• No results found

Sociale kerncijfers* Centraal Bureau voor de Statistiek** Ontwikkelingen in de huishoudenssamenstelling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Sociale kerncijfers* Centraal Bureau voor de Statistiek** Ontwikkelingen in de huishoudenssamenstelling"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sociale kerncijfers*

Centraal Bureau voor de Statistiek**

In het thema van de rubriek ‘Sociale kerncijfers’ wordt deze keer aandacht bt steed aan ontwikkelingen in de samenstelling van huishoudens sinds 1947. He thema w ordt afgesloten met een overzicht van enige bronnen en begrippen oj dit terrein. H et tweede deel van de rubriek bestaat uit de standaardtabel me sociale kerncijfers.

Ontwikkelingen in de huishoudenssamenstelling

Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben zich aanzienlijke veranderingen voor gedaan in de huishoudenssamenstelling in Nederland. In dit thema wordt aai de hand van Volkstellingen en Woningbehoeftenonderzoeken van het CBS in gegaan op de huishoudensdemografie vanaf 1947. Hierbij zal aandacht worde:

besteed aan de ontwikkeling van het aantal een- en meerpersoonshuishoudens Bij de meerpersoonshuishoudens zal met name worden stilgestaan bij verande- ringen binnen de eengezinshuishoudens. Achtergrondinformatie kan ondei meer worden gevonden in CBS (1982, 1983, 1988, 1990 en 1991), Corveru (1979), Faessen (1987) en Nollen-Dijcks (1988 en 1989b). De uitkomsten vi de Volkstelling 1947 en in mindere mate die van de Volkstelling 1960 hebbet ten behoeve van dit thema een aanvullende bewerking ondergaan om deze vei gelijkbaar te maken met de resultaten van 1971 en latere jaren. Aangezien in &

Volkstelling 1947 sommige van de in dit thema gehanteerde samenlevingsvoi men niet als zodanig werden onderscheiden, dienden deze vanuit de toenmalig

* Cijfers die vóór 14 februari beschikbaar waren, konden nog worden verwerkt in de standaari tabel van deze rubriek. Auteursrecht is voorbehouden. Gebruik van de inhoud van deze rubrid is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.

**Prinses Beatrixlaan 4 28, Voorburg. Postbus 9 59, 2 2 7 0 A Z Voorburg. T el. 070-337 38®

K loosterw eg 1, Heerlen. Postbus 4 4 8 1 ,6 4 0 1 CZ Heerlen. Tel. 0 45-70 6000.

214

(2)

huishoudens- en gezinsdefinities te worden benaderd. De ontwikkelingen in de huishoudenssamenstelling over de periode vanaf 1947 wordt mede om die re­

den in dit thema in samenhang beschouwd met het al dan niet aanwezig zijn van een gezin binnen het (meerpersoons)huishouden.

De samenlevingsvorm van leden van de bevolking wordt in het algemeen aangeduid met de term huishouden. Daarin voeren één o f meer personen een huishouding. Het overgrote deel van de bevolking verblijft in huishoudens waarin deze huishouding zelfstandig wordt gevoerd; de zogenaamde particulie­

re huishoudens. Daarnaast bestaan er samenlevingsvormen waarbij de huishou­

ding niet-zelfstandig wordt gevoerd, doch institutioneel wordt verzorgd. Het betreft hier de zogenaamde institutionele huishoudens, waartoe instellingen, in­

richtingen en tehuizen behoren. Tabel 1 toont de verdeling van de bevolking over particuliere huishoudens en institutionele huishoudens. De bevolking in Jabel I. Bevolking en huishoudens, 1947-1989“

1947 1960 1971 1981 1989

x 1000

Totale bevolking 9 625 11 462 13 060 14 428 14 878

in particuliere huishoudens in institutionele huishoudens

9 410 215

11 199 263

12 754 306

14 116 312

14 600 278

Totaal particuliere huishoudens w.v.

eenpersoonshuishoudens meerpersoonshuishoudens

2 406

213 2 193

3 130

374 2 756

3 990

683 3 307

5 111

1 128 3 983

5 955

1 737 4 218

Gemiddeld aantal personen per (particulier) huishouden Gemiddeld aantal personen

per meerpersoonshuishouden x 1

3,9

4,2

3,6

3,9

3,2

3,7

2,8 3,3

2,5

3,1

a. De cijfers in deze tabel verschillen enigszins van de overeenkomstige cijfers in de tabel met sociale kerncijfers in het tweede deel van deze rubriek. Dit wordt veroorzaakt, doordat de cijfers in tabel 1 betrekking hebben op het aantal huishoudens en de samenstelling zoals waargenomen op de teldatum van de gebruikte bronnen (1947, 1960 en 1971: Volkstelling, respectievelijk 31 mei 1947, 31 mei 1960 en 28 februari 1971; 1981 en 1989: Woningbehoeftenonderzoek, oktober), terwijl de sociale kerncijfers betrekking hebben op het berekend aantal huishoudens en de gemiddelde huishoudens- grootte op 31 december van elk jaar (zie hiervoor o.a. Nollen-Dijcks, 1989a). Verder zijn de cijfers voor 1947 deels tot stand gekomen door een bewerking van de uitkomsten van de Volkstelling 1947.

Mens en Maatschappij, 67e jaargang, nr. 2, mei 1992 215

(3)

institutionele huishoudens omvat structureel ongeveer 2 procent van de total bevolking. De bevolking in institutionele huishoudens vertoont de laatste jare een lichte daling onder meer door een vermindering van het aantal intern wo nende personeelsleden (zie hiervoor onder andere Van de Stadt en Biesemai

1990).

De particuliere huishoudens kunnen in eerste instantie worden onderschei den in eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens. Uit tabel I blijkt, dat het aantal eenpersoonshuishoudens in ongeveer veertig jaar tijd ach maal zo groot is geworden. Bij de Volkstelling van 1947 werden er 213 duizen eenpersoonshuishoudens geteld; volgens het Woningbehoeftenonderzoek wa ren dat er in 1989 ruim 1,7 miljoen. Hun aandeel in het aantal particuliere huis houdens steeg daarmee van bijna 9 tot ruim 29 procent. Vooral na 1960 valt eei zeer sterke toeneming van eenpersoonshuishoudens waar te nemen. De oora ken voor deze toeneming zijn te vinden in zowel demografische als maatschap pelijke veranderingen (zie o.a. Nollen-Dijcks, 1989b). Met name het tot voc kort steeds verder uiteenlopen van de levensverwachtingen van mannen b

vrouwen zorgde voor een toeneming van het aantal alleenwonende bejaard vrouwen. Door de groeiende voorkeur van jongeren om een eigen huishoudiij te voeren, is het aantal eenpersoonshuishoudens eveneens toegenomen. Ooké steeds verdergaande gezinsindividualisering, die tot gevolg heeft gehad dat gt zinnen in toenemende mate zonder andere personen, zoals familieleden, kosl gangers o f andere niet-verwante personen, een huishouding gingen voerei heeft bijgedragen aan de groei van het aantal eenpersoonshuishoudens. Ta slotte is ook het sterk toegenomen aantal echtscheidingen van invloed gewees op het aantal eenpersoonshuishoudens. De sterke opkomst van het eenper soonshuishouden kan daarmee gezien worden als uiting van de toenemende ii dividualisering in de samenleving en de mogelijkheid om dat te realiseren.

Tabel 2. Eenpersoonshuishoudens, 1947-1989“

1947 1960 1971 1981 1989

x 1000

Personen in eenpersoonshuishoudens 213,3 373,5 682,8 1 127,9 1 736,!

w.v.

mannen 73,3 117,0 257,5 398,0 714,1

vrouwen 140,0 256,5 425,3 729,9 1 022,7

a. Zie noot a tabel 1.

Tabel 2 toont de verdeling van de personen in eenpersoonshuishoudens naj geslacht. De verhouding tussen mannen en vrouwen bleef tot voor kort vrijwt 216

(4)

constant. In recente jaren valt echter een stijging van het aandeel van de man­

nen te constateren, met name in de leeftijdsklasse van 25-34 jaar.

Meerpersoonshuishoudens worden in tabel 3 nader onderscheiden in niet-ge­

zinshuishoudens, eengezinshuishoudens en meergezinshuishoudens. Het aantal meergezinshuishoudens is sinds 1947 sterk afgenomen, met name na 1971. De niet-gezinshuishoudens zijn daarentegen na 1971 een steeds belangrijkere sa­

menlevingsvorm gaan worden. Op basis van uitkomsten van de Volkstelling 1947 kon worden berekend, dat hun aandeel in 1947 nog 4 procent bedroeg van de meerpersoonshuishoudens; in 1989 bedroeg hun aandeel volgens het Wo- ningbehoeftenonderzoek 9,5 procent. De niet-gezinshuishoudens bestaan thans vrijwel uitsluitend uit twee personen. Het aantal niet-gezinshuishoudens met drie of meer personen vertoont vanaf 1947 een dalende tendens, ondanks dat in de eind zeventiger en begin tachtiger jaren een opleving viel te constateren. In 1989 bestonden ruim 48 duizend niet-gezinshuishoudens uit twee personen met een gelijk geslacht; dit is 12,5 procent van het aantal niet-gezinshuishoudens dat bestaat uit twee personen en iets meer dan 1 procent van het totaal aantal meerpersoonshuishoudens.

Tabel 3. Meerpersoonshuishoudens, 1947-1989•

1947 1960 1971 1981 1989

Meerpersoonshuishoudens

x 1000

2 193,0 2 756,1 3 307,3 3 983,3 4 217,9 w.v.

niet-gezinshuishoudens 86,7 96,4 102,6 287,0 402,2

twee personen 62,1 76,5 86,3 257,9 388,5

van ongelijk geslacht 340,2

van gelijk geslacht 48,3

drie of meer personen 24,6 19,9 16,3 29,1 13,7

eengezinshuishoudens 2 051,6 2 606,9 3 158,1 3 681,6 3 803,3

zonder kinderen 437,2 684,3 890,8 1 159,9 1 324,1

met kinderen 1 614,4 1 922,6 2 267,3 2 521,7 2 4 7 9 ,2

aeergezinshuishoudens 54,7 52,8 46,6 14,7 12,4

a. Zie noot a tabel 1.

De eengezinshuishoudens vormen de grootste groep meerpersoonshuishou­

dens. Uit tabel 3 blijkt een sterke groei van het aantal eengezinshuishoudens zonder kinderen. Aan deze groei ligt een aantal maatschappelijke processen ten grondslag (zie o.a. Nollen-Dijcks, 1988). Zo is er sprake van uitstel van de ge-

Mens en Maatschappij, 67e jaargang, nr. 2, mei 1992 217

(5)

boorte van het eerste kind, vrijwillige kinderloosheid en een kleiner aantal kii deren per gezin. Verder heeft de toegenomen levensverwachting van manne en vrouwen tot gevolg, dat de huwelijksduur wordt verlengd. In 1947 beston bijna 20 procent van de meerpersoonshuishoudens uit eengezinshuishoudei zonder kinderen tegenover ruim 31 procent in 1989. Wanneer de eengezins huishoudens zonder kinderen worden samengenomen met de niet-gezinshuii houdens bestaande uit twee personen van ongelijk geslacht, komt de stijgend trend van huishoudens zonder kinderen nog duidelijker naar voren. Beide huis houdenstypen tezamen stegen van naar schatting 497 duizend in 1947 tot bijt 1,7 miljoen in 1989, ofwel van bijna 23 procent van het aantal meerpersoons huishoudens in 1947 tot bijna 40 procent van het aantal meerpersoonshuishou dens in 1989. De gemiddelde grootte van de meerpersoonshuishoudens daali van 4,2 personen in 1947 tot 3,1 personen in 1989.

Tabel 4 biedt nadere informatie over de samenstelling van de eengezinshuis houdens tussen 1947 en 1989. Uit tabel 4 blijkt de reeds gesignaleerde daleni trend van het aantal eengezinshuishoudens met anderen. In 1947 bestond nai schatting nog ruim 14 procent van de eengezinshuishoudens uit huishouden met anderen; volgens het Woningbehoeftenonderzoek was dit aandeel in 198:

nog geen 3 procent. De daling van het aantal eengezinshuishoudens met ande ren deed zich vooral voor bij eengezinshuishoudens bestaande uit twee ouder:

Tabel 4. Eengezinshuishoudens, 1947-1989

1947 1960 1971 1981 1989

Eengezinshuishoudens

x 1000

2 051,6 2 606,9 3 158,1 3 681,6 3 803,3 w.v.

zonder kinderen 437,2 684,3 890,8 1 159,9

i 1 324,1;

echtparen 380,1 613,8 832,7 1 129,6 1 307,4

echtparen met anderen 57,1 70,5 58,1 30,3 16,7

met kinderen 1 614,4 1 922,6 2 267,3 2 521,7 2 479,2

beide ouders aanwezig 1400,6 1 739,4 2 065,4 2 213,1 2 085,0

zonder anderen 1220,0 1 578,5 1 943,7 2 177,2 2 058,4

met anderen 180,6 160,9 121,7 35,9 26,6

één ouder aanwezig 213,8 183,2 201,9 308,6 394,2

zonder anderen 158,8 147,5 170,9 273,5 323,6

vaders 38,8 29,7 30,1 37,3 50,5

moeders 120,0 117,8 140,8 236,2 273,1

met anderen 55,0 35,7 31,0 35,1 70,6

a. Zie noot a tabel 1.

218

(6)

met kinderen. D eze groep huishoudens daalde van ruim 180 duizend in 1947 lotruim 26 duizend in 1989.

Het aantal huishoudens waarbij slechts één ouder aanwezig is — zonder an­

dere personen lag in 1947 onder meer als gevolg van de oorlog op een hoog niveau. Daarna volgde een daling. Na 1971 verdubbelde het aantal huishoudens met slechts één ouder. D eze verdubbeling betrof nagenoeg uitsluitend huishou­

dens bestaande uit een moeder met één o f meer kinderen. Volgens het Woning- wetbehoeftenonderzoek 1989/1990 bedroeg het aantal huishoudens uitsluitend bestaande uit moeders met kinderen 273 duizend. Bij de Volkstelling van 1971 lag dit aantal op 141 duizend. Het aantal eengezinshuishoudens getypeerd als één ouder met kinderen plus één o f meer andere personen verdubbelde tussen 1981 en 1989. Dit hangt samen met een sterke groei in recente jaren van het aantal huishoudens dat bestaat uit ongehuwd samenwonende paren met één of meer kinderen.

Bronnen

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), 1 9 8 2 .14e Algemene volkstelling annex woningtelling, 28 februari 1971. Serie A , deel 6A , Huishoudens, gezinnen en woningen. Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage.

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), 1983. Woningbehoeftenonderzoek 1981: Huisvestings­

situatie, woonlasten en verhuizingen; landelijke kerncijfers. Staatsuitgeverij, ’s-Gravenhage.

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), 1988. ‘Huishoudensvorming en het verlaten van het ouderlijk huis’. M ens en M aatschappij 63 (november), p. 438-443.

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), 1990. Sociaal-demografische rekeningen: Bevolking in huishoudens; Methodebeschrijving en toepassing voor 1985/’86. S D U Uitgeverij, ’s-Gravenha-

8«-

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), 1991. Woningbehoeftenonderzoek 198911990: Huisves­

tingssituatie, woonlasten en verhuizingen; landelijke kerncijfers. S D U Uitgeverij, ’s-Gravenha- ge-

Corver, C.J.M., A.M . van der Heiden, M .M .V.C. de H oog en L.Th. van Leeuwen, 1979. H uishou­

den, huwelijk en gezin: Een analyse op basis van de gezinssociologische censusmonografieën.

Monografieën Volkstelling 1971, deel 18. Staatsuitgeverij, ’s-Gravenhage.

Faessen, W.B.M., 1987. ‘B evolking, gezin en huishouden in Nederland sinds 1829’. Maandstatis- tiekvan de bevolking 35 (januari), p. 17-30.

Nollen-Dijcks, J.B. 1988. ‘Huishoudens 1981-1985: D e belangrijkste ontw ikkelingen’. Supple­

ment bij de sociaal-economische maandstatistiek 1, p. 4-10.

Nollen-Dijcks, J.B., 1989a. ‘Huishoudens en w oningbezetting, aanvulling reeks 1960-1980 met cijfers 1981-1988’. Statistisch Magazine 9 (2), p. 51-59.

Nollen-Dijcks, J.B., 1989b. ‘D e toename van het aantal eenpersoonshuishoudens in de periode 1981-1985: Een analyse van dem ografische en maatschappelijke effecten ’. Supplement bij de sociaal-economische maandstatistiek 3, p. 19-26.

Stadt, H. van de en L.J. Biesem an, 1990. ‘D e institutionele bevolking: Omvang en ontw ikkeling’.

Maandstatistiek van de bevolking 38 (september), p. 26-30.

Mens en Maatschappij, 67e jaargang, nr. 2, mei 1992 219

(7)

220 S o c i a l e k e r n c i j f e r s 3

Basis c.q. eenheid

Deaografie

Bevolking per 31 december w .o.

0-19 jaar 65 jaar of ouder Ni et-Nederlanders Levendgeborenen Overledenen

Totale bevolkingsgroei Huweli jkssluitingen Echtscheidingen

Aantal huishoudens per 31 december w.o. aantal éénpersoonshuishoudens Gemiddelde grootte van de huishoudens

1000

in X van de bevolking

per 1000 van de gemiddelde bevolking

11000

A r b e i t

Beroepsbevolking 15*64 jaar 1000 w.o. met een (gewenste) arbeidsduur

> 20 uur (exclusief zelfstandigen en medewerkende gezinsleden)

Werkzame beroepsbevolking 15-64 jaar totaal

w.v.

mannen vrouwen

Niet-werkzame beroepsbevolking 15-64 jaar

totaal w.v.

mannen vrouwen

2 Relatieve deelname werkzame beroeps- ft i___ ii .:__ic .//

(8)

1970 1980 1985 1989 1990 1991*

13119 14209 14529 14892 15010 15131

35,7 30,9 27,7 25,6 25,2 24

10,2 11,6 12,2 12,8 12,9 13

1.8 3,7 3,8 4,3 4,6 *

18,3 12,8 12,3 12,7 13,2 13

8,4 8,1 8.5 8.7 8,6 8

12,4 8,3 5,2 5.9 7,9 8

9,5 6,4 5,7 6.1 6,4 6

0,8 1,8 2,3 1.9 1,9 1

3986 5006 5613* 6026* 6112* 6185

679 1085 1556 1765 1794 * 1843

3,21 2,78 2.54 2,43 2,41 2

4751 5375 5887 6833 6992 7133

3856 4414 4796 5123 5188 5197

4650 5038 5147 6155 6356 6521

3438 3525 3411 3876 3951 4004

1212 1513 1736 2279 2405 2517

101 337 740 678 636 612

85 164 419 335 298 295

16 173 321 343 338 317

(9)

Mens en Maatschappij,67e jaargang, nr. 2, mei 1992

Relatieve deelname werkzame beroeps- bevolking 15-64 jaar

mannen vrouwen

Werknemers in betrokken jaar vervroegd uitgetreden Contractuele arbeidsduur

Regelingslonen volwassen werknemers (per uur)

Econoaie

Koopkracht (statisch) totaal

w.v.

werknemers bedrijfsleven ambtenaren

gepens i oneerden werklozen en overigen

Consumptieve bestedingen (volume) totaal

w.v.

voedings- en genotmiddelen duurzame consumptiegoederen overige goederen en diensten Schulden uit hoofde van consumptief

krediet (ultimo)

Ontvangers van sociale zekerheids­

uitkering (jaargemiddelden):

werkloosheidsuitkering (exclusief Rww) arbeidsongeschiktheidsuitkering periodieke algemene bijstandsuitkering

aan personen jonger dan 65 jaar (exclusief Rww)

Rijksgroepsregeling werkloze werk­

nemers (Rww)

in X v a n d e m a n n e lijk e b e v o l k i n g 15-6 4 j a a r in X van d e vrouwelijke

bevolking 15-64 jaar 1000

1980=100

1980=100

per hoofd van de bevolking, 1980=100

in guldens per hoofd van de bevolking 1000

(10)

8 3 ,1 75,1 6 8 , 3

29,7 33,0 35,6

. 26

. 100 95,6

38,6 100 113,7

100 87,9

100 89,6

100 84,7

100 89,1

100 87,5

77,0 100 98,0

84,6 100 99,3

84,5 100 88,6

72,5 100 102,4

172 882 768

45 156 282

205 640 754

70 113 181

7 83 397

7 4 , 7 7 5 ,6 7 6 ,0

45,2 47,4 49,3

25 25 -

94,0 93,9 93,7

120,5 124,4 129,0

94,5 96,5*

98,7 90,1 93,5 90,3

101,1*

92,7.

94,9.

91,0

105,6* 108,9* 111,2 104,8*

100,1, 109,5

106,6*

106,9.

112,3

106,6 110,3 115,6

986 1034 1100

229 827

223 862

237 895

178 176 175

384 352 323

(11)

222 S o c i a l e k e r n c i j f e r s ( s l o t ) a )

Basis c.q. eenheid

Verkeer

Gemiddeld afgelegde afstand per persoon totaal

w.v.

van en naar het uerk

zakelijk bezoek in de werksfeer overig (exclusief vakantie) Slachtoffers van verkeersongevallen

w.v.

doden

gewonden, opgenomen in een ziekenhuis

km per dag

Rechtsbescherming en veiligheid Slachtoffers van misdrijven

(15 jaar of ouder)

Door politie en Koninklijke Marechaus­

see geregistreerde misdrijven Opgehelderde misdrijven Uitgaven overheid voor politie

1000

in X van de geregis­

treerde misdrijven in guldens per hoofd

van de bevolking

Cultuur en vrijetijdsbesteding Aantal vakanties0^

Bezoeken aan podiumkunsten in uitvoeringszalen

Uitleningen door openbare bibliotheken Uitgaven overheid voor cultuur en

recreatie

per 1000 van de gemiddelde bevolking

in guldens per hoofd van de bevolking

fWV*rui Is

(12)

1970 1980 1985 1989 1990 1991*

28,0 32,6 35,4 36,0 37,1

7,1 6,9 8,3 8,1 8,1

. 2.2 3,7 3,5 3,7 3,7

18,7 22,0 23,6 24,2 25,3

3181 1997 1438 1456 1376 1300

18621 14520 13660 13652 12000

3632 4175f) 3955

266 706 1094 1161 1156 1152

41,1 29,8 24,0 22,7 22 22

206 232 241 239* 240

569 836 877 I 1191 1166 1197

685 665 750 731 735

4503 11444 11877 12458 12473 12488

8 3 375 401 394* 3 8 9 *

(13)

Mens en Maatschappij, 67e jaargang, nr, 2, mei 1992

Onderwlj*

Deelname voltijdonderwijs

Relatieve deelname voltijdonderwijs 16-24 jaar

Uitstroom uit het voltijdonderwijs met tenminste diploma MAVO c.q. Lager beroepsonderwi j s

Uitgaven overheid voor onderwijs

Gezonttieid

Beleving algemene gezondheidstoestand

Contact met de huisarts

Opname in het ziekenhuis

Kosten van de gezondheidszorg

Toelichting

. = gegeven (nog) niet beschikbaar

* = voorlopig cijfer

a) Voor een toelichting op de in deze tabel opgenomen kerncijfers wordt verwezen naar de aflevering van 'Mens e n Maat­

schappij' van mei 1988, blz. 219-232. Daarnaast wordt gewezen op de mogelijkheid, dat reeds eerder gepubliceerde cijfers zijn bijgesteld op grond van meer actuele en definitieve informatie.

b) De cijfers met betrekking tot de (werkzame en niet-werkzame) beroepsbevolking betreffen vóór 1989 standcijfers (voor­

jaar) op basis van de Arbeidskrachtentellingen en met ingang van 1989 jaargemiddelden op basis van de Enquête beroeps­

bevolking. Zie voor verdere toelichting o.m. de publikatie 'Enquête Beroepsbevolking 1991', CBS, Voorburg/Heerlen, 1992.

In de kolom 1970 zijn de gegevens over 1971 vermeld (volgens de definities van de Volkstelling 1971).

c) In verband met een gewijzigde waarneming zijn de cijfers vanaf 1989 niet vergelijkbaar met voorgaande jaren.

d) 1972.

^ e) 1981.

w f) 1984.

in % van de bevolking 16-24 jaar

in % van de uitstroom ■ uit het voltijd- onderwi js

in guldens per hoofd van de bevolking

personen met de mening (zeer) goede gezondheid in X van de bevolking personen die de huisarts

consulteerden in X van de bevolking

aantal opnamen in het ziekenhuis per 1000 van de gemiddelde bevolking in guldens per hoofd

van de bevolking

1211 3512 3316 3123 3112 3111

21,3 40,3 40,1 41,6 42,0*

71,8 83,8 88,3 88,2 87,8* .

655 1824 1905 2001

80,2e) 82,5 82,2 81,7 80,9

69,3e) 71,9 73,4 75,4 75,5

97 112 109 104 103 103

787d) 1952 2311 2584 2729* 2947

(14)

Begrippen

Particulier huishouden. Een verzameling van één o f meer personen die zelfstandig een (deel vj een) w oonverblijf bewoont en die zich daar alleen respectievelijk gemeenschappelijk voorat’

van voedsel en andere noodzakelijke levensbehoeften. Particuliere huishoudens kunnen wordt onderscheiden in eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens.

Institutioneel huishouden. Een verzam eling van personen in een instelling, inrichting o f tehuisi niet-zelfstandig een huishouding voert en aldaar wordt voorzien van voedsel en andere nooda kelijke levensbehoeften. Het niet-zelfstandig voeren van een huishouding houdt onder meerii dat betrokkenen zich dienen te houden aan door de instellings-, inrichtings- o f tehuisleiding jt stelde regels.

Eenpersoonshuishouden. Een particulier huishouden dat bestaat uit slechts één persoon.

Meerpersoonshuishouden. Een particulier huishouden dat bestaat uit tw ee o f meer persoim Meerpersoonshuishoudens kunnen worden onderscheiden in huishoudens zonder gezin, huis houdens met één gezin en huishoudens met tw ee o f meer gezinnen.

Gezin. Een bijeenwonend echtpaar zonder kinderen o f met bij hen inwonende kinderen, c.q. et vader o f moeder met één o f meer inwonende kinderen. G ezinnen kunnen worden onderscheidt in gezinnen zonder kinderen, gezinnen met kinderen waarbij beide ouders aanwezig zijn en gt zinnen met kinderen waarbij slechts één vader respectievelijk moeder aanwezig is.

Kind. Bij één o f beide ouders inwonend ongehuwd eigen o f stiefkind dat z e lf geen kinderen hed Niet-gezinshuishouden. Een meerpersoonshuishouden zonder gezin, zoals ongehuwd samen»

nende vrienden en /o f vriendinnen, broers en /o f zusters, een weduwnaar met kleinkind, een w duwe met een gescheiden eigen kind, enzovoorts.

Eengezinshuishouden. Een meerpersoonshuishouden bestaande uit één gezin en de eventuele É tot het gezin behorende personen.

M eergezinshuishouden. Een meerpersoonshuishouden bestaande uit tw ee o f meer gezinnen enl eventuele niet tot één van deze gezinnen behorende personen.

224

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

" Door een herziening van de Statistiek Musea zijn de gegevens over 1997 niet vergelijkbaar met voorgaande jaren... Beschrijving van

De informatie over de ontwikkeling van het aantal banen naar bedrijfstak wordt opgenomen in het persbericht over de eerste raming van de economische groei.. Het

Het hoge aantal sterfgevallen in deze periode houdt waarschijnlijk verband met een verhoogde griepactiviteit van begin december 1998 tot half maart 1999.. Het verloop van de griep

Voor zover de in het eerste en tweede lid bedoelde verwerving niet de benodigde gegevens oplevert, is de directeur-generaal bevoegd ten behoeve van statistische doeleinden

Hierbij zijn de gegevens uit een ouder jaar, in deze publicatie het jaar 2000, herberekend naar de gemeentelijke indeling van 2004. Zie ook oppervlakte totaal

De variabelen lftkind1t/m7 wordt gevuld met de waarde van lft(a,b,c,d,e,f of g) waarbij geldt dat lftkind1 de leeftijd bevat van het oudste kind en dat de

Indien bovenstaande regel niet geldt, dan wordt aangenomen dat het bouwjaar van de woning gelijk is aan het jaar waarin de respondent op het huidige adres is komen wonen..

De ontwikkelingen (volumemutaties) zijn voor prijsverande- ringen gecorrigeerd. Weersomstandigheden en de samenstelling van de koopdagen kunnen van invloed zijn op de uitkomsten van