheid van een krant steunt op de geloofwaardigheid van de journalisten. De journalisten moeten de geloofwaardigheid van de veldbronnen inschatten. Lezers zijn eerder bereid om hetgeen wat de journalist schrijft als waar aan te nemen wanneer de journalist de kwaliteit van de bron in het artikel kan aantonen. Het gaat hierbij om zogenoemde ‘brontransparantie’.

Brontransparantie geeft de lezer duidelijkheid en bevordert de overtuiging van openheid. De journalist moet niet alleen zijn eigen recht van spreken bewijzen, maar ook de mate van openheid, deskundigheid en betrouwbaarheid van zijn veldbronnen (Rennen 2000: 155). In de volgende paragraaf zal brontransparantie besproken worden.

2.3.2 Brontransparantie

(16)

brontransparantie genoemd. “Brontransparantie is de mate waarin de krant duidelijkheid verschaft

(onzekerheid wegneemt) over de bronnen van uitspraken in de krant” (Rennen 2000: 164).

Brontransparantie omvat bronattributie, bronautorisatie en bronidentificatie. Deze drie componenten zullen met betrekking tot veldbronnen nader worden toegelicht.

Bronattributie: in veel nieuwsberichten zijn verwijzingen te vinden naar veldbronnen.

Newsom en Wollert (1985: 37) geven hiervoor in hun handboek de volgende instructie: “Any fact

that isn’t generally known or easily looked up must be attributed to a source. And every statement of opinion, no matter how widely believed, must be attributed.” Met expliciete bronverwijzingen wil de

journalist de indruk wekken dat er sprake is geweest van enige transactie tussen hem en de veldbron. Het gebruik van veldbronnen moet ook het gezag en de geloofwaardigheid van de journalist verhogen. Zij kunnen hierbij gebruik maken van citaten en parafrasen, enerzijds moet dat de lezer doen geloven dat de journalist direct contact heeft gehad met de bron, anderzijds moet dit de lezer duidelijk maken dat de journalist objectief te werk is gegaan door afstand te nemen van de bron. Ook wordt dan de verantwoordelijkheid voor hetgeen wat gezegd wordt, volledig bij de bron neergelegd. Journalisten hebben bronnen nodig om tot feiten te komen en om ‘feiten’ te verifiëren. Journalisten verkeren in een positie waarbij zij selectief bronnen kunnen selecteren. Bronnen doen mogelijk uitspraken die passen bij het reeds gevormde eigen idee van de journalist. De transparantie van veldbronnen begint bij de attributie. Het gaat hierbij om een koppeling van een uitspraak aan een veldbron. De meest voorkomende koppelingen zijn de eerder genoemde citaten en parafrasen. Citaten zijn een letterlijke weergave van iemands woorden. Parafraseren is het in eigen woorden navertellen of weergeven van uitspraken van iemand anders. Bij elk citaat en parafrase verwacht de lezer een veldbron die ook wordt aangeduid (Rennen 2000: 174-177).

Rennen (2000: 177) onderscheidt drie attributievormen naar mate van directheid van de koppeling, namelijk:

Citaten: “Een citaat is in principe een letterlijke weergave van gesproken of geschreven

woorden van iemand, te herkennen aan aanhalingstekens” (Rennen 2000: 177). Citaten

geven de suggestie van een letterlijke weergave en vormen de meest directe verbinding met een bron. Citaten kunnen ook een soort getuigenisfunctie krijgen, zij dienen dan als bewijs voor de eerder gegeven informatie van de journalist. Deze citaten worden niet voorafgegaan door een inleiding. Citaten die worden ingeleid met de naam van de geciteerde, voegen meestal nieuwe informatie toe. Citaten die worden uitgeleid met een communicatief of oordelend werkwoord geven meestal een reactie op het voorafgaande.

 Neutrale parafrases: deze zijn herkenbaar aan neutrale werkwoorden. Dit houdt in dat ze zonder veel moeite vervangen zouden kunnen worden door basiswerkwoorden van verbale uitingen (bijvoorbeeld zeggen, schrijven etc.).

 Interpretatieve parafrases: deze zijn herkenbaar aan werkwoorden die eerder een alternatief zijn voor ‘vinden’, ‘menen’ of ‘willen’. Deze werkwoorden kunnen sterk ingekleurd zijn (bijvoorbeeld aanraden, afwijzen, wensen etc.).

(Rennen 2000: 177-180)

(17)

In bijlage 1 zijn sleutel (werk)woorden te vinden waaraan de neutrale parafrases en de interpretatieve parafrases te herkennen zijn. Deze lijst is opgesteld door Rennen (2000: 366). In paragraaf drie zal er verder worden ingegaan op het citeren en parafraseren.

Bronautorisatie: onder bronautorisatie verstaat Rennen (2000: 182) het volgende: “het verstrekken van dusdanige informatie over de bron, die de lezer kan helpen om tot een goede taxatie te komen van het ‘gezag’ van die bron in relatie tot het onderwerp”. Het maakt namelijk wel uit wie

iets gezegd heeft en in welke hoedanigheid. Bronautorisatie speelt bij veldbronnen alleen een rol bij individuele personen. Zodra een lezer weet waarom een journalist de keuze heeft gemaakt voor een bepaalde bron kan deze beter inschatten wat het ‘recht van spreken’ (autoriteit) is van de bron (Rennen 2000: 182). Hierbij spelen drie gegevens een belangrijke rol, namelijk:

 De positie van de bron ten opzichte van het onderwerp: de posities van de veldbron zijn partij, getuige, buitenstaander en de onafhankelijke deskundige (Rennen 2000: 184)(zie tabel 1).

 Woordvoerderschap (namens wie spreekt de bron): hierbij gaat het erom in welke hoedanigheid de veldbron spreekt. Spreekt de veldbron bijvoorbeeld namens de instantie waar hij/zij werkzaam is of spreekt de veldbron op persoonlijke titel?

Woordvoerderschap is van belang omdat lezers zich een idee moeten kunnen vormen van het draagvlak en de reikwijdte van wat bronnen beweren. Het maakt voor het gewicht van de uitspraak namelijk wel degelijk uit namens wie de bron spreekt. Lezers kunnen het gewicht van het bericht namelijk pas wegen wanneer zij weten wie er verantwoordelijk is voor de uitspraak (Rennen 2000: 184). Rennen (2000: 184) onderscheidt twee typen woordvoerders, namelijk: professionele communicatoren (voorlichters, pr-functionarissen etc.) en mensen die als lid van een bepaald gezelschap het woord doen namens dat gezelschap (een minister die namens het Kabinet spreekt, een directielid namens de directie etc.).

Contextuele functieniveau van de bron: “Hoe hoger de functie van de veldbron des te

groter is het gezag waarmee hij spreekt” (Rennen 2000: 185). Hierbij gaat het om de

functie die er met betrekking tot het onderwerp iets toe doet.

Bronidentificatie: dit omvat alle informatie over de bron die onzekerheid wegneemt over wie

de bron is. Hierbij wordt er niet alleen gekeken naar de relatie tussen de bron en het onderwerp, maar ook naar kenmerken die gelden los van het betreffende onderwerp. Deze informatie kan interessant of relevant zijn voor de lezer, en het kan er aan bijdragen dat de lezer zich een beter beeld kan vormen van de bron. Het meest voor de handliggende identificatiegegeven is de naam van de bron. Voor de lezer kan dit in sommige gevallen voldoende informatie bevatten, want een naam kan slechts op één persoon van toepassing zijn. Maar journalisten kunnen redenen hebben om de naam van de bron niet te noemen, bijvoorbeeld: de naam van bron hoeft niet altijd relevant te zijn (bijvoorbeeld bij woordvoerders of toevallige voorbijgangers), de journalist heeft de bron

(18)

genoemde organisatie, een enkel persoon (bijvoorbeeld zegsman), meerdere personen, een niet bij naam genoemde organisatie, een media-organisatie (bijvoorbeeld persbureau of andere krant) of een land. Deze bronnen worden vaak aangeduid met verschillende zelfstandige naamwoorden. Culbertson (1978: 456-465) heeft deze zelfstandige naamwoorden ook in zes soorten opgedeeld, namelijk: woorden die de anonieme bron in verband brengen met een persoon of organisatie of gebeurtenis (bijvoorbeeld lid, vriend), woorden die een hoge status van de bron suggereren (bijvoorbeeld leider), woorden die neutraal zijn (bron), woorden die juist een status van

ondergeschikte doen vermoeden (bijvoorbeeld assistent), woorden die de bron plaatsen als voor- of tegenstander (bijvoorbeeld aanhanger) en woorden die de bron kwalificeren als deskundige

(bijvoorbeeld onderzoeker).

2.4 Citaatvormen

Een journalist kan andere personen aan het woord laten door deze personen te citeren. Deze stijlmethode is ook veelvuldig terug te vinden in nieuwsberichten. Een citaat is het optreden van een tekst (of tekstdeel) in een andere tekst. Er is sprake van een brontekst die opgenomen wordt in een inbeddende tekst (Ensink 2009: 1). In het geval van krantenartikelen neemt de journalist in zijn eigen tekst (inbeddende tekst) woorden over die afkomstig zijn van een bron (brontekst). Hierbij is het de bedoeling dat de journalist aangeeft van wie deze tekst afkomstig is (Ensink 2009: 1). Ensink ( 2009: 1) heeft dit als volgt schematisch weergegeven:

Figuur 1: de citaat-constellatie in tekst (Ensink 2009: 1)

In bovenstaande figuur is A de inbeddende tekst afkomstig van de journalist en is B de brontekst, waarbij zender B de identificatie is van de bron. Clark en Gerrig (1990: 764) stellen dat directe citaten een demonstratie zijn van taalgedrag van een andere situatie. Zij geven aan dat directe citaten over dezelfde eigenschappen beschikken: “They too are nonserious actions and selective depictions (Clark en Gerrig 1990: 764).”

Schilder (2009: 23) geeft aan dat het voor een journalist erg belangrijk is om een veelzeggend citaat te kiezen. Een goed citaat prikkelt de lezer omdat een dergelijk citaat verrassend, onthullend, meeslepend of aangrijpend kan zijn. Ook geeft een citaat aanwijzingen over het vervolg van het nieuwsbericht. Een goed citaat is dus niet alleen prikkelend, maar het dekt ook min of meer de lading van het nieuwsbericht. Citeren lijkt een erg simpele techniek, maar er zijn verschillende subtiele en minder subtiele manieren waarop die techniek kan worden gehanteerd. Bij een aantal manieren wordt er werkelijk ruimte gegeven aan een bepaald gezichtspunt. Bij andere manieren van citeren gebeurt dit juist niet. Zij presenteren uitspraken als ongeldig en absurd (Van Ginneken 1996: 90). Nadrukkelijk citeren zorgt niet alleen voor de weergave van een bepaald gezichtspunt, ook de verantwoordelijkheid wordt helemaal bij de bron neergelegd. Tuchman (1978) noemt dit het verplaatsen van feitelijkheid. Grote persbureaus maken hier veel gebruik van, omdat ze enerzijds actueler kunnen zijn en anderzijds hoeven zij niet alles te controleren omdat zij niet

verantwoordelijk worden gehouden voor de uitspraak. Hierdoor wordt een gezichtspunt tot een feit getransformeerd (Van Ginneken 1996: 90). Een andere functie van citeren is het “laten weten

waarop de evidentie voor de gedane uitrusting berust (Ensink 2009: 1).” Bij het lezen van een

(19)

later weer aangevuld met datgene wat de journalist zich herinnert (Van Ginneken 1996: 90). Er zijn subtiele verschillen in citeerwijze die de lezers bijna onmerkbare aanwijzingen geven over de (on)waarheid van een uitspraak.

Hieronder volgen een aantal voorbeelden.

(1) Mubarak zei dat de opstandelingen de nationale wet hebben overtreden. (2) Mubarak zei dat ‘de opstandelingen de nationale wet hebben overtreden’. (3) Mubarak zei dat ‘de opstandelingen’ de ‘nationale wet’ hebben ‘overtreden’.

Bij de eerste twee zinnen wordt de claim zakelijk overgebracht. Deze procedure wordt vaak spontaan gekozen bij het citeren van ‘vriendschappelijke’ bronnen. Bij de laatste zin wordt de aandacht

gevestigd op de precieze formulering. Deze procedure wordt vaak gebruikt bij vijandige bronnen (Van Ginneken 1996: 91). Een journalist kan dus op verschillende manieren gebruik maken van de stijlmethode citeren. “De herkenbaarheid van citaat is verbonden met de duidelijkheid van de

begrenzing tussen inbeddende tekst A en citaattekst B (Ensink 2009: 2).” De directe rede is een

citaatvorm waarbij de begrenzing het meest duidelijk is. De citaatgrens is bij de directe rede te herkennen aan de introductie van de bron, na deze introductie volgt het eigenlijke citaat (Ensink 2009: 2). In onderstaande tabel wordt een toelichting gegeven op de directe rede en op vier andere citaatvormen.

Citaatvorm Toelichting en voorbeeld Manipulatie

Directe rede/ direct citaat

Het citaat staat tussen aanhalingstekens.

Mubarak: “ik keur de acties van de opstandelingen af.”

Selecteren Indirecte rede/

indirect citaat

Bevat wel een ‘citaataanduider’, maar geen aanhalingstekens.

Mubarak onderstreepte nog eens dat hij de acties van de opstandelingen afkeurt.

Duiden

Parafrase De journalist geeft in eigen woorden de strekking weer van wat iemand gezegd heeft.

Mubarak keurde de acties van de opstandelingen af.

Vervagen

Citaatfragment Een combinatie van de directe en de indirecte rede.

Mubarak benadrukte tegen ‘de acties van de opstandelingen’ te zijn.

Benadrukken

Citaatbewering/ vrije indirecte rede

Een ‘citaataanduider’ ontbreekt en uitspraken en

gedachten van een ‘ik’ worden omgezet in die van ‘hij’ of ‘zij’.

Mubarak houdt vanavond een toespraak. Hij is tegen de acties van de opstandelingen.

Losmaken

Tabel 2: citaatvormen (Donkers & Willems 1999: 208-209, Burger & De Jong 1997: 147-148, Lutterman 2003: 3) Journalisten kunnen, zoals in voorgaande tabel weergegeven, kiezen uit verschillende citaatvormen. Kussendrager, Van der Lugt en Rogmans (1992: 234) zeggen het volgende over deze keuze: “de keuze

voor een vorm wordt bepaald door het effect dat de journalist bij de lezers wil bereiken, het

onderwerp, het soort citaten dat hij heeft en de persoonlijke voorkeur van de journalist.” Zoals eerder

(20)

Directe rede/direct citaat: zoals in tabel 2 weergegeven wordt is er bij de directe rede sprake

van selectie. Bij een citaat worden maar een bepaald aantal woorden aangehaald, de journalist heeft deze woorden geselecteerd. Het is dus mogelijk dat er een vertekend beeld ontstaat (Lutterman 2003: 3-4). In figuur 1 is een direct citaat gevisualiseerd, hieruit is af te leiden dat een direct citaat als iets zelfstandigs is ingebed (Ensink 2009: 3). Zoals eerder genoemd kan de directe rede worden gezien als een demonstratie. “In other words, direct speech allows another voice, different from the

journalist’s voice, to be expressed in the text, with the mediation of the journalist (Waugh 1995:

137).”

Indirecte rede/indirect citaat: de journalist duidt bij deze citeervorm aan dat het om woorden

van een ander persoon gaat, maar deze woorden worden niet tussen aanhalingstekens gezet. De journalist heeft daardoor meer vrijheid om de woorden van spreektaal te vertalen naar schrijftaal. Doordat de aanhalingstekens ontbreken kan het de lezer ontgaan dat het om een citaat gaat (Lutterman 2003: 3-4). Ook maakt het citaat deel uit van de structuur van de inbeddende tekst. Een indirect citaat wordt dan ook op een andere wijze gevisualiseerd (zie figuur 2) dan een direct citaat (zie figuur 1).

Figuur 2: de citaat-constellatie bij indirect citaat (Ensink 2009: 3)

Parafrase: hierbij vertelt de journalist eigenlijk letterlijk wat een ander persoon heeft gezegd.

Hierbij moet het voor de lezer wel duidelijk zijn wanneer er sprake is van een parafrase en wanneer het gaat om eigen mededelingen van de journalist. Bij het parafraseren kan van alles misgaan, de journalist vertelt immers na wat een ander persoon heeft verteld. Hierbij kan gedacht worden aan het spelletje waarbij er een zin doorgefluisterd moet worden. Aan het eind is dit eigenlijk altijd een andere zin dan waarmee aan het begin gestart werd (Lutterman 2003: 3-4).

Citaatfragment: een citaatfragment is een combinatie van de directe rede en de indirecte

rede. Een aantal woorden worden hierbij tussen aanhalingstekens gezet, waardoor deze extra worden benadrukt. De manipulaties van beide vormen komen hierbij terug (Lutterman 2003: 3-4). Citaatbewering: bij deze vorm is de invloed van de journalist het grootst, zonder dat de lezers

dit altijd in de gaten hebben. De aangehaalde woorden zijn niet meer rechtstreeks toe te wijzen aan de geciteerde, maar ook niet aan de journalist. Hierdoor is de scheidslijn tussen de woorden van de journalist en die van de geciteerde vervaagd (Lutterman 2003: 3-4).

2.4.1 Inbedding citaten

Om aan een lezer duidelijk te maken wie wat heeft gezegd kan de journalist gebruik maken van ‘citaatinbeddingen’. Er bestaan verschillende manieren om een citaat in de tekst in te bedden. Deze vallen eigenlijk uiteen in twee hoofdgroepen: inbeddingen met werkwoord en inbeddingen zonder werkwoord. De inbeddingen met werkwoord bestaat uit drie typen (Kussendrager, Van der Lugt en Rogmans 1997: 74-75), namelijk:

(21)

2. Interpretatiewerkwoorden: beweren, veroordelen, sussen, op de lange baan schuiven, de deur op een kier zetten, waarschuwen, betreuren, verzuchten etc. Hierbij bestaat het gevaar dat de journalist eigen commentaar in het nieuwsbericht zet.

3. Werkwoorden die een begeleidende handeling uitdrukken: knikken, wijzen, met zijn hoofd schudden, neus ophalen, zwaaien, etc. Hierbij moet het gaan om een handeling die de geciteerde tegelijkertijd uitvoert.

(Kussendrager, Van der Lugt en Rogmans 1997: 74-75, Lutterman 2003: 6)

Journalisten kunnen met behulp van deze inbeddingen subjectieve componenten inzetten, hier moet zowel de journalist als de lezer zich van bewust zijn.

Wanneer er gebruikt wordt gemaakt van een inbedding zonder werkwoord bestaan er volgens Donkers en Willems (1999: 301) drie mogelijkheden, namelijk:

1. Naam, gevolgd door dubbele punt, gevolgd door aanhalingstekens openen  Mubarak: “…” 2. Woorden als ‘volgens’ en ‘ aldus’  volgens Mubarak “…”, “…”, aldus Mubarak

3. Wanneer er uit de rest van het artikel duidelijk wordt wie er aan het woord is  “…”. De aanduiding van de bron speelt hierbij ook een belangrijke rol. Deze gegevens geven ook een bepaald signaal af aan de lezer. Hier wordt in de volgende paragraaf nader op ingegaan.

2.4.2 Aanduiding bronnen

De toonzetting van de aanduiding van bronnen speelt ook een belangrijke rol bij citaten. De bronnen worden voor of achter een citaat aangeduid met naam, hoedanigheid en mogelijke andere gegevens. Deze gegevens geven de lezer opnieuw een subtiel signaal met betrekking tot de geloofwaardigheid van de uitspraak (Hartley 1982, 1989: 108). “De schijnbaar objectieve techniek van het geven van

letterlijke citaten blijkt dus ook het geven van impliciete waardeoordelen te omvatten” (Van

Ginneken 1996: 91). Dit is vooral opvallend bij de berichten over nationale of internationale conflicten. Hieronder worden drie categorieën van etiketten nader besproken:

Etiketten inzake politieke overtuiging: in krantenberichten wordt er veelvuldig gebruik

gemaakt van etiketten. Maar er bestaat per land een groot verschil in betekenis van deze etiketten. Zo wordt ‘radicaal’ in de Verenigde Staten tot de extreme (linkse) kant gerekend, maar in Frankrijk is dit juist een persoon die tot één van de vele (linkse) centrumpartijen behoort. Zo zijn er nog veel meer voorbeelden te noemen. Hieruit blijkt dat de onvertaalbaarheid van etiketten tussen Westerse landen onderling al opduikt, daarmee wordt duidelijk dat het toekennen van etiketten aan niet-westerse leiders en stromingen in hoge mate willekeurig is (Van Ginneken 1996: 92).

Etiketten inzake politieke rol: er is een sterke tendens waarbij prowesterse leiders met hun

formele functie worden aangeduid, en antiwesterse leiders met hun voormalige niet-politieke rol. Fowler (1991: 112-119) heeft nauwkeurig gekeken naar berichten over de luchtaanval op Libië door Amerikaanse vliegtuigen die in Engeland opstegen. In deze berichten werd Kadhafi consequent aangeduid als ‘kolonel’, terwijl Reagan ‘president’ werd genoemd en Thatcher ‘premier’ of ‘ eerste minister’. Er wordt gedaan alsof het benamingsproces neutraal is, terwijl het in feite een verborgen maar krachtig waardeoordeel inhoudt (Van Ginneken 1996: 92).

Etiketten inzake geslacht: bij vrouwen die het grotendeels op eigen kracht in de politiek

(22)

2.5 Samenvatting

Eén van de belangrijkste kenmerken van nieuws is dat het afwijkt van het normale. Nieuws wordt weergegeven vanuit het perspectief van een journalist. Mede daardoor is nieuws niet de weergave van de hele werkelijkheid, maar van een selectie van de werkelijkheid. Er bestaan veel uiteenlopende standpunten over de wijze waarop journalisten het nieuws moeten brengen. Servaes & Tonnaer (1992: 28) noemen drie algemene, nastrevenswaardige grondregels, onder andere: het toepassen van hoor- en wederhoor; verschillende partijen of meningen die bij een bepaalde kwestie een rol spelen moeten op een evenwichtige wijze aan bod komen.

Lang niet alle nieuwsberichten in de kranten zijn gebaseerd op ooggetuigenverklaringen. Journalisten maken namelijk veel gebruik van andere bronnen. Er zijn drie soorten bronnen: journalistieke bronnen, veldbronnen en publieksbronnen. Dit onderzoek zal zich met name richten op veldbronnen. Veldbronnen kunnen in vier verschillende posities verkeren ten opzichte van de gebeurtenis of feiten, namelijk: getuige, partij, deskundige of buitenstaander (Rennen 2000: 51). Lezers zijn eerder bereid om hetgeen wat de journalist schrijft als waar aan te nemen wanneer de journalist de kwaliteit van de bron in het artikel kan aantonen. Dit wordt

brontransparantie genoemd. Brontransparantie omvat bronattributie, bronautorisatie en bronidentificatie.

De transparantie van veldbronnen begint bij de attributie. Het gaat hierbij om een koppeling van een uitspraak aan een veldbron. De meest voorkomende koppeling zijn citaten en parafrasen. Er worden vijf citaatvormen onderscheiden, namelijk: directe rede, indirecte rede, (neutrale of

interpretatieve) parafrase, citaatfragment en citaatbewering. Om bij een citaat aan een lezer duidelijk te maken wie wat heeft gezegd kan de journalist gebruik maken van citaatinbeddingen. Deze vallen eigenlijk uiteen in twee hoofdgroepen: inbeddingen met werkwoord en inbeddingen zonder werkwoord.

Bronautorisatie speelt bij veldbronnen alleen een rol bij individuele personen. Zodra een lezer weet waarom een journalist de keuze heeft gemaakt voor een bepaalde bron kan deze beter inschatten wat het ‘recht van spreken’ (autoriteit) van de bron is.

Bronidentificatie omvat alle informatie over de bron die onzekerheid wegneemt over wie de bron is. Hierbij wordt er niet alleen gekeken naar de relatie tussen de bron en het onderwerp, maar ook naar kenmerken die los gelden van het betreffende onderwerp.

(23)

3. Aanpak

Bij dit onderzoek is er gekozen voor een kwalitatief, datagestuurd onderzoek. Verder is dit onderzoek discoursanalytisch van aard, waarbij er gebruik wordt gemaakt van inhoudsanalyse en stijlanalyse. In dit hoofdstuk zal worden uitgelegd waarom deze keuzes zijn gemaakt.

3.1 Kwalitatief onderzoek

Kwantitatief onderzoek en kwalitatief onderzoek zijn twee verschillende manieren om onderzoek te doen. Het voornaamste onderscheid is dat de gegevens van kwantitatief onderzoek met statistische technieken geanalyseerd kunnen worden. Bij kwalitatief onderzoek is dit niet of nauwelijks het geval. Kwalitatief onderzoek is gericht op het begrijpen van situaties. De elementen van een fenomeen worden in hun samenhang getoond. Bij kwantitatief onderzoek is dit vooral gericht op de maat en getallen van de elementen. Deze worden variabelen genoemd (Hogendoorn 2003: 102).

Kwalitatief onderzoek is meestal exploratief van aard. Meestal is het doel van kwalitatief onderzoek het ontwikkelen en verder uitwerken van theoretische inzichten. De onderzoeker probeert zich zoveel mogelijk te verdiepen en in te leven in de wereld van wat er onderzocht wordt om daarin uiteindelijk regels, patronen en structuren te reconstrueren (Boer, Bouwman & Frissen 2005: 146).

Voor dit onderzoek is er gekozen voor kwalitatief onderzoek. Het is namelijk een exploratief onderzoek waarbij er wordt gekeken naar regels, patronen en structuren met betrekking tot het gebruik van bronnen en citaten. Uiteindelijk kan daaruit ook worden afgeleid of er sprake is van een evenwichtige verdeling met betrekking tot het aan bod komen van de beide partijen.

3.2 Soort analyse

Tijdens dit onderzoek zal er gebruik gemaakt worden van discoursanalyse. Volgens Schiffrin (1994) bestaan er twee soorten discoursanalyses, namelijk de structurele discoursanalyse en de functionele discoursanalyse. Bij de structurele discoursanalyse wordt er verder gekeken dan alleen op het zinsniveau. Hierbij wordt gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek en wordt er gekeken naar de structuur, de opbouw en het taalgebruik van zinnen. De onderzoeker gaat op zoek naar een patroon of regelmatigheden in de onderliggende structuren van een tekst. Bij de functionele discoursanalyse wordt er gekeken naar elke vorm van taalgebruik (met de nadruk op gebruik). De onderzoekers die gebruik maken van de functionele discoursanalyse geloven dat elke vorm van ‘discours’ alleen begrepen kan worden wanneer er rekening wordt gehouden met de doeleinden van de teksten en de functies. Bij deze aanpak wordt er gelet op de sociale en culturele achtergrond. Voor dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van structurele discoursanalyse. Er wordt namelijk verder gekeken dan alleen het zinsniveau. Er zal worden gewerkt met al bestaande gegevens (nieuwsberichten), die worden onderworpen aan zowel inhoudsanalyse als stijlanalyse.

Bij de inhoudsanalyse wordt er gekeken naar wat en wie er wordt geciteerd. Den Boer et al. (2005: 123) omschrijft de inhoudsanalyse als volgt: “een onderzoeksmethode om controleerbare en

geldige uitspraken te doen over de context van de gegevens zoals die in de tekst zijn neergelegd.” Het

zal bij dit onderzoek gaan om het ontdekken van patronen in het materiaal, en wordt er gekeken welke bronnen er worden gebruikt (Wester 2006: 27). Hieruit zal blijken of de beide partijen op een evenwichtige wijze aan bod komen.

Bij de stijlanalyse wordt er gekeken hoe er wordt geciteerd en op welke manier de

(24)

naar de manier waarop de bron wordt aangeduid.

De inhoudsanalyse en de stijlanalyse zullen met elkaar worden gecombineerd tijdens de analyses. Er zal alleen gebruik gemaakt worden van een inhoudsanalyse en een stijlanalyse.De feitelijke correctheid van de uitspraken zal buiten beschouwing worden gelaten. Deze keuze is gemaakt, omdat het in dit geval erg lastig is om te achterhalen welke uitspraken correct zijn en welke uitspraken niet correct zijn. Ook is dit bij het huidige onderzoek niet van belang. Het gaat namelijk vooral om de bronnen die zijn aangehaald, hoe deze bronnen worden omschreven en wat er wordt geciteerd. De gegevens die uiteindelijk voortkomen uit de analyse moeten aantonen van welke bronnen gebruik wordt gemaakt, op welke wijze bronnen en citaten in de verschillende

nieuwsberichten worden gepresenteerd en of er sprake is van een evenwichtige verdeling. De dataset zal worden besproken in paragraaf 3.3. In paragraaf 3.4 zullen de analyse en operationalisatie worden besproken.

3.3 Dataset

De dataset voor dit onderzoek zal bestaan uit krantenartikelen uit Nederlandse landelijke dagbladen met als onderwerp de onrusten in de Arabische wereld van eind 2010 en 2011. De keuze voor de Nederlandse landelijke dagbladen is gemaakt, omdat het om een wereldwijd belangrijke gebeurtenis gaat. Alle Nederlandse landelijke dagbladen hebben hierover bericht.

Omdat de onrusten in de Arabische wereld nu al een geruime tijd plaats vinden en er veel krantenartikelen over verschijnen is het niet mogelijk om al deze krantenartikelen te analyseren. Er is daarom gekozen om dit onderzoek te richten op drie landen, namelijk Tunesië, Egypte en Libië. Tunesië is gekozen omdat hier de onrusten zijn begonnen. Vervolgens begonnen de onrusten in Egypte, deze opstanden kregen wereldwijd veel media-aandacht. En daarna begonnen er ook opstanden in Libië, ook deze kregen wereldwijd veel media-aandacht.

Wanneer er alleen naar krantenartikelen wordt gekeken over deze drie landen zijn er nog steeds teveel krantenartikelen om te analyseren. Uiteindelijk is de keuze gemaakt om ook te kijken naar de data van de artikelen. De opstanden zijn in de drie landen op verschillende momenten begonnen en hebben ook een verschillende tijdsduur. Ook is het lastig om een eindpunt van deze opstanden aan te wijzen, want alle drie de presidenten zijn op dit moment wel afgetreden maar er heerst nog steeds onrust en er vinden nog steeds protesten plaats. Daarom is er besloten om bij alle drie de landen te kijken naar de eerste maand van de opstand.

Land Begin opstand

Tunesië (Jasmijnrevolutie) 18 december 2010 Egypte (Egyptische revolutie) 25 januari 2011 Libië (Libische burgeroorlog) 15 februari 2011 Tabel 3: begin opstand per land

De verzameling nieuwsberichten is op deze manier nog steeds te groot om allemaal te analyseren. Daarom zal er binnen deze verzameling gebruik worden gemaakt van een aselecte steekproef, de gekozen nieuwsberichten zijn namelijk volstrekt willekeurig geselecteerd. Alle eenheden hebben een gelijke kans om in de steekproef terecht te komen (Baarda en de Goede 2006: 149).

(25)

De krantenartikelen zullen met behulp van LexisNexis, een online krantendatabase, worden terug gevonden. LexisNexis heeft de mogelijkheid om te zoeken op datum, Nederlandse landelijke dagbladen en op trefwoorden. Hierdoor is het mogelijk om gericht te zoeken naar relevante nieuwsberichten. Dit onderzoek richt zich op Nederlandse landelijke dagbladen, LexisNexis

onderscheidt dertien Nederlandse landelijke dagbladen. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van een aselecte steekproef is het mogelijk dat een aantal kranten veelvuldig vertegenwoordigt zal worden binnen de steekproef en andere minder. Bakker en Scholten (2009 :19) noemen het verschil tussen ‘populaire dagbladen’ en ‘kwaliteitskranten’, ook geven zij in een tabel weer hoe groot de oplage is van elk Nederlands landelijk dagblad. Met behulp van deze tabel is de keuze gemaakt om vier Nederlandse landelijke dagbladen te laten deelnemen aan de steekproef. Het gaat om De Telegraaf, De Volkskrant, Algemeen Dagblad en NRC Handelsblad. Het gaat hierbij om vier kranten met een grote oplage, waarvan De Telegraaf en het Algemeen Dagblad worden gezien als ‘populaire krant’ en De Volkskrant en het NRC Handelsblad worden gezien als ‘kwaliteitskrant’.

Door voorgaande keuze is er sprake van vier verschillende groepen binnen de steekproef, welke allemaal in voldoende mate in de steekproef vertegenwoordigd moeten worden. Daarom is er voor gekozen om de aselecte steekproef op te delen in deelpopulaties:

Krant ↓ Opstand → Tunesië Egypte Libië De Telegraaf

De Volkskrant Algemeen Dagblad NRC Handelsblad

Tabel 4: deelpopulaties

Om ervoor te zorgen dat deze nieuwsberichten ook allemaal een even grote kans hebben om in de steekproef te komen worden ze allemaal genummerd. Er zal geen gebruik gemaakt worden van opiniestukken of columns, alleen van nieuwsberichten. Bij het zoeken naar artikelen is de zoekterm altijd het betreffende land. Er zullen geen andere zoektermen worden gebruikt, omdat dit de objectiviteit van het onderzoek beïnvloedt. De nieuwsberichten worden per deelpopulatie en per opstand genummerd van één tot en met zes. Vervolgens wordt er met een dobbelsteen gegooid. Wanneer de dobbelsteen een cijfer aangeeft die betrekking heeft op meerdere nieuwsberichten, dan zullen betreffende nieuwsberichten opnieuw worden genummerd en zal er opnieuw met de

dobbelsteen worden gegooid. Dit wordt net zo lang herhaald totdat er per deelpopulatie en per opstand twee artikelen zijn gekozen. De dataset zal uiteindelijk dus bestaan uit 24 krantenartikelen.

3.4 Analyse en operationalisatie

Het theoretisch kader (hoofdstuk 2) vormt de basis voor de analyse van dit onderzoek. In het theoretisch kader zijn namelijk de belangrijkste begrippen uit de vraagstelling uitgewerkt. In deze paragraaf worden de begrippen geoperationaliseerd en verwerkt in de uiteindelijke analyse.

3.4.1 Operationalisatie

(26)

nieuwsbericht. De onderzoeker verplaatst zich hierbij in de rol van de lezer. Er wordt niet verder gekeken dan wat er in het nieuwsbericht staat, daar moet de lezer het immers ook mee doen. Er wordt gekeken of de lezer duidelijkheid krijgt over de bronnen waarvan de journalisten uitspraken en standpunten opvoert in zijn berichtgeving. Kortom: Is het voor de lezer duidelijk wie wat beweert? Hierbij speelt het begrip brontransparantie (paragraaf 2.2.2) een belangrijke rol. Daarom zullen de drie verschillende onderdelen van brontransparantie worden onderzocht tijdens dit onderzoek. Het eerste onderdeel gaat over bronattributie, het gaat hierbij om de koppeling van een uitspraak aan een veldbron. Zoals in paragraaf 2.2.2 wordt weergegeven zijn citaten en parafrasen

voorbeelden van een dergelijke koppeling. In paragraaf 2.3 wordt hier verder op in gegaan. Om ervoor te zorgen dat de analyse zo compleet mogelijk uitgevoerd kan worden is de verkregen informatie van paragraaf 2.2.2 en van paragraaf 2.3 met elkaar gecombineerd. Bij de analyse van de bronattributie wordt er gekeken naar de citaatvorm en naar de inbedding.

Bronattributie: Citaatvorm Direct citaat Indirect citaat Neutrale parafrase Interpretatieve parafrase Citaatfragment Citaatbewering Tabel 5: Bronattributie

Om de neutrale en interpretatieve parafrases te herkennen wordt er gebruik gemaakt van de sleutel (werk)woorden opgesteld door Rennen (2000: 366). Mocht het tijdens de analyses duidelijk worden dat woorden ontbreken dan worden deze twee lijsten aangevuld met de betreffende woorden. Deze woorden zullen worden onderstreept zodat ze herkenbaar zijn.

Het tweede onderdeel gaat over bronautorisatie. Het gaat hierbij om de informatie die de lezer krijgt over de bron zodat de lezer een inschatting kan maken over het gezag van de bron met betrekking tot het onderwerp. Bronautorisatie speelt bij veldbronnen alleen een rol bij individuele personen. Tijdens de analyse zal er op de volgende drie punten worden gelet:

Bronautorisatie

De positie van de bron ten opzichte van het onderwerp: de posities van de veldbron zijn partij, getuige, buitenstaander en de onafhankelijke deskundige (zie tabel 1).

Woordvoerderschap (namens wie spreekt de bron): hierbij gaat het erom in welke hoedanigheid de veldbron spreekt.

Contextuele functieniveau van de bron: Hierbij gaat het om de functie die er met betrekking tot het onderwerp iets toe doet.

Tabel 6: bronautorisatie

Het derde onderdeel gaat over bronidentificatie. Dit omvat alle informatie over de bron die onzekerheid wegneemt over wie de bron is. Hierbij wordt er niet alleen gekeken naar de relatie tussen de bron en het onderwerp, maar ook naar kenmerken die losgelden van het betreffende onderwerp. Er kan ook sprake zijn van een anonieme bron. Tijdens dit onderzoek wordt er onder een

Inbedding

Inbedding met werkwoord: spreekwoorden,

interpretatiewerkwoorden of werkwoorden die een begeleidende handeling uitdrukken.

Inbedding zonder werkwoord: Naam, gevolgd door dubbele punt, gevolgd door aanhalingstekens openen,

(27)

anonieme bron een bron verstaan waarover te weinig informatie wordt gegeven ter identificatie. Voor het onderscheiden van anonieme bronnen en hun aanduiding zal er gebruik worden gemaakt van de indeling van Culbertson (1978: 456-465). Bij de analyse wordt er gekeken naar de informatie die wordt gegeven over de bron, of dat er mogelijk sprake is van een anonieme bron.

Bronidentificatie

Informatie over de bron Soort anonieme bron

Tabel 7: bronidentificatie

De voorgaande drie tabellen worden samen gevoegd tot één tabel. Daardoor kunnen de analyses efficiënt plaatsvinden en staat alle benodigde informatie van elk nieuwsbericht in één overzichtelijke tabel. Deze tabel ziet er als volgt uit:

Zin Bronattributie Bronautorisatie Bronidentificatie

Tabel 8: tabel voor de analyses

In de kolom ‘zin’ zal de betreffende zin worden weergegeven. Alleen zinnen die een bronvermelding en/of een citaatvorm bevatten worden hier vermeld. In de krantenartikelen zullen

hoogstwaarschijnlijk uitspraken te vinden zijn waarbij het niet duidelijk is of de journalist dit zelf heeft waargenomen of dat een uitspraak afkomstig is van een bron. Deze onduidelijkheid ontstaat doordat er geen bronvermeldingen of citaatvormen worden gebruikt. Deze zinnen zullen niet meegenomen worden in de analyses, omdat het voor de onderzoeker niet te achterhalen is van welke bron de journalist gebruik heeft gemaakt.

In de kolom ‘bronattributie’ zal ,wanneer er sprake is van een citaatvorm, worden

weergegeven van welke citaatvorm sprake is en van welke inbedding gebruik is gemaakt. In tabel 5 is weergegeven van welke citaatvormen en inbeddingen gebruik gemaakt kan worden.

In de kolom ‘bronautorisatie’ zal, wanneer er sprake is van individuele personen en indien mogelijk, de positie, het woordvoerderschap en het contextuele functieniveau van de bron worden weergegeven. Personen die met de opstand te maken hebben, door bijvoorbeeld bij een

oppositiebeweging te horen, worden aangemerkt als partij. Ook personen die bijvoorbeeld bij de regering of politie horen worden aangemerkt als partij. In een aantal krantenartikelen zal de ‘president’ van de betreffende landen worden aangehaald als bron. Doordat er in de betreffende landen sprake is van opstanden kan er niet worden gezegd dat deze ‘president’ namens een land spreekt (woordvoerderschap). Ook kan er niet worden gezegd dat deze ‘president’ namens een regering spreekt, omdat deze vaak uiteen gevallen is. Daarom wordt er, wanneer er een ‘president’ als bron wordt gebruikt, bij woordvoerderschap weergegeven dat deze personen namens zichzelf spreken. Tenzij duidelijk anders wordt weergegeven. Ook worden personen uit een ander land met daar een hoge functie aan het woord gelaten. Deze personen worden aangemerkt als deskundige, omdat zij af weten van de situaties in de betreffende landen. Zij worden niet aangemerkt als partij, omdat zij niet deelnemen aan de opstanden of bij de regering van het betreffende land horen. Wel kunnen zij aangeven een bepaalde partij te steunen, maar dat is voor dit onderzoek niet genoeg om als partij aangemerkt te worden.

(28)

deze traceerbaar is. Ook wordt er aandacht besteedt aan de wijze waarop de bronnen worden aangeduid. Er wordt gekeken naar de weergave van de naam (voor- en achternaam) van de bron, de weergave van de huidige/voormalige functie en eventuele extra informatie. Mocht er sprake zijn van een anonieme bron dan wordt dit weergegeven aan de hand van de indeling van Culbertson (1978: 456-465) (paragraaf 2.2.2). Er zal dan worden weergegeven van welke soort anonieme bron gebruik is gemaakt en hoe deze wordt aangeduid. Personen of organisaties die werkzaam zijn voor de ‘president’ van het land worden weergegeven als voorstanders en worden paars gekleurd. Personen of organisaties die tegen de ‘president’ zijn worden weergegeven als tegenstanders en worden blauw gekleurd. Op die manier kan er in één oogopslag worden waargenomen tot welke partij de bron eventueel behoort. Wanneer er wordt gesproken over bijvoorbeeld de ‘opstandelingen’ of

‘demonstranten’ is er sprake van een niet bij naam genoemde organisatie. Het gaat immers om een groep mensen, maar het is niet duidelijk tot welke organisatie deze personen precies horen. De tegenstanders bestaan namelijk ook weer uit meerdere organisaties, maar hebben samen één gezamenlijk doel.

Nadat de tabellen voor alle krantenartikelen zijn ingevuld kan er gekeken worden naar regels en patronen omtrent het gebruik van bronnen en citaatvormen. Allereerst zal er met behulp van een inhoudsanalyse gekeken worden naar wie er worden geciteerd. Vervolgens zal er met behulp van een stijlanalyse gekeken worden naar het gebruik van de verschillende citaatvormen en naar de manier waarop de gebruikte bronnen worden aangeduid. Uiteindelijk kan er worden nagegaan of er sprake is van een evenwichtige verdeling wat betreft het aan bod komen van de verschillende partijen en de citaatvormen die worden toegepast bij het aan het woord laten van de partijen.

3.5 Criteria

Om aan te tonen dat voorgaande onderzoeksmethode methodologisch verantwoord is moet deze aan een aantal criteria voldoen. Deze criteria worden hieronder nader toegelicht:

Credibility: Het onderzoek is gebaseerd op 24 krantenartikelen. Helaas is het niet mogelijk om

alle krantenartikelen over de onrusten in de Arabische wereld te analyseren. Wel zal de

geloofwaardigheid worden geoptimaliseerd omdat er gebruik zal worden gemaakt van meerdere krantenartikelen, over drie verschillende landen die via een aselecte steekproef zijn geselecteerd (Baxter & Babbie 2004: 297).

Dependability: Bij dit onderzoek kan de lezer de weg volgen die de onderzoeker heeft

afgelegd om tot de uiteindelijke conclusie te komen. Alle stappen die zijn genomen worden weergegeven en verantwoord. Daardoor kan de lezer volgen hoe de uiteindelijke conclusie is ontstaan en waarom er bepaalde keuzes zijn gemaakt. Hierdoor wordt de controleerbaarheid

vergroot. Maar ook doordat een medestudente analyses heeft uitgevoerd bij een aantal artikelen. Op die manier kon er vergeleken worden of er sprake is van vergelijkbare uitkomsten. Dit was het geval, zie bijlage 4 (Baxter & Babbie 2004: 298).

Confirmability: De dataset van dit onderzoek is terug te vinden in bijlage 2. Daardoor kan

nagekeken worden hoe het uiteindelijke resultaat is ontstaan. Alle stappen die worden genomen om tot het eindresultaat te komen zullen worden weergegeven. Een buitenstaander kan dit dus nakijken en controleren, dit vergroot de objectiviteit. Dit is een bevestiging voor de betrouwbaarheid (Baxter & Babbie 2004: 298).

Transferability: De onderzochte dataset wordt uitgebreid beschreven. De gehele dataset zal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Beste bestuurder, ………. Naast mijn werk voor de Metropoolregio Eindhoven ben ik momenteel bezig met de afronding van mijn master public management aan de universiteit Twente. Voor

In groep 4 zijn de woordsoorten werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord aangeboden.. In groep 5 komen deze woordsoorten nogmaals aan

De onderzoekers onderzochten dit voor elke groep en leidden hieruit de volgende vuistregel af: wordt een onregelmatig werkwoord n keer zo vaak gebruikt, dan duurt het n keer

Of het nu gaat om het produceren van een grammaticaal correcte vorm (taalgevoel en taalnorm) of om het analyseren van een taalvorm (taalwerkelijkheid en taalgevoel), je kunt het

By orienting the Borssele square emphatically and unconventionally to the north – which was quite im practical relative to the polder grid – and by model- ling it on the

nen bouwhistorisch onderzoek (2002), die de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) gebruikt voor het op- stellen van cultuurhistorische waardestellingen, de

Three examples from the practice of modern heritage evaluation show that the concept of authenticity seldom if ever refers to the materiality but more often to the

Het beste kan men dit illustre- ren op het terrein van het bouwen: voor de utilitaire bouw werd de functionele benadering en standaardi- sering aanvaard, maar voor de representatie