• No results found

afd. Milieu-onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "afd. Milieu-onderzoek"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R i j k s w a t e r s t a a t - D e l t a d i e n s t

afd. Milieu-onderzoek

pagina nr;aantal pagina's: 26 aantal bijlagen:

nota nr:

INTERN.

vraag gesteld doori^oofd D e l t a d i e n s t van:

te: Den Haag

telefonisch bij schrijven nr:

aanjStaf afd. Milieu-Onderzoek

ï dd

- j u n i 197*1- '

LEN VAN DE OOSTERSCHELDE, vraag:

NADERE EVALUATIE VAN DE MILIEÜASPEKTEN VAN DE VERSCHILLENDE INKICHTINGSMODEL- rijkswaterstaat - deltadienst

milieu en inrichting bibliotheek en documentatie

postbus 439 4330 AK Middelburg

bijlagen: gez, en ace. aangeboden bij schr. nr,

D I S L — opmerkingen van het hoofd van zonder . ,. ...,. . .

do afd. Milieu-onderzoek antwoord:

1. INLEIDING.

Na het verschijnen van de "Nota betreffende het rapport van de Commissie, Oosterschelde" (Groene nota) hebben zich een aantal nieuwe ontwikkelin- gen voorgedaan.

Op 12 juli 197^ sprak de regering de intentie uit de Oosterschelde te doen afsluiten mot behulp van een systeem van doorlatende caissons, mits

"een dergelijk systeem voldoet aan de doelstellingen en technisch uit- voerbaar is,

Tevens is een advies gevraagd aan de Rijksplanologische Commissie betref- fende de aanleg en plaats van de compartimenteringsdammen.

In de onderhavige nota wordt een beknopte evaluatie gegeven van de mili- euaspecten van de volgende inrichtingsmodellen:

1. Gedempt getij in de Oosterschelde met compartimentering C^;

2. Afgesloten (stagnante) Oosterschelde met compartimentering C 4 ; 3. Gedempt getij met compartimentering'Cc;

h., Stagnant met compartimentering Cc;

5* Gedempt getij met compartimentering C3;

Het gedempt© getij is beschouwd voor zowel een gemiddeld getij van 1,80 m al» 2,30 m.

Sinds het verschijnen van bovengenoemde no'ta zijn er een aantal nieuwe gegevens beschikbaar gekomen, namelijk:

- het rapport R 8?0 van het Waterloopkundig Labofatorium, op verzoek van de Eijkswaterstaat-Déltadienst samengesteld en getiteld: Half open en gesloten Oosterechelde vergeleken voor toxische stoffen.

(2)

I

I

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

- 2 -

*- de nota 7*f-iV van de Deltadienst Afdeling Milieu-Onderzoek getiteld: Een verkennend onderzoek naar de nutriê'ntenhuis- houding in verschillende .waterstaatkundige modellen van het Oosterscheldebekken.

•- nadere gegevens over de zoutgehalten gradiënten in de omge- ving van de scheepvaar'tsluizen bij afspuien op een zout bekken.

- de nota 74-16 van de Deltadienst Afdeling Milieu-Onderzoek getiteld: Vogels, zout - zoet. Prognoses voor de inrichtings- modellen G^ en C^.

Deze gegevens aijn in het navolgende verwerkt. Zij hebben een verkennend karakter en geven slechts globale aanduidingen voor de evaluatie. Wel zijn op grond van deze gegevens de prognoses die in de groene nota zijn vermeld nader bijgesteld.

Op bijlage 1 en £ is getracht in tabelvorm 'de verschillende mi- lieuaspecten van de inrichtingsmodellen samen te vatten.

Overgangstoestanden.

In alle modellen moet rekening worden gehouden met min of meer langdurige overgangssituaties, Bijvoorbeeld gedurende de tijd tussen het gereedkomen van de primaire afsluiting en de compar- timenteringsdammen, de ontzilting van de zoete bekkens e.d.

In deze overgangsperioden zullen een aantal zeer belangrijke en moeilijke milieuproblemen optreden vooral met betrekking tot de zoetlast op zoute bekkens, de nutriè'ntensituaties, afsterving van getijdegebonden of zoutwater organismen e.d. Deze problemen vergen uitgebreide en intensieve studies. Zij zijn echter niet van doorslaggevende betekenis voor de primaire keuze tussen de verschillende inrichtingsmodellen. Het is vooralsnog de vraag of in deze overgangsfase geen blijvende schade aan de (vooral zeld- zame) soortenrijkdom wordt toegebracht en of hervestiging van al deze organismen zal optreden. /$

2. CONCLUSIES,

1« Permanente caissons met roosters geven voor de doorlaat van vissen en zeedieren en de aangroei van mosselen geen proble- men.

2. De bouw van een stormvloedkering zal tijdelijk negatieve ge- volgen hebben voor de levensgemeenschap.

(3)

I

I

I I 1 I

I

I I I I I I I I 1 I I I I I

a. Bouw in e,en -stagnant aout bekken zal op zich geen effect hebben,, maar de levensgemeenschap in een dergelijk bekken zal tijdens de bouwfase in vergelijking met de huidige Oosterschelde verarmen. Na gereedkomen, van de stormvloed- kering (na 15 jaar) zal er een tweede milieuschok optreden als het getij weer' in het bekken wordt toegelaten. Ook dit zal tijdelijk een negatief effect hebben op de levensge*- meenschap.

b. Bouw op het damvak Geul in een open Oosterschelde zal een slibbezwaar opleveren tijdens het baggeren van de toelei- dingsgeuleru Ook dit zal tijdelijk een negatief effect kunnen hebben op de levensgemeenschap.

3. Een gedempt getij met model C^ is uit milieuoogpunt (milieu- hygiënisch, levensgemeenschap) gunstig te noemen omdat het zoutgehalte \ ^ hoog genoeg kan blijven om de levensgemeen- schap rijk te houden en de overgangsperioden beperkt zijn.

Men verliest wel de uit natuurwetenschappelijk oogpunt zeer' belangrijke oostelijke kom van de Oosterschelde die ook voor de oesterteelt van essentieel belang ie.

4. De levensgemeenschap van een stagnant bekken met model C^ zal t#o.v« een open Oosterschelde belangrijk verarmen. Milieuhy- giënisch aal het water van zeer goede kwaliteit kunnen zijn.

De visserij en schelpdiercultuur zullen grotendeels moeten verdwijnen. Avifauna en vegetatie op de oevers zullen bei-

langrijke veranderingen te zien geven.

5. In een gedempt getijdebekken volgens model C^ zal zonder spe- ciale voorzieningen het zoutgehalte ver beneden de 16 ° /o o (chloriniteit) dalen, hetgeen een belangrijk negatief effect heeft op de levensgemeenschap. Wanneer het zoutgehalte in het grootste deel /van de Oosterschelde echter op ca 16 °/oo kan worden gehouden kunnen zowel de natuurlijke biologische rijkdom als de schelpdiercultuur en visserij behouden blijven.

De mogelijkheden om het zoutgehalte aan deze. randvoorwaarde te laten voldoen zijn:

a. Model C-j in plaats van Cc waarbij het schutwater de Philips- dam naar het Grevelingen of het Mastgat wordt doorgespoeld en de afvoeroverschotten van het oostelijk© compartiment naar een*-te graven spuikanaal bij Bath,

(4)

I

I I I 1 I I I I I I I I I I I I I I I I

b. Zoetbestr'ijding In plaats van zoutbestrijding bij Oester- dam gecombineerd met een omkading van het zuidelijk deel van het oostelijk compartiment•(kade langs Bergsche Diep en langs Rijn-Schelde verbinding). Het brakke water kan dan over de Rijn-Schelde verbinding worden afgevoerd.

c. Verhoging van het beperkt getij van 1,80 m te Yerseke tot 2,30 m bij Yerseke»

d. Een nog verdergaande verbetering zou zijn het graven van een tweede scheepvaartkanaal door Zuid-Beveland waardoor de scheepvaart door het Keeten sterk aal afnemen en daar- mede ook de zoetbelasting op de Oosterschelde. Deze maat- .regel aal al of niet in combinatie met de vorige punten de

zoetproblemen oplossen. Men kan met deze oplossing ook een niet gedwongen keus maken of de Grevelingen zoet of zout moet worden en bij een keus voor een zoet Grevelingenmeer behoeft men de hoge herfst- en winterafvoeren niet op te nemen hetgeen uit milieubeheersetandpunt een grote verbete- ring zou zijn. De isolatie van de scheepvaartroute t.o.v.

de Oosterschelde vermindert ook de kans op calamiteiten in dit gebied.

Als deze maatregelen niet kunnen worden genomen moet dit model: gedempt getij met C5 uit milieuoverwegingen belang- rijk minder worden beoordeeld dan het model gedempt getij met C^ en derhalve worden ontraden.

6. Een stagnant bekken met C^ heeft milieukundig zoveel nadelen dat het ontraden moet worden.

7. Een gedempt getij met model C-j benadert de huidige toestand . van de Oosterschelde het meest.

8. De keuze van elk model heeft consequenties voor de andere bek- kens in het Deltagebied.

Bij C^ zonder verdere voorzieningen is men gedwongen de Greve- lingen te verzoeten en moet dit bekken op gezette tijden grote hoeveelheden water van mindere kwaliteit opnemen. Bij 0^ zal de Westerschelde zoeter worden. Bij een oplossing met een Bath- kanaal (afvoer en scheepvaart) zal de Westerschelde ook zoeter worden maar het gradiënt ligt wat meer naar het oosten. Het oostelijke zoete meer kan een zeer eutroof meer worden, hetgeen niet door maatregelen van lokale aard kan worden verholpen.

(5)

I

„ 5 —

Dit geldt in principe voor alle oplossingen, maar er moet op- gemerkt worden -dat in het zuidelijke deel nog omkadingen moge- lijk zijn die waterwin- en natuurgebieden (C^) of recreatie- gebieden (C<5, C-j) kunnen doen ontstaan.

9. De overgangssituaties zullen de nodige problemen geven. Tijdens de bouw van de compartimenteringsdammen zal bij alle modellen een sterke verzoeting optreden. Deze zal bij de beperkt getij modellen binnen redelijke tijd na het gereedkomen van de uitein- delijke inrichting weer verdwijnen maar bij de stagnante model- len aal dit waarschijnlijk lang(er) gaan duren.

3. EFFECTEN VAN DE DOORLAATCA-ISSONS OP DE ORGANISMEN.

Organismen tot het formaat van zeehonden en dolfijnachtigen kun- nen de doorlaatcaisaons naar verwachting zonder ernstige bezwaren passeren. -Aangroei van mosselen e.d. aan de caissonroosters is ge- zien de hoge stroomsnelheden niet te vrezen.

k. MILIEUEFFECTEN VAN DE BOUW VAN DE STORMVLOEDKERING.

I

I I 1 I I I I I

• a. Bouw in de geul(en) tijdene een langdurige stagnante fase

I I I I I

1

I I I I

Na de milieuschok van de overgang van het getij naar een stagnante situatie zullen tijdens de bouw geen milieueffecten optreden. Ech- ter zal er na gereedkomen van de stormvloedkering en het herstel van het getijderegime in het Oosterscheldebekken opnieuw een be- langrijke milieuschok optreden. De bouwtijd (ca 15 jaar) is dusda- nig lang dat op de platen en oeverlanden een goed ontwikkelde vege- tatie aanwezig zal 2ijn, terwijl in de ondiepe delen aanzienlijke zeegras- en wiervelden kunnen zijn ontstaan, die echter in het zou- te getijmilieu zal verdwijnen, Het is de vraag of het geen aanbeve- ling verdient door beheersmaatregelen deze vegetatie zo geriiïg mo- gelijk te doen zijn en/of vooraf te rooien, aangezien deze afster- vende en mineraliserende vegetatie een duidelijke verhoging van het . organische stofgehalte in het water zal kunnen veroorzaken. Het is

tevens de vraag in hoeverre en hoe lang na de heropening opnieuw bodemorganismen in de organisch rijke bodem zullen komen.'/Verwacht wordt, dat na lange tijd de biotoop in de Öosterschelde zich zal herstellen tot het huidige niveau, alhoewel hierover na een dergelijk lange stagnante periode geen zekerheid bestaat.

(6)

I

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

- 6 -

b. Bouw in een beperkt getijdebekken.

Het belangrijkste milieuprobleem wordt gevormd door het feit, dat men het gehele Middelplatencomplex zal moeten wegbaggeren of-een drietal kleinere geulen op de Roggeplaat en Middelplaten. Het be-

•treft hier baggerwerken van 200 a 500.10 m in een periode van 56 3 jaar. Gedurende deze tijd zal het Oosterscheldewater in de omge- ving van het werk sterk troebel worden (slibgehalte in de orde van 150 a. 200 mg/l; thans ca kO a 50 mg/l). Geschat wordt dat buiten • de baggerzone in het overige deel van de Ooaterschelde en in het kustwater zich op den duur (orde vele maanden) een evenwichtscon- centratie van slib. zal instellen. Ruwweg zal het slibgehalte dan overal ongeveer verdubbelen. Hierdoor zal over grotere gebieden de primaire produktie iets afnemen, zowel wat betreft het fytoplank- ton (o.a. voedsel voor mosselen en oesters) als van vastzittende zeewieren en zeegras. De biologische rijkdom van de Ooeterschelde • kan hierdoor misschien enigszins achteruitgaan. Of het verwateren van mossels en de oesterproducrtie in deze periode hierdoor negatief wordt beïnvloed moet nog worden bezien. Na gereedkomen van het bag- gerwerk zal een langzaam herstel van de biotoop tot het huidige ni- veau optreden.

5. MILIEUASPECTEN VAN DE VERSCHILLENDE INKICHTINGSMODELLEN VOOR HET WESTELIJKE BEKKEN.

•5,1, Gedempt ^etirj, model Cfn Sedimentatie.

Doordat de stroomsnelheden ongeveer 'gehalveerd worden zal de sedi- mentatie ongeveer verdubbelen. Gemiddeld zal de sedimentatie enke- le cm/jaar bedragen. Hoe verder van de mond hoe fijner -het bezink- sel. Op de platen aal de sedimentatie kleiner zijn dan gemidd-eld en in de geulen groter. De sedimentatie op zich is geen belangrijk milieueffect.

Op grond van de huidige beschikbare gegevens en gebaseerd op een aantal aannamen is een schatting opgesteld van de nutriëntenbelas- ting (aie bijlage 2 ) . Deze schatting moet met het nodige voorbe- houd worden bezien.

(7)

I

_ 9 —

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

Tabel 1 geeft deze schatting. Er is onderscheid gemaakt voor de situatie in 1980, waarbij de afvallozingen door middel van een oxydatief biologische trap, alsmede fosfaatverwijdering zijn ge- zuiverd en de situatie in 197^, waarbij een dergelijke sanering niet is uitgevoerd»

Nutriënten;

Tabel 1.

FOSFAAT gedempt getij +Ck • .• hudige Oosterschelde ongesaneerd gesaneerd ongesaneerd gesaneerd Belasting (g/m2/jaar) 3,6 3,3 *5*h ' 5,0

Concentr, (mg Ptot/l) 0,06 0,05 °,08 °»°7 Accumui, (g/m2/jaar) 1,6 1,5 1,2 ' M

STIKSTOF

Belasting (g/m2/jaar) 1 ^ 14,^ 27 27 Concentr. (mg anorg.N/l) 0,24 OtZk 0,55 0,55 AGCumulatie, + denitri-

ficatie (g/m2/jaar) 5,2 5,2 5 5

Uit de tabel blijkt dat t.a.v. fosfaat de accumulatie in het ge- dempte getijdebekken groter is dan in'de huidige Oosterschelde, • maar de belasting en concentratie minder (dit wordt veroorzaakt door de geringere getij-debieten en de langere verblijftijd, c.q, sedimentatie.

Zelfs al zou de helft van het jaarlijks geaccumuleerde fosfaat vrijkomen en aan het water worden toegvoegd, dan nog blijft de be-

lasting beneden die van de huidige Oosterschelde, terwijl de con- centraties zich op eenzelfde niveau bevinden. Wat het stikstof be- treft gelden voor zowel de belaBting als concentratie en de accu- mulatie in het gedempte getijdebekken lagere cijfers dan voor de huidige Oosterschelde. Hierbij moet worden opgemerkt dat in het ge- tijdebekken vermoedelijk niet het fosfaat maar stikstof en silicium de belangrijkste rol als nutriënten spelen-. Geconcludeerd kan word- den dat in het gedempte getijdebekken G^ het nutriëntenniveau laag is. Wel is het de vraag of de grotere neerslag van organische stof, gekoppeld aan het slib geen negatieve invloed heeft op de bodemor- ganismen.

(8)

- & -

1

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

Toxische stoffen en zware metalen.

De accumulatie van aan slib gehechte stoffen en zware metalen in een gedempt getijdebekken is hoger dan in de huidige Ooster- schelde. Door de getijreductie zal meer maar ook fijner slib kunnen bezinken. Hoe fijner het slib, hoe hoger de gehalten aan deze stoffen. Slibetende bodemdieren kunnen mogelijkerwijs de invloed van de verhoogde gehalten ondervinden. Of dit een belangrijk effect op de levenscondities van deze organismen heeft kan thans niet worden aangegeven. Het vrijmaken van deze stoffen (mobilisatie) en de teruglevering naar het water zal waarschijnlijk gering zijn. Het wordt niet verwacht, dat dit op de waterorganismen een belangrijke invloed zal hebben.

Over. pesticiden zijn thans weinig gegevens bekend. Met name in- dustriële belastingen en aanvoer vanuit de zoetwaterbekkens vra- gen de aandacht. Bij de huidige kwaliteit van het slib in het zeewater lijkt het niet waarschijnlijk dat de accumulerende to- xische stoffen een belangrijk effect hebben op het leefmilieu.

Op langere termijn is het gedrag van toxische stoffen een onze- kere factor.

Zoutgehalte.

Het zoutgehalte in het gedempt getijdebekken zal in het Mastgat in de orde van 1*f a 16 °/oo chloriniteit zijn, maar in het Oos- terscheldebekken in de orde van 15 a 16 °/oo*

Lichtklimaat.

Door de te verwachten sedimentatie van slib zal het water helder- der worden en het zonlicht dieper kunnen doordringen.

Effecten op de aquatische levensgemeenschap.

Fjrtoglankton. , ^ Het is niet te verwachten, dat het aantal soorten fytoplankton in een gedempt getijdebekken belangrijk zal afnemen. De soorten- samenstelling zal mogelijk iets veranderen. De primaire productie en de fytoplankton biomassa zal kunnen toenemen als gevolg van de Vergrote luchtdoordringing. Excessieve opbloei van fytoplankton, anders dan thans in de open Oosterschelde wordt niet verwacht.

(9)

I

- 9 -

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

Zelfs is het mogelijk dat anorganisch stikstof en silicium meer dan thans groeibeperkende factoren zullen kunnen zijn. De gehal- • ten van deze stoffen zullen in dit gedempte getijdebekken lager zijn dan in de huidige.

Zoöplankton, zeewier e.d. en bodemdieren.

Er is alleen plaatselijk een reductie te verwachten van het aan- tal soorten van deze organismen. Wel kunnen verschuivingen optre- den in de aantallen aanwezige organismen.

Vissen.

De visfauna van een gedempt getij Cij. zal vermoedelijk kwalita- tief en kwantitatief niet afnemen. De kinderkamer-functie van de Oosterschelde lijkt eveneens verzekerd.

Visserij en schelpdierencultuur.

Beroeps- en sportvisserij lijken geen terugslag te hoeven onder- vinden van een beperkt getij. De schelpdierencultuur zal zonder verdere voorzieningen ernstige geschaad worden. Mosselverwater- plaatsen kunnen wel gebouwd worden in Cij.. Het is niet onmogelijk dat ook de oestercultuur met speciale methoden en voorzieningen toch nog mogelijk aal blijven, omdat vele omstandigheden zoals temperatuur, slibgehalte, lage stroomsnelheid, gunstig zullen zijn voor de oesterteelt.

Effecten op terrestris'che factoren.

Vogels.

Door beperking van het intergetijdenareaal en het wegvallen van het oostelijke deel van de Oosterschelde neemt de ornithologische betekenis voor de oorspronkelijk in het gebied voorkomende soor- ten af. Toch blijft in het gedempte getijdegebied veel van dei hui- dige waarde gehandhaafd. In het algemeen kan gesteld worden, dat het verlies aan oorspronkelijk in dit gebied voorkomende vogels beperkt wordt tot ca hQ% t.o.v. de huidige Oosterschelde, doch dat de winst aan andere vogelsoorten zoals die optreedt in stagnante zoute en zoete bekkens gehandhaafd blijft.

(10)

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

- 10 - Vegetatie oeverzones en glaten»

De hoge, niet of spaarzaam overspoelde delen van de platen zullen verzoeten. Er ontstaan zout-zoet gradiënten, die een verrijking van de vegetatie tot gevolg hebben.

Schorren, slikken en platen.

De belangrijke slikken en schorren en plaatgebieden in het ooste- lijk deel van de Oosterschelde komen buiten de getij-invloed

waardoor het huidige areaal belangrijk vermindert.

Door de getijreductie in het getijdebekken vermindert het areaal eveneens. Anderzijds is ook de vorming van nieuwe schorren en slikken te verwachten.

De verschillen in milieucondities, die op zich een grote biotische en abiotisché waarde hebben zijn alhoewel verschillend, minstens van dezelfde omvang maar waarschijnlijk groter dan in de huidige Oosterschelde. Door het wegvallen van het getij en het voorkomen van zoute en zoete stagnante bekkens in dit gebied naast het ge- dempte getijdebekken wordt de milieudifferentiatie groter.

Inlagen.

De belangrijkste inlagen blijven behouden.

5.2„ Afgesloten (stagnante) Oost,erschelde met compartimentering volgens model Cj,.

•"' " 11 i iii i_.:_.r J N d

Sedimentatie.

De aanvoer van slib, dat vanuit zee of vanuit de rivier via de sluizen wordt ingelaten in het zoute stagnante bekken zal zeer ge- ring zijn. In vergelijking met het model met het beperkte getij zal dit slechts enkele procenten bedragen.

Nutriënten.

De schattingen voor de nutriënten zijn vermeld in tabel 2.

(zie volgende pagina).

(11)

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

- 11 —

Tabel 2,

Stagnant + C4 Huidige Oosterschelde FOSFAAT ongesaneerd gesaneerd ongesaneerd gesaneerd Belasting (g/m

2

/jaar) 1,4 1,1 5>4 5,0

Concentr. (rag Ptot/l) 0,0? 0,05 0,08 0,07 Accumui. (g/m

2

/jaar) 0,6 0,8 1,2 1,1 STIKSTOF

Belasting (g/m

2

/jaar) 7,4 7,4 27 - 2? ' Concentr,(mg anorg.N/l) 0,55 0,55 0,55 0,55 Accumui. (g/m

2

/jaar) 3,0 3,0 5 5

ïïit deze tabel blijkt, dat de nutriëntensituatie in een stag- nant zout meer aanzienlijk gunstiger is dan in de huidige Ooster- schelde.

Toxische stoffen en zware metalen.

De belasting met deze stoffen in het zoute bekken zullen zeer gering zijn vanwege de kleine zijdelingse aanvoeren. Wel zal al het slib, ook het fijnste en meest gecontamineerde, dat in het bekken aanwezig is bezinken en daarmee de aangehechte stoffen.

Echter de effecten van deze stoffen op de biotoop zullen van ge- ringe, zo niet onbetekenende omvang zijn.

Zoutgehalte.

Een hoog soutgehalte (orde 16 °/

0 0

chloriniteit) lijkt op het ge- hele of het allergrootste deel van het bekken gehandhaafd te kun- nen worden. In dit opzicht kunnen voor de biotoop optimale condi- ties gerealiseerd worden.

Lichtklimaat.

Het licht zal, vanwege de verregaande slibbezinking, diep door

kunnen dringen, evenals dit in de huidige Grevelingen het geval

is» De fotosynthetische zone neemt daardoor in dikte toe.

(12)

I

I

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

- 12 - •

Effecten, op de ,aquatis.che leefgemeenschap.

Pytoplankton.-

Het soortenaantal van het fytoplankton aal in vergelijking met de huidige Oosterschelde mogelijk iets afnemen. De productie van fytoplankton en biomassa zal kunnen toenemen onder invloed van de' uitbreiding van de fotosynthetische zone. Het soorten- spectrum zal mogelijk een verschuiving vertonen. Afleiding' van de uitslag van polderwater aal de stikstofbelasting verminderen.

Daardoor kan anorganische stikstof eerder beperkend worden voor algengroei. Excessieve algenopbloëi zal waarschijnlijk niet op- treden.

Zoöplankton.

Het aantal soorten zoöplankton zal vermoedelijk weinig afnemen.

Wel zullen er verschuivingen in het soortenspectrum optreden.

Zeewieren en zeegras e.d.

Mede afhankelijk van de fytoplanktonontwikkelingen zullen de zee- wier- en aeegraavegetaties op die van het Grevelingen lijken.

Neemt het fytoplankton zeer sterk toe dan nemen de ontwikkelings- mogelijkheden van zeewier, en zeegrasvegetaties af. Het soorten- spectrutn aal wel door rood- en bruin-wieren bepaald worden. Ge- tijdegebonden soorten zullen verdwijnen. Hieronder zijn verschei- dene zeldzame soorten. Verwacht wordt dat de reductie in soorten- aantal t.oovo de huidige Oosterschelde 30-^0$ zal bedragen.

Bodemdieren.

De afname in soorten bodemdieren zal tot 50$ kunnen bedragen.

Vissen.

Ook de visfauna zal sterk verarmen. Maximaal 20-25 soorten zullen voorkomen waarvan de meeste kwantitatief in onbeduidende aantallen.

en schelpdierencultuur.

Deze zullen zeer sterk aan waarde inboeten. Mosselverwatering is met kunstmatige verwaterplaatsen mogelijk.

(13)

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

Effecten op de terrestris.ché factoren.

Vogels.

Steltlopers zullen sterk afnemen in vergelijking met de huidige Oosterachelde, maar de visetende vogels, eenden, ganzen en zwa- nen zullen toenemen.

Er ontstaan zout-zoetgradiè'nten met daarmee samenhangende interes- sante vegetatie-variaties. De landschappelijke en ornithologische betekenis hiervan is groot. Ook de uitgestrekte lage gebieden, die bij tijd en wijle door zout water worden overspoeld voegen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden toe. Op geschikte plaatsen helder, rus- tig,, ondiep water kunnen zich uitgestrekte aeegrasvelden ontwikke- len. Deze zijn behalve ornithologisch ook van betekenis door de reinigende'werking voor het water. Anderzijds kunnen deze zeegras- , velden voor de recreatie bezwaren opleveren.

Schorren, slikken en platen.

Deae landschapetypen verdwijnen en gaan over in nieuwe landsch'aps- typen.

Door de afwisseling van zout-zoet en voc'htig-droog neemt de milieu^

differentiatie toe,

Inlagen.

Inlagen aullen hun brakke karakter behouden waardoor hun waarde als broedbiotoop blijft. Doch door het wegvallen van het getij ver- liezen ze hun betekenis als hoogwatervluchtplaats voor vogels.

,5*31 Gedempt getij, model Cq^ ^

Sedimentatie.

Deze zal ongeveer gelijk zijn aan die in het gedempte getijdebekken van het model C^. Het fijnere slib zal in de kom van de Ooster- schelde bezinken.

Nutriënten.

De schattingen voor de nutriëntensituatie is aangegeven in tabel 3.

(14)

I

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

Gedempt getij Cj? Huidige Obsterschelde onges. gesaneerd ongesaneerd gesaneerd FOSFAAT

Belasting (g/m

2

/jaar) 3,6 3,4 5,4 5,0.

Concentr. (mg Ptot/l) 0,0? 0,07 0,08 0,07 Acoumul. (g/m

2

/jaar) 1,6 1,5 1,2 1,1

STIKSTOF

Belasting (g/m

2

/jaar) 18,5 18,5 2? 2?

Concentr. (mg anorg.N/l) O,if 0,4 0,55 0,55 Acoumul. (g/m

2

/jaar) 6,7 6,7 5 5

Uit dit model blijkt, dat alhoewel het nutriënteniveau vóór dit model hoger is dan voor het model C^, alleen de fosfaat en anor- ganisch stikstof accumulatie groter is dan hij de huidige Ooeter- schelde.

Toxische stoffen en zware metalen.

Er zal geen belangrijk verschil zijn met de situatie voor het mo- del Ci|.. Verwacht wordt derhalve, dat de bodemdieren mogelijk enige invloed van de verhoogde zware metaalgehalten kunnen ondervinden, ' doch de waterorganismen nauwelijks.

Zoutgehalten.

Alhoewel over de toekomstige zoutgehalten weinig met zekerheid kan

worden gezegd wordt vooralsnog verwacht, dat in de bovenste water-,

lagen in het midden en de kom van de Oosterschelde de zoutgehalten

kunnen variëren tussen ongeveer 10 en 14 °/

O

o*

I n hett

westelijke

deel van het- bekken zal dit gehalte hoger zijn. Voor een optimaal

marien biologisch milieu is een zoutgehalte van 16 ° /

o o n

°üig? Een

tijdelijke (orde enige, dagen) daling tot 14,5 °/oo iijkt gezien de

ervaringen in de Oosterschelde voor'de afsluiting 'van het Volkerak

nog wel acceptabel. Lagere zoutgehalten zullen negatieve effecten

op het biologisch milieu hebben. Deze effecten zijn groter naar-

mate het zoutgehalte lager wordt, en de periode waarin zij.voorko-

men langer duurt. Bij de bovengenoemde zoutgehalten wordt verwacht,

dat in het gehele bekken sterk negatieve effecten op de biotoop

zullen optreden.

(15)

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

- 15 -

Mogelijk is door kunstmatige menging van het zoete spuiwater bij de Keeten en Oesterdamsluizen een wat hoger zoutgehalte te bereiken. Hierover is thans geen uitsluitsel.

Lichtklirnaat.

Hiervoor geldt hetaelfde als voor het model C L . Het lichtkli- maat zal verbeteren t.o.v. de huidige Ooeterschelde.

Effecten op de aquatische levensgemeenschappen.

Onder invloed van de zoetwaterbelasting en de daarmee gepaard gaande lage zoutgehalten zal er een verarming aan soorten optre- den, die mogelijk 20 a 25% zal kunnen bedragen. Echte mariene, soorten zullen vooral in de oostelijke kom afnemen. De biomassa en de productie zullen ongeveer gelijk zijn aan de huidige.

Zoöplankton.

Ook hierbij is vanwege de lage zoutgehalten een afname in het aantal soorten van de orde van 25% te verwachten.

Boderndieren.

Deze zijn eveneens zeer gevoelig voor het zoutgehalte. Illustra- tief is in dit verband dat vóór de afsluiting van het Volkerak in de Oosterschelde in de wijde omgeving van de mond van de Keeten minder soorten bodemdieren aanwezig waren dan elders in het bekken.

De verwachte daling van het zoutgehalte in de kom zal dan ook een reductie van het aantal soorten bodemdieren kunnen veroorzaken van maximaal ca 25%*

Vissen;

Afgezien van extreem lage zoutgehalten zal de visfauna vermoedelijk gelijk zijn aan de huidige.

Visserij en^schelgdierencultuur.

Deze lijken bij een zoutgehalte rond de 1*f °/oo in ^e zomer en .13 ° /0 0 ^n de winter nog uitvoerbaar. Oesters vragen in de zomer

minimale zoutgehalten van '\h ° /0 0 en in de winter van 13 0/oo«

(16)

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

- 16 -

Het is thans nog onzeker of deze waarden in de kom van de Ooster- schelde kunnen worden bereikt.

Effecten op de terrestrische situatie.

Deze- zijn ongeveer gelijk aan die welke beschreven zijn voor het gedempte getij model Cij. (zie paragraaf 4.1.).

Toepassing van middelen ter vermindering van de zoetwaterlast op het gedempte getijdebekken volgens Cc.

Indien de zoetwaterbelasting op het model Cc; belangrijk afneemt, bijvoorbeeld door de aanleg van een scheepvaartkanaal bij Waarde, dan zal het milieu in het gedempt getijdebekken ongeveer overeen- komen als in een gedempt getijdebekken volgens model C-? (zie pa- ragraaf 5»5») beschreven ie.

Wordt alleen een .spuikanaal bij Bath aangelegd, dan vermindert de zoetwaterlast. Echter zal de belasting via de scheepvaartsluizen in de Keetendam nog aanzienlijk zijn. Bovenbeschreven negatieve milieueffecten zoals beschreven in deze paragraaf, worden eveneens,

zij het in mindere mate verwacht.

Afgesloten (stagnante) Oosterschelde met compartimentering vol"

gensi model Cq.

Sedimentatie.

Evenals in het model stagnant Cij, zal deze zeer gering zijn.

Nutriënten.

De geschatte nutriëntensituatie is aangegeven in tabel k.

S^agnant + C5 huidige Oosterschelde FOSFAAT ongêsaneerd gesaneerd ongesaneerd gesaneerd belasting (g/m /jaar) 1,8 1,6 5,4 5,0

concentr. (mg Ptot/l) 0,1 O1O9 0,08 0,07 accumui. (g/m2/jaar) 1,0 0,9 1,2 1,1

(17)

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

If

- 17 -

STIKSTOF

Belasting

Ooncentr.

Accumuio

(g/m2/jaar)

(mg Ptot/1)

(g/m2/jaar)

11

0 h

,87 ,3

11,0

0,8?

h,3

27 o, 3

33

27 0,53 3

Uit deze tabel blijkt dat de nutriënten in dit bekken in vele opzichten gunstiger waarden vertonen, dan in de huidige Oos- terschelde. Uitsluitend de concentraties aan anorganisch stik- stof en fosfor zijn hoger.

Toxische stoffen en zware metalen.

Evenals in het model C^ worden hieraangaande geen belangrijke problemen verwacht, bij de huidige kwaliteit van het slib in het zeewater.

Zoutgehalte.

Over de verwachte zoutgehalten zijn thans nog weinig gegevens ' beschikbaar.

Het is echter waarschijnlijk, dat als gevolg van de zoetwater- lozingen door de scheepvaartsluizen de zoutgehalten in het

stagnante bekken laag zullen worden, zodat er eigenlijk een brak- waterraeer zal ontstaan» Wanneer er een scheepvaartkanaal door Zuid-Beveland bij Bath komt, waardoor de zoetbelasting op het bekken drastisch vermindert, dan zal wel een hoog zoutgehalte in de orde van 1^ è. 16 ° /o o chloriniteit in het stagnante bekken kunnen worden gehandhaafd.' De menging van het afgelate zoete wa- ter is geringer, hetgeen lokaal het lagere zoutgehalte aanleiding zal geven, en er is een kans dat hier langzame verzoeting op kan treden.

lichtklimaat. . $ Evenals in model C^ zal het water door de toegenomen bezinking aeer helder zijn.

Effecten op de aquatische levensgemeenschap, Fytoglankton.

De soortensamenstelling zal vermoedelijk op die van het Veerse

(18)

I 1

I I I I I I

I I

I

I I I

I I

- 18 -

Meer lijken. De soortenrijkdom zal laag aijn en ongeveer bedragen van die in de huidige Oosterschelde. Dit is het ge- volg van de lage zoutgehalteno Bij zoutgehalten van 16 ° /o o

(chloriniteit) is de toestand globaal vergelijkbaar met de huidige Grevelingen.

Zoöplankton.

Dit zal in een brak meer sterk verarmen, althans kwalitatief.

Zeewieren e.d.

De zeewiervegetatie van een brak meer zal arm zijn t.o.v. de huidige Oosterschelde. Afhankelijk van het zoutgehalte zal het aoortenaantal 30-70^ van een open Qosterschelde bedragen.

Bodemdieren.

| Afhankelijk van. het zoutgehalte zal de soortenrijkdom in de ordegrootte van Z3~5O% van die van een open Oosterschelde be-

• dragen.

Vissen.

De viefauna zal evenals in model C^ sterk verarmen. Het aantal regelmatig voorkomende soorten zal 15-20 bedragen.

Beiden zullen weinig mogelijkheden hebben wanneer geen spediale maatregelen worden getroffen, zoals beschreven bij het model C^

J| (zie par. 5.2.).

Effecten op de terrestrische situatie.

Hiervoor geldt hetaelfde als beschreven voor het model Ck (zie par. 5.2.). *

5.5» Gedempt model, model C^.

Sedimentatie.

| Deze zal onder invloed van de getijdereductie toenemen. Hiervoor geldt hetaelfde als vermeld in paragraaf ^ . 1 , over het gedempt .-•_— getij met model Cj^.

(19)

I

I

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

- 19 ~ Nutriënten.

De schatting van de nutriëntenhuishouding ia aangegeven in tabel 5»

Gedempt getij + C3 huidige Oosterschelde FOSFAAT ongesaneèrd gesaneerd ongesaneerd gesaneerd Belasting (g/m

2

/jaar) " 3

tk 3,2 5%h 3t°

Concentr. (mg Ptot/l) 0,07 0,07 0,08 0,07 Accumui. (g/m

2

/jaar) - j ^ 1 ,^f 1,2 1,1 STIKSTOF ,

Belasting (g/m

2

/jaar) 18,9 18,9 27 27 Concentr. (mg Ptot/l) 0,^5 0,*f5 0,55 0,55 Accumui. (g/m

2

/jaar) 6,8 6,8 5 5

De fosfaat- en stikstofaccumulatie blijkt in het gedempt getijde- bekken iets hoger te zijn dan in de huidige Oosterschelde. Alle overige waarden zijn lager.

Toxische stoffen en ,zware, metalen.

Hier geldt hetzelfde als bij de andere gedempte getijdebekkens (C^ en Ctj) is opgemerkt. Er zal een toename kunnen optreden van de gehalten in het bódemslib. Bodemorganismen kunnen hiervan enige invloed ondergaan. De omvang hiervan is onbekend. Op de waterorga- nismen wordt weinig invloed verwacht.

Zoutgehalte.

Bij dit model Cv is er de mogelijkheid de zoetwaterbelasting via de scheepvaartsluis in het Volkerak te mengen en door te spoelen naar de Grevelingen. Het zoutgehalte op de Oosterschelde kan

daardoor in de orde van 1$ a 16 °/

oo

chloriniteit. Het zoutgehal- te op de Grevelingen zal dan echter wel dalen. Wordt een spuiv en scheepvaartkanaal bij Bath aangelegd dan kan de zoetbelas- ting in de Oosterschelde sterk afnemen en de gehalten ca 15 a 16

°/

oo

kunnen bereiken.

Lichtklimaat.

Door de vergrote bezinking aal het lichtklimaat t.o.v. de huidige

Oosterschelde verbeteren.

(20)

I

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

- 20 -

Effecten op de aquatisohe levensgemeenschap.

Fytoplankton.

Bij voldoende hoog zoutgehalte aal in het gedempt getijdebekken het fytoplankton kwalitatief en kwantitatief weinig verschillen van de huidige toestand met open Oosterschelde, Lokaal, met name in de tussenwateren, waar lagere zoutgehalten optreden zal het soortenaantal verminderen.

Zoöplankton^ zeewieren e.d,, boderadieren en vissen.

Ook hier zal er weinig verschil bestaan met de huidige Ooster- schelde. Lokaal kunnen enige verschillen optreden, maar dit zal niet van grote omvang zijn.

Visserij_en_schelgdierencultuur.

Deze kan in dit model gehandhaafd blijven.

Effecten op de terrestrische situatie.

Vogels.

De reductie van het intêrgeti jdegebi-ed heeft enig negatief effect op de oorspronkelijke vogelpopulatie. Dit effect is minder naar- mate het getijverschil groter is. Opgemerkt wordt, dat de combina- tie van een gedempt getijdebekken en stagnante zoute en zoete .bek- kens grote ornithologische potenties heeft.

Vegetatie oevers en platen.

Deze zal, door de zich instellende zout-zoet gradiënten belang- rijk kunnen worden verrijkt t.o.v. de huidige open Ooaterschelde.

Schorren en slikken.

In dit model kunnen de schor- en slikgebieden bij Bergen op Zoom buiten getij-invloed» Deze zullen daar ook sterk verminderen^ Ook de getijreductie heeft enige invloed op het achorrenareaal. In dit model blijven echter de grootste oppervlakken schorren en slikken in het bereik van het getij in vergelijking met de getij- debekkens met compartimenten Cij. en Cc.

(21)

I

1 I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

- 21 -

Milieu^diTferentiatie,

Deze blijft ongeveer gelijk of neemt iets toe t.o.v. de huidige Oosterschelde,

Inlagen.

Deae blijven gespaard.

6. CONSEQUENTIES VOOR DE ANDERE BEKKENS.

6.1. Inleiding.

Behalve voor het zoute bekken dienen ook de milieuaspecten van de overige bekkens, namelijk de Grevelingen, de zoete oostelijke wateren, Veerse Meer en Westerschelde te worden beschouwd.

Op bijlage 2 is een samenvatting gegeven.

Bijlage 3 geeft de omvang van de potentiële zeewier- respectieve- , lijk rietgordels in de verschillende modellen aan.

6.2. De Grevelingen.

Bij compartimentering volgens model Cl+ kan de Grevelingen zout blijven. Ter vermijding van een verlaging van het zoutgehalte in de Oosterachelde kan het zoete water uit de scheepvaartsluis in de Philipsdam worden doorgespoeld door de Grevelingen. Het zout- gehalte zal daardoor belangrijk dalen beneden 16 ° /o o (chlorini- teit) Het bekken kan echter ook zoet worden. Dit is alleen aan te bevelen als de doorlaatdebieten klein zijn; de verblijftijd lang en zoutbelasting via de scheepvaartsluis nihil om een accep- tabele waterkwaliteit te krijgen.

Bij model C-j kan de Grevelingen alleen zout blijven als er een spuikanaal bij Bath aanwezig is. Wel zal door de zoetlast uit de acheepvaartsluizen in het Krammer het zoutgehalte beneden 16 ° /o o

' dalen. * Bij compartimentering volgens model Cp. moet de Grevelingen zoet worden, tenzij er een spuikanaal bij Bath wordt aangelegd. De kwa- liteit van dit zoet Grevelingenmeer zal ook met defosfateren nade- lig beïnvloed worden door de noodzakelijke opname van overtollig water van het Oostelijk Kompartiment. De defosfatering van het in- laatwater wordt relatief een dure zaak, omdat men hetzelfde water aan de zeekant weer loost en omdat de dimensionering van de instal- laties op de maximale afvoer moet zijn berekend.

(22)

I l I I

- 22 -

Bij aanleg van een kanaal bij Bath kan gekozen worden tussen eon zoete of zoute Grevelingen met lange verblijftijden. Een zoete Grevelingen kan verversen (inlaten-uitlaten) op verschil- lende punten, een zoute alleen maar "ademen

11

via sluis in de Brouwersdam. In beide gevallen ia afleiding van polderwater noodzakelijk.

Een dergelijk meer (zoet of zout) is milieuhygiënisch en uit biologisch oogpunt het beste. Wel moet worden opgemerkt, dat er met een zout stagnant bekken nog maar eon korte ervaring is.

In zoete ën zoute stagnante bekkens hebben de oeverlanden bui- ten invloed van meerwater eenzelfde landschappelijke ontwikke- ling. •

In de oeverzone van een zoet stagnant bekken zullen zich riet- gordels ontwikkelen met mogelijk op den duur verlanding en el- zenbroekbosvorming,

De fauna-elementen zijn aangepast. De getijgebonden vogels zul- len geheel zijn verdwenen. In de oeverzone van een zout stagnant bekken zal zich landwaarts van de gemiddelde waterlijn een lage zoutminnende vegetatie instellen. Deze zones kunnen door de op- tredende overspoeling zeer breed zijn en het karakter krijgen van groene stranden. Meerwaarts van de gemiddelde waterlijn op de ondiepe gebieden plaatselijk uitbreiding van zeegras en wiervël- den.

, Afname van steltlopers t.o.v. huidige en gedempte getijsituatie, doch er blijven nog wat getijgebonden vogels, maar er is een dui- delijke toename van de zwemeenden. Deze ontwikkelingen kunnen door inrichting en beleid beïnvloed worden.

6.3. Veeree Meer.

noodzakelijk en tevens een constant zoutgehalte van 16 / chlori- . niteit of meer.

6• k* Zoete Oostelijke compartiment'. -

Vanwege de korte verblijftijden in. de hoge belastingen is zowel

milieuhygiënisch maar vooral hydrobiologisch slechte waterkwali-

(23)

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

I

- 23 -

teit in de bekkens niet te vermijden, Defosfatering zal geen

afdoende reductie van de fosfaatbelasting kunnen geven. Er is - • een situatie te verwachten zoals die voorkomt in het Brielse

Meer. Algenbloei kan worden verwacht, tenzij het bekken zodanig wordt verkleind, dat er een constante doorspoeling, dus geen be- langrijke stagnantie optreedt. Dit kan bij model G-, en Cc, met aanleg Bathkanaal als de Sohelde-Rijn verbinding in de Ooster- schelde aan de oostzijde met een dijk wordt afgeschermd. Bij mo- del Cr is het mogelijk door de aanleg van een dijk vanuit Yerse- ke naar de Schelde-Rijn verbinding, waardoor het zuidelijke deel van de kom van de Oosterschelde wordt afgeschermd.

De terrestrische aspecten zijn identiek aan die voor de Greve- lingen beschreven zijn.

6,5» Westerschelde.

Bij model C^ wordt het overtollige water uit het oostelijke com- partiment bij Hansweert gespuid. Uit milieu-oogpunt is dit ongun- stig omdat de zoutgradiënten westwaarts worden verlegd. Dit zal een verarming van aquatische levensgemeenschap maar ook voor de schorvegetaties en de vogels in de Westerschelde hebben. Vooral de *•

getijgebonden vogels1 in zout water worden hierdoor gedupeerd. Door de schakelfunctie die dit gebied heeft moet een verlies aan opper- vlakte geschikt voor deze vogels als zeer ernstig worden beschouwd, mede omdat er in alle modellen al een verlies voor deze groep moet worden verwacht, Tevens houdt dit in het verdwijnen van vrijwel al- le aoutwater schorren 'in het Deltagebied. Door de onregelmatig hoge afvoeren zal het instabiele estuariumkarakter versterkt worden.

Bij model CV met lozing via de Grevelingen gelden deze bezwaren niet en bij lozing via een1 kanaal bij Eath in veel mindere mate.

7. EINDCONCLUSIE. $

1. Indien men het zoute getijdemilieu in de Oosterschelde wenst te behouden dan lijken uit milieu-oogpunt de volgende oplos- singen de beste, indien dit technisch, financieel en planolo- gisch mogelijk is.

1) Permanente caissons met (regelbare) roosters»

2) Getijverschil van" 2,30 bij- Yerseke.

(24)

* I

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

3) Compartimentering C,.

k) Tweede scheepvaartkanaal bij Waarde.

5) Zoet-bestrijding in plaats van bij de sluis in de Oesterdam, gecombineerd met omkading van het oostelijke compartiment en afvoer van het water via de Rijn-Schelde-verbinding en een epuikanaal bij Bath en/of een tweede scheepvaartkanaal bij Waarde, ,

Deze oplossing heeft in milieuopzichten de volgende voordelen:

ad 1. - Geen langdurige stagnante periode nodig voor de bouw van een stormvloedkering ofwelJ geen zandwinning op grote schaal om nieuwe getijgeulen te maken,

ad 2, - Door getijverschil van 2,30 m minder laat van verlaging van het zoutgehalte bij Yerseke.

- De platen blijven bij vloed geheel onderlopen en ook de overspoelingsduur is lang genoeg om een goede productie

t

van bodemdieren mogelijk te maken.

- Minder verdroging van de schorren.

ad 3* - Door compartimentering C^ ontstaat er een zoutgradiënt in het Mastgat, menging van het zoete water met het meerwater geeft minder kans op stratificatie.

- De huidige schorren blijven grotendeels gespaard t.a.v, Cj,.

- De oestercultuur blijft mogelijk en er hoeft geen mossel- verwaterplaats gebouwd te worden.

ad 4. - Geringe zoetbelasting op Oosterschelde.

- Weinig kans op calamiteiten op de Oosterschelde.

- Geen gedwongen keus om Grevelingen te verzoeten, kan een goed zout-water-meer blijven of goed zoet-water-meer worden, - Zoetbelasting op Westerschelde zo ver mogelijk naar oosten, ad 5. - Weinig beroepsscheepvaart op de Oosterachelde en daardoor

weinig sluisschuttingen met de daarmee gepaard gaande zoet- waterbelasting op het zoute bekken. S»

- Oosterscheldewater blijft zo zout mogelijk.

2» De rangorde van de volgende keuzen uit milieuoverwegingen is!

I ' 1 Permanente caissons 2.2,30 m getijversch.il 3 C

3

4 Scheepvaartkanaal Waarde

(25)

•V1-

I I I I

I I I

I I I I I I I I I I

» 25 - . II 1 Permanente caissons

2 1,80 m getijverschil

k Spuikanaal bij Bath, of zoete Grevelingen

III 1 Permanente caissons

2 2,30 m getijverschil

h Scheepvaartkanaal Waarde

IV 1 Permanente caissons

2 1,80 m getijverschil

^„Scheepvaartkanaal bij Waarde V 1 Permanente caissons

2. 2,30 m getijverschil

VI 1 Permanente caissons 2 1,80 m getijverschil

VII 1 Permanente caissons 2 1,80 m getijverschil

3 C* zonder spuikanaal bij Bath VIII 1 Permanente caissons

2 1,80 m getijverschil

3 Cc zonder spuikanaal bij Bath IX 1 Stagnant

3 Met ondercompartimentering van de Oosterscheldekom.

3. De keuzerangorde, uit milieuoogpunt, voor het type doorlaaifc- werk en uitvoeringsmethode is:

1) Permanente caissons met variabele roosterweerstand.

2) Tijdelijke caissons, getij 2,30 ra, stormvloedkering langs de geulen.

3) Tijdelijke caissons, getij 2,30 m, stormvloedkering op de

middelplaten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten tweede zijn er aanwijzingen dat de acceptatie van justi- tiële beslissingen niet alleen afhangt van de procedurele rechtvaardigheid (al dan niet bemiddeld via legitimiteit),

Opleiden voor innovatief vakmanschap betekent dat er mensen nodig zijn die het vak een slag vóór zijn en zelf onderzoek doen in de ontwikkeling van het vakman- schap.. De

Omdat elk land andere middelen en gebruiken heeft, is vertalen van dit onder- zoek naar Europa niet eenvoudig, zegt Blacquière: ‘Maar het laat wel goed zien dat oude, vuile

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Als hij/zij een ernstige fout heeft gemaakt Als hij/zij niet integer is geweest Als inwoners gemeente geen vertrouwen meer hebben Als gemeenteraad geen vertrouwen meer heeft

Maar ook de continuering van centrale verantwoordelijkheid is belangrijk, omdat er een minimale bodem voor decentrale verschijnselen binnen het systeem dient te zijn, een beeld