CATECHISMUS-PREDICATIE.
ZONDAC
VII. VRncr 20,21,22 en
23.Tekst: JOH. III : 36.
20. Vrage.
Wordendan alle
menschen wederom door Christumzalig, alzoo zij
door Adamzijn
verdoemd geworden?Antwoord.
Neen ze, maar alleen degenendie
Hem door een oprecht geloove wordeningelijfd
endealle
zlJne weldaden aannemen.21, Vrage.
Watis
een oprecht geloove?Antwoord. Een
oprecht gelooveis
niet alleen een zeker wetenof
kennisse waardoorík
hetal
voor waarachilg houdedat
ons Godin Zijn
Woord geopenbaard heeft,maar ook
eenzeker
vertrouwen't welk de
Heílige Geestdoor dat
Evangeliumín mijn
harte werkt, dat niet alleen anderen maar ook míj vergevínge der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheíd van God geschonkenzij uit
loutere genade, alleen om de verdíensten Christt wille.22. Vrage.
Wat is dan een Christen noodig te gelooven?Antwoord. AI wat ons ín
den Evangelio beloofd wordt,'t
welke onsde
Artikelen onzes algemeenen ende on- getwijfelden Christelijken geloofs in eener somma leeren.23, Vrage.
Hoe luiden die Artikelen?Antwoord. Ik
geloovein
God den Vader, den Almachtigen Schepper des Hemels ende derAarde.
Ende ín Jesum Chrístum Zijnen eeníggeboren Zone, onzen Heere, die ontvangenis van
den Heílígen Geest, geborenuít
de MaagdMaría,
díe geleden heeft onder Pontío Pilato, is gekruíst, gestorven ende begraven, nedergedaald terHelle, ten
derden dage wederom opgestaan van den dooden, opgevaren ten Hemel, zittende ter rechterhond Gods des Almachtígen Vaders,van daar hij
komenzal
te oordeelen de levenden en de dooden.Ik
geloove ín den Heilígen Geest.Ik
geloove een hetlige algemeeneZONDAO
Vll. Vnlor
20, 21, 22,23.Chr lstel lJ ke ke r ke, gemeenschap der H elllgen, vergevlnge
der
zonden, wederopstandlngedes
vleesches ende eeneeuwlg leven.
Wij
lezen onder de ceremoniëele wetten aan Israël een gebod des Heeren, rakende het zondoffer, Lev.VI:26
en 27, dat alleen de priester,die
het voor de zonde offerde, dat mocht eten in deheilige plaatse, en dat niemand, dan die heiligwas, deszelfs vleesch mocht aanraken.
Hieronder
nu
werden de Coddeldke verborgenheden van denweg der eeuwige zaligheid aan het
volk
Israëls klaarlijk geopen-baard. (l) Dat
zondoffer verbeeldde den Heere Jezus Christus, onzen grooten en gezegenden Zaligmaker, die eenmaal in de volheid destijds
voor de zondenaller
zijner uitverkorenen en geloovigen aan het hout des kruises zou geofferd worden, onr diezelfde zonden voor eeuwiguit te
wisschen ente
verzoenen,gelijk zulks nu
al reede geschiedis,
want Christus heeft ook eensvoor
de zonden geleden,Hij
rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat Hij onstot
God zoude brengen,die wel is
gedoodin
het vleesch, maar levendig gemaakt door den Geest,I
Petr. III :18.
(2) Dat nu geenonheiligen van het vleesch dezes zondoffers mochten eten, ja dat zelfs
niet
mochten aanraken,dit
beteekende, dat geen ongeloovigeof
onheilige menschen,die in
hunne zonden en ongeloovigheid voortgaante
leven, aanden
Heere Jezus en Ziine offerande tot hunne behoudenis deel kunnen hebben; en bijgevolg, dat geens-zins alle
menschen zonder onderscheid door Christus wederom behoudenen zalig worden, (3)
Integendeel,dat
maar alleen de Priesters,die heilig
waren, endie
dat zondoffervoor
de zonden offerden, deszelfs vleesch mochten aanraken, en hetzelvein
deheilige plaats mochten eten;
dit
gaf te kennen, dat ook maar alleen de ware uitverkorenen en geloovigen, die daar zijn een uitverkoren geslacht, eenkoninklijk
Priesterdom, een heilig en verkregen volk,I Petr. II:9, waarlijk deel en
gemeenschap hebben door eenoprecht
geloof aan den
Heere Jezusen
aan Ziine ware zoen- offerandeen met Zijne
genadeen
vleesch en bloed, door dewerking des Heiligen Geestes aan hunne harten gespijsd en gelaafd
worden tot
hunne eeuwige zaligheid en behoudenis.Wij
zullen deze zaak hier niet verder uithalen, want van deze hoogwichtige Goddeliike waarheiddes
geloofsis
het,dat
de Onderwijzer in dezen Zondag gaat handelen.Hij
gaat ons aantoonen, zoodra hiiin
den vorigen Zondag van den Middelaar Gods en der menschen, onzen gezegenden Heereen
Zaligmaker Jezus Christus gehandeld 9304 HET
ZALTOMAKEND oELO-Oriw
heeít,
dle
ons van Oodetol
wlJthcld enz. geachonken ls, hoe nletalle
menschenen
dus nlet de onboetvaardlgen en ongcloovlgenult
hunnen rampzallgen zondenslaal door Hem wederont verlosten
gezallgd worden, maar alleende
ware boetvaardigen en ge- loovlgen, dle alleen hunne toevlucht met verzaking van alles tot dlen grooten Middelaar Christus Jezus nemen en op Hem en Zijne offerande aan het kruisal
hun vertrouwenstellen. En
dan gaat hlJ ons ook dat geloof zelf, hetwelk den armen uitverkoren zondaaralleen
deel aan Christus en aan Zijne Goddelijke zoen-offerande geeft, nader openleggen en beschrijven.Dit zijn
dan zekerlijk zaken en waarheden van hetallerhoogste gewlcht, aan welker rechte kennis onze eeuwige zaligheid hangt.Ol
datwij
allen dat gewicht recht begrepen door de genadedes Heillgen Geestes! en datwij
met onze harten recht nederig, oot- moedlgen
begeerig mochten staan om de waarheid Gods, dieons alleen kan
behouden en zaligmaken,uit Zijn Heilig
Woordte
leeren. Hiertoe schenke de Heere onsZijneGoddelijkegenade!dat
wij
onze eigen wijsheidin
dezen mogen verzaken, alle voor- oordeelen tegen Zijne Goddeldke waarheid geheel mogen afleggen,en dat wij de
heilige verborgenhedenZijns
Koninkrijks alzoo mogen ontvangen als een kindeke!Drie
onderscheidene zaken verhandelt de Christelijke Onder- wlJzerin
dezen Zondag.l.
Toonthij
aan, vrage2D,wiedegenenzljn die door
den Heere Jezus Christus, den eenigen Middelaar Oods en der menschen, waarlijkuit
hunnen rampzaligen zonden-staat
wederom verlost en behouden worden, namelijkalle
waregeloovigen. 2.
Dan gaathd,
vrage 21, nader handelen van den rechten aard en natuur des waren geloofs, dat ons alleen deel aan Christus en aan de eeuwige zaligheidgeeft. 3. En
dan stelt hijons
eindeldk, vrage 22 en 23, de voorwerpen des geloofs voor oogen,zijnde alle die
heilige Goddeliike waarheden,die
ieder Christen met zdn hart doorde
kracht des Heiligen Geestes rechtte
kennen ente
gelooven heeft.A. Wat dan de
eerste zaak aanbelangt, dezestelt
de Onder- wijzer ons aldusvoor:
worden danalle
menschen wederom doorChristus zalig, gelijk zij
door Adamzijn
verdoemd geworden ?Hoe alle
menschen inderdaad en waarheid door Adamzijn
ver- doemd gewordenen
door zijne en hunne eigene zonden onderden vloek
en toorn Cods gekomenzijn
en alzoonu
midden inden
eeuwigen dood en verdoemenis liggen, zonder eenige hoopvan
verlossingdoor
zichzelveof
door eenig schepselin
hemelof
aarde, heeftde
Onderwijzer ons tevoren klaar genoeg open-ZONDAO
Vlt. Vlnon
2o, 21,/2,23.
95gelegd en verhandeld
uit de
HeiligeSchrlft;
daarop heeft Hijons toen verder voor ooge,n gesteld, hoe Ood in ziJne ondoorgrondelijke genadeen
barmhartigheid ons, arme zondaren,tot
onzen troost en eeuwige behoudenis,zijn
eigen Zoon Jezus Christus heeft ge- schonkentot
een Zalignaker en Verlosser, gevende Hem aan onsin
de beloften des heiligen Evangeliums, tot wijsheid, rechtvaardig-heid,
heiligmakingen verlossing.
Maardit nu
alzoo zijnde enzulks
onsuit
hetheilig
Evangelie geopenbaard zijnde,dat
God alom onder ons laat verkondigen, zoois
daarnu
niets gereedervoor het
verdorven verstand des menschen, dat door de zonde geheel verduisterdis
en door den Satan meer en meer verblindwordt, dan op
eene verkeerdewdze in die
bloote letterliike verkondigingdes heiligen
Evangeliums, zoo zorgelooste
gaanrusten en
het voor genoegter
zaligheidte
houden, dathd
metzijn
verstanddie
waarheid des Evangeliums zoo letterlijk begrepenheeÍt en dat hij die
daaromnu al
terecht gelooft en alzoo nu zekerlijk zijne eeuwige zaligheid en behoudenis door Christus uitGods
genadezal bekomen. Dit is
het droevige en rampzalige geloof van meestalle
onze gereformeerde mondbelijders; daarop wagenzij
hunne onsterfelijke zielen en gaan daar alzoo de eeuwig- heidop in
met eene bloote inbeelding hunner hersenen en zoÍge-looze
geruststelling,dat Christus hun
Zaligmakeris
en dat ziizekerlijk door Hem zullen
behoudenen
zaligworden;
en de meesten, helaas, worden hunne jammerldke dwaling en schrikkelijk zelfbedrogniet
eerder gewaar,voor
datzd in de hel
liggen enhet voor
eeuwig onmogeldkis
de zaak wederte
herdoenof
teherstellen. En
alzoois
dan datzelfde Goddeldke Evangelie, dat den waren geloovigen eene kracht Gods tot zaligheid en een reuke des levens ten levenis,
dezen een reuke des doods, ten eeuwigen dood en verdoemenis,2 Kor.ll:16;
omdatzij
hetzelveniet
meteen waar, werhzaam, levendig en boetvaardig, maar alleen met een
dood ingebeeld en gcveinsd geloof hebben gehoord en aangenomen, en het hun alzoo een
strik
geweestis,
waarinzij
door den duivelzijn
gevangen gehoudentot
hun eeuwig verderf.O, wat is er
dan toch noodzakelijker danhier
tle arme, blinde wereld,die
hare eeuwige zaligheid zoolicht op
een ijdel bedrog waagt, met een klaar en goed onderwijs, uit des Heeren heilig Woord tegemoette
gaan, en haar de waarheid des zaligmakenden geloofs toch recht voor oogente
stellen, of het den Heere in zijne ondoor- grondeliike barmhartigheid nog eens behaagde, dat het haar nut mocht doen, en het haar mocht dienen tot een oogenzalfom ziendete
wordent
Daarom stelt onze Onderwijzerhier
dan nu ook eerst96
HET
ZALIOI,IAKEND OELOOF.t*
ZONI)AOVll.
VHnor20,21,
22, 23. g7 zoodanlge vraag voor en bernlwoortltdle
dan alduo krachilg enzakellJk: neen ze, alsof
h[
zelde: ach neen I alle menechen, alhoewelzl
het Evangelle der genade Oodc hooren enal
houden ziJ het daarvoordat Christus hun
Verlogser en Zallgrnakerls,
worden nochtans geenszins wederom door Hem zallg, alzoozij doorAdamzljn
verdoemd geworden, maar alleen degenendie
Hem door eenoprecht geloof worden ingelijfd en alle Zijne weldaden aannemen.
Twee dlngen stelt de onderwijzer hier ter neder als noodzakelijke vereischten
in alle
degenendie
door den Heere Jezus christus van hunne zonden wederom verlost en zalig worden.l. Het
eersteis,
datzij
Hem door een oprecht geloof moetenworden ingelijfd
enop
het allernauwstein
den Geest met Hem vereenigd moeten worden, zoodatzij in
Christus zijn en Christus ook wederomin
hunne harten woontdoorhetgeloof,Eph.lll:17.
Deze waarheid
wordt
ons immersin de
Heilige schrift zeer kraargeleerd. Zie maar Rom. Xl:24, daar
de Apostel zegt van de geloovige Romeinen, datzij
afgehouwen waren uit den olijfboom,dle
van naturewild
was, zdnde de staat der zonde en des doodsln
Adam, en datzij
tegen naturein
den goeden oldfboom, zijnde Chrlstus,waren ingeënt. En Kap. VI:5 leert hij
ons, hoe de geloovigen met Christus door de inënting of inlijving des geloofs,nu
ééneplante
waren geworden.En de
Heere Jezus leert onszell
die waarheid zoo nadrukkelijk, Joh. XV :l-4,
daar Hij zegt,dat Hij de
ware wijnstokis
en dat Zijne geloovigen de rankenz[n, die Hem door
hetgeloof
ingeënt waren, endie
daarom, zoudenzij
kunnen vrucht dragen, door de werkzame en geeste-lflke
oefeninghuns geloofs in
Hem, hunnen wijnstok, stam enwortel,
steeds moestenblijven. Deze
inëntingof inlijving
der geloovigenin
Christusis in
den grond der zaak anders niet dandie
inwendigeen
nauwe geestelijke vereeniging des harten vanalle ware
geloovigen met den Heere Jezus, hun dierbaar Hoofd enZaligmaker, die daar in beginsel komt te ontstaan, steeds toeneemten
eeuwigblijft door
de kracht des waren geloofs, hetwelk deHeilige Geest door het Evangelie in hunne harten werkt en versterkt.
Want
het geloof doet een arm verloren zondaar geheel gaan uit zichzelve, zichzelve geheel verzakende enzich
wendentot
den Heere Jezus,om bd
Hemuit vrije
genadezijn
gansche behouden
zaligheidte vinden.
Door het geloof geeft een arm zondaarzich
geheelmet
lichaamen ziel
overin
de hand van Christus enblijft op
Hem rusten en zich geheel op Hem vertaten, en alzoo gaathij
dan van hartegewillig,
als het ware overin
den Heere Jezus enwordt
Hemvoor
eeuwig ingelijÍd, zoodat een geloovigzondaar dan
nu nlet
meerop
zlchzelve bestaat en zijn eigen levenleeft;
neen, maarhij
hangtnu
geheelaf
inwendig, metzijn
hartvan
den Heere Jezus, evenals eenlid
van hethoofd. Hij
leeftnu
alleen door het geloof des Zoons Gods, Gal.ll:20. Hijvindt
al zijn levenin
Christus, en hangt Hem daaromook
steeds met zijn gemoedaan, door het geloof,
enis
enwordt
alzoo één geest met Christus,I
Kor.VI:
17.O zalige inlijving, in
den Heere Jezus! tot
grooter staat van heerlijkheid en geluk kan een arm zondaar niet verheven worden,dan alzoo door het geloof één met
Christus worden, en met Hem ondertrouwdte
wotdenin
eeuwigheid,Hos.ll:
18. En ziet!dit is
dannu
de eerste vereischtein alle
degenen,die
waarlijk door den Heere Jezus van hunne zonden verlost en zalig gemaakt worden, van hunnen verdoemelijkenstaat in Adam. (2)
Hier-bij
voegt de Onderwijzernu
nog eene tweede of andere vereischte in al dezulken, te weten , dat zii ook door een oprecht geloofalle
deweldaden
van
Christus moeten aannemen; te
weten,alle
dieheilige en schoone verbondsgoederen,
die
de HeereJezusmetzdn bitter lijden en sterven, en met zdne gerechtigheid eenmaal, voor alle zdne ware geloovigen verdiend en verworven heeft, als daarzijn:
Godskennisse, gunst, Geest, genade, de vergeving der zonden, de heiligmaking, alle vrede, troost, blijdschap, bescherming, verzege-ling,
en namaals de volmaakte en eeuwige verlossing en zaligheid.Zietl alle die
dierbare en kostelijke weldaden heeÍt Christus voor de arme en doemwaardige zondaarsverworven door
Ziinbloed, en die stelt Hij den
armen zondaarnu
ook zeer klaarvoor in de
beloften des Heiligen Evangeliums, en biedt hem diealle te
zamenom
niet aan,uit
loutere genade,tot ziin
eeuwige behoudenis, zeggende: endie
dorst heeft kome, en diewil
nemehet water
des levens om niet, Openb.XXll:27.
Zoodranu
deHeilige Geest het geloof werkt
in
het hart des armen uitverkoren zondaars, waardoorhij
alzoo den Heere Jezus waarlijk ingelijfd wordt,gelijk wij
gehoord hebben, zoo neemt die arme boetvaardige zondaar ook aanstonds, als met een sterke hand, alle die beloofde en aangebodene weldaden van Christus, ootmoedig als zdn eigen goed dat hem alles uit genade van God in Christus tot zijne zaligheid geschonken wordt, oprechtelijkaan. Hij
ziet, hoe zeer hij dat allestot zijne
eeuwige behoudenis noodig heelt en hoehij
ook niet eenevan alle die
weldadenvan Christus
missenof
ontberenkan. Dit
maaktzijne arme,
ellendigeziel
naar die allen zeerbegeerig,
door de
heimelijke en innerlijke werking des Heiligen v. o. Gn. I.I
9e98
HEl'
ZALIOMAKENI) OELOOF.Oeeales, zoodat
hll
naardle rllen te
zamcn zeer harlell|k hlJgten verlangl, gellJk een dorstlg
herl
naarde
waterstroomen, en hllrust nlet voor dat hlJ
zlJn gemoed zoover door de kracht desHelllgen
Oeestes ultgestrektheeft
naar Chrlstus, dathlj al
dat belooÍde goeduit Zijn
elgen hand heeÍt onlvangen, aangenomenen geloovig aan ziin hart gebracht, en alzoo nu waarlijk door hel geloof deel aan Christus en aan alleZiine weldaderr bekomen heeft.
Zlel daarl
dezetwee
zaken moeten noodzakelijk gevonden wordenin alle
zondaars,die
den Heere Jezus tot hun Zaligmaker zullcn hebben, en door Hem van hunne zonden en verdoemelijken staatln
Adam weder verlost en voor eeuwig zalig gemaakt worden.Welk
goed iemand anders ook moge bezifien, zoo hij deze dingennlet
heeft, heefthij ook
geen deel aan Christus en kan door Hemook niet
behoudenen zalig
worden, hoeveelhij
zichzelve vanChristus ook mag
laten voorstaan en zichop zijn
Christendom enop zijn
geluk mag beroemen.Dit
is eene eeuwige en ontegen- zeggelijke waarheid; en God zaloordeelen naar ditZiin Evangelie;zoodat
hier dan nu voor
ons allen niets anders overblijft danhetgcen
de Apostel ons zoo ernstig
vermaant,Z
Kor.XIll:
5,Onderzoekt uzelve
oÍ gij in
het geloofzijt,
beproeft uzelve. Ofkent gij uzelve niet, dat
Jezus Christusin u is?
tenzij dat gij eenlgszins verwerpelijkzijt.
Dat geloof toch alleen zat ons maar kunnen behouden en dat waarachtig en oprecht, zooals de Heilige Oeest dat werkt en versterkt door het Evangeliewoord in de hartender
uitverkorenen,want zonder dat
gelooveis
het onmogelijk Oodete
behagen, Hebr.XI:
6.Ood
heeftwel
de wereld alzoolief
gehad,dat Hij Zijn
eenig geboren Zoon onstot
een Zaligmaker en Verlosser heeft gegeven,maar het is, op
dat een iegelijk,die in
Hem gelooft,niet
ver- derve, maar het eeuwige leven hebbe, Joh.III: 16. Ziett
alteendie
ware en oprechte geloovigen worden door Christus behouden, maar geenszins de bloote naam- en schijngeloovigen, want zooveten Hem aangenomen hebben,die
heeÍtHd
macht gegeven kinderen Godste
worden, Joh.I: 12.
Men kanof
maghier
dan een arm verlegen zondaar geen anderen raad geven, dan dat men tot hem zegge:uwe
ellende en verdoemenisis
zoo groot, dat alle schep- selenin
hemelof op
aardeu niet
kunnen helpen, maar alleende
Heere Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon,Die is
uw eeníge Verlosser, Behquderen
Zaligmaker; en daarom, gelooft,gelooft in
Hem, engij zult zalig
worden,gij
enuw
huis, Hand.XVI :
3l ;
want het is hier volgens de Heilige Schrift, Mark. XVt : 16,ZONDAo Vll, Vnron
20, 21, 22,23.dle gcloofd zal
hebben en gedoopt zalzijn,
zal zalig worden:maar
die niet
gelooÍd zal hebben, zal verdoemd worden,Wal ls er
dannu
toch vooronsallennoodzakeldker,geliefdenl tlan datwij
door Gods genade toch eene rechte kennis verkrijgenvan dit
zaligmakend geloof;
en datwij
verstaan mogen, waarin clat toch eigenlijk en naar waarheid bestaat, opdatwij
onszelven daar toch ernstigbij
nederleggen en onderzoeken mogen,of
wijdoor de
genadedes
Heiligen Geestesin
dat ware geloof ook dadelijk zijn, en alzoo deelaan Christus enZijne zaligheid hebben?Hierorn
is
het, dat onze Christelijke Onderwijzer ook aanstondseene zeer
goede, klare en volkomene beschrijving vandat
op- recht geloof,dat
ons alleen behouden en zalig maken kan, laat volgen, vragende: watis
een oprecht geloof?B. De
Onderwijzervraagt hier
dan, en onderzoekt, wat eenoprecht
gelooÍ is. Nooit zullen wij de
Leer des Onderwijzers over het geloof recht kunnen verklaren, tenzijwij
terdege en welin acht
nemen,wat
eigenlijk en bepaaldelijk de zaakis,
waar- naarhij
onderzoekdoet.
De Onderwijzer drukt zichzelve, en zijne ware meening,hier
zeer klaaruit. Hij
vraagt niet maar in 't alge- meen, watis
een geloof?of
hetgeen de menschenin
de wereld, voor geloofhouden?
Ook vraagthii niet: wat is
het geloof in zijne volkomenheid? of in zijn
verdere trap van volmaaktheid, zooals het van
sommige kinderen Godswordt
bezeten; of,waf
tshet
welwezen des geloofs, daar mente
allentijde
om arbeiden, naar jagen en staan moet?Neen,
de
zaakligt hier veel
eenvoudiger.De
Onderwijzervraagt
maar alleen naar een oprecht geloof, datde
mensch deel aan Christus geeft, en waardoorwij alle
Christus' weldaden tot onze zaligheid aannemen.Hij wil
ons dannu
dat oprecht geloof beschrijven en bekend maken, zooalswij
dat allen, door de ge- nade Gods,in
onze harten moeten bezitten, indienwij
door den Heere Jezus zullen behoudenworden.
Komaan!
laat ons dat dannu van den
Christelijken Onderwijzer gaan vernemen,die
onsin
dezen Catechismus andersniet
dan de zuivere en onvervalschte waarheid Cods leert, zooalsde
Heeredie
zelf zeer klaar in ZijnHeilig
Woord aan ons geopenbaard heeft.De
Onderwijzerdan,
beschrijftons het
oprechtgeloof,
dalons alleen kan
behouden en zalig ntaken,in
dezer voegei eenoprecht
geloof (lel
welI hij
noemthier de
zaaknog
eens,hetwelk hij
anders zooniet
gewoonis te
doen, van de andere zakender leere, om ons toch
terdegete
doen opmerken, dathij ons hier
andersniet
dan het eenvoudig wezen des gelooÍs,IOO HET
ZALIOMAKENI) OF.LOOF.oí
een oprecht gelooÍwll
bctchrlJven, waRrdoorwll
den Heerc Jczus Chrlstus wordenlngclljÍtl
enal
ZlJnc weldaden aannemen),ls nlct alleen
een zekcr welenof
kelrulsse, waardoorlk
het al voor waarachtig houde, dat ons Oodln
ZlJn Woord geopenbaard hecft:
rnaar ook een zeker verlrouwen,'t welk
de Heilige Geest cloor dat Evangeliumin mijn
harte werkt, dat niet alleen anderen,maar ook mij
vergevinge der zonden, eeuwige gerechligheid enzallgheid van God geschonken
zij, uit
loutere genade, alleen omde
verdienstenChristi
wille.Weel,
gelieÍden, dat men het ware zaligmakende geloofin
deoude
Gereformeerde kerk,op
grondvan
GodsH.
Woord, altijdln
diervoege besclrreven heeft, als de Onderwijzerdit hier
doet.De
oude leeraars mochtenal
eens andereof
dergelijke woorden gebruiken, maar in den grond kwamen alle hunne beschrijvingen des geloofs met deze van den Catechisrnus zeer nauwkeurig overeen.Men lthn in geene zaak
in
de wereld grooter en eenpariger harmonieof
overeenkomstvinden,
danin
de beschrijvingen diede
oude Oereformeerdenaltijd
van het zaligmakend geloof gewoon warenle geven.
De oude Gereformeerdekerk
heeft het altijd eenparig daarvoor gehouden, dat deze geloofsbeschrijving van den Cate- chismusin
allen deele goed, rechtzinnig en waarachtig is, en dat het oprechte zaligmakende geloof ons in deszelfs eigenlijke kracht, aard en natuur hier zeer we! beschreven wordt, zoodat wii ons daaraan standvastig moeten houdenals
een vaste regel der Goddelijke geloofsleer, om tochniet af te
wiiken van de eenvoudigheid diein
Christus Jezusis. Het is
immers zoo, datwij
geene de minste gedachte moeten vormen, dat ons ergensiu
dezen Catechismusiets
kwaadsof
verkeerds en strijdigs met de eeuwige waarheid van Gr-rdsH.
Woord zoude geleerd worden. Men heelt denzelve vanwoord tot
woord en van lettertot
letter overgezien,en
met de hoogste eenparigheid goetlgekeuid, bevestigd entot
een vast enonveranderlijk
formulier der
Gereformeerde leere gesteldin
die beroemde Nationale Synode van Dordrechl A.o. 1618en 16l9;
en onze Hooge
Overheid, als voedsterheerender
Kerk,bij
eenuítdrukkelijk
Placcaat,dat
nog jaarlijksin alle
kerkeraden moet worden voorgelezen aan alle Predikanten in Nederland zeer ernstig gelasten
bevolen zich in hunne geheele Leer aan den Catechismus en andere formulierender
Leerele
houden, endat ziizichzorg- vuldig
moesten wachteniets te
leerenof te
schrijven dat daar tegenstrijdt.
Hierom heeÍt een zeker beroemd oud leeraar onder onswel
terecht gezegd,dat
deze Catechismus altijd de doodsteek ge- weestis in de
zielen dergenen,die
naar verandering stonden.ZONDAO
Vll.
VHnor 20, 21, 22, 23.t0l
Alzoo mogen wlJ dan lmmers geen ander oprecht geloof of geene andere aard
oÍ
natuurvan
geloofin
onze oereformeerde kerken Iecren,dan ons hier in
dezen 7e Zondagen
doorgaansin
denganschen calechismus zeer klaar en uitdrukkelijk wordt voorge-
houden. Dit en dit alleen is het
oude, ware en vastgestelde oereÍormeerdegeloof.
Daar mag geen leeraar, noch lidmaat een haar brced wezenlijk van afwijken ; dit is ons vastgestelde formulierder
geloofsteer.Al ons
spreken,leeren
en schrijven van den waren aarden natuur des geloofs
moet .daarmede ganschelijk overeenstemmen, zonder ééntittel of iota
wezenlijke veranderingooit in
de natuur des geloofste
mogen maken.Laat ons dan nu deze gewichtige zaak, waaf ln onzer aller eeuwige zaligheid zooveel belang heeft,
wat
nadeÏ 'gaan inzien en over-*eg.n. onze christelijke
onderwijzer stelthier
twee zaken of deelen waarin het wezen van een opreCht'geloo/beslaat,waardoorde
mensch alleen.kan
beh6udenen zalig'worden,
namelijk : eene Zekere kennis en een zeker vertroutJven. Meer of anders dan dezetwee
zaken behoorter tot
een waar geloof niet, maar die twee zaken maken den eigen aard en natuuruit
van hel oprecht zaligmakend geloof.wij
hadden eerst gedacht, geliefden! u
deze leer des geloolsin
ééne predikatie te verhandelen, zooals wij tevoren altiid gervoonwaren;
maarwij
hebbenin
dezen ondervonden, hoede
menschsc[ikkingen des harten
heeft,maar hoe de
Heereziin
gangbestuurt.
wi! ziin
bewogen geworden: eensdeels doorde
groote onkundevan ons
gereformeerdevolk
doorgaansin
de zuivere leere des Goddeliiken geloofs;anderdeels, door het onuitdrukkelijk groot belang en gewicht van de zaak,dit stuk
met Gods genade, óensin den grond te
behandelen.En geliik het
gelooÍ tweedeelen heeft,
zoo
ook twee maalover
hetzelvete
prediken, enieder deel afzonderlijk
te
behandelen.s. Eerst dan behoort er tot
een oprechtgelool
eene zekere kennisin
des menschenziel of
gemoed, gewerkt doorden
Hei- ligen Geest, door middel van het woord, hetwelk de onderwijzeratdus aan ons voorstelt:
een oprecht geloofis
niet alleen een zeker wetenof
kennis, waardoorik
het al voor waarachtig houde,dat ons God in zijn woord
geopenbaard , heeft; maarook
een zeker vertrouwen, 't wetkde
Heilige Geest doordat
Evangeliumin mljn harte werkt, dat niet alleen
anderen,maar ook
mij, vergevinge der zonden, eeuwige gerechtigheiden zaligheid
van Ooá geschonkenzii uit
loutere genade, alleen omde
verdiensteChristi
wille.l02 I{ET
ZAI.IOMAKEND OI1I"OOF.t
ZONDAOVll. Vnror
20, 21,22,23.
t03Dlt ls cen
nllurzekcrslewaarheltl:
zal nrcrrlcls, wal oÍ
hoehet dan ook
zij, in dc
tlaad, err rnctzlln hart kunncn
gcloovcn, clat mcrt heizelve dan cerst met zlJn verstarrd gnrndig als waarheidmoet
kcnrrerr;want
lrctgeen
iemandniet
weetoÍ
ke rrt, kan hil ook onmogelijkals
waarheid metzijn
hart aanrrenrcn oÍ gelooven, veelnrinzich
daarop vertrouwenen
verlaten,erl
daarvan zijnhell
verwachten.Nu, zoo
is
het ookin
Goddelijke zaken; de
mensch kan nooitlets van Ood, van Christus, van den hemel
of van de
zaligheid gelooven, hetgeenhij,
door de werking des Heiligen Geestes, niet eerst als waarachtig metzijn
verstand begrijpt. Een geloof zonder kcnnls,geliik men in de
Roornsche kerk leert,is
niets anders dan een dood,ijdel
geloof, dat geenszins den naamvan
geloof, veelmin van een waarachtig en oprechtgeloof verdient.
Daaromwordt
het zaligmakend geloofin de
Heilige SchriÍt zeer dikwijls ondcr den naam van eene kennis,of
van eenkennen vanGod,van Chrístus,en van de
dingen der zaligheid, aan ons voorgesteld, zorrder dat het noodig is, dit nader met bewijsplaatsente
bevestigen.De
kennisis
alsde
grond des geloofs; neemtgij
dandie
weg zoo neemtgij
ook het gansche geloof weg. Daarom zegt PaulusRom. X:14, 17, Hoe
zullenzii in
Hem gelooven, van welkenzij
niet gehoord hebben? datis:
dienzij niet
kennendoor
het gchoor,en hoe
zullenzii
hooren, datis:
hoe zullenzij tot
die kennis komen kunnen, zonderdat
hun gepredikt worde?zoo
isdan het geloof uit
het gehoor, en het gehoor door het WoordGods.
Maar hoedanige kennis van God,van
Christus,en
van de dingen der zaligheid, wordt er tot een oprecht geloof vereischt?De Onderwijzer stelt daartoe te behooren , een zeker weten of kennis, dat
is:
eene vaste, gewisse, en grondige kennis, welke gevonden wordt van beproefde en zekere zaken, waarin menniet
kan be- drogenof
misleid worden; want een oprecht geloof is geenszins tevreden met een duister en verward begrip der zaken, noch met eene losse en twijfelachtige meening; neen, daaruitzal
nimmer een waarachtig en oprecht geloof in 't algemeen kunnen voortkomen;maar
een oprecht geloof
vereischt noodzakelijk,dat
het hebbe onr zoote
spreken,tot zijn
grond een vaste en zekere kennís van God, van Christus, en van de dingen der zaligheid, waardoor het verstanddie allen
klaarlijk inziet, en het gemoed van derzelver wezen en waarheid zoodanig vast en zeker overreedis,
dat die kennis des gemoedsin
den grond vast kan blijven bestaan, tegenalle
geweld van duisternissenen twijfelingen, hoe gedurig
enmenigvuldig
die
daaropook
aanvallen.Het moel
ln
den grond eene zoodanlge kennls zljn als de Apostelultdrukt
van zlchzelve, Rom.XIV:14, lk
weeten
ben verzekerdln
den Heere Jezus, dat geending
onrein is in zichzelve; hoezeer ook anders zijn ongeloovig vleesch daaraan gedurig wilde twijÍelen,zoo bleef hij
daarvan nochtans althansaltijd
verzekerdin
den Heere Jezus, en door de kracht des Heiligen Geestes,die
altijd Itt hem woonde om hern te verlichten en te versterken. En zoodanige vasteen
zekere kennisin
Goddelijke zaken des geloofs, eigentcle Apostel ook zonder onderscheid toe aan alle geloovigen, zeggende, Rom. XIV:
5, Een iegelijk zij in zijn
eigen gemoed ten volleverzekerd. Dit
moestenalle
geloovigenzijn, niet
alleenin
die eene zaakder
goddelijke waarheid, waarvan de Apostelop
diewijze bijzonderlijk
spreekt,maar ook in
het algemeen van de gansche waarheidGods irr het Heilig
Evangelie der zaligheid geopenbaard, zooals Paulusdie
alomin
de gemeente in den naamvarl
Christus had geprediktof
verkoncligd; want zoo getuigt hij2 Tim. lV:
17, Maarde
Heere heeftmij
bijgestaan en heeft mij bekrachtigd, opdat men doormij
tenvolle
zoude verzekerd zdn van de prediking, datis,
van de waarheid Christi en des Heiligen Evangeliums,die Hij
aan allen gepredikthad.
Van die waarheid en leereChristi
moestenalle
Christenen tenvolle
verzekerd zijn, zoudenzij die
met een oprecht geloof tot hunne zaligheid in hunne harten kunnen ontvangen en aannemen.En
leest eens mel een aandachtig gemoed na, hetgeen diezelÍde Heilige Apostel schrijft aan de geloovige Colossensen, Kap.ll:2,
De Apostel had vs. Igetuigd, welk
een grootenstrijd hij
voor henhad.
En waartoehad hij
zooveelstrijd voor
hen? het was, opdat hunne harten vertroost mochlenworden, en zij te
zamen gevoegdzijn in
de liefde, en dat tot allen rijkdom der volle verzekerdheid des verstands,tot
kennis der Íerborgenheid Gods, ende des Vaders, ende Christi.Ziell de volle
verzekerdheid des verstands hadden en bezatenzii
reeds door de u'erking des Heiligen Geestes, wantdie
werdtol
hun oprecht geloof vereischt; maarhier
ontbrak het hun nog grootelijksaan dat zij
nog zoo geen overvloedof
rijkdom vandie volle
verzekerdheid des verstands bekomen hadden, overmits dat hunne kennis van de verborgenheid Oods, ende des Vaders,ende
Christi nog zooklein
en zwak en met zooveel duisterheiden
twijfelmoedigheiddes
vleeschesbezet
was,dat
het geheel noodzakelijk was, datzij in
die volle verzekerdheid des verstands,dat is, in
die zekere kennisder
verborgenheid Gods, ende des Vaders, ende Christi, meer en meer doorde
genade des Heiligen Geestes mochten vorderen en toenemen; en daartoe hadnu
det'
105t04 r tF,T zA|.IOMAKENÍ) Ont.OOF. Z.ON[)AO
Vll. Vnrou 20,21,
22, 23.Apostel
zulk een groolen ntrlld en arbeld voor dezc geloovlgen.Nlet om hen
te
vorderen tot dle vollc verzekerdheld des vcrstands, wantdle
was reedsln
hen als de gron<l varr hun oprccht geloof, maar om hente
brengentot
allen rlJkdom dervolle verzekerdheld des verstands, datis, tot
overvloedige 4anwas, vermeerdering en toencrnlngin dezelve.
Evenals iernand,die wel
waarliik gouden zllver en
andere schatten bezit, maardie nu
arbeidt om erallen rlikdom oÍ
een grooterr overvloed vante
bekomen, geliikdlt
het werk van aardschgezinde menschen is.Zletl
zooblijkt
dannu
immers klaarlijk uitGodsHeiligWoord,dat tot een oprecht
geloof noodzakelijk en buiten allen twdfel behoort,gelijk de
Onderwijzerhier leerl,
een zeker wetenof kennls,
narnelijk,van God, van
Christusen van de
geheelewaarheld
des
Heiligen Evangeliums, waardoor mendie
allen te zamenmet zijn
gansche hart voor waarachtig houdt, en die als zeker kent en verstaat.Maar, zoo
iemandnu
nochtanswilde
vragen,of
dan een ge-loovlg
mensch,die
zoodanige zekereen
vaste kennls van de wanrheid des Evangeliunrsin zijn
hart bezit, doorde
kracht desHelllgen Ceestes,
niet
meertwijfelt bij
zichzelve aan die godde-lllkc
waarheid des Evangeliums, maar het geheeleWoord
Godsrru met
een verzekerd geloof, als volkomen waarachtig eens env<ror
altijd
omhelsten
aanneemt?Zoo
zalik
aan zoo iemandook eens vragen,
of
een geloovige niet waarlijk een heilig menschls, en of de
Heilige SchriÍtniet
vanalle
ware geloovigen zegt,Glj zijt
eenheilig
volk,I
Petr.II: 9.
Maar, indiendit
zoo is, ofdan een geloovig en heilig
menschnu
volstrekt geene zondenmeer in zich heeft;
maar, omdathij
eenheilig
menschis,
nuook
volkomenvrd
vanalle
zondenis?
immersneen!hij is
eenheilig
mensch,en hij is een zondig
rnenschtegelijk, in
eenpersoon, maar daarom
is
de heiligheid geen zonde, noch de zondegeen heiligheid;
maar een waar geloovige moethier
immers in tweederlei opzichtvoor
God worden aangemerkt, naar den geesten naar het vleesch. Naar den geest
is hij
een heilig, maar naarhet
vleeschis hij
een zondig mensch; endewijl hij altijd,
totzijn dood toe, uit
vleesch en geestblijft
bestaan, zooblijft
hijdan
immers ookaltijd, tot zijn
dood toe, zoowel een heilig, als een zondig mensch. Deze zaak leert ons de Apostel irnmers zooduidelijk Rom. VII; en
hiervan zegthij
Gal.V: 17:
Want het vleesch begeert tegen den geest, en de geest tegen het vleesch;en
deze staantegen
malkanderen,alzoo dat gij
niet en doet hetgeengij wilt. Nu,
evenzoois het
mede ook gelegenin
dezezaak, Een waar geloovlge bezit inwendlg,
ln
den geest van zijn gemoed,door de
werking des Heiligen Geestes, eene vasle enzekere
kennis van God,
van Christus en van de waarheid des Iivangeliunrs, welkehii
van den Vader gehoord en geleerd heeft, wanter
staat geschreven: zii
zullen allen van God geleerd zijn, Joh.VI:45.
Nu, al wat de
HeereGod
den menschzelf
leert door Zijn Woord en Oeest, daarvanbekomt de
tnenschin zijn
gemoedeene vaste en
zekere kennis, zoodanigals
geen menschelijk orrderwdshem ooit kan
geven. Nochtans draagtde
geloovigealtijd met
zich om een zondig en bedorven vleesch, dat geheelvervuld is
met duisternis,vol
ongelooÍ,vol twijfeling,
boosheiden
vijandschap tegenGod.
Deze lweenu zijn altijd
zeer nauwte
zamen vereenigd, en voeren eenen onophoudelijken strdd tegen malkanderen,in
den eenen persoon des geloovigen; en dus heefteen waar
geloovigedan wel altijd in
den grond zijns harten,hetwelk
eene woonstededes
Heiligen Geestesis, die dat
hart gedurig inwendig verlicht, eene vaste en zekere kennis van God, en Christus' hemelsche waarheid, zoodat hij die oprechteliik altiidgelooft. Maar hij heeft die kennis en dat
geloofniet,
zondervele twijfelingen en
duisterheid des vleesches,die in
hem nog overgeblevenis; en daar hij
gedurig opnieuw van aangevallen en bestredenwordt,
en zonder welkehij
nooit geheel is, tot zijndood toe; maar
daaromis
die zekere kennis geen duísternis ofhvijfeling;
en wederom die duisternis en twijfeling geene zekere kennis; maar het zijn twee onderscheidene dingen in een geloovige,en zij
komenin hem voort uit twee
gansch onderscheidene grondbeginsels,te weten,
vleesch en geest,die altijd in
oorlog enstrijd
met elkanderenzijn,
endie
het sterkstis, wint
het.Maar
nu
handelt de Onderwijzer hier alleen van de zekere kennis dietot
een oprecht geloof noodzakelijk behoort en daarvan handelt hii alleen, zonder van de duisterheid en twijfeling des vleesches, dieook in
een geloovigeis, te spreken.
Want hoe kondehij
daar toch van spreken, daarhij
onshier
maar alleen den waren aarden natuur van een
oprecht geloofwil
beschrijven, enniet
den aard en natuur der twijfeling, want dit is immers een geheel ander ding als hetgeloof. Zij is
immers geheel het tegengestelde vanhet geloof, zij is
een altijddurende vdand en vervolger van hetgeloof.
Hoe kon de Onderwijzer dan toch daarvan handelen alsfrij
maar alleen van een oprecht geloof handelt? Ziet,
dat deze zaakniet wel wordt
opgemerkt en begrepen, is de eigenlijke grond en oorzaak van zoovele misvattingen van deze geloofsbeschrijvingt06
HET
ZALIOMAKEND OELOOF, ZONDAOVll. Vnloe
20,21,22,23,
t07van den Catechlamuo en van dulzend verkeerde dlngen dle dnarover omloopen
ln
der mcnschen veratand,dle
allen tezamen aanstondg geheel ternedervallen als men
maar deze cene zaak rechtb[
'B Heeren eigen
llcht
begrilpt,dat
de Onderwijzer onshler
maar alleen het oprecht geloofop
zlchzelve beschrtjft en dat het geloofjulst
het tegengestelde van duisterheid, onzekerheid en twlJfellngls, dle
nochtans, helaas,zoo
merrigvuldigin het
gemoed desarmen geloovigen gevonden
wordt,
zoodathij er
veeltijds zeer droevig van aangevochten en geplaagd en er levenslang grooteldks door bestredenwordt,
hoewel de een meer dan den ander, naar Ootls aanbiddelijk en vrijmachtig welbehagen, en daarvan niet anders kan verlost worden, dan door de versterking en door de toenemende kracht zijns geloofs,dat
binnen,op
den grond zijns harten, door de genade des Heiligen Geestes besloten ligt.Wij
hebben het noodig geacht, geliefden, deze zaakhier
zoo- veel doenlijk voor de menschenwat
klaarder te maken, want wij leveunu,
helaas,in
een tdd, dat ons gereformeerde volk doorgaanseen zeer zwak gezicht heeft en niet wel
van verre zien kan, waarommen de
goddelijke waarheden duswel vlak op
hunne oogen dientte
leggen ener
hen als met vinger en duim op wijzen.En
ach,of
de meesten,die
dan nog maar eenigszins recht zien kondenen niet
veel erger gesteld waren dan degenendie
daar roepen, Jes.LIX:10, Wij
tasten naar den wandals
blinden; engelijk die
geene oogen hebben, tastenwij.
;Nadat
wij dan
gezien hebben hoeer tot
een oprecht geloof noodzakeliik behoort eene vaste en zekere kennis van God, van Christus en van de waarheid desH.
Evangeliums, zoo laten wijnu
verder hooren van hoedanige natuurdie
kennisis
en hoe het gemoedvan
een waar geloovige door dezelvein
de kracht des Heiligen Geestestot
zaligheid werkzaam is.De Onderwijzer zegt, dat het oprecht geloof is een zeker weten
of
kennis, waardoorik
hetal
voor waarachtig houd, dat ons Godln
zdn Woord geopenbaard heeft.Dit is niet zoo te
verstaan, alsof het geloof eene algemeene, uitgebreide kennisis
van alles,wat in
denBijbel
beschreven is, zoodatmen dit
alles zonder onderscheid klaar en zekerin
zijn verstand zou moeten bevattenen
het alles alzoo voor waarachtig houden.Neen, gansch niet. Deze zaak
ligt
veel gemakkelijker en een-voudiger.
Hetwil in
den grond niet anders zeggen dan dat loteen
oprecht geloof noodzakelijk eene zoodanige kennisse Cods vereischtwordt,
zooals God zichzelvein
Christus Ziinen Zooncloor het
Evangelleaan ons
openbaart, waardoorwlj
vast enzeker ln ons
gemoed gelooven,dat
het alles tezamen, bekenden onbekend, volkomen waarachtig is, wat ons de
Heereln zijn heilig
Woord,dat
door ingeving zijns Oeestes, en door den dienst van heilige menschen beschrevenis,
heeft gelieven te openbaren, zoodat daar niets gesteldis, in
dat gansche Woord, dat niet volkomen en eeuwig waarachtig, en dusalleraanneming waardig is.Kortom, deze geloovige kennis
is
anders niet, dan hetgeen de heilige Paulus schriiÍt aan de Thessalonicensen:I
Thess.ll:13,
Daarom danken
wd
ookCod
zonder ophouden, dat, alsgij
het Woordder
prediking Gods van ons ontvangen hebt, gij dat aan- genomenhebt, niet als der
menschen woord, maar, gelijk hetwaarldk is, als Gods Woord,
dat ookwerkt in u, die
gelooft.Ziett
als een mensch door de genade Gods zoo zeer verlicht en verandertl wordt, dathij
het geheele woord der prediking, enhet gansche beschreven Woord,
nu niet
meerhoudt en
aanzielals een bloot
menschelijk woord en getuigenis,gelijk
hd altijdin
den grond doet, zoolanghrj
nog onbekeerd en ongeloovig inzijn
hartblijft,
maar alshij
datzelfde Woordnu
met alle eerbied,liefde en
hoogachting waarlijk ontvangt en aanneeemt als Gods Woord, endat in
den grond vanzijn
gemoed waarlijk daarvoorhoudt en nu
oprechtelijk gelooft, dat hetal
tezamen volkomen waarachtigis wat in
dat Woord van God geopenbaard en be- schrevcniS, dan, dan heeft de
mensch die zekere kennís van God ontvangen, waarvan de Onderwijzerhier
spreekt, en waarin het oprechte geloof eensdeels bestaat.En wat is
dan toch deze zekere kennis des oprechten geloofs? Zij is anders niet, gelieÍden!dan een zuiver hemelsch
licht
van de kennisse Oods in Christus, hetwelk van den Heiligen Geest door het Evangelieen
deszelfs verkondigingin den
duisteren grond van des menschen doode harte ontstokenof
geschapen wordt,gelijk
de Apostel ons alzoo leert,2
Cor.lV: 6,
want God,die
gezegd heeft, dat het licht uitde
duisterniszou
schijnen,is
Degene,die in
onze harten ge- schenen heeft, omte
geven verlichtingder
kennis der heerlijk- heid Gods,in
het aangezicht van Jezus Christus. Nu, bij en doordat Goddelijk en
geestelijklicht in
het duistere hart, leert diearme
zondaar,die gelooÍt, God
den Heere klaarlijk kennen inZijne
onbegrijpeldke heerlijkheid,in het
aangezicht van JezusChristus. Hij ziel hier nu
God den Heerevoor
zich, dien hij tevorennooit
gezien, en Hem daarom nooit recht bemind noch gevreesdhad; en den
Heere alzooin
zijne hooge heerlijkheidr9r,
HrlT
ZAT.|OMAKEND OÍ1|.OOP.TO
tanlchouwende, zoo leert
hlf
llem,nu
kennenalr
waarachilg enAlmachtlg. woarochttg ale dle r{et
kan llegenof
beclrlegen ln alles,wat lllj
ons menschenlrr
ZlJn heilrg woord zoo veelvuldlg geopcnbaardhecft;
en Almachilg, aladle
alles zckerlijk kan, enwll,
en zal doen,wat
HiJln dlt Zljn W.ord
gezegd, beloofd en bedrelgdheeft.
En alzoo begint eene zoodanlge ziel dan nu voor Oorls Woordheiliglijk te
beven,gelijk de
HeÀre zegt: op dezenzal lk
zlen,op
den arme en verslagene van geest, en die voorMljrr
Woord beeft, Jes.LXVI:2.
HIJ heeft nu,
door de
kracht des Heirigen Geestes, een zekere kennls, een cliepen indruk, en eene vaste overreding in zijn gemoed,dle hlj
nooit weder geheel kan verliezen, hoe ellendig hij anders schoonal
worden mag, datde
heilige schriftuurcods
eigen enwaarachtig
woord is, dat Hij tot de
menschenkinderen spreekt doorallerlei
bedienelijke middelen; en dat die gansche waàrheid tlee Evangelies, ontdekkende den weg van der zondaren verlossingen
eeuwlgezaligheid,
geheel vanGod komt;
en datde
waar- achllge en almachtige God daarvan alleen de werkmeester is.Dlt
doet hem dandie
geheere waarheid Gods met de hoogste lleíde en eerbied omhelzen en daarvan voorzichzelve een gelooviggebrulk
maken door de kracht en werkÍng desH.
Geestes. .Endlt le nu dle
Goddelijke en geestelijke kennis des geloofs, waarvantoo
menlgvuldig gesprokenwordt in de H. schrift
en waarvan geechreven slaat Jes. LIII : Il,
doorZijne
kennis zal Mijn knecht,dc'
Rechtyaardige, velen rechtvaardig maken.Al wie
deze vaste en zekere kennis Godsen
ziiner heilige waarheid door den Geestln Zlln
hart ontvangt,die
ontvangt ook het eeuwige leven. Wantdit ls het
eeuwige leven, datzij U
kennen, den eenigen waar-achtlgen Cod en
JesumChristum, Dien Gij
gezonden hebt, Joh.XVll:
3.En
ziett
deze zekere kennisin
het gemoed eens armen en uit- verkoren zondaars,is nu
het eerste deelvan
een oprecht geloof, volgens den onderwijzer, waardoorde
mensch deel aan christus verkrijgt enín
Hem voor eeuwig behouden wordt.la
deze zekerekennis
is als
de grondslag des inwendigen geloofs zelve, zonder welke het geloofof
het geloovig vertrouwen van onzen geest opOod irr Christus, in
geens menschen gemoedooit
komen kan,noch een oogenblik
bestaan, daaromis er
zooveel valsch, be-<lrlegelijk en ongoddelijk geloof hedendaagsch onder de menschen, omdat hun deze kennisse Oods ontbreekt, en dat helder hemelsch llcht nog nooit door den Heiligen Geest in hunne harten ontstoken is.
Ol
van hoevelen moet niet gezegd, ja luide uitgeroepen worden,ZONDAO
Vlf: Vnroe
20,21, 22,23,
109hetgcen Paulus
slechls van
sommlgenzelde: I
Cor. XV : 34,Want sommlgerr hebben
de
kennisse Gods niet,ik
zeg het u tot nchaamte,dat is,
opdatgii er
nog eens recht over verlegen en beschaamd zoudt worden.Zij willen als
Christenen en ware ge- Ioovlgen zijn, ondertusschenzij
kennen noch Ood, noch geloovenZijn heilig
Woord en Evangeliewaarheidniet. Dit
blijkt middag-klaar, omdat al hun doen en
werkzaamheid alleenlijkhier
op uitkomt, datzij
zichzelve met God willen verzoenen en bevredigen door hun eigen arbeid, pogingen, zuchten en tranen, en honderderlei woelingen van hunnen geest,die
tezamen daarhenen gericht zijn,om God en Christus tot
barmhartigheid over hente
bewegen, evenalsware
Ood een zoo harde heerbii wien
men zelfs jarenlang om
genade moest smeeken eerhd
ze den armen zondarenbelieft te
schenken.Maar wat ziin alle
zulke bewegingen enwoelingen
des
menschentoch
anders dan enkel duisterheid enongeloovigheid, waardoor
zij in
eeuwigheidniet tot
de zaligheid geraken kunnen ?Wat
is al zulk
zuchten, pogen, wurmen en wroeten van's men- schen kant toch anders dan de subtiele kracht van het werkverbond waarbijhij
nog geheel leeft ?Maar, o
!
hadden deze arme menschen die zekere kennísse Godsin
hunne zielen ontvangen door den Heiligen Geest, waarover wij nu, als zijndehet
eene deel,of
degrond
des oprechten geloofs, gehandeld hebben,en
hieldenzij,
door middel vandie
zekere kennis, voor waarachtig, met hunne harten,alwatGodonsinZijn heilig
Woord geopenbaard heeft, dan zouden zij immers ook in hun binnenste overreedzijn,
door de werking des Heiligen Geestes,van de waarheid des Heiligen Evangeliums, hoe God hun en alle
arme
zondarenen
zondaressen,die
maar oprecht,gewillig
en heilbegeerigzijn, uil
eeuwige barmhartigheid en grondelooze vrije genade,Zijn
eigen Zoon Christus Jezus tot een volkomen Verlosser en Zaligmaker schenkt en aanbiedt, getuigende, dat het eeuwigeleven in
dezenZiinen
Zoonis,
endat dit
voor hunis,
als zij maar dezen Ziinen Zoon met geloovige hartentot
hun volkomen Zaligmaker omniet willen
hebbenen
aannemen.En zoodra
zij dit
alzoo waarliik, met eene zekere, Goddelijkekennis
gelooÍden, zoudenzij
immers aanstonds metzulk
onge- loovig pogen, wroelen en wurmen van hunnen kant, ín den grond huns harten geheel enal
ophouden.Zij
zouden hun eigen weg, omGod tot
barmhartigheid over zich te willen bewegen, aanstonds als een geheel verkeerden en ongeloovigen weg, geheel laten varen;want
zij
zouden dan zien en waarlijk gelooven,door de
zekereil0 HET
ZALIOMAKEND OELOOF.T
kcnnlmc Oodo,
cn
door hetllchl det
Heltlgen Evangellumt, datOod
onelndlglo ln
genade en barmharllgheld, endat Hll
ookZ[n
elgen Zoon nlet geepaard heeÍt, maarHem voor ons
allen heefl overgegeven, en zoo zoudenz[
zlch dan imrners aanstonds,bll dat llcht
des gelooÍs vanOods
waarachtlgeen
grondelooze barmhartlgheld, geheel wenden en begeventot
den Heere Jezus, den beloofden Àliddelaar en Verlosser;zij
zouden zich als armeverloren
zondaarstot Hem laten trekken
met menschenzeelen enz., en zoo zoudenzij
dan aanstonds meteen
waarachtig hart overgaantot
dat andere deel des oprechten geloofs, nameliik, tot dal zeker vertrouwen,daar de
Onderwijzernu
vervolgens vanapreekt,
dat niet
alleen anderen, maar ookmij,
vergevinge der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonkenzll, ult loutere
genade, alleen om de verdiensten Christi wille,van welk ander deel des waren geloofs wij nu, als
het denHeere zal
behagen,in
eene volgende Predikatie,ook
met uwe aandacht hopente
handelen.Ach
I of
der menschen blinde oogen hier dannu
zien mochtende
ultnemende kostelijkheid van dat ware en oprecht geloof, dat de Catechismus onshier
beschrijÍt; en datzij alle ander
geloof ala gebroken bakkennu
eens mochten latenvaren, om maaralleen dezen parel van groote waardete
verkrijgen !Hlertoe bewege
en
bewerkede
Heere door Zijnen Geest der armen zondaren harten, en doe hen nog eens alle hunne slechtig- heden verlaten, en treden op den weg des verstands, om te koopendat
beproefde goud, komende uit het vuur, dat oude gereformeerde, beproefde geloof, dat in de harten van duizend, duizend martelaren en heilige geloofsbelijders,op
den brandstapel en middenin
devlammen des vuurs,
altijd
goecl en onverteerd bevonden is !Amen; de Heere doe alzoo.
2e CATECHISMUS-PREDICATIE.
ZONDAG
VII.
Vneoe 21,22
en 23.Tekst:
EPH.Ill:12.
Alvorens
wd tot
de verhandeling van onze stoffe uit den Cate- chismus overgaan,is het
noodig,dat wij
eerstkortelijk
onzen afgelezentekst wat
nadervoor
uwe aandacht openleggen. Gij ziet klaar, dat de Apostel hier spreekt tot de geloovige Oemeentedes
Heerente
Epheze,dat is, tot alle
geloovige Christenen, zonder onderscheidtot
zwakken en sterken, want het zou eenegroote ongerijmdheid
zijn als
iemand het zoo wilde begrijpen, dat Paulus dezen zijnen zendbrief maar alleen geschreven had aan desterk verzekerde Christenen van Epheze en dat
hij alle
duistere, sukkelende en zwakke Christenen,die zijn
troost en raad meestnoodig
hadden, geheel zou zijn voorbdgegaan, zonder hen eenste
verwaardigen de minste melding van hen te maken. Ook moetenwij niet
meenen, dat de gansche Ephesische Gemeente alleen uitsterke en
verzekerde Christenen bestond endat er
onder hen geene bekommerde en zwakgeloovige Christenen gevonden wer-den en
alsoÍ Paulus zekerwist, dat
het alzoo met hen gelegen was, want het tegendeel openbaart zich zeer klaar aan alle kanten.De
Kerk van Christus bestaataltijd
en overal beide uit zwakkenen
sterken,uit
kinderen, jongelingen en vadersin
Christus, en onze Apostel had ook geen bijzonder onderzoek gedaan wegens den staat van ieders geloove hierte
Epheze,want hd
had reeds een geruimentijd
van hen alwezig geweest.Hii
zat destijds omhet
Evangeliete
Rome gevangen enhij
hoorde slechtsin
het gemeen van hunnen staat door anderen, gelijk hij zell zegl, Kap.I:
15,dat hij
ook gehoord had het geloofin
denHeereJezus,datonder hen was, en de liefdetot al
de heiligen.Ja,