• No results found

In deze bijlage worden 4 vragen bij de strategische visie sociaal domein beantwoord:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "In deze bijlage worden 4 vragen bij de strategische visie sociaal domein beantwoord:"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijlage bij strategische visie sociaal domein

In deze bijlage worden 4 vragen bij de strategische visie sociaal domein beantwoord:

1. Wat is de brede analyse? Wat valt op in MG?

2. Waarom kiezen we voor de visie van Gert Schout? Waarom kiezen we niet voor een andere visie?

3. Waarom kiezen we voor deze 8 opgaven? Waarom zijn dit prioriteiten?

4. Waar staan we nu? Waar staan we over 4 jaar? Hoe kunnen de opgaven in meetbare indicatoren worden vertaald?

1. Wat is de brede analyse van het sociaal domein? Wat valt op in Midden- Groningen?

1. Wat is de brede analyse van het sociaal domein? Wat valt op in MiddenGroningen?

Uit de Sociale staat van Nederland (SCP) blijkt dat voor veel mensen de leefsituatie in de afgelopen 25 jaar beter is geworden, dat veel mensen voor elkaar zorgen, dat we behoren tot de gelukkigste landen ter wereld, met de gelukkigste kinderen. Maar dit positieve beeld geldt niet voor iedereen: er zijn ook mensen met wie het minder goed gaat. Zo is het aandeel mensen dat op meerdere terreinen te maken heeft met achterstand of dat ongelukkig is niet afgenomen.

Deze conclusie kwam ook en nadrukkelijk ter sprake in het overleg dat we begin 2019 hadden met Bert Kolk van Humanitas over de strategische visie voor het sociaal domein in Midden-Groningen. De centrale term in dat gesprek was segregatie: de tweedeling in onze samenleving wordt steeds groter. Aan de ene kant de mensen met wie het goed gaat, die kansen krijgen, zien en weten te benutten, die het steeds beter krijgen. Aan de andere kant de mensen die dezelfde kansen niet krijgen, of die belemmeringen hebben om ze te kunnen pakken en te verzilveren. Belemmeringen op het gebied van gezondheid, lichamelijk of geestelijk, armoede en schuldenproblematiek, schooluitval, het moeten zorgen voor gezinsleden of naasten en niet te vergeten het vinden of behouden van werk en goede huisvesting.

Veel mensen kunnen hun problemen zelf of met hulp van de eigen omgeving oplossen. Anderen lukt dat niet.

Zij krijgen steun van de overheid en zijn dan de gebruikers van voorzieningen in het sociaal domein.

In 2018 hebben in Midden-Groningen:

• 2007 kinderen gebruik gemaakt van 4363 jeugdhulpvoorzieningen;

• 1006 inwoners gebruik gemaakt van 1253 voorzieningen Wmo begeleiding;

• 1552 inwoners vanuit de Wmo huishoudelijke hulp ontvangen.

Midden-Groningen behoort daarmee tot de gemeenten met een hoog voorzieningengebruik.

Onderzoeken

In de afgelopen jaren zijn er twee landelijke onderzoeken geweest die het hoge voorzieningengebruik, vooral in krimpregio’s met veel inwoners met een lage sociaaleconomische status, proberen te verklaren:

- Een kwalitatief (beschrijvend en verklarend) onderzoek van Platform 31 en onder andere het Sociaal Planbureau Groningen, CMO Stamm en het SCP (Sociaal en Cultureel

Planbureau) dat verklaringen zoekt bij kwantitatieve gegevens.

- Een kwalitatief onderzoek ‘Regionale verschillen geduid - Exploratief onderzoek naar hoog voorzieningengebruik in het sociale domein’ (Engbersen en Uyterlinde 2017).

De onderzoeken laten zien dat er sprake is van een stapeling en wederkerige versterking van oorzaken en gevolgen die het hoge voorzieningengebruik in gemeenten als Midden-Groningen verklaren.

Een belangrijke conclusie is dat de mate van zorggebruik samenhangt samen met ongezondheid en ongezonde leefstijl. Maar het hoge verbruik van sociaal domeinvoorzieningen wordt niet uitsluitend veroorzaakt door een oververtegenwoordiging van kwetsbare groepen. Evenzeer lijkt het samen te hangen met institutionele factoren zoals de wat onevenwichtige spreiding van het voorzieningenaanbod tussen gemeenten en regio’s want – daarover was iedereen het eens – aanbod creëert vraag.

(2)

Voor een uitgebreidere toelichting op de onderzoeken hebben we in onderstaand kader een samenvatting van een aantal relevante punten opgenomen.

Individualisering en medicalisering

Wat we vanuit de publieke sector de afgelopen tientallen jaren in toenemende mate hebben gedaan, is ons richten op het individu, vaak gebaseerd op een medisch-therapeutische mensvisie. Professionals van lichaam en ziel behandelen een persoon en soms het gezin, maar interveniëren minder in de omgeving en in de omstandigheden waarin iemand leeft. Daarbij zien we dat behandelingen vaak niet succesvol zijn, niet leiden tot meer welbevinden en zelfs een averechts effect kunnen hebben, omdat ze de therapeutische relatie, de afhankelijkheid van de hulpverlener, vergroten.

Sociale veerkracht

Op basis van de hier genoemde onderzoeken en de ontoereikendheid van de huidige aanpak komen we tot de conclusie dat we de toename van het zorggebruik niet substantieel kunnen terugdringen als we dat met bestaand beleid en traditionele middelen proberen te doen. Met de huidige aanpak blijven alle factoren die leiden tot steeds hogere zorgconsumptie met onverminderde kracht hun werk doen. Dat moeten we zien te doorbreken door te investeren in de eigen kracht en in de mogelijkheden die mensen zelf hebben. En door te investeren in de verbindingen tussen mensen, te zorgen dat meer mensen elkaar kunnen helpen, in een wederkerige en gelijkwaardige relatie. Dit sluit aan bij de uitgangspunten van sociale veerkracht die voor de oplossing voor de vraagstukken een nieuw en ander kader biedt, zoals terug te vinden is in de visie van Gert Schout.

Met deze strategische visie willen we in Midden-Groningen de kracht van samenleving versterken en beter benutten in plaats van de hulpverlening verder te professionaliseren. Anders gezegd: we willen hiermee de veerkracht van de samenleving versterken. En hoewel we beseffen dat een nieuwe aanpak in eerste instantie extra geld zal kosten en pas op langere termijn kostenbesparend zal werken, speelt hierbij ook de budgettaire noodzaak als gevolg van het financieel tekort in het sociaal domein in Midden-Groningen. Om er voor te zorgen dat we ook de komende jaren de passende hulp en ondersteuning kunnen blijven realiseren, is het noodzakelijk dat we de kosten in het sociaal domein terugdringen.

Een samenvatting van de relevante punten uit twee onderzoeksrapporten naar voorzieningengebruik.

Een kwalitatief (beschrijvend en verklarend) onderzoek van Platform 31 en onder andere het Sociaal Planbureau Groningen en CMO Stamm en het onderzoek van het SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau), dat verklaringen zoekt bij kwantitatieve gegevens

Mogelijke verklaringen voor het hoge voorzieningengebruik zijn:

− niet meegenomen bevolkingskenmerken (probleemsituaties en netwerk);

− culturele context (mentaliteit van de bevolking);

− economische context (economische groei of stagnatie);

− institutionele context (functioneren van instanties en uitvoeringsorganisaties);

− fysieke context (krimp en verstedelijking).

1. Probleemsituaties en netwerk

a. Personen met goede arbeidsmarktperspectieven vertrekken uit krimpgebieden en

kwetsbare mensen blijven daar achter. Daarnaast zorgt het ruime aanbod aan goedkope woningen ervoor dat kwetsbare mensen gaan wonen in Midden-Groningen.

b. Stapeling van problemen, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid en financiën (armoede, schulden, psychische kwetsbaarheid).

c. De aanwezigheid van chronische ziekten en een ongezonde leefstijl.

d. De beschikbaarheid van informele netwerken en de aanwezigheid van sociale cohesie (onderling hulpbetoon) zorgen voor een beperkt gebruik van sociale voorzieningen. Dit zien we in de dorpen van Midden-Groningen. In meer stedelijke gebieden is minder sociale cohesie, maar vooral ook minder sociaal kapitaal beschikbaar om kwetsbare mensen te ondersteunen.

(3)

2. Culturele context

a. Een bevolking met veel veerkracht zal minder snel een beroep doen op sociale voorzieningen dan een bevolking met mensen die minder coping mechanismen hebben geleerd en minder toekomstperspectief ervaren.

b. Mensen die onderdeel zijn van een kerkgemeenschap, zijn in het algemeen eerder geneigd om hulp te bieden aan hun naasten dan mensen die dat niet zijn; dit verklaart dan een lager dan gemiddeld gebruik van sociale voorzieningen (in meer gelovige delen van Midden-Groningen is dit het geval).

c. Gebieden met een meer linkse signatuur zijn geneigd om een royaler voorzieningen- niveau in stand te houden dan gebieden met een meer rechtse signatuur.

3. Economische context

a. In gebieden met een slechter economisch ontwikkelingsperspectief worden inwoners afhankelijker van de overheid en daarmee van sociale voorzieningen (vooral traditionele industriële sectoren zoals scheeps- en machinebouw hadden en hebben het moeilijk in Midden-Groningen). Andere bedrijven die zich recenter hebben gevestigd, zoals in transport en logistiek, leveren weinig hoogwaardige banen op).

b. In gebieden met economische stagnatie en demografische krimp ontwikkelen inwoners een meer berustende mentaliteit.

4. Institutionele context

a. In gebieden met een (historisch) royaal aanbod van sociale voorzieningen is het

gebruik van sociale voorzieningen hoger (aanbod schept vraag). In Midden-Groningen is dit het geval.

Daarnaast leveren universitaire en hbo-opleidingen grote aantallen professionals af in sociale, medische en verzorgende beroepen. Ook hier geldt: een ruim aanbod leidt tot een grotere vraag.

b. Artsen werkzaam in een eenmanspraktijk verwijzen cliënten eerder door naar

specialistische voorzieningen dan artsen werkzaam in een groepspraktijk. (Dit is in Midden-Groningen minder van toepassing omdat de meeste huisartsen, zowel in de stedelijke als de landelijke omgeving, in een

groepspraktijk werken, veelal samen met andere professionals in de gezondheidszorg).

5. Fysieke context (stedelijke versus landelijke structuren)

a. In stedelijke gebieden vertonen mensen minder nabuurschap dan in landelijke

gebieden. Dit verschil zien we tussen stedelijke en landelijke milieus in Midden-Groningen.

b. In gebieden waar het aanbod van voorzieningen dichter bij huis ligt, zullen mensen sneller gebruikmaken van een voorziening dan in gebieden waar ze een grote afstand moeten afleggen.

Een kwalitatief onderzoek te leggen: ‘Regionale verschillen geduid - Exploratief onderzoek naar hoog voorzieningengebruik in het sociale domein’(Engbersen en Uyterlinde). In de provincie Groningen is dit onderzoek door Platform31 en het Sociaal Planbureau Groningen uitgevoerd in de vorm van een

zogenaamde Versnellingskamer. Hieronder de voor Midden-Groningen relevante passages uit dit rapport:

1. Culturele verschillen, de mentaliteit van de bevolking van Oost-Groningen

In een sessie in Groningen (gehouden voor dit onderzoek) werden gezondheidsverschillen aangewezen als de grootste verklarende factor van het relatief hoge voorzieningengebruik – gewezen werd op het aandeel chronisch zieken, het hoge percentage kinderen dat geboren wordt met een beperking en GGZ-problematiek.

In de sessie is voorts uitvoerig stilgestaan bij de rol van het communisme. De aanwezigheid van communistische partijen in gemeenteraden en colleges zou in dit gebied hebben bijgedragen aan een mentaliteit van ‘de staat zorgt wel voor ons’. Met de uitbouw van de verzorgingsstaat is hier door de landelijke overheid (ministerie Maatschappelijk Werk, CRM) in de jaren zestig en zeventig een hoog niveau van sociale zorg en voorzieningen gerealiseerd; ook vanuit een idee van communismebestrijding. Deze

mentaliteit – de staat zorgt voor je – zou nog steeds sterk aanwezig zijn in het gebied. Dit komt onder meer tot

(4)

uitdrukking in het lage sociale vertrouwen in Oost-Groningen: “Men heeft hier lage verwachtingen van elkaar.” Ook werd erop benoemd dat uitzichtloosheid door veel bewoners als een gegeven wordt geaccepteerd: “’t Ken nait aans: het is nou eenmaal zo, er verandert toch niets”.

2. Economische context: de relatieve bestaanszekerheid van uitkeringen en zorgarrangementen Vaak in samenhang met culturele verklaringen brachten gespreksdeelnemers economische verklaringen ter tafel. Het is een klassieke ‘kip-ei-discussie’: is economie het vertrekpunt of juist cultuur? In het bijzonder de Noordelijke regio’s hebben te maken met structurele werkloosheid en relatief weinig werkgelegenheid. Bij ontstentenis van werk, of beter: de onzekerheid waarmee veel banen zijn omgeven, ‘kiezen’ mensen (voor zover iets te kiezen valt) voor de relatieve zekerheid van een uitkering of dagbestedingsplaats. Veel

laaggeschoold werk is verdwenen en de flexibilisering van de arbeidsmarkt zorgt ervoor dat mensen bang zijn om een uitkeringssituatie of beschutte werksituatie te verruilen voor de ongewisheden van een flexibele baan.

Zoals een deelnemer aan de sessie in Assen het formuleerde: “Ziekte biedt zekerheid. Er zijn nauwelijks prikkels om te herstellen en goedgekeurd te worden.” Bij gebrek aan een wenkend perspectief blijven mensen wellicht (te) makkelijk hangen in een uitkeringssituatie. “Als je als kind een WSW-indicatie krijgt, heb je tot je pensioen een baan, die zekerheid krijg je vandaag de dag nergens anders meer.”

3. Institutionele context: de rol van instanties en gemeenten

Een andere institutionele verklaring heeft te maken met doorverwijsgedrag, bijvoorbeeld door huisartsen. In Groningen is gemeld dat er aanwijzingen zijn dat huisartsen in solo-praktijken, dat wil zeggen huisartsen die geen praktijk delen met andere artsen, sneller geneigd zijn jongeren door te verwijzen. Huisartsen die samenwerken zouden elkaar eerder corrigeren op te gemakkelijk verwijsgedrag naar specialistische zorg (tweede lijn). Hierbij werd de kanttekening geplaatst dat deze verwijscultuur vaak ook voortvloeit uit onwetendheid. Huisartsen verwijzen dan gemakkelijk naar tweedelijnsvoorzieningen omdat ze de sociale kaart onvoldoende kennen. Refererend aan onderzoek zorgverzekeraar Menzis vertelt een deelnemer dat zorgverleners in het noorden geneigd zijn om cliënten met ggz-problemen door te verwijzen, omdat ze veronderstellen dat deze cliënten zich te gereserveerd opstellen. Ze vullen dus in dat een cliënt zorg nodig heeft, zonder dat deze zelf een zorgvraag formuleert.

Voorts is gesuggereerd dat de lokale cultuur en mentaliteit effect kunnen hebben op het gedrag van professionals bij uitvoeringsorganisaties – zij zijn immers zelf ook vaak opgegroeid in de streek. Deze professionals zouden bovendien beïnvloed worden door de mentaliteit van hun cliënten. Hun lage

verwachtingen worden – al dan niet bewust – overgenomen, wat resulteert in praktijken die cliënten kunnen bestendigen in een situatie van uitkeringsafhankelijkheid en hoge zorgconsumptie.

4. Fysieke context: stad en platteland

Ook de aanwezigheid van veel goedkope (sociale) huurwoningen in de onderzochte gebieden kan mogelijk een verklaring zijn van het relatief hoge gebruik van voorzieningen. Veel mensen die werkloos zijn, zijn naar het Noorden getrokken omdat de woningen daar goedkoper zijn, evenals het levensonderhoud. Ze hebben niet alleen geen werk, maar ook geen zicht op werk in de toekomst. In de sessie in Groningen werd dit omschreven als ‘de armoedetrek’. Ook voor Oost-Drenthe werd dit genoemd: “De mensen die van de loketten afhankelijk zijn, die komen hiernaartoe”. De aanzuigende werking zou vooral voortkomen uit het feit dat het leven er goedkoper is dan elders: “Ze zeggen dat ze voor de rust en de ruimte komen, maar ze komen omdat ze geen werk hebben en het leven hier goedkoper is.” Uitgelegd werd dat je met een WAO-uitkering, een

(5)

goedkope woning en kinderen in de Wajong of de bijstand “nog steeds een mooie auto kunt rijden”.

Deels betreft het huishoudens die elders hun sociale huurwoning hebben verspeeld door huurachterstand of het veroorzaken van woonoverlast. Veel woningcorporaties hanteren in dit geval een ‘tweede kansbeleid’, maar wanneer men opnieuw is uitgezet, zoeken mensen soms hun toevlucht tot gebieden waar ze met weinig wachttijd een goedkope sociale huurwoning kunnen vinden. Gebieden met een krimpende woningmarkt (als gevolg van bevolkingsdaling) komen dan snel in beeld. Niet alleen zijn dit vaak huishoudens waarbij sprake is van meervoudige sociale problematiek, ook laten ze hun sociale netwerk elders achter, waardoor ze direct terugvallen op de formele voorzieningenstructuur. De goedkope woningvoorraad werkt dus als een magneet op minder zelfredzame personen die vervolgens weer een bovengemiddeld beroep doen op voorzieningen in het sociale domein.

5. Kenmerken van de bevolking

Hoewel de gegevens van het SCP gecorrigeerd zijn op variabelen als inkomen, opleidingsniveau en gezondheid (medicijngebruik), is in de rondetafelgesprekken met regelmaat gewezen op de ingrijpende sociale en

economische uitsorteringsprocessen die zich aftekenen in krimpende regio’s. De hoger opgeleide jongeren die hun heil elders zoeken, houden er vaak een gezondere leefstijl op na dan de achterblijvers. Gewezen werd op de lagere levensverwachting dan het landelijk gemiddelde (in Limburg en Groningen), het hoge aandeel bewoners met een lage sociaal-economische status (in Groningen en Drenthe), het hoge percentage kinderen dat geboren wordt met een beperking (Groningen), de oververtegenwoordiging van kinderen met obesitas (in Limburg en Groningen) en het hoge armoederisico voor kinderen, met name uit gezinnen waarin

opvoedingsproblematiek van generatie op generatie wordt overgedragen (Limburg).

Gesuggereerd werd daarom dat, ondanks de correctie op basis van gemeentelijke risicoprofielen, de

verklaring wel degelijk (deels) in kenmerken van de bevolking zou kunnen liggen. Deze gebieden hebben met elkaar gemeen dat er een relatief grote groep kwetsbaren achterblijft in situaties van werkloosheid en schulden. Mensen kampen met combinaties van psychische (stress) en somatische klachten. De burgerkracht en zelfredzaamheid in het eigen sociale netwerk is daardoor beperkt ontwikkeld. In de gesprekken werd erop gewezen dat dit zich vervolgens manifesteert in een ongezonde levensstijl: roken, alcoholgebruik, weinig bewegen en ongezond eten.

2. Waarom kiezen we voor de visie van Gert Schout? Waarom kiezen we niet voor een andere visie?

In de strategische visie sociaal domein hebben we ons laten inspireren door de visie van Gert Schout over sociale veerkracht. Niet de ondersteuning door professionals staat hierin centraal. In plaats daarvan willen we onze inwoners in staat stellen zichzelf en elkaar te helpen zodat ze de regie op hun eigen leven (weer) in handen krijgen. Uiteraard is dit een doelstelling die niet vandaag of morgen te realiseren is. Onze inwoners, maatschappelijke partners en de gemeentelijke organisatie zullen moeten zoeken naar dé manier om eigenaarschap en sociale veerkracht te versterken.

Deze visie kunnen we onderbouwen met wetenschappelijk onderzoek. Eigen regievoering komt in verschillende onderzoeken naar voren als cruciaal voor de kwaliteit van leven. Het is belangrijk om zelf keuzes te kunnen maken om je leven op je eigen manier te kunnen leiden. Een voorbeeld hiervan is het rapport Burgerkracht: De toekomst van het sociaal werk in Nederland van de Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling uit 2011. Hierin wordt het belang benoemd dat burgers zelf initiatieven (kunnen) nemen en de regie over hun ondersteuning in handen krijgen.1 De tevredenheid over het ontvangen van zorg hangt sterk samen met de mate waarin mensen zelf op zoek gaan naar vormen van geschikte zorg en zelf keuzes maken.2

1 Nico de Boer en Jos van der Lans, Burgerkracht: De toekomst van het sociaal werk in Nederland, Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (Utrecht 2011).

2 Zie bijvoorbeeld Marieke Hollander, Zelf kiezen voor zorg. Een onderzoek in opdracht van samenwerkende cliënten- en ouderenorganisaties, Research voor beleid

(Zoetermeer 2011).

(6)

Dit vraagt om zowel aandacht voor de maatschappelijk kwetsbare groepen als de samenleving waarin we leven. Dit is een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen grip krijgen op de eigen situatie en hun omgeving en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie.3 Het leerproces van de strategische visie, sluit hier op aan.

In tegenstelling tot de genoemde onderzoeken is er ook een andere belangrijke stroming die juist de beperkingen van veerkracht van de samenleving aantoont. Een bekend voorbeeld is Evelien Tonkens die als bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam waarschuwt dat het merendeel van de mens die professionele ondersteuning kwijt raken, er niet in slaagt om een alternatief te vinden. 4 Ze doen bij voorkeur geen (extra) beroep op hun omgeving omdat ze die niet willen belasten, zich schamen of zich daardoor minder zelfstandig voelen. Tonkens ziet bovendien de trend van deprofesionalisering als een belediging voor

professionals alsof hun kennis klaarblijkelijk niets waard is.

Wij zien dit in Midden-Groningen anders. We kiezen daarbij niet zo zeer voor iets nieuws, want eigenlijk willen we een werkwijze hervatten die ooit in de hulpverlening gewoon was maar die in een overmaat aan

bureaucratie, financieringsstromen, therapeutische invloeden en organisatieverkokering uit beeld is geraakt.

Dat wil zeggen dat een professional in het leven van een inwoner een passant is, die niet de alomvattende oplossing heeft en altijd over beperkte tijd en aandacht beschikt. Om de hulp en ondersteuning dan het best productief te maken is het delen ervan met betekenisvolle anderen rondom die inwoner zinvol. Wij kiezen daarom voor het uitgangspunt van sociale veerkracht.

De kern van sociale veerkracht is dat we inwoners die aankloppen voor hulp niet meer beschouwen als hulpbehoevenden die we aan de hand moeten nemen. In plaats daarvan stellen we centraal wat de hulpvrager en zijn omgeving zelf kunnen doen. De hulpvrager en zijn omgeving gaan zélf aan de slag, maatschappelijke partners of de gemeente helpen ze hierbij op weg. Dit vergroot de sociale samenhang en zelfredzaamheid in onze gemeente. Het voorstel draagt daarmee bij aan de gemeente die wij volgens het Kompas voor de nieuwe gemeente Midden-Groningen willen zijn, namelijk een gemeente die inwoners benadert vanuit hun eigen leefwereld en hun taal spreekt.

3. Waarom kiezen we voor deze 8 opgaven? Waarom zijn dit prioriteiten?

In de strategische visie zijn de volgende 8 opgaven opgenomen:

1. Armoede en schulden

2. Brievenbusproblemen terugdringen 3. Laaggeletterdheid terugdringen 4. Inventarisatie initiatieven burgerkracht 5. Herstelgericht werken aan veiligheid 6. Eigen kracht conferenties

7. Andere opvang

8. Sociale teams als wegbereiders van transformatie

De gekozen opgaven zijn onderling zeer verschillend. Maar kunnen en elkaar onderling versterken en hebben dezelfde doelgroep voor ogen. Zie dit niet als een volledig pakket: we beseffen dat er naast deze 8 opgaven ook andere opgaven liggen in het sociaal domein om de veerkracht van de samenleving te vergroten. We kiezen voor deze 8 omdat deze opgaven:

1. inhoudelijk zich richten op de meest kwetsbare inwoners

2. het grootste verschil kunnen maken om de gewenste verandering op gang te brengen 3. het best aansluiten op de actualiteit in Midden Groningen

3 Tine van Regenmortel, ‘Empowerment als uitdagend kader voor sociale inclusie en moderne zorg’, Journal of Social Interventions: Theory and Practise, vol. 18, issue 4, pp.

22-42 (2009).

4 Eveline Tonkens, Help jezelf, In: De Helling, Jubileumnummer over eigen verantwoordelijkheid, nr 4, winter 2012-2013.

(7)

Gericht op de meest kwetsbare inwoners

Deze groep ‘lijdt’ het meest onder de genoemde (hyper)professionalisering: de diversiteit en complexiteit van de problemen zijn vaak niet te vatten in professionele standaarden, protocollen en regelgeving. Deze groep mensen heeft baat bij een fundamenteel andere benadering. Tevens zal met een aantal van deze onderwerpen ingezet worden op preventie waardoor er mogelijk voorkomen kan worden dat ze in grote mate afhankelijk worden van ondersteuning.

Het grootste verschil om de gewenste verandering op gang te brengen

De verschillende opgaven grijpen op elkaar in – in negatieve zin komen mensen daarmee in een vicieuze cirkel terechtkomen. In positieve zin kan het sleutelen aan één van de opgaven een positieve kentering te weeg brengen, ook voor andere opgaven. Bijvoorbeeld: door laaggeletterdheid terug te dringen, kunnen mensen zelf hun brieven lezen en begrijpen en ook zelf actie ondernemen: door hulp in te schakelen bij bijvoorbeeld schuldproblemen of zelf tot een oplossing te komen.

Het best aansluiten op de actualiteit in Midden Groningen

De gemaakte analyse van onze gemeente ondersteunt de keuze voor deze acht opgaven. In Midden-Groningen zijn we al met een aantal projecten gestart; zoals het Armoedepact en het project laaggeletterdheid. De acht opgaven sluiten aan op deze al in gang gezette ontwikkeling.

4. Waar staan we nu? Waar staan we over 4 jaar? Hoe kunnen de opgaven in meetbare indicatoren worden vertaald?

Hoe monitoren we of sociale veerkracht in de praktijk werkt? Wat kunnen we meten en wat zegt dat ons?

In deze notitie staat een aantal kengetallen dat inzicht geeft in de mate waarin het leerproces begint te landen.

De kengetallen zijn niet bedoeld om “af te rekenen” met actoren of partijen. Ze zijn bedoeld om het leerproces te voeden (zijn we op de goede weg? kan het beter?). Er zijn nog veel meer denkbare kengetallen, maar wij hebben gekozen voor deze beperkte set omdat deze naar ons idee een goed beeld geven van de omvang van de problematiek en de inspanningen die verricht worden binnen het sociaal domein.

De kengetallen zijn in twee delen gesplitst. Het eerste deel is gericht op het schetsen van een beeld van de omvang van de problematiek. Er is gekozen om hiervoor gebruik te maken van de cijfers van

waarstaatjegemeente.nl zodat het kengetal voor Midden-Groningen afgezet kan worden tegen die van de provincie Groningen en van geheel Nederland. Daarmee kunnen we ook zien of de trend in ontwikkeling in Midden-Groningen afwijkt van andere Groningse gemeenten. Dit helpt ons mogelijk om te leren en te verklaren waarom een bepaalde aanpak wel of niet werkt.

Het tweede deel is gericht op de inspanningen die worden verricht in het kader van de 8 opgaven binnen de visie sociaal domein Midden-Groningen. Deze getallen zijn hieronder kort toegelicht en uitgewerkt in een opgave voor de komende 4 jaar. Voor een paar indicatoren is dit nog niet gebeurd omdat deze gegevens op dit moment nog niet voor handen zijn. Deze informatie volgt in de eerstvolgende rapportage.

(8)

Omvang van de problematiek

(9)

2017

Inspanningen in het sociaal domein

(10)
(11)

1 Het aantal gezinsplannen sociale teams 2 Het aantal Eigen Krachtconferenties (EKC) 3 Het aantal mensen dat wordt bereikt met

alfabetiseringsactiviteiten

4 Het aantal deelnemers Mobility Mentoring 5 Het aantal verplichte GGZ-maatregelen 6 Het aantal VTO’s

7 Het aantal OTS/uithuisplaatsingen

8 Het aantal inwoners met beschermd wonen 9 Het aantal huisuitzettingen

1 0

Het aantal mensen dat deelgenomen heeft aan scholing m.b.t. EKC’s

1 1

Het aantal trajecten jeugdhulp plus

Nadere toelichting en uitwerking kengetallen bij: Inspanningen in het sociaal domein

1 Het aantal gezinsplannen sociale teams Omschrijving van het kengetal

Gezinsplan of persoonlijk plan. Bron: applicatie regiesysteem sociale teams.

Wat zegt dit kengetal?

Het aantal gezinsplannen/persoonlijke plannen kan iets zeggen over het eigenaarschap van de inwoner zelf over zijn/haar doelen en de benodigde ondersteuning om deze te bereiken.

Waar willen we naar toe?

25 procent meer gezinsplannen in 4 jaar.

2 Het aantal Eigen Krachtconferenties (EKC) Omschrijving van het kengetal

Het aantal Eigen Krachtconferenties dat in een jaar wordt gehouden. Bron: eigen registratie?

Wat zegt dit kengetal?

De mate waarin we EKC zien als middel om een complexe gezinssituatie door eigen kracht op te lossen.

Waar willen we naar toe?

Jaarlijkse groei van 10 procent in 4 jaar.

3 Het aantal mensen dat wordt bereikt met alfabetiseringsactiviteiten

(12)

Omschrijving van het kengetal

Aantal deelnemers aan georganiseerde alfabetiseringsactiviteiten.

Bron: : Noorderpoortcollege/volwasseneducatie Taalhuis

Wat zegt dit kengetal?

Met het huidige budget zijn we in staat om tot deze aantallen te komen.

Waar willen we naar toe?

Het percentage laaggeletterden wordt ingeschat op ca 15 % van de 16-65 jarigen.

Dit komt neer op minimaal 5.900 inwoners. Onze ambitie is om 10 % van de laaggeletterden in 2023

te bereiken en te alfabetiseren.

10 procent in 4 jaar.

4 Het aantal deelnemers Mobility Mentoring Omschrijving van het kengetal

Het aantal deelnemers aan Mobility Mentoring. Bron: eigen applicatie regiesysteem sociale teams.

Wat zegt dit kengetal?

Aantal mensen dat een integrale benadering krijgen voor hun schuldenproblematiek en daarmee weer financieel zelfredzaam zijn geworden.

Waar willen we naar toe?

Toename van aantal deelnemers met 25 procent in 4 jaar.

5 Het aantal verplichte GGZ-maatregelen Omschrijving van het kengetal

Aantal In bewaring stellingen (IBS) opgelegd door de burgemeester en Rechterlijke machtigingen (RM) door het OM.

Wat zegt dit kengetal?

Dit aantal geeft aan hoeveel mensen gedwongen zijn opgenomen vanwege ernstige psychische problematiek met gevaar voor zichzelf en omgeving.

Waar willen we naar toe?

Dwang is een uiterste middel om te interveniëren om erger te voorkomen. Andere, effectieve inzet kan mogelijk het aantal verplichte maatregelen (gedwongen opnames) verminderen. We willen dus toe naar een daling van het aantal.

NB: Voor nader onderzoek. Vanaf 2020 gaat de Wet Verplichte GGZ van kracht; dit zal

waarschijnlijk leiden tot een aanpassing van het kengetal. De nieuwe wet biedt een

ander kader met andere benamingen voor verplichte GGZ-zorg.

(13)

6 Het aantal Verzoeken Tot Onderzoek Raad voor de Kinderbescherming (VTO) Omschrijving van het kengetal

Het aantal verzoeken dat via CORV wordt ingediend als verzoek tot onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming. Bron: Statistische gegevens Raad voor de Kinderbescherming Noord.

Wat zegt dit kengetal?

De hoogte van het getal geeft aan in welke mate we in het geval onveilige opvoed en opgroei kwesties in staat zijn om gezinnen zo te ondersteunen dat er geen reden is om de jeugdbescherming te laten inzetten.

Waar willen we naar toe?

Daling van het aantal van jaarlijks 10 procent gedurende 4 jaar.

7 Het aantal onder toezicht stelling (OTS) Omschrijving van het kengetal

Het aantal onder toezicht stelling (OTS). Bron: ? Wat zegt dit kengetal?

De mate waarin de jeugdrechter van mening is dat het gezin niet meer in staat is volledig verantwoordelijk te zijn voor de opvoeding van het kind en dat een deel van de verantwoordelijkheid wordt overgedragen aan de jeugdbescherming. Een daling geeft aan dat we beter in staat zijn om gezinnen bij veiligheidskwesties zo te

ondersteunen dat een maatregel niet hoeft te worden ingezet of kan worden gestopt.

Waar willen we naar toe?

Daling van het aantal van 20 procent in 4 jaar.

8 Het aantal inwoners met beschermd wonen Omschrijving van het kengetal

Mensen die in Midden-Groningen wonen en een beschikking voor beschermd wonen hebben. Bron: eigen applicatie.

Wat zegt dit kengetal?

Dat er in Midden-Groningen 96 mensen wonen in een Beschermd wonen voorziening.

Waar willen we naar toe?

Doel is 25 % meer uitstroom naar zelfstandig wonen met ondersteuning vanuit Wmo in 4 jaar.

9 Het aantal huisuitzettingen Omschrijving van het kengetal

Het aantal huisuitzettingen. Bron: woningcorporaties Lefier, Groningerhuis en Woonzorg

Wat zegt dit kengetal?

Hoeveel huishoudens (1 –of meerpersoons) gedwongen uit hun huis zijn gezet, door

(14)

huurschuld of overlast/ontoelaatbaar gedrag

. Waar willen we naar toe?

Daling van het aantal met 25% in 4 jaar.

1 0

Het aantal mensen dat deelgenomen heeft aan scholing m.b.t. EKC’s

Omschrijving van het kengetal

Aantal deelnemers aan scholing m.b.t. EKC’s. Bron: Verslaglegging Kwartier Zorg en Welzijn

Wat zegt dit kengetal?

De mate waarin we er in slagen om inwoners te bewegen zelf oplossingen te realiseren voor mede-inwoners op basis van Eigen Kracht Conferenties. Het beantwoordt de vraag of we in staat zijn om in de samenleving deze beweging in gang kunnen zetten.

Waar willen we naar toe?

20 inwoners in 4 jaar.

1 1

Het aantal kinderen in de jeugdhulp plus

Omschrijving van het kengetal

Aantal kinderen dat jeugdhulp plus krijgt. Bron: eigen registraties? Bron: applicatie jeugd.

Wat zegt dit kengetal?

Het aantal trajecten geeft aan in hoeveel gevallen wij niet in staat zijn om de jeugdige zonder dwang en gesloten deuren op te laten groeien.

Waar willen we naar toe?

Naar minder dan gemiddeld 4 trajecten per jaar in de komende 4 jaar.

(15)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Is dit college voornemens actie te ondernemen om deze middelen voor biodiversiteit aan te wenden dan wel op welke kwalitatieve wijze gaat zij hier invulling aangeven (in lijn met

Ze zijn bedoeld om het leerproces te voeden (zijn we op de goede weg? kan het beter?). Er zijn nog veel meer denkbare kengetallen, maar wij hebben gekozen voor deze beperkte set

Je bereikt mensen minder gemakkelijk, ze moeten meer zelf doen en de afstand tussen ambtenaren en de mensen waar ze het voor doen wordt alleen maar groter.. Echt contact is nodig

De gemeente is sinds 2015 verantwoordelijk voor vrijwel alle hulp en ondersteuning aan inwoners in het sociaal domein..

In de gemeente Midden-Groningen denken we na over een echte verandering in het sociaal domein die gaat over hoe we minder vanuit een professioneel aanbod kunnen werken en meer

Om deze omslag te kunnen maken is draagvlak nodig onder inwoners, bij de adviesraad Sociaal Domein, bij Zorgbelang, bij Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, bij het Zorgkantoor

Beenbreek is actueel dus een indicator voor venige, natte omstandigheden van het hei- de-ecosysteem, meer bepaald in de contact- zone tussen het overwegend mineraalarme grondwater met

De komende periode wil de minister zijn doelen verder verwezenlijken door onder andere een tijdelijke helpdesk voor gemeenten en aanbieders te ontwikkelen en een overzicht van