• No results found

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verzamelverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Tilburg;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;

Besluit

in te trekken de reïntegratie-, de afstemmings-, de premie- en de misbruikverordening Wet werk en bijstand;

en

vast te stellen de Verzamelverordening Wet werk en bijstand luidende als volgt:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen algemeen.

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente a.

Tilburg;

b. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Tilburg;

c. WWB: de Wet werk en bijstand;

d. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids- ongeschikte werkloze werknemers;

e. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids- ongeschikte gewezen zelfstandigen;

f. ANW: de Algemene Nabestaandenwet;

g. CWI: Centrum voor werk en inkomen;

h. UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

i. premie: een premie die op grond van artikel 7 van de WWB kan worden ingezet als voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

j. inkomstenvrijlating: de vrijlating van inkomsten uit arbeid bedoeld in artikel 31, lid 2, onder o, van de WWB.

2. De begripsbepalingen van de WWB zijn op deze verordening van toepassing, tenzij in deze veror- dening anders is bepaald.

Artikel 2. Belanghebbende.

De persoon van 18 tot 65 jaar genoemd in artikel 7, lid 1, onder a, van de WWB:

a. die WWB-, IOAW-, IOAZ- of ANW-uitkering ontvangt of

b. 1e die als werkzoekende staat ingeschreven bij het CWI, die geen aanspraak heeft op een uitkering van de gemeente of het UWV en die ondersteuning behoeft bij diens arbeidsinschakeling.

2e die werkt in een door de gemeente Tilburg gesubsidieerde arbeidsplaats.

Artikel 3. Arbeidsinschakeling, ondersteuning en voorziening.

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. arbeidsverplichting: het naar vermogen trachten te verkrijgen en aanvaarden van algemeen geac- cepteerde arbeid, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het CWI en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

b. re-integratieverplichting: het gebruik maken van een voorziening gericht op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot de arbeid waaronder begrepen sociale activering; het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; de geschiktheid voor scholing/

opleiding of het vaststellen van een diagnose.

c. participatie: het naar vermogen meedoen in de samenleving door het verrichten van betaald re- gulier of gesubsidieerd werk en als dit nog niet mogelijk is door sociale activering.

d. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op (uiteindelijk) inschakeling in de betaalde arbeid of op maatschappelijke participatie als betaalde arbeid (nog) niet mogelijk is.

e. participatiepiramide: een ordeningssystematiek tot het ondersteunen en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling bestaande uit:

Nr.

CVDR28651_1

CVDR

1 mei2018

Officiële uitgave van Tilburg.

(2)

1. een basislaag: voor de participatie naar en door betaald regulier werk, werk in eigen bedrijf of zelfstandig beroep, tijdelijk gesubsidieerde arbeid of onbeloonde arbeid gericht op ar- beidsparticipatie (inschakeling in de arbeid);

2. een middenlaag: voor de participatie naar en door structureel gesubsidieerd werk;

3. een toplaag: voor de participatie naar en door onbeloonde arbeid gericht op maatschappe- lijke participatie.

f. voorziening: een door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op inschakeling in de arbeid of sociale activering.

g. mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep en zonder betaling voor meer dan 8 uur per week wordt geboden aan een zorgbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en deze de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

h. werk-voorop-benadering: het na het inschrijven als werkzoekende zo snel mogelijk aan het werk zetten van belanghebbenden voor bepaalde tijd.

j. polis: de met een belanghebbende gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen;

i. nazorg: een voorziening gericht op het voorkomen van (een) armoede(-val) of van terugval in de uitkering gedurende de eerste 6 maanden na uitstroom uit de bijstand. De 6 maanden termijn is te verlengen met tweemaal 3 maanden tot de duur van in totaal 1jaar.

Hoofdstuk 2. Re-integratie

Artikel 4. Opdracht van het college.

1. Het college biedt de doelgroep ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen.

3. Het college stelt bij het ondersteunen en/of het bepalen en aanbieden van voorzieningen prioriteiten in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjunc- turele ontwikkelingen.

4. Het college bevordert de beschikbaarheid van de opvang van kinderen tot 12 jaar als die opvang nodig is voor het realiseren van duurzame arbeids-inschakeling

Artikel 5. Taak van het college.

1. Het college voert zijn zorgplicht bij arbeidsinschakeling uit met in acht name van het door de raad jaarlijks vast te stellen bestedingsplan arbeidsmarkt-beleid.

2. Het college stemt de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het bepalen en aanbieden van noodzakelijke voorzieningen af op de kortste weg naar duur-zame arbeidsinschakeling.

3. Het college bevordert de beschikbaarheid en de inzet van flankerende voorzieningen die belem- meringen voor arbeidsinschakeling kunnen opheffen.

4. Het college werkt bij de uitvoering van het ondersteunen bij arbeids-inschakeling samen met het UWV-WERKbedrijf.

5. Het college kan voor de uitvoering van zijn zorgplicht bij arbeidsinschakeling afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven. Het college neemt hierbij de ge- meentelijke richtlijnen voor in-, aan- en uitbesteden in acht.

6. Het college legt het aanbod van een voorziening aan een persoon uit de doelgroep vast in een beschikking dan wel een polis als bijlage bij een beschikking.

Artikel 6. Rechten en plichten belanghebbende.

1. De belanghebbende heeft aanspraak op:

1e een door het college noodzakelijk geachte voorziening;

2e een vaste contactpersoon vanuit de sector Sociale Zaken in relatie tot de uitkering en de onder- steuning gericht op arbeidsinschakeling. Op verzoek is overdracht van contactpersoon om drin- gende reden mogelijk naar de regels vastgelegd in het 'protocol wisseling casemanager';

3e een heroverweging (second opinion) als deze niet kan instemmen met de inhoud van een polis;

4e nazorg.

2. De belanghebbende heeft de volgende verplichtingen:

1e arbeids-/sollicitatieverplichting: zich te registreren als werkzoekende bij het CWI en naar vermo- gen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, tenzij ontheffing van deze verplichtingen is verleend.

(3)

2e re-integratieverplichting: gebruik te maken van een aangeboden voorziening, een programma tot inburgering op grond van de Wet inburgering inbegrepen, daar naar vermogen uitvoering aan te geven en na te laten al hetgeen het realiseren van het doel van de voorziening belemmert.

3emedewerkingverplichting: mee te werken aan een onderzoek en/of medische keuring naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel naar de inhoud, passendheid, voortgang en uit- voering van een voorziening, het aanvragen van de indicatie voor de Wet sociale werkvoorziening inbegrepen.

4e inlichtingenverplichting: op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de aanspraak op ondersteuning of voor-ziening. Hieronder in elk geval begrepen wijziging in woonplaats, gezond- heidssituatie of arbeidshandicap, scholing, (onbetaalde) werkzaamheden of middelen (inkomsten of vermogen).

Artikel 7. Criteria ontheffen arbeids- en/of re-integratieplicht.

1. Het college verleent tijdelijk --geheel of gedeeltelijk-- ontheffing van de arbeids- en/of re-integra- tieverplichting met in acht name van het bepaalde in artikel 9, lid 2 en 4, van de WWB dan wel artikel 37a van de IOAW of de IOAZ.

2. Het college stelt, zo nodig in overleg met een extern diagnosebureau, de duur van een ontheffing vast op:

a. maximaal 1 jaar als de combinatie arbeid of voorziening niet mogelijk is door de zorg voor kinderen of door mantelzorg.

b. maximaal 3 jaar als de combinatie arbeid of voorziening niet mogelijk is om psychische of medische redenen.

3. Het college besluit tijdig voor afloop van een verleende ontheffing tot het al dan niet verlengen ervan.

Artikel 8. Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

1. Het college ondersteunt een belanghebbende, die tot de doelgroep behoort en die het zelf niet lukt om betaalde arbeid te verkrijgen, bij diens arbeidsinschakeling vóórdat is bereikt:

a. voor een persoon tot 23 jaar de grens van 6 maanden werkloosheid en b. voor een persoon van 23 tot 65 jaar de grens van 12 maanden werkloosheid.

2. Het college deelt de ondersteuning en voorzieningen in naar de ordeningsystematiek van de participatiepiramide. Dit onverminderd de inzet van flankerende voorzieningen als casemanage- ment, maatschappelijk ondernemen, hoogwaardig handhaven, scholing, schuldhulpverlening, nazorg, premie, onkostenvergoeding, inkomstenvrijlating, etc.

3. Het college stemt de ondersteuning en voorzieningen af op het vergroten van de vitaliteit en de zelfredzaamheid van belanghebbenden via de kortste weg naar duurzaam regulier werk en als dit (nog) niet mogelijk is door (tijdelijk) gesubsidieerd werk , door werken met behoud van uitkering of door sociale activering.

4. Voor het realiseren van de kortste weg door en naar werk zet het college de ondersteuning en voorzieningen bij voorkeur in op de werk-voorop-benadering, waarbij:

a. voor jongeren tot 23 jaar het behalen van een startkwalificatie als hoogste doel geldt;

b. het hoger opgeleide vluchtelingen is toegestaan om met behoud van uitkering een (aanvul- lende) opleiding te volgen naar door het college te stellen regels;

c. voor zover de belanghebbende (zoals bedoeld in artikel 10 lid 5 WWB) niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

d. het college het volgende betrekt bij deze beoordeling:

- - het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werk- zaamheden uitvoert;

- - de scholingswens van de belanghebbende;

- - het onderzoek van de gemeente welke scholing of opleiding bijdraagt ter vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 9. Afweging belangen.

1. Het college houdt bij de aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en bij het aanbieden van voorzieningen rekening met:

(4)

a. het bepaalde in artikel 9, lid 2 en 4 van de WWB (zorgplicht alleenstaande ouder, beschik- baarheid kinderopvang, toepassen voldoende scholing en belastbaarheid);

b. met de intrinsieke motivatie van een belanghebbende, voor zover dit de kortste weg naar duurzame uitstroom in redelijkheid niet belemmert en

c. de aanwezigheid van een voorliggende voorziening.

2. Het college betrekt bij het afwegen van belangen onder meer de situatie op de arbeidsmarkt, de mate van investering in een belanghebbende (eerder aangeboden voorzieningen) en het vooruit- zicht op inkomen uit betaalde arbeid.

Artikel 10. Stimuleren en handhaven participatie.

1. De belanghebbende die een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt en die een bijzondere in- spanning verricht gericht op participatie, heeft aanspraak op een premie naar de regels in hoofdstuk 3 van deze verordening.

2. Bij het niet of niet tijdig nakomen van de verplichtingen gericht op participatie geeft het college uitvoering aan:

a. hoofdstuk 4 van deze verordening: regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand in het geval een WWB-uitkering wordt ontvangen;

b. artikel 20 van de IOAW dan wel IOAZ: regels met betrekking tot het tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, weigeren van de uitkering, als de IOAW of IOAZ in het geding is;

c. artikel 11 van deze verordening: regels met betrekking tot het vervallen van de aanspraak op een voorziening voor zover het betreft een ANW-er of Nuger.

Artikel 11. Beëindigen ondersteuning of voorziening.

1. Het college kan de ondersteuning of voorziening van een ANW-er of Nug-er beëindigen als deze:

de arbeids- en/of re-integratieverplichting bij voortduring niet of niet tijdig nakomt;

a.

b. niet meer tot de doelgroep behoort;

c. een andere voorziening wordt aangeboden;

d. neveninkomsten heeft waarmee naar oordeel van het college duurzame uitstroom is te rea- liseren zonder inzet van een voorziening.

2. Het beëindigen van een voorziening kan inhouden het opzeggen van een gesubsidieerde dienst- betrekking, een dienstbetrekking bedoeld in artikel 14 van de Invoeringswet WWB (overgangsrecht WIW en ID-banen) of het beëindigen van de subsidie daarvoor.

3. Het college kan besluiten enige tijd geen (nieuwe) voorziening aan te bieden als een eerdere voorziening (voortijdig) is beëindigd.

Hoofdstuk 3. Stimuleren participatie.

Artikel 12. Premie op participatie.

1. Een uitkeringsgerechtigde heeft recht op een premie van minimaal € 250,- en maximaal € 500,- per kalenderjaar als deze naar het oordeel van het college een bijzondere inspanning heeft verricht gericht op participatie. Dit onverminderd de volgende leden en artikel 18, lid 3, van deze verorde- ning (samenloop met inkomstenvrijlating).

2. Recht op de maximale premie bestaat als voor de duur van tenminste drie maanden per kalender- jaar naar vermogen betaalde arbeid in deeltijd is verricht.

3. Recht op een premie van maximaal € 500,- bestaat bij het met goed gevolg doorlopen van aange- boden nazorg in de vorm van jobcoaching: begeleiding op de werkplek.

4. Recht op een premie gelijk aan de stimuleringsbonus bedoeld in artikel 10 van de Verordening Wet Inburgering gemeente Tilburg (€ 270,-: norm 2007) heeft de uitkeringsgerechtigde die inbur- geringsbehoeftig is en die op basis van vrijwillige deelname het inburgeringsexamen tijdig en met goed gevolg aflegt.

5. Per kalenderjaar bestaat recht op één premie op participatie of bij eenmalige uitbetaling per ka- lenderjaar op meerdere premies tot het in het eerste lid genoemde maximumbedrag.

Artikel 12a. Premie op participatieplaats.

1. Een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, ontvangt conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens maximaal € 250,- per 6 maanden.

2. De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorafgaande 6 maanden en bedraagt:

a. bij een gemiddelde uren inzet van 12 tot 20 uur per week 75% van het in het eerste lid genoemde bedrag;

b. bij een gemiddelde uren inzet van 20 tot 28 uur per week 100% van het in

(5)

het eerste lid genoemde bedrag en

c. bij een gemiddelde uren inzet van 28 of meer uur per week 125% van het in het eerste lid genoemde bedrag.

3. Voor uitkeringsgerechtigden van wie het gesubsidieerde Doen contract voor 1 januari 2011 van rechtswege wordt beëindigd (ex-Doen’er) bedraagt de premie:

a. 200% van de in het eerste en tweede lid bedoelde premie voor de ex-Doen’er die recht heeft op een WWB alleenstaande;

b. 150% van de in het eerste en tweede lid bedoelde premie voor de ex-Doen’er die recht heeft op een WWB alleenstaande ouders;

d. 100% van de in het eerste en tweede lid bedoelde premie voor de ex-Doen’er die recht heeft op een WWB echtpaar.

4. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

5. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de uitkerings- gerechtigde de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

6. De duur van de participatieplaats is minimaal 6 maanden en maximaal 2 jaar. Ieder jaar wordt na 9 maanden beoordeeld of de participatieplaats de meest geschikte voorziening is.

7. Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de WWB voor een premie in aanmerking als zij aan alle voorwaarden voldoen.

8. Als de belanghebbende (artikel 10 lid 5 WWB) meer dan 6 maanden additionele onbetaalde werkzaamheden heeft verricht wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert een halfjaarlijkse bijdrage verlangd. De bijdrage bedraagt 100% van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde premie. De bijdrage wordt enkel verlangd voor zover aan de belang- hebbende de premie bedoeld in het eerste, tweede en derde lid is uitgekeerd.

Artikel 13. Vergoeding onbeloonde arbeid

Is vervallen.

Artikel 14. Doorstroompremie werknemer voormalige WIW-/ID-banen.

Werknemers werkzaam in een door de gemeente Tilburg gesubsidieerde dienstbetrekking op grond van de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen hebben recht op een eenmalige premie van € 1.500,- bij aansluitende, duurzame uitstroom naar regulier betaald werk waarmee volledig in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan worden voorzien.

Artikel 15. Premie op maatwerkgever voormalige WIW-/ID-banen.

Werkgevers die een door de gemeente Tilburg met toepassing van de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen gesubsidieerde dienstbetrekking omzetten in een reguliere dienstbetrekking voor onbepaalde tijd (niet zijnde gesubsidieerd werk op grond van de Wet sociale werkvoorziening of anderszins) en waarmee de werknemer volledig in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien, hebben recht op een eenmalige premie op maat overeenkomstig de door het college te stellen nadere regels.

Artikel 16. Tegemoetkoming kosten arbeidsplaats.

1. Het college verleent op aanvraag een tegemoetkoming in de kosten van een arbeidsplaats aan een werkgever die duurzaam een reguliere dienstbetrekking aanbiedt aan de uitkeringsgerechtigde die daar naar het oordeel van het college voor in aanmerking komt.

2. Het college stelt nadere regels over de doelgroep, de hoogte en de duur van de subsidie en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. De tegemoetkoming bedraagt maximaal de netto uitkering van de uitkeringsgerechtigde.

3. Het aanbieden van deze voorziening vindt plaats overeenkomstig de beleidsaanbeveling van het ministerie van SoZaWe 'Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden' (bijlage 1).

Artikel 17. Onkostenvergoeding.

De uitkeringsgerechtigde met een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering die kosten maakt in verband met het nakomen van een voorziening waarvoor geen aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening heeft recht op een vergoeding:

a. van de reiskosten op basis van openbaar vervoer tweede klasse of bij reizen buiten Tilburg naar de fiscale norm voor de aftrek van woonwerkverkeer;

b. van de werkelijke reiskosten binnen Tilburg als om medische redenen gebruik wordt gemaakt van de deeltaxi;

(6)

c. van de overige noodzakelijke kosten die direct voortvloeien uit een voorziening.

Artikel 18. Inkomstenvrijlating.

1. Voor het toepassen van deze voorziening wordt het inkomen uit arbeid van een uitkeringsgerech- tigde geacht steeds bij te dragen aan zijn arbeidsinschakeling.

2. Het eerste lid blijft buiten toepassing als de informatie over het inkomen niet, niet tijdig of onvol- ledig is verstrekt en dit de uitkeringsgerechtigde te verwijten valt.

3. Samenloop van inkomstenvrijlating met een premie op participatie op grond van artikel 12 is niet toegestaan. Na afloop van de inkomstenvrijlating, die wettelijk eenmalig en maximaal voor de duur van zes aaneengesloten maanden is toe te kennen, is weer wel een premie toe te kennen (ook in hetzelfde kalenderjaar).

Artikel 19. Aanvullende bepalingen.

1. Het college kent de voorzieningen in dit hoofdstuk, uitgezonderd de loonkostensubsidie bedoeld in artikel 16, zoveel mogelijk toe zonder dat daarvoor een aanvraag hoeft te worden ingediend.

2. Het college kan de vergoeding voor de voorzieningen in dit hoofdstuk nader vaststellen. Als een voorziening is afgestemd op een bedrag in de WWB of andere verordening, dan wordt de hoogte ervan geacht te zijn aangepast met ingang van de dag waarop dat bedrag wijzigt.

Hoofdstuk 4. Sanctiebeleid (afstemmen/verlagen van de bijstand).

Artikel 20. Maatwerk.

1. De bijstandsnorm wordt verlaagd met een percentage van die norm. Dit met een minimum van 5 procent oplopend tot maximaal 100% en waarbij per verwijtbare gedraging de afstand tussen minimum- en maximumverlaging 25% bedraagt (zogeheten bandbreedte).

2. De langdurigheidstoeslag en de bijzondere bijstand worden niet verlaagd, tenzij bijzondere bijstand is verleend op grond van artikel 12 van de WWB (verhogen bijstandsnorm voor 18 tot 21 jarigen als geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplicht van de ouders).

3. De bijstandsnorm wordt niet verlaagd, als:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, b. de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten,

c. door het niet (volledig) nakomen van de inlichtingen- of medewerkingsverplichting bedoeld in artikel 17 van de WWB een reeds eerder toegekende uitkering is of wordt beëindigd (omdat het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld) of

d. het niet (volledig) nakomen van deze verplichtingen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

4. De bijstandsnorm wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij sprake is van:

a. samenloop van het niet nakomen van verplichtingen, waarbij de hoogte en duur van de verlaging wordt vastgesteld op het zwaarste verwijtbare gedrag;

b. recidive (het binnen twaalf maanden na het verlagen van de bijstandsnorm opnieuw niet nakomen van verplichtingen), waarbij de duur van de verlaging wordt verdubbeld;

c. verwijtbaar gedrag waarvoor in deze verordening een afwijkende duur is vastgesteld.

5. In samenhang met het armoedebeleid wordt afgezien van het volledig (100%) verlagen van de bijstandsnorm en volstaan met een 50% verlaging met een verdubbeling van de duur van de verlaging, maar niet als het betreft het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid.

6. Het verlagen van de bijstandsnorm gaat in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de maand waarin het besluit bekend is gemaakt, maar niet als het betreft:

a. een besluit op een aanvraag of

b. het schenden van de informatieverplichting en de belanghebbende redelijkerwijs kon begrij- pen dat hij teveel of ten onrechte bijstand ontving.

In de situatie onder a en b genoemd, werkt het verlagen van de bijstandsnorm terug tot de datum van aanvraag dan wel de dag waarop het verzuim betrekking heeft.

7. Het besluit tot het verlagen van de bijstandsnorm vermeldt in ieder geval de reden, duur en hoogte van de verlaging en de redenen om af te wijken van het minimumpercentage binnen een vastgestelde bandbreedte.

8. Voordat de bijstandsnorm wordt verlaagd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, maar niet als:

a. de vereiste spoed zich daartegen verzet,

b. de belanghebbende zijn zienswijze al eerder kenbaar heeft gemaakt en er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden,

c. binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de inlichtingenverplichting of

(7)

d. het horen niet nodig is voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 21. Inlichtingenverplichting (rechtmatigheid).

1. Bij het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan de verplichtingen op grond van artikel 18, lid 2, van de WWB, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, wordt --onder handhaving van het bepaalde in het derde lid-- de bijstandsnorm verlaagd met 10% van de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bruto bijstand.

2. Bij een reeds beëindigde of te beëindigen uitkering wordt --onder handhaving van het bepaalde in het derde lid-- het bruto bedrag van de terug te vorderen kosten van bijstand eenmalig verhoogd met 10% voor administratiekosten.

3. Het percentage van de maatregel in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld bij misbruik of oneigenlijk gebruik van de bijstand waarbij sprake is van opzet of bedrog (vernuftige constructie van misleiden of met opzet tot misleiden), van vermogensfraude of criminele activiteiten (hennep- teelt, drugshandel e.d.).

Artikel 22 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (rechtmatigheid).

1. Bij het versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking, waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, wordt voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn de bijstandsnorm verlaagd met:

a. 10% tot 30% bij het maximaal 12 maanden eerder of langer bijstandsafhankelijk zijn en b. 30% tot 50% bij het meer dan 12 maanden eerder of langer bijstandsafhankelijk zijn.

2. Het eerder of langer bijstandsafhankelijk zijn wordt berekend door het versneld ingeteerd vermo- gensbedrag of het geschonken bedrag te delen door 1½ maal de bijstandsnorm verhoogd met het verschuldigde bedrag voor de zorgverzekering (basis- en aanvullende verzekering). De duur van de verlaging wordt naar boven afgerond op (een) hele maand(en).

3. In overige gevallen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt de bijstandsnorm verlaagd met 10%.

Artikel 23. Voorliggende voorziening (rechtmatigheid).

Als door eigen toedoen geen of onvoldoende gebruik is te maken van een voorliggende voorziening (artikel 15 van de WWB) wordt de bijstandsnorm verlaagd met 10% van het bedrag van de schadelast voor de duur van de schadelastperiode. Onder schadelast te verstaan: de bruto kosten van bijstand die de gemeente niet verschuldigd zou zijn geweest als tijdig een beroep was gedaan op een voorliggende voorziening.

Artikel 24. Ernstig misdragen (rechtmatigheid/doelmatigheid).

1. Bij het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het CWI of ingeschakeld re- integratie of diagnosebedrijf, zeer ernstig misdragen met betrekking tot het uitvoeren van de WWB, een diagnose of een polis inbegrepen, treedt het agressieprotocol in werking. Dit houdt in:

1e dat een aanvraag om bijstand buiten behandeling wordt gelaten en 2edat al toegekende bijstand wordt beëindigd per de datum van misdraging.

Dit omdat het recht op bijstand niet is vastgesteld kunnen worden. Eerst na het doorlopen van de procedures uit het agressieprotocol (afkoelperiode, ordegesprek, justitiële aangifte en derge- lijke) kan sprake zijn van het afhandelen van de aanvraag dan wel het herstellen van de uitkering.

2. Bij een herstel van de uitkering per de datum van ernstige misdraging wordt de bijstandsnorm verlaagd met 50% voor de duur van 2 maanden.

Artikel 25. Arbeids- en/of re-integratieverplichting (doelmatigheid).

1. Bij het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid, daaronder begrepen ondersteuning of voorzieningen die garantie bieden op die arbeid, wordt de bijstandsnorm verlaagd met 100% voor de duur van 1 maand.

2. Bij het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt de bijstandsnorm verlaagd met 50% voor 2 maanden.

3. Bij het anderszins niet, niet tijdig of in onvoldoende mate meewerken aan de arbeids- en/of re- integratieverplichting wordt de bijstandsnorm wordt als volgt verlaagd:

a. voor op de basislaag van de participatiepiramide gerichte verplichtingen en (flankerende) voorzieningen gericht op het verkrijgen en aanvaarden van:

(8)

regulier betaald werk, zelfstandig ondernemerschap of tijdelijk gesubsidieerd werk met 50 tot 75% voor 1maand;

1.

2. onbeloonde arbeid gericht op het verkrijgen van regulier betaald werk:

-- met 25 tot 50% voor 1 maand bij hoog uitzicht op regulier betaald werk;

-- met 5 tot 25% voor 1 maand bij laag uitzicht op regulier betaald werk;

-- tot 10% voor 1 maand bij weinig uitzicht op regulier betaald werk.

b. voor op de middenlaag van de participatiepiramide gerichte verplichtingen en (flankerende) voorzieningen met 50 tot 75% voor één maand.

c. voor op de toplaag van de participatiepiramide gerichte verplichtingen en (flankerende) voorzieningen met 5 tot 10% voor 1 maand, maar niet als sprake is van een ontheffing van zowel de arbeids- als re-integratie-verplichting.

4. Bij een niet constructieve opstelling of het weerspannig, structureel dan wel stelselmatig dwars- bomen/frustreren van de arbeids- en/of re-integratie-verplichting geldt het maximum van de aangegeven verlaging.

Artikel 26. Inburgering (doelmatigheid).

1. Voor de uitkeringsgerechtigde die niet, niet tijdig of onvolledig voldoet aan de verplichting tot inburgering wordt het verlagen van bijstand afgestemd op artikel 9 van de Verordening Wet In- burgering gemeente Tilburg, te weten:

a. 20% van de bijstandsnorm als geen gehoor wordt gegeven aan de oproep van het college of onvoldoende medewerking wordt verleend aan het onderzoek tot inburgering;

b. 40% van de bijstandsnorm als geen of onvoldoende medewerking wordt verleend aan de uitvoering van de vastgestelde inburgeringsvoorziening;

c. 40% van de bijstandsnorm als niet binnen de wettelijk vastgestelde basistermijn het inbur- geringsexamen is behaald;

d. 80% van de bijstandsnorm als niet binnen de verlengde basistermijn het inburgeringsexamen is behaald.

2. Het college kan de bijstandsnorm minder of meer verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de uitkerings- gerechtigde. De verlaging bedraagt maximaal:

a. € 250,- voor handelen in strijd onder punt 1a, b. € 500,- voor handelen in strijd onder punt 1b, c. € 500,- voor het niet naleven van punt 1c, d. € 1.000,- voor het niet naleven van punt 1d.

Hoofdstuk 5 Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik Artikel 27. Hoogwaardig handhaven.

1. Het voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude is ingericht naar het landelijk model voor hoogwaardig handhaven. Dit model bestaat uit de volgende elementen die in samenhang worden uitgevoerd:

a. het vroegtijdig voorlichten van burgers over hun rechten en plichten, b. de dienstverlening optimaliseren,

c. het vroegtijdig vaststellen en afhandelen van oneigenlijk gebruik en misbruik en d. het metterdaad sanctioneren van vastgestelde fraude.

2. Het college richt het beleid voor hoogwaardig handhaven bij voorkeur op het voorkomen van fraude.

3. Het college maakt gebruik van de diensten van het regionaal coördinatiepunt fraudebestrijding:

een kennisnet voor handhaving in de sociale zekerheid gericht op het bevorderen van program- matisch en hoogwaardig handhaven.

Artikel 28. Voorlichting en communicatie.

1. Het college verstrekt aan belanghebbenden een klantenmap met informatie over de rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand zijn verbonden en de gevolgen bij misbruik en onei- genlijk gebruik van bijstand.

(9)

2. Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigden maandelijks een nieuwsbrief met actuele onderwerpen over rechtmatigheid, doelmatigheid en handhaving.

Artikel 29 Optimaliseren dienstverlening/administratieve lastenvermindering

1. Het college ziet er actief op toe, dat in de werkprocessen van de sector Sociale Zaken onnodige procedurele belemmering worden weggenomen door:

-- gebruik te maken van het (in te voeren) digitaal klantdossier gericht op het voorkomen van dubbele uitvraag van gegevens;

-- het integreren van de dienstverlening in de ketensamenwerking CWI, UWV en gemeen- te;

-- het uitwisselen van gegevens met Stichting Inlichtingenbureau dat door het ministerie van SoZaWe is opgericht om gemeenten te ondersteunen bij de controle van de rechtmatigheid van de bijstandsuitkeringen.

2. Het college ondersteunt uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar bij wijze van dienstverlening met een maandelijkse inkomstenverklaring (rechtmatigheidsformulier).

3. Het college verstrekt een uitkering voor algemene bijstand in aansluiting op de betaalcyclus van de aanvrager. Dit als voorschot en naar de regels van artikel 52 van de WWB.

Artikel 30. Vroegtijdig vaststellen en afhandelen misbruik/oneigenlijk gebruik.

1. Het college legt de controle van de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand en de doelmatigheid van de polissen (re-integratie) vast in het werkproces van de sector Sociale Zaken.

2. Het college past bij de controle naar de doelmatigheid van de polissen en de aangeboden (flanke- rende) voorzieningen trajectbewaking toe.

3. Het college past bij de controle naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand het zogeheten stoplichtenmodel toe. Dit model gaat uit van het principe: hoe groter het risico op misbruik of oneigenlijk gebruik, hoe groter/zwaarder de controle. Binnen dit model wordt gewerkt met risico- groepen gebaseerd op risicoprofielen.

4. Het college maakt bij de controle van de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand onder meer gebruik van de faciliteiten van de Stichting Inlichtingenbureau voor het maandelijks vergelijken van het uitkeringenbestand met dat van de belastingdienst, het uitvoeringsinstituut werknemers- verzekeringen en de informatiebeheergroep (studiefinanciering).

5. Het college verhoogt de fraude-alertheid van de medewerkers die zijn belast met het uitvoeren van de WWB. Dit door het uitreiken van een fraudekompas (checklist) en het ondersteunen van hun werkzaamheden met fraudepreventie-medewerkers.

6. Het college stelt jaarlijks een taakstelling vast voor het type en het aantal in te stellen fraude(pre- ventie-)onderzoeken.

7. Het college maakt gebruik van het instrument huisbezoek en neemt daarbij in acht het protocol huisbezoek.

8. Het niet meewerken aan een onaangekondigd dan wel onmiddellijk af te leggen huisbezoek heeft alleen gevolgen voor de uitkering, als sprake is van een voor het vaststellen van het recht op bij- stand gerechtvaardigd en noodzakelijk huisbezoek.

Artikel 31. Sanctioneren vastgestelde fraude / aangifte justitie.

1. Als door het niet nakomen van of handelen in strijd met de inlichtingenverplichtingen ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, verlaagt het college, onverminderd het tweede lid, de bijstand overeenkomstig artikel 21 van deze verordening. Dit met handhaving van de bevoegd- heid van het college tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde bijstand.

2. Het college doet steeds na goed overleg met het Openbaar Ministerie justitiële aangifte overeen- komstig de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude, Staatscourant 07-09-2004, 170 (waarbij de grens voor het doen van aangifte is vastgesteld op een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bruto bijstand van meer dan € 6.000,- (normbedrag 2007).

3. De zaken bedoeld in het tweede lid, waarin wordt afgezien van justitiële aangifte of die na het doen van aangifte worden geseponeerd, worden als zware vorm van fraude afgedaan volgens artikel 21, lid 3, van deze verordening (uitkering verlagen met 20% van de bruto terug te vorderen kosten van bijstand of bij een beëindigde uitkering de terug te vorderen kosten van bijstand ver- hogen met 20% administratiekosten).

Artikel 32. Terugvorderen opgespoorde fraudebedragen.

1. Het college vordert de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bruto bijstand uit het niet nakomen van of handelen in strijd met de inlichtingenverplichtingen in beginsel volledig terug.

2. Het afzien, matigen en terugvorderen van de onverschuldigd betaalde bijstand vindt plaats overeenkomstig het door het college vastgestelde 'Beleidskader terug- en invordering Wet werk en bijstand'.

(10)

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 33. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden.

1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening als het toepassen daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

2. Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 34. Overgangs- en slotbepalingen.

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de dag van bekendmaking.

2. Het intrekken van de reïntegratie-, de afstemmings-, de premie- en de misbruikverordening Wet werk en bijstand vindt plaats per de datum waarop deze verordening in werking treedt.

3. Deze verordening werkt voor nieuwe gevallen en op rechtsfeiten die plaatsvinden na inwerking- treding.

4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verzamelverordening WWB'.

(11)

Bijlage

1. Loonkostensubsidie en Europese regelgeving: beleidsaanbeveling

Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand

Doelstelling van deze beleidsaanbeveling

Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsi- dieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar re- ïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voor- beelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voor- genomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.

Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:

• er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking nondiscriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

• de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

De Europese regels inzake staatssteun in relatie tot de gemeentelijke reïntegratieverordening Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden bevorderen.

Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren 2

Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer.

In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.

B: generieke regelingen

(maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een ge- nerieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onder- neming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een

uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

N.B.: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.

C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische ac- tiviteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

D: overige werkgelegenheidsmaatregelen:

Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG) vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïnte-

(12)

gratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimis-steun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling danwel de individuele (loonkosten- )subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkge- legenheidssteun aan dient te voldoen zijn:

a.doelgroepen en steunintensiteit

Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werkne- mers).

Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere.

3

productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgele- genheidssteun is voldaan.

b.duur van het arbeidscontract:

Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.

c.geen verdringing van bestaande werkgelegenheid:

Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door af- vloeiingen.

Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratie- verordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen sa- menvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie.

De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW.

Het verslag over de Uitvoering (artikel 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie.

In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie.

Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Eindnoten 4

I.De EC geeft geen limitatieve opsomming van deze organisaties die geen economische activiteiten verrichten.

Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten verandert voortdurend, zo stelt de Commissie. Voorbeelden liggen vooral op het terrein van activiteiten die 'typische overheidstaken zijn, namelijk diensten als nationaal onderwijs, stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industriële of commerciële activiteiten' (Groenboek over Diensten van Algemeen Belang, Europese Commissie, 21 mei 2003, blz. 16).

II. Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002, Pb EG 2002, L 337/3.

III. De Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) legt vast dat de totale steun die een onderneming gedurende een periode van drie jaar ontvangt niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). Voor de toe- passing van de Verordening de minimis-steun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen.

IV. Op grond van de vrijstellingsverordeningen (de Verordening werkgelegenheidssteun (2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (69/2001)) kunnen gemeenten zelfstandig beoordelen of aanmelding noodzakelijk is. Bij twijfel kunnen gemeenten contact opnemen met het Coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van BZK of met het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal.nl).

(13)

V.Benadeelde werknemers zijn personen die behoren tot categorieën werknemers welke het moeilijk hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden. Art. 2 van de Verordening werkgelegenheids- steun geeft een opsomming. Tot deze categorie behoren ondermeer langdurig werklozen (12 maanden;

voor jongeren onder 25 jaar 6 maanden), etnische minderheden, personen zonder startkwalificatie, al- leenstaande ouders.

VI. Bedoeld wordt het brutoloon, vóór belasting, en de verplichte socialezekerheidsbijdragen. De per- centages zijn gedefinieerd in termen van loonkosten op jaarbasis. Voor andere dan benadeelde of ge- handicapte werknemers

gelden lagere plafonds: afhankelijk van de regio en de omvang van het bedrijf variërend van 7½ procent tot 30 procent.

VII. Volgens artikel 8 van de Verordening werkgelegenheidssteun mag steun die verleend wordt aan benadeelde of gehandicapte werknemers (conform de artikelen 5 en 6) gecumuleerd worden met an- dere staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag of met andere bijdragen van de Gemeen- schap, mits de (gecumuleerde) steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent van de loonkosten gedurende de gehele periode dat de werknemer in dienst is.

VIII. Artikel 10 van de Verordening werkgelegenheidssteun. Voorwaarde is ook hier dat de steuninten- siteit niet meer bedraagt dan 100 procent.

IX. Gemeenten zijn op grond van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun wel verplicht om gegevens met betrekking tot subsidieverstrekkingen in het kader van de gemeentelijke reïntegratieverordening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgele- genheidssteun is voldaan.

X: Zie in dat verband overweging 7 (EG) Verordening werkgelegenheidssteun 2204/2002. Voor de wijze waarop aangemeld dient te worden zij verwezen naar het Coördinatiepunt Staatssteun van het minis- terie van BZK of naar het al genoemde Kenniscentrum Europa decentraal.

Algemene toelichting

De in 2004 vastgestelde verordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) voor re-inte- gratie, afstemming en misbruik, zijn aangepast en samengevoegd. De redenen voor het aanpassen zijn gelegen in:

- het verhogen van de participatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt,

- de samenstelling van het bestand in de bijstand (hoog aandeel ouderen en zeer langdurig uitke- ringsgerechtigden),

- afstemming op de pijler sociale samenhang van het regeerakkoord en het daarop gebaseerde Bestuurlijk Akkoord 'Samen aan de slag' met ambities en prestatieafspraken om de participatie van de burgers te vergroten,

- gewijzigde wetten en regels (onder andere het invoeren van de nieuwe Wet inburgering en het verbod op dubbele uitvraag van gegevens) en

- actuele rechtspraak over huisbezoeken en het protocol voor de huisbezoeken.

Tot het samenvoegen met de premieverordening is overgegaan, gelet op hun onderlinge samenhang en de lokale actie stofkam (vereenvoudigen en terugdringen van regels).

De nieuwe verzamelverordening draagt bij aan meer duidelijkheid en houvast voor belanghebbenden door verbeterde rechtswaarborgen. De aanpassingen zorgen er gelijktijdig voor, dat de uitvoering meer flexibel kan inspelen op in- en externe ontwikkelingen en op de toenemende samenhang met beleids- terreinen als armoedebestrijding, onderwijs en zorg. De nieuwe verzamelverordening biedt voorts voldoende ruimte voor innovatie, maatwerk en effectiviteit. Zo is de nieuwe verzamelverordening afge- stemd op de kadernota 'Vooropgesteld, Tilburg werkt' waarin het realiseren van het 4600-banenplan uit het Algemeen Beleidsplan College is uitgewerkt naar het arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid. Die nota legt verbinding met kennis (startkwalificatie en een leven lang leren); ondernemen/creatieve be- drijvigheid (productiekant cultuur en ontwikkeling Veemarktkwartier) en aanpak dreigende personele tekorten in de zorg. Het verbinden van arbeidsmarkt met re-integratie is mede gericht op het beheersen van het volume in de bijstand. Dit gelet op de druk op het lokale risico uit de 100% financiële verant- woordelijkheid voor het uitvoeren van de WWB.

In de nota 'Vooropgesteld, Tilburg werkt' blijft participatie dóór en náár betaaldwerk het speerpunt voor het bepalen en aanbieden van voorzieningen. Betaald werk biedt mensen immers inkomen en gevoel van eigenwaarde en is goed voor integratie en emancipatie. Het is bovendien een goede voorziening tegen armoede. De werk-voorop-benadering voorziet hierin. In de nota 'Vooropgesteld, Tilburg werkt' staat verder centraal de aandacht voor de onderkant van de arbeidsmarkt: de participatie dóór en náár werk van het bestand zeer langdurig uitkeringsgerechtigden. Het terugdringen van hun afhankelijkheid van de sociale zekerheid verloopt via inzetbanen (onbeloonde arbeid) en participatieprojecten. Deze projecten zijn mede gericht op het verbeteren van de samenhang tussen de WWB en de Wet Maatschap- pelijk Ondersteuning. Het project Wonen, Zorg, Service in de Wijk en het project Doen zijn hier voor- beelden van. Mensen kunnen ook op een andere manier meedoen en door het verlenen van mantelzorg of door het verrichten van vrijwilligerswerk bijdragen aan meer sociale samenhang.

In de verzamelverordening is het nieuwe beleid voor het verhogen van de participatie van mensen die langere tijd aan de kant staan, afgestemd op het eveneens vernieuwde sanctiebeleid. Het sanctiebeleid

(14)

is tevens herijkt tegen de achtergrond van de landelijke discussie over agressie tegen dienstverleners.

Zo zijn de uitgangspunten van het agressieprotocol opgenomen in de verordening. Hiermee verkrijgt het protocol de juridische waarde die het verdient voor het ingrijpen in de uitkeringsrelatie.

Verder bestaat de verzamelverordening voor een groot deel uit overname van voort te zetten beleid uit de voormalige verordeningen. Dit geldt voor het jaarlijks taakstellend bestedingsplan arbeidsmarkt- beleid (bijlage bij de begroting). Dit plan geeft inzicht in het aanwenden van de financiële middelen uit het werkdeel-WWB voor het ondersteunen en aanbieden van voorzieningen gericht op inschakeling in de arbeid.

Het premiebeleid, dat begin 2007 is vernieuwd, is ingepast. Het premiebeleid is verbeterd in samenhang gebracht met overige voorzieningen gericht op het stimuleren van participatie en het bijdragen aan meer sociale samenhang. Het beleid voor misbruik blijft opgebouwd op het model voor hoogwaardig handhaven, dat mede is gericht op het beperken van instroom in en het bevorderen van uitstroom uit de bijstand.

Nieuw aangekondigde landelijke regels zijn nog te verwachten over:

- het invoeren van een leerwerkplicht voor jongeren tot 27 jaar,

- het schrappen van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar, - een voorziening die werken in deeltijd voor alleenstaande ouders met sollicitatieplicht financieel

aantrekkelijk maakt (Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders),

- een inkomensregeling voor werkloze werknemers van 60 jaar en ouder (UWV voert uit) en - de modernisering van de WSW.

Deze nieuwe regels zijn naar verwachting zonder aanpassing van de verzamelverordening in te voeren en uit te voeren. De WWB en deze verzamelverordening spreken van 'door het college noodzakelijk geachte voorzieningen'. Als gebruik is te maken van een bestaande, te wijzigen of nieuw in te voeren voorliggende voorziening, dan gaan die voorzieningen voor (prevaleren) op de regels uit deze verorde- ning over het aanbieden van een WWB-voorziening. Door al deze ontwikkelingen verschuiven de accenten in het WWB-beleid naar het intensiever investeren in jongeren, het stimuleren van (klein) ondernemer- schap, het ontwikkelen van competenties van mensen en het effectiever inzetten van voorzieningen.

De nieuwe verzamelverordening is afgestemd op deze ontwikkelingen en accenten.

In nauwe betrekking tot deze accenten staan de ontwikkelingen rond het financieren van de re-integra- tievoorzieningen. De middelen uit het werkdeel-WWB staan onder druk in verband met de koppeling ervan aan het volume in de bijstand. Dat volume is de laatste jaren sterk gedaald. Het nog resterende bestand in de WWB bestaat voor een groot deel uit personen met een (zeer) grote afstand tot regulier betaald werk. Deze groep vraagt om specifieke, vaak langdurige voorzieningen. Aan deze voorzieningen hangt over het algemeen een hoger kostenplaatje. Verder streeft het kabinet naar het verbeteren van de effectiviteit en inrichting van de keten(-samenwerking). Met de invulling hiervan wordt een ombuiging beoogd vanaf 2009 die oploopt tot structureel € 190 miljoen vanaf 2012. Eenderde van deze taakstelling komt voor rekening van de gemeenten. Dit dwingt om de middelen voor re-integratie zo effectief mo- gelijk te gebruiken. Mede om deze reden wordt het aanbod van voorzieningen uitgewerkt in een jaarlijks bestedingsplan arbeidsmarktbeleid, waarvan de financiële ruimte wordt begrenst door het toe te kennen budget uit het werkdeel-WWB dan wel het per 2009-2010 in te voeren brede participatiefonds-SZW. In dat nieuwe fonds worden samengevoegd de re-integratiemiddelen uit het werkdeel-WWB, de educatie- middelen uit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs en de middelen uit de Wet Inburgering. Middelen die ontkokerd en daarmee effectiever zijn in te zetten voor gecombineerde trajecten.

Bij het uitwerken van de verzamelverordening is rekening gehouden met de wensen van de uitvoering.

De wensen betreffen het kunnen leveren van maatwerk bij participatie (stimuleren en sanctioneren) plus het voorkomen en bestrijden van agressie. In dit verband wordt opgemerkt dat de ontvangsthal van de dienst Publiekszaken meer klantvriendelijk is ingericht. Het voorstel is verder voorgelegd aan de onafhankelijke Klantenraad Werk en Bijstand.

De verzamelverordening overschrijdt mogelijk de verdeling van bevoegdheden tot het vaststellen van regels door de raad en het vaststellen van beleid door het college. De verordening is evenwel op voordracht van het college vastgesteld. Het college stemt in met het voorstel en handelt in overeen- stemming met de nieuwe verzamelverordening. Het mogelijk overschrijden van de verordenende be- voegdheid is te beschouwen als het verwoorden van de beleidslijn van het college voor het invullen van de aan hem toegekende vrije bevoegdheid.

Het beleid voor re-integratie, het afstemmen van de bijstand, het toekennen van premies en mis- bruik/handhaving is hieronder nader artikelsgewijs toegelicht. Waar sprake is van bijstand of uitkering is veelal de WWB, IOAW en IOAZ bedoeld.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Algemeen / artikel 1

De centrale rol van participatie in de WWB (werk boven inkomen en iedereen doet mee) raakt in het bijzonder de doelgroep, het karakter en de reikwijdte van begrippen als arbeidsinschakeling, ondersteu- ning en voorzieningen. De in de verzamelverordening gebruikte begrippen sluiten zoveel als mogelijk

(15)

aan bij die van de WWB. Dit uit het oogpunt van helderheid en structuur. Hiermee wordt het voor de burger makkelijker om de samenhang te doorzien tussen het doel van de WWB en de in de verordening uitgewerkte beleidskaders.

Artikel 2

Belanghebbende is ook de zogeheten niet-uitkeringsgerechtigde (Nug-er). De gemeente beperkt het ondersteunen van Nug-ers en personen met een ANW-uitkering tot:

a. personen die een door de gemeente Tilburg gesubsidieerde arbeidsplaats bezetten en

b. jongeren van 16 tot 23 jaar die werkloos en/of vroegtijdige schoolverlater zonder startkwalificatie zijn en die geen aanspraak kunnen maken op studiefinanciering WSF of WTOS.

Voor personen onder a is de ondersteuning gericht op het stimuleren van de door-/uitstroom naar re- gulier betaald werk. De ondersteuning van de personen onder b verloopt bij voorkeur door gebruik van de opleidingsfondsen van de sector waarin werk gezocht wordt. Als dit niet mogelijk is, dan is een werkleertraject aangewezen (beroepsbegeleidende of beroepsopleidende leerweg). Voor hen geldt als arbeidsrelevante startkwalificatie een diploma voor vmbo, havo, vwo of mbo tot en met opleidingniveau 2. De door het UWV verstrekte uitkeringen betreffen de Werkloosheidswet, de Wet arbeidsongeschikt- heidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Toe- slagenwet.

Artikel 3

De arbeids- en re-integratieverplichting zijn omschreven met het oog op:

- het vergroten van de participatie bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt, - het verlenen van een ontheffing voor één of beide verplichtingen,

- de koppeling met het recht op vakantie met behoud van uitkering. Deze is voor uitkeringsgerech- tigden tot 65 jaar gesteld op 4 weken. Voor 65-plussers en bij ontheffing van beide verplichtingen is (nu nog) 13 weken vakantie met behoud van uitkering toegestaan.

Het beginsel ‘iedereen participeert (doet mee)’ is uitgewerkt in een participatiepiramide, die de werkge- legenheidsladder vervangt. De piramide bevestigt beter het beeld, dat mensen in de bijstand primair worden toegeleid naar werk, bij voorkeur door werk, en dat de uitkering tijdelijk van aard is. De lat is hoog gelegd, maar niet voor iedereen even hoog. Er is sprake van participatie 'naar vermogen': iedereen stapt in op de laag die men aankan.

De participatiepiramide is opgebouwd uit:

a. een (brede, solide) basislaag voor regulier werk, zelfstandig ondernemerschap, onbeloonde arbeid gericht op inschakeling in de arbeid en tijdelijk gesubsidieerd werk;

b. een middenlaag voor structureel gesubsidieerd werk;

c. een toplaag voor maatschappelijk zinvolle activiteiten als betaald werk niet in beeld is.

De basislaag drukt de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan uit. Het op eigen benen kunnen staan, los van de overheid, door het verrichten van betaald regulier werk, werk als zelf- standig ondernemer, door tijdelijk gesubsidieerde arbeid of door sociale activering gericht op inscha- keling in onbeloonde (additionele) arbeid. Bij het invullen van de onbeloonde arbeid wordt aansluiting gezocht bij de uitgangspunten van het wetsvoorstel over de participatiebanen. De basislaag is bestemd voor mensen met een arbeids- en/of re-integratieverplichting gericht op het verkrijgen van uiteindelijk regulier betaald werk.

De middenlaag heeft betrekking op participatie door en naar structureel gesubsidieerde arbeid. Deze voorziening is bestemd voor mensen met structurele functiebeperkingen die daardoor belemmerd worden in het uitvoeren of verkrijgen van regulier betaald werk of daarop gerichte opleidingen. De middenlaag is voor mensen met een arbeids- en/of re-integratieverplichting gericht op het verkrijgen van structureel gesubsidieerd werk. De activiteit op deze middenlaag heeft raakvlak met de per 2008 gemoderniseerde Wsw.

De toplaag is bestemd voor personen met zodanige belemmeringen richting betaalde of gesubsidieerde arbeid of daarop gerichte onbeloonde werkvormen waarvoor het perspectief op die arbeid vooralsnog ontbreekt. Als regel zijn deze personen ontheven van de arbeids- en re-integratieverplichting. Ook zij moeten kunnen participeren in de samenleving op een manier die past bij hun capaciteiten, vaardigheden en mogelijkheden. Zij zijn, als tussendoel, aangewezen op sociale activering in de vorm van zelfstandige maatschappelijk participatie (dus op participatie zonder externe begeleiding). Deze participatie verloopt via onbeloonde arbeid in de vorm van vrijwilligerswerk (voor een sportvereniging of voor de leefbaarheid van de buurt), mantelzorg of het op eigen kracht deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt. Het verhogen van de laatstgenoemde vorm van participatie staat mede in nauwe verbinding met het armoe- debeleid en het WMO-beleid. Het verhogen van de zelfstandige maatschappelijke participatie levert een waardevolle bijdrage aan de samenleving.

Flankerende voorzieningen: schuldhulpverlening en kinderopvang zijn aan te duiden als flankerende voorzieningen. Dit omdat ze zijn in te zetten voor de gehele piramide (alle drie de lagen). Deze voorzie- ningen zijn veelal gericht op het voorkomen of wegnemen van belemmeringen tot participatie (het

(16)

door iedereen meedoen naar vermogen). De opsomming van de flankerende voorzieningen is niet be- perkend bedoeld.

Mantelzorg: de omschrijving sluit aan op de definitie uit de Wet op de maatschappelijke ondersteuning.

Het moet gaan om het bieden van zorg bij hulpbehoevendheid van fysieke, psychische en/of sociale aard. Van mantelzorg is zonder meer sprake bij ontvangst van het zogeheten mantelzorgcompliment, bij zorgvragers met een meervoudige handicap, dementie of ernstige psychische problemen. Deze opsomming is niet beperkend. Van langdurige mantelzorg is sprake als meer dan drie maanden zorg wordt verleend. Of werkelijk mantelzorg wordt verleend, is mede vast te stellen uit de indicatie voor AWBZ-zorg --ook buiten een AWBZ-instelling-- van het Centrum Indicatiestelling Zorg, het Bureau Jeugdzorg voor jeugdigen met psychiatrische problematiek, de Wmo-beschikking of een advies van bijvoorbeeld de Stichting Mantelzorg Midden Brabant.

De werk-voorop-benadering: dit is de opvolger van de sluitende aanpak. Binnen deze benadering worden belanghebbenden zo snel mogelijk na het inschrijven als werkzoekende aan het werk gezet voor bepaalde tijd in voorzieningen met betaald werken dan wel werken met behoud van uitkering. In de werk-voorop-benadering zit begeleiding op de werkplek en ruimte voor solliciteren inbegrepen. De werk-voorop-benadering heeft ook een diagnostische functie. Immers vanuit de werksituatie is goed te onderzoeken welke mogelijkheden en beperkingen iemand heeft. Verder heeft de werk-voorop-bena- dering een poortwachtersfunctie.

Ervaring wijst uit dat de werk-voorop-benadering voor een deel van de bijstandsaanvragers reden is om de aanvraag zelf in te trekken of dat de aanvraag buiten behandeling moet worden gelaten omdat ze niet komen opdagen bij afspraken of helemaal niet reageren op de oproep voor de werk-voorop- benadering.

Het werken met behoud van uitkering wordt ingevuld naar de ministeriële richtlijn over aard en duur van die banen (Verzamelbrief SoZaWe van 10-12-2003). Die richtlijn schrijft voor dat er bij 'werken met behoud uitkering' geen situatie mag ontstaan die vergelijkbaar is met een reguliere arbeidsovereenkomst.

Dit door te zorgen voor een component scholing/training of het formuleren van leerdoelen aangevuld met afspraken over arbeidstijden en/of bemiddelingsactiviteiten.

Nazorg: ook als een klant eenmaal actief is, stopt de ondersteuning en begeleiding niet. Nazorg is een onderdeel van de polis en is er op gericht om een uitstromer duurzaam actief te houden (terugval in de bijstand voorkomen/beperken). Nazorg omvat zo nodig ook het aanscherpen van de beroepsvaar- digheden en (korte) beroepsopleidingen waarvoor geen aanspraak kan worden gemaakt op een tege- moetkoming van de werkgever (sector of branche) of een voorliggende voorziening anderszins (tege- moetkoming studiekosten). Het ondersteunen van een eenmaal actieve klant is ook gericht op het voorkomen van (een) armoede(val). Hier ligt een verbinding met het te voeren lokaal armoedebeleid.

Duurzaam in relatie tot uitstroom is niet beperkt tot uitstroom door het aanvaarden van betaald werk.

Het ziet ook op uitstroom door het gaan volgen van een opleiding met studiefinanciering (basisbeurs levensonderhoud). Een zodanige uitstroom draagt immers bij aan het beheersen van het volume in de bijstand (het realiseren van langdurige/duurzame uitstroom). Duurzame uitstroom is afhankelijk van zowel economische factoren (vraag en aanbod) als in de persoon gelegen factoren. Duurzame uitstroom kan ook betrekking hebben op het als een keten aan elkaar voegen van opvolgende tijdelijke dienstver- banden of uitzendarbeid. Het streven naar duurzame uitstroom moet herhaalde instroom in de bijstand van zogeheten draaideurklanten beperken.

Het verband tussen de werk-voorop-benadering, algemeen geaccepteerde arbeid (inclusief uitzendarbeid) en duurzame uitstroom is als volgt. De werk-voorop-benadering is de opvolger van de sluitende aanpak.

Binnen de werk-voorop-benadering wordt, in tegenstelling tot de sluitende aanpak, niet gewacht met het aanbieden van een voorziening tot voor jongeren een half jaar en voor ouderen één jaar als werk- zoekende is verstreken. De werk-voorop-benadering is een voorziening in de vorm van tijdelijk betaald gesubsidieerd werk of onbeloonde arbeid die zo spoedig mogelijk na het indienen van een aanvraag voor bijstand wordt aangeboden. Deze voorziening is gericht op het bevorderen van versnelde en duurzame uitstroom uit de bijstand. Het opdoen van werkervaring vergroot immers de kans op het verkrijgen van betaald regulier werk. Dus op arbeid waarbij géén ondersteuning of voorziening gericht op arbeidsinschakeling meer nodig is. Hiermee is aangegeven dat het tijdelijk gesubsidieerd werk als voorziening binnen de werk-voorop-benadering geen einddoel kan zijn. Uit de toelichting op de om- schrijving van het begrip werk-voorop-benadering blijkt voorts, dat deze voorziening nadrukkelijk ook een diagnostische functie en een poortwachtersfunctie heeft.

Tijdelijk gesubsidieerd werk binnen de werk-voorop-benadering en regulier betaald werk moeten be- trekking hebben op algemeen geaccepteerde arbeid. Hiermee wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Hiermee zijn uitgesloten werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, die ingaan tegen de integriteit van de persoon of die gewetensbezwaren oproepen. De arbeid die wordt aangeboden hoeft niet beperkt te blijven tot de arbeid die gangbaar is voor de betrokken persoon, omdat bijvoorbeeld die arbeid in het verleden is verricht en daarmee wellicht meer affiniteit bestaat dan met de aangeboden arbeid. Er is nadrukkelijk afscheid genomen van het oude begrip 'passende arbeid'. Uitgangspunt van de WWB is dat de weg naar werk zo kort mogelijk dient te zijn. Gelet op het vangnetkarakter van de WWB dient elke vorm van arbeid geaccepteerd te worden. Volgens de memorie van toelichting op de WWB kunnen door de gemeente of door de klant geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsni-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien een WWB-uitkeringsgerechtigde een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18,

De vrijstelling voor de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot

Als een persoon die geen algemene bijstand ontvangt deelneemt aan of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van deze verordening

In dit artikel is onder onderdeel a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld

De toeslag als bedoeld in lid 1 wordt voor een alleenstaande van 22 jaar verlaagd indien hij lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm

De rechthebbenden voor wie op 31 december 2012 voor de vaststelling van de toeslag of verlaging van de gehuwdennorm toepassing is gegeven aan artikel 3, 3 e lid

Dit betekent dat belanghebbende (in de situatie zoals hierboven.. Beleidsregel overbruggingsuitkering Wet werk en bijstand Groesbeek Pagina 4 beschreven) tot de eerste betaling

Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verant- woordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de