• No results found

C.A. Backer, Verklarend woordenboek der wetenschappelijke namen van de in Nederland en Nederlandsch-Indië in het wild groeiende en in tuinen en parken gekweekte varens en hoogere planten · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "C.A. Backer, Verklarend woordenboek der wetenschappelijke namen van de in Nederland en Nederlandsch-Indië in het wild groeiende en in tuinen en parken gekweekte varens en hoogere planten · dbnl"

Copied!
1993
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verklarend woordenboek der

wetenschappelijke namen van de in Nederland en Nederlandsch-Indië in het wild groeiende

en in tuinen en parken gekweekte varens en hoogere planten

C.A. Backer

Editie Nicoline van der Sijs

bron

C.A. Backer, Verklarend woordenboek der wetenschappelijke namen van de in Nederland en Nederlandsch-Indië in het wild groeiende en in tuinen en parken gekweekte varens en hoogere

planten. (ed. Nicoline van der Sijs) Z.n., z.p. 2018

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/back062verk02_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)
(3)

Editorische ingrepen

1. Evidente zetfouten zoals sinaasppel in plaats van sinaasappel, of plantennam in plaats van plantennaam zijn stilzwijgend aangepast. Iets ingrijpender correcties zijn:

p. 5, Acrátherum: G. (‘G. draagt aan den top een naald’) → A.

p. 39, armándii: E. Milne-Edw. ) → Henry Milne Edwards

p. 179, Distreptus: het grafisch symbool kan niet worden weergeven; dit symbool is vervangen door het woord ‘slinger’

p. 219, forficuloides: de gebruikelijke etymologie van ides (elders staat steeds:

īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt) ontbreekt hier; door ons toegevoegd

p. 220, forskalii: het laatste woord van voetnoot 2 is aangevuld tot Forschkåhl.

p. 239, goldiánus: Ontaria → Ontario

p. 509, sanderae: auteursnaam bij Nicotiāna: Hort. Sand. komt niet voor in de lijst. Naar analogie van o.m. Hort. Berol is hiervan gemaakt: [van den tuin (kweekerij) van Sander & Sons, onder dezen naam in die tuin gekweekt]

2. De Addenda et Corrigenda die in het werk staan op pagina 639-643 zijn in de digitale uitgave in de lopende tekst verwerkt en bovendien als apart hoofdstuk opgenomen.

3. In het origineel zijn ingangen die een Latijns of Grieks bijvoeglijk naamwoord zijn, vet gezet, maar de laatste twee letters staan cursief, en daarna volgen na een komma (zonder spatie) in het origineel cursief enkele letters, zoals a,um of os,on.

Dit zijn de uitgangen van de verschillende geslachten in het Latijn en het Grieks. Zie bijvoorbeeld in het origineel:

abbreviátus,a,um abebáios,os,on

Voor de leesbaarheid hebben we dit als volgt overgenomen: de hele ingang staat vet, en daarop volgen tussen haakjes en romein gezet de uitgangen; die uitgangen worden voorafgegaan door een liggend streepje en tussen de varianten staan een komma en een spatie, dus:

abbreviátus (-a, -um) abebáios (-os, -on)

4. In de woordenboektekst volgt in het origineel na de ingang regelmatig in kleinkapitaal de afkorting van de naamgever, zoals O.K., L., Fée, Neck. Achter in het boek, van pagina 644-664., staat een Verklaring der voornaamste auteursnamen en hun afkortingen. Omdat het een enorm gezoek is om bij iedere afkorting de juiste naamgever te vinden, hebben wij als hulpmiddel voor de gebruikers in de

woordenboektekst telkens achter de afgekorte naam tussen vierkante haken de belangrijkste bibliografische gegevens van de naamgever toegevoegd. Zie bijvoorbeeld de toevoeging onder Bambúsa na de afkorting Schreb.: “Bambúsa Schreb. [J. Chr.

D. von Schreber], – Latinizeering van bamboes, verbastering van bamboe, Mal. naam der plant.”

5. Soms worden meerdere trefwoorden gegeven die via accolades met elkaar

verbonden zijn, meestal gaat het om alternatieve spellingen van het trefwoord,

(4)

bijvoorbeeld onder Abelmóschus, abelmóschus. In die gevallen hebben we alles voluit getikt zoals het is bedoeld en nergens zijn accolades gebruikt.

6. Een enkele maal was een noot in de lopende woordenboektekst opgenomen; de inhoud daarvan hebben we op een logische plaats in de lopende tekst toegevoegd.

7. Regelmatig, bijvoorbeeld onder het lemma Coridóchloa, is in de uitleg een hoofdletter G opgenomen, gevolgd door een superscript cijfer (1 t/m 4), soms ook een kleine g. In de tekst wordt dit door Backer niet verklaard, en we hebben het ongewijzigd overgenomen. De G staat waarschijnlijk voor Latijn gluma, Engels glume: de naam voor de kafjes die de aartjes van grassen en cypergrassen omgeven.

Per grashalmpje heb je er eigenlijk maar twee, namelijk de onderste dekblaadjes.

Een stap hoger in het aartje zitten er nog twee; die heten eigenlijk anders, maar vroeger werden die ook glumella ‘kleine gluma, klein kafje’ genoemd; en waarschijnlijk staat de kleine letter g voor glumella.

8. Ten behoeve van de doorzoekbaarheid zijn de trefwoorden telkens tweemaal

weergegeven; eerst zonder en vervolgens mét diakritische tekens.

(5)

III

Voorbericht

Voor beroeps- of amateurbotanici, voor land-, bosch- of tuinbouwkundigen, kortom voor allen, die met planten te maken hebben, is kennis harer namen onmisbaar;

namenkennis is wel niet de omega, maar toch zeker de alpha der botanische wetenschap, welke zonder haar niet zou kunnen bestaan. Volksnamen, alhoewel dikwerf zeer bruikbaar, waar het planten van algemeene bekendheid betreft, komen niet in de eerste plaats en vaak ganschelijk niet in aanmerking. In Nederland, waar slechts twee talen en daarnaast een aantal dialecten gesproken worden, is het aantal volksnamen van planten reeds vele malen grooter dan dat der planten zelve, afgezien nog van het feit, dat vele planten geen echten volksnaam bezitten; men raadplege slechts het Woordenboek der Nederlandsche Volksnamen van Planten uit de gegevens, verzameld door de Commissie voor Nederlandsche Plantennamen bewerkt door H.

Heukels (1907). In Nederlandsch Indië, waar meer dan 130 talen in verscheidene dialecten worden gesproken en het aantal plantensoorten (naar schatting circa 30 000) zeer vele malen grooter is dan in Nederland, is het aantal volksnamen, ook naar evenredigheid, nog zeer veel grooter. Niet alleen dragen vele planten daar dozijnen volksnamen; omgekeerd worden met éénzelfden naam vaak verschillende, soms zelfs zeer verschillende planten aangeduid, wat tot groote verwarring aanleiding geven kan. Bovendien zijn lang niet alle inboorlingen van Nederlandsch Indië, de gevers of bewaarders van de daar gebruikelijke volksnamen, plantenkenners, al weten zij dien indruk vaak te wekken bij Europeanen, op dit gebied nog onkundiger dan zij.

De gebrekkige kennis veler plantenverzamelaars met de in hun onderzoekingsgebied gesproken taal en met den daar voorkomende plantengroei, de zucht der inboorlingen den hen ondervragenden Europeaan tevreden te stellen of zich van hem aftemaken, hebben een onmetelijke hoeveelheid onbetrouwbare en dus waardelooze volksnamen in de herbaria en in de literatuur doen opnemen. Zeel vele der plantennamen, welke men in uit Indië stammende herbaria vindt opgeteekend, kan men veilig definieeren als namen, welke door een goedgeloovige dwaas zijn opgeteekend uit den mond van een fantast. Voorloopig valt echter het kaf nog niet van het koren te scheiden, veel minder nog kunnen wij handelen naar de voorzegging in Lukas III, 17: “hy sal synen dorsch-vloer doorsuyveren, ende de terwe sal hy in syne schuere t’samen brengen, maer het caf sal hy met onuytblusschelick vyer verbranden.” – En zelfs de werkelijk juiste volksnamen – uitgenomen die van algemeen bekende cultuurgewassen – hebben vaak niet meer dan plaatselijke waarde. Vele der in Nederlandsch Indië voorkomende planten hebben in het geheel geen volksnaam, al is het met eenige handigheid niet moeilijk er een te vernemen uit den mond van een inboorling, die manieren kent en dus weet, dat men zijn ondervrager niet teleur mag stellen. Doch ook, als een inboorling zoo ongemanierd is geweest den naam eener plant niet te weten en dat vergrijp eerlijk te bekennen, is die erkenning wel eens als naam beschouwd: als plantennamen vindt men opgeteekend belon tentoe en teu njahoe, beide beteekenend:

ik weet het niet. 1

+

Hier moge ook gewezen worden op de reeds veel meer dan een

+ Meer dan een eeuw geleden werd deze ervaring ook in Engelsch-Indië reeds opgedaan. Prof.

dr. B. H. Danser te Groningen had in 1932 de goedheid mijn aandacht te vestigen op de volgende zinsnede uit een uitspraak van Jack [Companion Botanical Magazin I, 227 (1835)]:

Leschenault’s (zie leschenaultiánus) names are frequently not to be depended on; from his

(6)

eeuw oude, doch nog steeds ten volle juiste uitspraak van Roxburgh (zie Roxbúrghia):

“I have observed that the eagerness to get native or vulgar names for plants is directly proportioned to the ignorance of the inquirer: those who know nothing about the plants and who are unable to discriminate them under any names being always loud in their call for native or local names.”

Dit euvel kan men voorkomen door het bezigen der wetenschappelijke

plantennamen, waarin zeer vaak eigenschappen der plant zijn neergelegd, namen, welke geen twijfel toelaten, gedachtenwisseling, ook met buitenlanders, mogelijk maken, en de literatuur, ook de uitheemsche, ontsluiten.

Als bezwaar tegen het gebruik der – meestal aan het Latijn of het Grieksch ontleende – wetenschappelijke namen heb ik, zoowel in Nederland als tijdens mijn dertigjarig verblijf in ons onvolprezen Oost-Indië, vaak – ook door zeer ontwikkelde personen – het bezwaar hooren opperen, dat zij te moeilijk zijn, dat men ze niet begrijpt en ze daardoor niet of moeilijk onthouden kan. Dit ongetwijfeld gegrond bezwaar doet zich de laatste tientallen jaren sterker gevoelen, nu men medicus, bioloog, houtvester en zelfs hoogleeraar in de plantensystematiek worden kan met een H.B.S.-opleiding als ondergrond voor verdere studie, zonder eenige kennis van het Latijn, de taal, waarin schier alle oudere en vele der nieuwere

systematisch-botanische werken geschreven zijn, en zonder eenige kennis van Grieksch. Ik heb leeraren en zelfs hoogleeraren in de plantkunde ontmoet, die zelve de wetenschappelijke plantennamen niet begrepen, ze bij voorkeur niet bezigden en hun wetenschappelijke zuigelingen met volksnamen, of met wat daarvoor moest doorgaan, voedden. Zij waren de slechte vaders waarvan Lukas XI, 11-12 spreekt:

“Ende wat vader onder u, dien de sone om broodt bidt, sal hem eenen steen geven?

Of oock om eenen visch, sal hem voor eenen visch een slange geven? Ofte so hy oock om een ey soude bidden, sal hy hem een scorpioen geven?” Men is tot de laagte gezonken een aantal kunstmatige, noodelooze, nuttelooze en door niemand gebezigde

“volksnamen” te scheppen, die gelukkig de laatste jaren grootendeels wederom uit

Voor-Indië) he was led to mark down the answers to his signs or queries as the names;

whereas the natives mostly told him: “I don’t know”, “I cannot tell”, “I don’t understand”,

“There is none”, or made some such reply, which he fancied were the names of the plants.

(7)

IV

de flora’s verdwenen zijn. Men denke slechts aan Varkenskerveltorkruid, Steelelatine, Kleinbloemhonigklaver, Kleinbloemdrakenkop, Tweeknopsvarkenskers e tutti quanti.

Ten einde het gebruik van de wetenschappelijke plantennamen te vergemakkelijken is dit boekje geschreven, dat de juiste schrijfwijze (waartegen vooral door de kleinere zaadhandelaren, kweekers, tuiniers en bloemverkoopers vaak gezondigd wordt), de afleiding, de beteekenis en den klemtoon geeft van ongeveer 22 500 in Nederland of Nederlandsch Indië gebezigde dier namen. Ook tegen den klemtoon worden vaak fouten gemaakt; zie daarvoor de Toelichting, afdeeling Klemtoon. Het stemt tot groote blijdschap, dat in den tweeden druk der door W. H. Wachter bewerkte Beknopte Schoolflora vele der in oude Heukels-uitgaven voorkomende fouten op dat gebied vermeden zijn.

Nog een ander doel heeft dit boek, nl. het dankbaar bewaren der gedachtenis van lieden, welke zich voor de botanische wetenschap verdienstelijk hebben gemaakt.

Vele planten zijn genoemd naar personen, hetzij beroepsbotanici, hetzij amateurs, welke zeer dikwijls goed en doorgaans belangeloos verzamelwerk hebben verricht.

Nu is het beschamend leerzaam te ervaren, hoe onbekend deze personen gebleven zijn bij, of hoe spoedig zij zijn vergeten geworden door, het ontwikkeld publiek, dat zich met het leeren kennen van planten bezig houdt. De door het scheppen van een aan hen herinnerenden plantennaam geëerden zouden met den Psalmist (CIII, 15-16) kunnen getuigen: “De dagen des menschen, zijn als het gras; gelijck een bloeme des velts, alsoo bloeyt hy. Als de wint daer over gegaen is, so en is sy niet meer, ende hare plaetse en kentse niet meer.” Vele voorbeelden daarvan zou ik kunnen aanhalen;

ik wil hier slechts verwijzen naar den in zijn tijd zoo beroemden

natuurkundige-botanicus M. van Marum (zie daarover in dit woordenboekje Marúmia), wiens geval meer reliëf krijgt, als men bedenkt, dat een der leden van het college, dat zijn grafzerk op zoo nonchalante wijze van de hand deed, directeur was derzelfde Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen, van welke Van Marum gedurende lange jaren secretaris was. Dat de zerk nog op het nippertje tegen

vernietiging gevrijwaard worden kon, is niet aan dien directeur, qualitate qua bevorderaar en kenner der wetenschap, te danken. Zie, als tegenstelling dezer verwaarloozing, in dit woordenboek het opslagwoord houtsoortiánus.

Er zijn flora’s, welke van persoonsnamen afgeleide plantennamen zoals balbísii,

goodenoúghii, willdenówii óf in het geheel niet verklaren óf zich luchtigjes van de

zaak afmaken door eenvoudig als verklaring te geven: Balbis’, Goodenough’s,

Willdenow’s, verklaringen, welke dien naam niet verdienen, daar zij niets klaar, niets

helder maken, doch den lichtzoekende in Egyptische “dicke duysternisse” (Exodus

X, 21-23) laten, óf die blijmoedig aan het fantaseeren slaan en bv. den soortnaam

lucíliae van eener in den Kaukasus gevonden Chionodoxa proclameeren tot

Nepaulschen (zie nepalénsis) volksnaam der plant, welke in Nepaul in het geheel

niet voorkomt. Of die vesca vertalen met eetbaar, cornúti met hoornvormig, den

naam Soldanella doen zinspelen op de sierlijke franje aan de bloemkroon, het woord

bucephalóphorus vertalen met groote bloemhoofdjes dragend, het woord trichótoma

met met afgeknotte haren, (Plumbago) larpentae met op Larpenta gelijkend, of zelfs

het niet bestaande inseráticus weten te vertalen. Deze voorbeelden kunnen tot schier

in het oneindige vermeerderd worden: Wittstein’s Etymologisch-botanisches

Handwörterbuch (1865) staat vol met dergelijken nonsens. Dit euvel heb ik naar mijn

(8)

oorsprong nagespeurd; van ongeveer 2700 beroeps- of amateur-botanici naar wie planten zijn genoemd, is een korte biographie gegeven. Dat het opsporen der daarvoor noodige gegevens een uiterst tijdroovende en niet steeds een gemakkelijke taak was, zal een iegelijk erkennen, die zelf wel eens dergelijk werk ter hand heeft genomen.

Tot zeer vele personen en instellingen heb ik mij om inlichtingen moeten wenden, en de meeste daarvan hebben mij goed en belangeloos geholpen. Een beschamende uitzondering maken één Nederlands Archief en één enkele buitenlandsche instelling, waarin ik door omstandigheden van allerlei aard niet persoonlijk kon gaan snuffelen en die zich niet schaamden voor soms uiterst onbeduidende inlichtingen onevenredig groote sommen in rekening te brengen.

Van de buitenlanders, welke mij met de meeste welwillendheid voorthielpen, dient in de eerste plaats genoemd te worden de 80-jarige nestor der Indische botanici, Dr.

H. N. Ridley, oud-directeur van den botanischen tuin te Singapore, thans te Kew nog steeds bezig, die in de uitgebreide bibliotheek van het wereldberoemde botanische instituut aldaar en ook daarbuiten, zeer vele nasporingen voor mij heeft verricht. Dan Dr. John Hendley Barnhart van den botanische tuin te New York, die mij zeer vele inlichtingen verstrekte over Amerikaansche en andere botanici. Voorts de professoren L. Diels en H. Harms te Berlijn, aan wie ik gegevens dank over Duitsche

plantkundigen. Nog vele andere buitenlanders verdienen mijn hartelijken dank; hen allen hier optesommen zou te veel plaats vergen. Onder de Nederlanders komen in de eerste plaats in aanmerking Mej. H. C. Dorhout Mees, bibliothecaresse, en Dr. R.

Lorentz, 2de bibliothecaris van Teyler’s Stichting te Haarlem, in welker schitterende boekerij ik tallooze uren gesleten heb en die mij steeds met onvolprezen

welwillendheid voorthielpen. Dan Dr. L .S. A. M. von Römer te Malang (Java) en Dr. D. F. van Slooten te Buitenzorg, die mij vele gegevens verstrekten over

Nederlandschindische botanici; voorts Prof. Dr. V. J. Koningsberger, eertijds directeur van het Proefstation voor de Java-Suikerindustrie te Pasoeroean, thans hoogleeraar te Utrecht, en Dr. C. G. G. J. van Steenis te Buitenzorg, die zich zeer beijverd hebben de uitgave van dit woordenboek, waarvan uit den aard der zaak slechts een beperkt debiet verwacht kan worden, mogelijk te maken. Verder Prof. Dr. Th. J. Stomps te Amsterdam, die de bibliotheek van den Amsterdamschen Hortus Botanicus te mijner beschikking stelde, de Weleerwaarde Heer C. van Trigt, R.K. priester, professor, eerst aan het Seminarium Hageveld te Heemstede, later aan het Seminarium te Warmond, die zich de moeite heeft getroost het lijvige handschrift met het oog op het vele er in verwerkte Grieksch en Latijn kritisch doortelezen en wien ik menige inlichting of verbetering, ook op kerkelijk gebied, verschuldigd ben. Voorts Prof.

Dr. B. H. Danser te Groningen, aan wiens kennis der klassieke talen ik een aantal verbeteringen dank. En eindelijk mijn het vorig jaar overleden vriend, de

verdienstelijke amateur H. Boting te Haarlem, die de vervelende en tijdroovende

taak op zich nam de drukproeven op de juiste volgorde der opslagwoorden te

onderzoeken, een werk na zijn ontijdigen en plotselingen dood overgenomen door

den heer J. Roggeveen,

(9)

V

leeraar aan een school voor U.L.O. te Haarlem. – Aan al deze mijne medewerkers mijn hartelijken dank.

De lijst van afkortingen van auteursnamen, in alle mij bekende flora’s hoogst onvolledig en vaak niet bevattend, wat men gaarne zou willen weten, heb ik zoo volledig mogelijk trachten te maken, zonder daarin echter tot mijn bevrediging geslaagd te zijn. Het is vaak moeilijker iets van nog levende botanici te weten te komen dan van reeds overledene. Verzoeken om inlichtingen worden dikwerf, met een volharding een betere zaak waardig, genegeerd, vooral door vak-botanici.

Nu nog een paar verzoeken. Niemand weet beter dan ik, dat dit boek op vele plaatsen onvolledig is (vooral wat jaar en plaats van overlijden van gepensionneerden betreft) en een aantal onjuistheden zal bevatten. Het is immers een woordenboek, en staat er niet geschreven?: “Wij struyckelen alle in vele. Indien yemandt in woorden niet en struyckelt, die is een volmaeckt man” (Jacobus III, 2). En niets ligt verder van den schrijver van dit boekje dan zich of zijn werk als volmaakt te beschouwen.

Wie dus opmerkingen heeft, welke het boekje ten goede kunnen komen, zal den schrijver met toezending daarvan, via den uitgever, zeer verplichten. – Vele der in dit woordenboek opgenomen personen zijn nog in leven en het is mij niet mogelijk in alle Nederlandsche, Nederlandschindische en buitenlandsche bladen en tijdschriften alle berichten van overplaatsingen, bevorderingen, pensionneeringen en alle

overlijdensadvertenties te lezen. Daarom zullen de nog levenden mij een zeer gewaardeerden dienst bewijzen, indien zij van een eventueele bevordering,

overplaatsing of pensionneering kennis geven, en maatregelen nemen, dat, in geval van hun overlijden, hun doodsbericht mij of mijn eventueelen opvolger bereikt.

Eindelijk nog een laatste verzoek aan de weinigen, die dit voorbericht zullen lezen.

Indien zij iemand een naam verkeerd hooren uitspreken, laten zij indachtig zijn aan Leviticus XIX, 17: “Ghy sult uwen naesten neerstelick berispen ende sult de sonde in hem niet verdragen”, en aan II Timotheus IV, 2: “houdt aan tijdelick, ontijdelick:

wederleght, bestraft, vermaent in alle lanckmoedicheyt.” En laten zij die ordonnantiën vooral in het oog houden tegenover den schrijver van dit boek. Mogen de berispten zich troosten met de wijze woorden van Hebreën XII, 11: “Ende alle castijdinge, als die tegenwoordigh is, en schijnt gheen sake van vreughde, maer van droefheyt te zijn: doch daer na geeft sy van haer eene vreedsame vrucht der gerechticheyt den genen die door de selve geoeffent zijn.”

Ten slotte nog deze waarschuwing. Dit boek is niet geschreven voor kinderen en

overmatig preutsche lieden. Wetenschappelijke namen, vooral de oudere, zijn niet

zelden eenigszins onkiesch. Maar dat is geen reden ze niet te verklaren.

(10)

VII

Toelichting

Inrichting van het werk. – De namen zijn opgenomen in alfabetische volgorde, familie-, geslachts- en soortnamen dooreen. De familie- en geslachtsnamen beginnen met een hoofdletter; de soortnamen (in dit boek), zonder uitzondering met een kleine letter. Wordt eenzelfde naam als geslachts- én als soortnaam gebezigd, dan is hij tweemaal, onmiddellijk onder elkaar, opgenomen.

Bij de drie- en meerlettergrepige woorden (zie de regels voor den klemtoon) is de klinker, welke den klemtoon krijgt, door één accent aangeduid, de tweeklank, welke den klemtoon krijgt, door twee. Aénĕus is dus uittespreken als a-é-ne-us, doch subláévis als sub-láé-vis; evenzoo kauloénsis als kau-lo-én-sis, doch metacóélus als me-ta-cóé-lus. – Zie voorts de regels voor de uitspraak. – Van de bijvoeglijke naamwoorden is het onveranderlijke deel met vette letter gedrukt, de veranderlijke uitgangen (respectievelijk voor het mannelijk, vrouwelijk en onzijdig geslacht) cursief. De vrouwelijke en onzijdige vormen der bijvoeglijke naamwoorden zijn alleen dan als opslagwoord opgenomen, wanneer zij, in het alfabetisch verband, van den mannelijke vorm verwijderd komen te staan. Zoo is alba als opslagwoord opgenomen, omdat zich tusschen dit woord en het grondwoord ervan, albus, nog een geheele reeks van met alb beginnende woorden bevindt. Evenzoo plana en rubra, welke van de grondwoorden planus en ruber verwijderd staan. – Doch aloïfólia en aloïfólium zijn niét als opslagwoord opgenomen, omdat zij onmiddellijk vóór het grondwoord aloïfólius zouden moeten worden geplaatst.

Afleiding der woorden. – De afleiding is, voorzooverre zij bekend is, bij alle woorden gegeven; hierbij zijn de in de Ned. taal niet gebruikelijke letterteekens door Nederlandsche vervangen. De Gr. η is weergegeven door ê, de Gr. ω door ô, de Gr.

klinker υ door u (= Lat. y), de Gr. ζ door z (uit te spreken als dz), θ door th, door ph, χ door ch, ψ door ps. Vele plantennamen, zoals Abrótanum, – Absínthium, – Fumária, – Galeópsis, – Géum, – Glastum, – Glechóma, – Plantágo, – Sálvia, – Spiráéa, – Sýmphytum en tal van andere, zijn uit de Oudheid overgeleverd; van dezulke zijn vaak de afleiding en de beteekenis onbekend. De meeste namen echter zijn van jongeren oorsprong en dan in den regel ontleend aan het Latijn (Abdomínea, – Centípeda, – Lunária, – Prímula, – Stercúlia; abbreviátus, – albiflórus, – brévipes, – crássifrons, – latifólius) of aan het Grieksch (Acrocéphalus, – Diplóspora, – Melanorrhóéa, – Melodínus, – Microrrhýnchus; acamptophýllus, – brachýpodus, – dispérmus, – macránthus, – pachýstachys; vgl. ook het quasi-Grieksche woord Pharbítis), ook wel, wat echter geen aanbeveling verdient, aan het Latijn en Grieksch tegelijk (hexaflórus, – luteocárpus, – macrostipuláceus, – mícronux, – microspícus, – nigriánthus, – ovarióphorus, – pubicárpus, – retrophýllus, – tetranguláris, – úrager).

– De aan het Latijn of het Grieksch of aan beide talen tegelijk ontleende oude of

nieuwe namen zinspelen vaak op een of ander kenmerk of een of andere eigenschap

der plant of op eenig gebruik, dat van haar gemaakt wordt of werd (Acetósa, – Bactris,

– Clématis, – Digitális, – Eclípta, – Ficária, – Gluta, – Heliánthus, – Illécebrum, –

Lagenária, – Téctona; abstérgens, – brévipes, – coeléstis, – díscolor, – edúlis, –

elátus,flámmeus, – glomerátus, – multicáúlis, – odorátus, – officinális, – serótinus,

– syphilíticus, – vulvária). – Vele der niet van Latijnsche of Grieksche woorden

afgeleide namen zijn gevormd van volksnamen der planten (Antiáris, – Bambúsa, –

Brunélla, – Cájanus, – Canárium, – Dúrio, – Kibéssia, – Mangliétia, – Nánia, –

(11)

Pángium, – Sandóricum; – bemban, – catáppa, – catjang, – dadah, – gedébe, – gilápong, – kemándo, – pondok, – sebássa, – simássan), zeer vele van namen van personen, hetzij deze zich op eenigerlei wijze voor de botanische wetenschap verdienstelijk hebben gemaakt, b.v. door het ontdekken der later naar hen genoemde plant, het schrijven van botanische werken of het doceeren van botanie aan een inrichting van onderwijs (Achudémia, – Blúmea, – Chamíssoa, – Junghúhnia, – Kaulfússia, – Miquélia, – Nouhuýsia, – Quássia, – Santíria, – Versteégia, – Vonroeméria; boumániae, – doctérsii, – endérti, – hasskárlii, – koordérsi, –

racibórskii, – smithiánus, – steenísii, – valetoniánus, – zollingéri en tallooze andere;

vgl. ook houtsoortiánus), hetzij om andere redenen (b.v. door verliefden naar het voorwerp hunner min). – Planten zijn voorts genoemd naar werelddeelen (africánus, – americánus, – asiáticus, – europáéus), landen of volkeren (germánicus, – helvéticus, – hispánicus, – itálicus), landstreken (amurénsis, – djampangénsis, – lampongénsis, – padangénsis), eilanden (celebénsis, – martinicénsis, – palménsis, – sumatránus, – taliabénsis, – zeylánicus), steden (babylónicus, – bogoriénsis, – halepénsis, – nankinénsis), landbouwondernemingen (nirmalánus, – tjidadapénsis, – tjipetirénsis), rivieren (mamberámicus, – rhenánus, – tjihánus, – tjisokanénsis), bergen (ardjunénsis, – papandaianénsis, – salakénsis, – tenggerénsis); enkele zijn fantastische

letterverbindingen zonder beteekenis (Calepína, – Etúbila, – Órxera, – Pectéílis, – Sabal, – Steris, – Tórilis, – Vilfa, – Xeilyáthum). – Van de personen, naar welke planten genoemd zijn, is (zie Voorbericht) een korte biographie gegeven. Achter den persoonsnaam zijn tusschen haakjes jaartal en plaats van geboorte en dood vermeld, wanneer die mij bekend waren, wat lang niet altijd het geval was. Een kruisje (x) wil zeggen, dat de persoon in kwestie, voor zoover mij bekend, op 1 Jan. 1936 nog in leven was; een vraagteeken, dat jaartal of plaats van geboorte of dood mij onbekend zijn. Gaarne ware ik voor vele personen uitvoeriger geweest, doch dat zou den omvang en daardoor den prijs van het werk te hoog hebben opgevoerd; reeds thans is het meer uitgedijd, dan wel door ieder gewenscht werd. – Bij de minder algemeen bekende aardrijkskundige namen is een kleine toelichting gegeven.

Bij de van Lat. en Gr. woorden afgeleide namen zijn de grondwoorden gegeven.

Daar de afleiding vaak niet van het grondwoord in zijn geheel, doch van den stam

er van geschiedt, en deze stam over het algemeen beter in den tweeden dan in den

eerste naamval is bewaard gebleven, is, waar dit wenschelijk scheen, ook de tweede

naamval (of bij werkwoorden de verbaalstam) tusschen haakjes achter het grondwoord

vermeld. Om eenige voorbeelden te geven, van Phlox (2e nv. Phlogis) en Lat. fólium

wordt gemaakt phlogifolius; – van dens (2e nv. dentis) wordt gemaakt dentátus; –

van monos en anêr (2e nv. andros) wordt gemaakt

(12)

VIII

monándrus; van actis (2e nv. actínos) en daphnê wordt gemaakt Actinodáphne; van caro (2e nv. carnis) worden gemaakt cárneus en carnósus; – van a en thrix (2e nv.

trĭchos) maakt men átrichus; – van ferre (stam fĕr) den uitgang fĕrus; – van gérere (stam gĕr) den uitgang gĕrus; – van frángere (stam frag) maakt men frágilis; – van mons (2e nv. montis) en gígnere (stam gĕn) maakt men montígenus. Deze voorbeelden zijn met tientallen te vermeerderen; wie er belang in stelt, snuffele in het

woordenboek.

Uitspraak der letters. – Hoe de Oude Romeinen het Latijn uitspraken, is niet geheel bekend; elk volk spreekt het tegenwoordig in hoofdzaak uit als zijn eigen taal;

een Latijn sprekende Engelschman is voor een Franschman onverstaanbaar; Erasmus, een der bekwaamste Latinisten, welke Nederland ooit heeft voortgebracht, vreesde om zijn uitspraak in Italië uitgelachen te zullen worden. Eenheid in de huidige uitspraak te brengen zou wenschelijk zijn. In de R.K. kerken over de geheele aarde wordt tegenwoordig de welluidende Italiaansche uitspraak gevolgd; op de meeste Nederlandsche scholen, jammer genoeg, nog niet.

Afgezien van de kerkelijke uitspraak wordt het Latijn tegenwoordig in Nederland op twee wijzen uitgesproken, welke wij kortheidshalve zullen onderscheiden als de oude en de nieuwe uitspraak.

Oude uitspraak: Alle letters klinken als in het Nederlandsch met de volgende uitzonderingen: dubbele klinkers (aa, ee, oo, uu) en dubbele medeklinkers worden elk afzonderlijk uitgesproken (A-á-li-us, – Boer-ha-á-vi-a, – He-é-ri-a, –

Ne-é-si-a, – do-or-ma-nén-sis, – ho-o-ké-ri, – ro-o-se-bo-ó-mi-i, – ex-í-gu-us, – gum-mí-flu-us, – bel-lus, – per-én-nis, – com-prés-sus, –

Per-nét-ty-a).

klinkt als de ee in Ned. been. Moeten a en e elk afzonderlijk worden

ae

uitgesproken, dan is dat door een klemtoon- (aéneus) of een deelteeken (Aërídes, Dánaë) aangeduid.

in open lettergrepen klinkt als de ee in Ned. been, in gesloten lettergrepen als de e

e in Ned. pet. – Aan het einde van een woord heeft zij een zeer korten ee-klank.

klinkt in woorden van Gr. oorsprong en in van persoons- en plaatsnamen ei

afgeleide namen, uitgezonderd in den uitgang ei, als Ned. ei (Mei-ó-gy-nus; – Mei-bó-mi-a; – me-no-éi-des; –

o-mei-én-sis; – Se-mei-o-cár-di-um, doch:

(13)

plétt-ke-i). In woorden van anderen oorsprong worden de e en de i elk afzonderlijk uitgesproken

(he-ra-cle-i-fó-li-us; – me-i-fó-li-us; – ro-sé-i-pes; – thé-i-fer). Men ga dus de afleiding na. Zoo noodig is op de i een deelteeken of een accent (Pleíone) geplaatst.

klinkt gewoonlijk als Ned. ui (Euphrasía, – Euonўmus). Doch in de Lat. (niét de eu

Gr.) uitgangen eus en eum worden e en u elk afzonderlijk uitgesproken

(ar-gén-te-us, – áú-re-us, – Ge-um, – He-ra-clé-um; evenzoo a-le-ú-ti-cus).

Maar Ne-reus, – Pro-teus, – Zeus, met ui-klank.

klinkt als Ned. ei.

ey

klinkt níét als de Ned. ie, doch de i en de e worden elk afzonderlijk uitgesproken ie

(Á-bi-es, – Hi-e-ró-chlo-a, – Im-pá-ti-ens, – Man-gli-é-ti-a, – o-ri-en-tá-lis, – pi-e-pér-si-i, – Pi-e-rár-di-a, – Pi-e-ró-ti-a, – pi-ér-re-i, –

pi-es-to-ból-los, – pi-es-to-cáú-los, – pi-és-to-pus, – Tar-ri-é-ti-a).

klinkt als Ned. eu. Moeten de o en de e elk afzonderlijk worden uitgesproken, oe

dan is dat door een klemtoon- (kau-lo-én-sis, – ni-ko-én-sis, –

po-é-ti-cus) of een deelteeken (Á-lo-ë, – Hi-e-ró-chlo-ë, – no-ë-á-nus) aangeduid.

en oy klinken als de o in Ned. pot, gevolgd door een j: òj. – Doch in den oi

uitgang oides worden de o (dan

uittespreken als de o in drogen) en de i elk afzonderlijk uitgesproken: o-í-des. De klemtoon valt in dien uitgang altijd op de i. In (andere) gevallen, waarin o en i afzonderlijk moeten worden uitgesproken, is dat door een klemtoon- of een

deelteeken aangeduid: aloïfólius, – rhoïfólius, – rhomboïdális, – rhomboídeus.

klinkt in zuiver Grieksche woorden als Ned. oe, b.v. oura (spreek uit oera), ou

staart. Bij latinizeering dier woorden

(14)

wordt de ou door u vervangen. Zie in dit woordenboek b.v. Urária. Wanneer in een gelatinizeerd woord nog ou staat, worden o en u elk afzonderlijk uitgesproken (dí-chro-us, – ma-cro-ú-rus).

klinkt níét als in Ned. ui, maar de u en de i worden elk afzonderlijk uitgesproken:

ui

Bru-íns-mi-a, – té-nu-is. Evenzo uy:

Ho-ut-tu-ý-ni-a, – No-u-hu-ý-si-a.

klinkt voor e, ei, ey, eu, i, y, ae en oe als s, in alle andere gevallen als k. Vgl. echter sc.

c

klinkt na n als goe, doch de oe zeer kort, bijna als w (lín-gŭ-a, bijna lin-gwa).

gu

klinkt níét als in het Ned. zingen, maar de n en de g worden elk afzonderlijk uitgesproken (pín-gŭ-is, bijna pin-gwis).

ng

klinkt ongeveer als kw.

qu

tusschen twee klinkers van eenzelfde grondwoord klinkt als z (Lasĭa, spreek s

uit: Lá-zĭ-a). Doch zij klinkt als s, wanneer de beide klinkers, waartusschen zij staat, tot verschillende grondwoorden behooren (a-symmétricus, – e-sétifer).

klinkt voor e, ei, ey, eu, i, y, ae, oe als Ned. sch in school, in andere gevallen als sk.

sc

+ volgende klinker klinkt soms als sw (suávis, spreek uit: swavis).

su

voorafgegaan door een klinker en gevolgd door i met daaropvolgende klinker, klinkt als ts (Gratíŏla, spreek uit: gra-tsí-o-la).

t

klinkt als dz.

z

Nieuwe uitspraak: in hoofdzaak als de oude met de volgende verschillen:

klinkt als Ned. oe.

u

klinkt als Ned. u.

y

steeds als k, b.v. Cycadácĕae, spreek uit:

Ku-ka-dá-ke-ee.

c

als de g in Fransch garçon, Engelsch good, Duitsch gut, Maleisch garam.

g

(15)

als in Fr. digne, dus als Ned. nj.

gn

als koe, met zeer korte oe.

qu

steeds als s.

s

steeds als sk.

sc

steeds als t.

t

als Ned. w: vi-ró-sus, spreek uit:

wi-ró-soes.

v

(16)

IX

Zoowel bij de nieuwe als bij de oude uitspraak mogen de van moderne talen afgeleide woorden als Nederlandsche worden uitgesproken, hoe afschuwelijk dit ook klinken moge. Wríghtia dus niet ongeveer Ráí-ti-a, doch ook de w en de g met zwakken h-naklank doen hooren. Het is een kunststuk dat evenwel meer op kunsten dan op kunst berust. Velen echter doen dit, uit aesthetische overwegingen, niet; op dit gebied heerscht de grootste willekeur.

Klemtoon. – Zelfs door zeer ontwikkelde personen wordt de klemtoon der wetenschappelijke namen vaak verkeerd gelegd. Velen zeggen verkeerdelijk Achíllea in plaats van Achilléa, – Achiménes in plaats van Achímenes, – Ajúga in plaats van Ájuga, – Anacýclus in plaats van Anácyclus, – Clemátis in plaats van Clématis, – Coléus in plaats van Cóleus, – Congéa in plaats van Cóngea, – Cónium in plaats van Coníum, – Cotýledon in plaats van Cotylédon, – crystallínus in plaats van crystállinus, – Cyclámen in plaats van Cýclamen, – Dielýtra in plaats van Diélytra, – Échinops in plaats van Echínops, – édulis in plaats van edúlis, – gigánteus in plaats van gigantéus, – Gladiólus in plaats van Gladíolus, – Helleboríne in plaats van

Hellebórine, – Hydrángea in plaats van Hydrangéa, – Íberis in plaats van Ibéris, – Lipáris in plaats van Líparis, – Matthíola in plaats van Matthióla, – Platánthera in plaats van Platanthéra, – prócerus in plaats van procérus, – Pyréthrum in plaats van Pýrethrum, – rádicans in plaats van radícans, – Réseda in plaats van Reséda, – sempervírens in plaats van sempérvirens, – Spathodéa in plaats van Spathódea, – Tectóna in plaats van Téctona, – Umbílicus in plaats van Umbilícus, – Vióla in plaats van Víola en zoo nog vele, gelijk men te Haarlem hoort zeggen Órionweg in plaats van het alleen juiste Oríonweg. Zoo zegt men ook, zelfs in botanische kringen, algemeen sporángium in plaats van het betere sporangíum. Deze voorbeelden zijn met vele te vermeerderen. Met behulp der volgende regels zullen vele fouten tegen den klemtoon vermeden kunnen worden:

Tweelettergrepige woorden hebben den klemtoon steeds op de voorste lettergreep.

Daarom is in dit woordenboek bij de tweelettergrepige woorden geen klemtoon aangegeven. Klemtonen als in het Ned. begín, – gedrág, – ontstémd, komen in het Latijn niet voor.

Drie- en meerlettergrepige woorden hebben den klemtoon op de voorlaatste lettergreep, als deze lang is, anders op de derde van achter. Men behoeft dus slechts de quantiteit of metrische lengte der voorlaatste lettergreep te kennen: die der andere lettergrepen is voor het leggen van den klemtoon van geen belang.

A. Deze voorlaatste lettergreep is kort:

1. als zij een van nature korten klinker (ă, ĕ, ĭ, ŏ, ŭ, ў) bevat, gevolgd door een klinker, door een tweeklank of door slechts één medeklinker. [In het Lat. en het Gr.

gelden de ch, ph en th voor één medeklinker, de x (ks) en de z (dz) als twee.]

Voorbeelden:

Clémătis, – Cýclămen, – Hydróchăris, – Lámpsăna, – Lípăris, – Neurócălyx, – Nothópănax, – Óxălis, – Pseudólărix, – Sacróstăchys, – Saxífrăga, – Trípsăcum; – aurantíăcus, – austríăcus, – brevíspăthus, – corynócălyx, – dasýclădus, – diáphănus, – leptopétălus, – leucóstăchys, – micródăsys, – syríăcus.

Achímĕnes, – Aeschynómĕne, – Bérbĕris, – Cólĕus, – Cóngĕa, – Crucífĕrae, –

Díptĕris, – Octómĕles, – Paróchĕtus, – Ranunculácĕae; – argéntĕus, – áúrĕus, –

glandulígĕrus, – leptócĕras, – leucógĕnes, – leucólĕpis, – loliácĕus, – macróptĕrus,

– nubigĕnus, – ténĕra.

(17)

Arúndĭna, – Cardámĭne, – Dendróbĭum, – Eléusĭne, – Gliricídĭa, – Mirábĭlis, – Nemóphĭla, – Rícĭnus, – Téúcrĭum, – Tórĭlis, – Verónĭca; – calýcĭnus, – fértĭlis, – glandúlĭger, – hydrópĭper, – labyrínthĭcus, – lívĭdus, – sempérvĭrens, – téxtĭlis, – théĭfer, – tripúdĭans.

Amphídŏnax, – Anástrŏphus, – Antígŏnon, – Belopérŏne, – Calótrŏpis, – Cnésmŏne, – Córchŏrus, – Gladíŏlus, – Isótŏma, – Játrŏpha, – Leptóchlŏa; – aurícŏmus, – bícŏlor, – dichótŏmus, – éllŏbum, – gravéŏlens, – lutéŏlus, – montícŏlus, – muscívŏrus, – némŏrum, – ornithópŏdus, – tétrŏdon, – trícŏlor.

Ájŭga, – Bétŭla, – Cóccŭlus, – Dracúncúlus, – Lavándúla, – Mésŭa, – Prímŭla, – Ranúncŭlus, – Sanícŭla, – Spérgŭla; – ánnŭus, – bíjŭgus, – conspícŭus, – duriúscŭlus, – filipéndŭlus, – gummíflŭus, – macárthŭri, – máscŭlus, – muscípŭla, – ópŭlus.

Bióphўtum, – Cássўtha, – Coelógўne, – Fimbrístўlis, – Gonocárўum, – Memécўlon, – Scólўmus, – Sýmphўtum, – Tetrádўas, – Zízўphus; – aptenódўtes, – brevístўlus, – dídўmus, – dígўnus, – leucóchўsus, – macróscўphus, – melanóxўlon, – monógўnus, – rhododíctўon, – xanthoxўlon.

2. als zij een van nature korten klinker (zie boven) in zg. zwakke positie bevat, d.w.z.

gevolgd door twee (niet door meer) bijeenbehoorende medeklinkers, waarvan de eerste een p-klank (b, f, p, ph), een k-klank (c, ch, g, k) of een t-klank (d, t, th) is, de tweede een l of een r. 1

+

Deze zwakke positie komt bij drie- en meerlettergrepige plantennamen slechts betrekkelijk zelden in de voorlaatste lettergreep voor.

Voorbeelden:

Ástrĕbla, – Balanóstrĕblus, – Pseudóstrĕblus.

Illécĕbrum; – albórŭbra, – brevílăbris, – fúnĕbris, – latílăbrus, – pálpĕbrae, – súbglăbrum, – sucírŭbra.

álbĭflos, – brévĭflos.

áltĭfrons, – brévĭfrons, – crássĭfrons, – obtúsĭfrons, – sássăfras.

Átrĭplex; – lócŭples, – múltĭplex.

Chlórŏphrys, – Schizónĕphros, – Stenótăphrum; – pachýŏphrys.

Éúrўcles, – Perícўcla, – Spirádĭclis, – Trícўcla.

Xylópĭcrum; – spháérăcros, – vólŭcris.

Málăchra, – Trigónăchras; – philópsўchrus.

Ónăgra; – íntĕgra, – meléăgris.

Éphĕdra, – Libócĕdrus, – Némĕdra, – Oxýcĕdrus, – Philўdrum; – tetráĕdrus.

Álĕtris, – Artábŏtrys, – Callíbŏtrys, – Cállĭtris, – Diélўtra, – Echinócĭtrus, – Gonócĭtrus, – Hámătris, – Hypólўtrum, – Monandrócĭtrus, – Oxýmĭtra; – leucóbŏtrys, – piceóătra.

Chrýsŏthrix, – Gýmnŏthrix, – Hydrólўthrum, – Léúcŏthrix, – Pýrĕthrum, – Úlŏthrix; – búlbŏthrix.

+ Deze regel geldt althans voor proza. Op zich zelf staande plantennamen, ook al zijn ze

(18)

X

Doch Cynométra, Verátrum; involúcrans, malabáthrus, salúbris, ventilábrum, omdat de klinker in de voorlaatste lettergreep hier van nature lang is.

B. De voorlaatste lettergreep is lang:

1. als zij een van nature langen klinker (ā, ē, ī, ō, ū, ) of een tweeklank (ae, ai, au, ay, ei, eu, ey, oe, oi, oy) bevat. Voorbeelden:

Corydális, – Digitális, – Gentiána, – Imperáta, – Lantána, – Medicágo, – Papáver, – Plumbágo, – Portuláca, – Solánum, – Solidágo; – austrális, – columnáris, – montánum, – officinárum, – plicátus, – segetális, – societátis, – testiculátus, – urbánus, – verbenáca.

Centauréa, – Equisétum, – Gerbéra, – Hydrangéa, – Ibéris, – Lonicéra, –

Macrolénes, – Platanthéra, – Platéa, – Reséda, – Spirodéla; – adenanthérus, – archéri, – brevisétus, – calothécus, – denbergéri, – gigantéus, – heracléus, – pandanéti, – rhizophoréti, – schefféri.

Aërídes, – Cypripedílum, – Dendrochílum, – Leucocníde, – Lupínus, – Maríca, – Myríca, – Proscephalíum, – Protíum, – Urtíca; – amblyogeníus, – canínus, – hastílis, – macrosíphon, – matutínus, – microsporangíus, – prionítis, – pudícus, – quercínus, – radícans, – subtílis.

Andropógon, – Argemóne, – Galinsóga, – Matthióla, – Melilótis, – Monóon, – Myosótis, – Passiflóra, – Prosópis, – Theobróma; – caróta, – lagópus, – limósus, – macrosólen, – oryzetórum, – polygónus, – semperflórens, – squarrósus, – tectórum, – tetragónus, – virósus.

Aplúda, – Bambúsa, – Cuscúta, – Datúra, – Festúca, – Kadsúra, – Leonúrus, – Mollúgo, – Mucúna, – Sambúcus; – acútus, – commúnis, – diffúsus, – edúlis, – humifúsus, – macroúrus, – obscúrus, – ophiúchus, – seminúdus, – uniglúmis.

Acalýpha, – Agropýrum, – Allophýlus, – Diospýros, – Leucosýke, – Microstýlis, – Myxopýrum, – Nephthýtis, – Onobrýchis, – Papýrus; – brachystýlis, – callipýge, – chamaesýce, – dolichostýlus, – fagopýrum, – macrostýlis, – melanochrýsus, – platystýlis, – schizostýlus, – trichostýlus, – xanthochýmus.

Actáéa, – Dissocháéta, – Ischáémum, – Leucáéna, – Microcarpáéa, – Nympháéa, – Parabáéna, – Sageráéa, – Schizáéa, – Thysanoláéna; – chamáédrys, – epigáéus, – europáéus, – hypogáéus, – linnáéi, – macrocháétus, – petráéus, – polycháétus, – pygmáéus, – subláévis.

Brassáía, – Nicoláía; – abeláíos, – meláína.

Anáúa, – Eriocáúlon, – Platycáúlon, – Plexáúre, – Podostáúrus, – Pterocáúlon; – acáúlis, – amáúrus, – filicáúlis, – gaudicháúdi, – longicáúdus, – melanocáúlis, – quiscosáúrus, – sabáúdus, – semigláúcus, – subcláúsus.

Ataláýa, – Barcláýa, – Bonnáýa, – Faradáýa, – Lindsáýa, – Lippáýa, – Macklinláýa, – Macleáýa, – Murráýa; – centromaláýcus, – lindsáýae, – maingáýi, – rattráýi.

Agynéía, – Buddléía, – Ellipéía, – Holopéíra, – Pyrrhéíma, – Rhodoléía, – Tristellatéía, – Tupéía, – Voandzéía, – Willughbéía; – chrysoéídes, – louréíri, – menoéídes, – myelopéíos, – oreogéíton, – paréíra, – telmatéía, – tenagéía, – xanthochéílus.

Bupléúrum, – Dictyonéúra, – Heptapléúrum, – Jussiéúa, – Melaléúca, – Mischopléúra, – Phytéúma, – Pteronéúrum, – Xylopléúrum; – hololéúcus, –

monopléúrus, – ochroléúcus, – pachynéúrus, – plagionéúrus, – rhodoléúcus, – tiéúte,

– trichonéúrus, – tripléúrus, – xanthonéúrus.

(19)

Actinophlóéus, – Campanumóéa, – Cyrtandromóéa, – Holoschóénus, – Ipomóéa, – Leptophóénix, – Melanorrhóéa, – Mischophlóéus, – Notaphóébe, – Xanthorrhóéa;

– amóénus, – ganophlóéus, – leucophlóéus, – metacóélus, – picrophlóéus, – pseudofóétens.

Caréýa, – Cattléya, – Dombéýa, – Trembléýa, – Viréýa, – Zaléýa; – cantléýi, – doréýi, – harvéýi, – hemsléýi, – lindléýi, – moseléýi, – motléýi, – oxléýi, – ridléýi, – whitnéýi.

Ericóíla, – Homonóía, – Massóía, – Nephróía, – Nephróíca, – Sequóía; – dióícus, – leucophlóíus, – monóícus.

Dumartróýa, – Fourcróýa.

2. als zij een van nature korten klinker (zie sub A 1) bevat, gevolgd door twee of meer, al of niet gelijke medeklinkers, uitgezonderd in het hierboven sub A 2 vermelde geval van zwakke positie. [In het Lat. en het Gr. gelden de ch, ph, en th voor één medeklinker, de x (ks) en de z (dz) als twee]. Voorbeelden:

Abelmóschus, – Antitáxis, – Calliópsis, – Hypóxis, – Orýza, – Pterocárpus; – abnórmis, – abrúptus, – abscíssus, – perénnis, – polyrrhízus, – tenéllus, – tetrándrus en tallooze andere.

De eenige moeilijkheid ligt dus in het weten of een klinker van nature lang of kort is. Daartoe moet men Latijn en Grieksch kennen of met vrucht een Latijnsch en Grieksch lexicon weten te raadplegen, waarin de quantiteit der klinkers, waar noodig, op dezelfde wijze is aangegeven als in dit boek. Daar een dusdanig lexicon

waarschijnlijk niet in het bezit wezen zal der meeste gebruikers van dit woordenboek,

is overal waar zulks ons noodig docht, de quantiteit der lange klinkers aangeduid

door een er boven geplaatst horizontaal streepje (ā), die der korte door een er boven

geplaatst horizontaal boogje (ă). De Romeinen en Grieken zelve deden dat niet. –

De e, welke in Latijnsche woorden de Grieksche ê (η), ei, (ει) of êi (ηι) vervangt, de

i, welke de Grieksche ei (ει) vervangt, de o, welke de Grieksche ô (ω) vervangt en

de u, welke de Grieksche ou (ου) vervangt, zijn altijd lang. – Op het al of niet lang

zijn der klinkers door positie, dwz. door de er achter geplaatste medeklinkers, dient

de gebruiker van dit woordenboek zelf achttegeven, daarbij lettende op hetgeen

gezegd is over ch, ph, th, x en z; met eenige oefening gaat dat als vanzelf.

(20)

XI

Lijst van afkortingen in den verklarenden tekst

Abyssinisch.

- Abyss.

Aethiopisch.

- Aethiop.

Afdeeling.

- Afd.

Afrikaansch.

- Afr.

Alfoersch.

- Alf.

Ambonsch, Amboneesch.

- Amb.

Amerikaansch.

- Amer.

anatomisch.

- anat.

anthropologisch.

- anthropol.

Arabisch.

- Arab.

Attisch, dwz. Grieksch zooals het in het landschap Attica gesproken werd.

- Att.

Australisch.

- Austr.

Aziatisch.

- Aziat.

Balineesch.

- Bal.

Belgisch.

- Belg.

Bengaalsch.

- Beng.

bibliographisch.

- bibliogr.

bijwoord.

- bijw.

Binnenlandsch.

- Binnenl.

biographisch.

- biogr.

biologisch.

- biol.

bijvoeglijk naamwoord.

- bnw.

Boheemsch.

- Boh.

Borneosch.

- Born.

botanisch.

- bot.

botanisch-systematisch.

- bot.-syst.

Britsch.

- Br.

Braziliaansch.

- Braz.

bromatologisch (voedselkundig).

-

bromatol.

(21)

Canadeesch.

- Canad.

Chileensch.

- Chil.

Chineesch.

- Chin.

Cinghaleesch (taal

gesproken op Ceylon en in het Z. van Voor-Indië).

- Cingh.

Cochinchineesch.

- Cochinch.

Cubaansch.

- Cub.

Duitsch.

- D.

dendrologisch.

- dendrol.

Département.

- Dépt.

dierengeographisch.

- dierengeogr.

Dorisch, dwz. Grieksch zooals het in Dorië -

Dor.

(Z.-Griekenland) gesproken werd.

dat wil zeggen.

- dwz.; d.w.z.

Engelsch.

- E.

economisch.

- econ.

Editio, dwz. uitgave.

- Ed.

Egyptischch.

- Egypt.

Engelsch.

- Eng.

Engelsindisch.

- Engelschind.

enkelvoud.

- enkv.

entomologisch.

- entomol.

ethnografisch.

- ethnogr.

ethnologisch.

- ethnol.

Europeesch.

- Europ.

figuurlijk.

- fig.

Fransch.

- Fr.

Gallisch.

- Gall.

geboren.

- geb.

gebroeders.

- gebr.

geografisch.

- geogr.

geologisch.

- geol.

geslacht(en).

-

gesl.

(22)

Grieksch.

- Gr.

Gouvernement.

- Gt.

Hebreeuwsch.

- Hebr.

Hindostaansch.

- Hind.

Hollandsch.

- Holl.

hydrographisch.

- hydrogr.

Indisch.

- Ind.

indologisch.

- indol.

in partĭbus infidelĭum (in de landen der

ongeloovigen).

- I.P.I.

Italiaansch.

- Ital.

Javaansch.

- j.

Japansch.

- Jap.

Javaansch.

- Jav.

Latijn, Latijnsch.

- Lat.

Maleisch.

- m.

Makassaarsch.

- Mak.

Maleisch.

- Mal.

Malabaarsch.

- Malab.

malakologisch, weekdierkundig.

- malakol.

Malgassisch, van

Madagascar afkomstig of daar gesproken.

- Malg.

mannelijk.

- mann.

Mecklenburgsch.

- Mecklenb.

mejuffrouw.

- mej.

mevrouw.

- mevr.

Mexicaansch.

- Mexic.

microbiologisch.

- mikrobiol.

mineralogisch.

- mineral.

Middelbaar Onderwijs.

- M.O.

Moluksch, Molukkaansch.

- Mol.

Molukkaanssch Maleisch, dwz. Maleisch, zooals het -

Mol. Mal.

(23)

in de Molukken wordt gesproken.

morphologisch.

- morphol.

(in) manuscript.

- msc.

meervoud.

- mv.

mycologisch, mykologisch.

- mycol., mykol.

mythologisch.

- myth.

Noord, Noorden.

- N.

natuurlijk(e).

- nat.

natuurlijke historie.

- nat. hist.

natuurwetenschappelijk.

- natuurwetensch.

noorderbreedte.

- N.B.

Nederlandsch.

- Ned.

Nederlandschindisch.

- Nederlandschind.

Nederlandsch Indië.

- Ned. Ind.

Nieuwgrieksch.

- Nieuwgr.

Nieuwguineaansch.

- Nieuwguin.

Nieuwlatijn, Nieuwlatijnsch.

- Nieuwlat.

Nieuwzeelandsch.

- Nieuwzeel.

Noordoost, Noordoosten.

- N.O.

Noordamerikaansch.

- Noordamer.

Noordrussisch.

- Noordruss.

naamval.

- nv.

Noordwest, Noordwesten.

- N.W.

Oost, Oosten.

- O.

onder andere(n).

- o.a.

Oud-Hoogduitsch.

- O. H. D.

Oost-Indië, Oostindisch.

- O.I.

Oost-Indië.

- O.-Indië

oosterlengte.

- O.L.

ontkennend.

- ontk.

onzijdig.

- onz.

Oostaziatisch.

- Oostaziat.

Oostenrijksch.

-

Oostenr.

(24)

Oosteuropeesch.

- Oosteurop.

Oostindisch.

- Oostind.

ornithologisch.

- ornithol.

Oud-Latijn(sch).

- Oud.-Lat.

overtreffende.

- overtr.

pagina.

- p.

palaeobotanisch.

- palaeabot.

Perzisch.

- Perz.

pharmakologisch.

- pharmakol.

Philippijnsch.

- Philipp.

philologisch.

- philol.

physiologisch.

- physiol.

phytogeografisch.

- phytogeogr.

plantenfamilie.

- plantenfam.

plantengeslacht.

- plantengesl.

plantenphysiologisch.

- plantenphysiol.

Portugeesch.

- Portug.

provincie.

- prov.

Pruisisch.

- Pruis.

psychologisch.

- psychol.

residentie.

- res.

riddergeslacht.

- riddergesl.

Romeinsch.

- Rom.

Russisch.

- Russ.

Soendaneesch.

- s.

Sanskrit.

- Sanskr.

Schotsch.

- Sch.

scheikundig.

- scheik.

Senegaleesch.

- Seneg.

sequentes of sequentia, d.i.

(en) de volgende.

- seq.

Soendaneesch.

- Soend.

Spaansch.

- Sp.

stoomschip.

- S.S.

Sumatraansch.

-

Sum.

(25)

Sumatraansch Maleisch, dwz. Maleisch zooals het -

Sum. Mal.

in Sumatra gesproken wordt.

telwoord.

- telw.

teratologisch.

- teratol.

Ternataansch.

- Ternat.

theologisch.

- theol.

Tibetaansch.

- Tibet.

Timoreesch.

- Tim.

transcriptie, overschrijving (met andere letterteekens).

- transcr.

United States of America, Vereenigde Staten van (Noord-)Amerika.

- U.S.A.

Venezuelaansch.

- Venez.

vergrootende.

- vergr.

verkleinwoord.

- verkleinw.

vergelijk.

- vgl.

Vlaamsch.

- Vl.

vogelgeslacht.

- vogelgesl.

Voorindisch.

- Voorind.

voorvoegsel.

- voorv.

vrouwelijk.

- vr.

West, Westen.

- W.

Westindisch.

- Westind.

Westjavaansch.

- Westjav.

Westsumatraansch.

- Westsum.

wetenschappelijk.

- wetensch.

West-Indië, Westindisch.

- W. I.

West-Indië.

- W.-Indië

westerlengte.

- W.L.

Zuid, Zuiden, Zuidelijk.

- Z.

zuiderbreedte.

- Z.B.

zelfstandig naamwoord.

- znw.

Zuidoost, Zuidoosten.

-

Z.O.

(26)

zoölogisch.

- zoöl.

Zuidafrikaansch.

- Zuidafr.

Zuidamerikaansch.

- Zuidamer.

Zuidchileensch.

- Zuidchil.

Zuideuropeesch.

- Zuideurop.

Zuidwest, Zuidwesten.

- Z.W.

Zweedsch.

- Zw.

Zwitsersch.

- Zwits.

Gebruikte tekens

♂ – mannelijk.

♀ – vrouwelijk.

– tweeslachtig.

(27)

1

A.

Aalius Aálius O. K. [C. E. Otto Kuntze], – Latinizeering van den Mol.

plantennaam aäl.

aambe aámbe, – op de Nieuw-Lauenburg-eilanden (tusschen Nieuw-Pommeren en Nieuw-Mecklenburg; ±152 1/2º O.L.; ±4 1/4º Z.B.) gebruikelijke plantennaam.

Abacopteris Abacópteris Fée [A. L. A. Fée], – van Lat. abăcus, in vakken afgedeeld tafeltje; Gr. ptĕris, varen. Varen met door de nerven in vakken verdeelde blaadjes.

Abauria Abáúria Becc. [Odoardo Beccari], – naam in gelatinizeerden vorm (van Lat. ab auro = van goud = Ital. d’oro) van het Ital. patriciërsgeslacht Doria. De plant werd door Beccari (zie beccariānus) genoemd naar zijn vriend en beschermer, markies Giacomo Doria (1840, Spezia, tusschen Genua en Pisa; 1913, Genua), zoöloog, die in 1862 deel nam aan een expeditie naar Perzië en in 1865 Beccari vergezelde op diens reis naar Borneo en daar een aanzienlijke verzameling

bijeenbracht, hoewel hij reeds vóór het einde der reis wegens ziekte naar Italië terug moest keeren. Daar gaf hij den stoot tot de oprichting van het Stedelijk Museum voor Natuurlijke Historie te Genua, waaraan hij zijn verzamelingen schonk en tot welks directeur hij benoemd werd. In 1879 maakte hij een tocht naar Tunis; in 1891 werd hij president van het Ital. Aardrijkskundige Genootschap. Zijn voornaamste publicaties (over vleermuizen en reptielen) zijn opgenomen in de door hem gestichte en vele jaren op zijn kosten uitgegeven Annali del Museo Civico di Genova.

abbreviatus abbreviátus (-a, -um), – van Lat. abbreviāre (van ab, af; brevis, kort), afkorten, verkorten: verkort, korter dan gewoonlijk.

Abdominea Abdomínea J. J. S. [J. J. Smith], – van Lat. abdŏmen (abdomĭnis), onderlijf, buik. De naam zinspeelt op de sterk buikige lip.

abebaios abebáíos (-os, -on), – van Gr. a, ontk. voorv.; bebaios, bestendig:

onbestendig, veranderlijk.

Abelia Abélia R. Br. [Robert Brown], – genoemd naar Clarke Abel (1780, ?;

1826, Cawnpore = Cawnpur, in het N. van Voor-Indië; bijna 80 1/2º O.L.; ±26 1/2º N.B.), als geneesheer en natuuronderzoeker toegevoegd aan een Eng. gezantschap (onder Amherst; zie Amherstĭa), dat in 1816/17 China bezocht, waar Abel planten verzamelde, waaronder de naar hem genoemde. Later werd hij in het N. van Voor-Indië geplaatst als geneesheer der Eng. O.I. Compagnie.

Abelicea Abelícea Rchb. [H. G. L. Reichenbach], – wijziging van apelikĕa, Nieuwgr. volksnaam van Abelicea cretĭca Rafin. [C. S. Rafinesque-Schmaltz]

Abelmoschus / abelmoschus Abelmóschus Medik. [Fr. C. Medikus (1736-1808), directeur van den bot. tuin van Schwetzingen bij Heidelberg] /

abelmóschus, – zou afgeleid zijn van Arab. abu-l-mosk, d.i. vader van muskus, naar muskus riekende plant, en zinspelen op den muskusgeur, dien gekneusde zaden kunnen verbreiden. Anderen leiden het woord af van habb-el-mosk, muskuszaad.

abendanonii abendanónii, – 2e nv. van Abendanonĭus, Latinizeering van Abendanon: van Abendanon, gevonden door Abendanon, genoemd naar Abendanon.

– Quercus – Val. [Th Valeton] is genoemd naar haar ontdekker, E. C. Abendanon

(1878, Pati, Java; X), van 1901-06 ingenieur bij den dienst van het Mijnwezen in

Ned. Indië, van 1921-25 bijzonder hoogleeraar aan de gemeentelijke universiteit te

(28)

Amsterdam. Hij bereisde in 1903/04 de Chin. provincie Sze-tsjoean (zie

szechuanĭcus), in 1910/11 Midden-Celebes, waar hij bot. en zoöl. verzamelingen bijeenbracht. Van zijn hand verschenen vele meerendeels geol. publicaties, waaronder een geol. schetskaart van Ned. Oost-Indië en “Geologische en geographische doorkruisingen van Midden-Celebes.”

abeocutus abeocútus (-a, -um), – afkomstig van Abeok(k)uta (plaats in tropisch W.-Afrika; ±3 1/2º O.L.; ruim 7º N.B.) of daar het eerst gevonden.

aberrans abérrans, – van Lat. aberrāre (van ab, af; errāre, dwalen), afdwalen, afwijken: afdwalend, afwijkend, anders gebouwd dan gewoonlijk, in een andere streek groeiend dan gewoonlijk.

Abies Ábies Link [H. Fr. Link], – (Lat.) spar, den, (als bot. naam) zilverden.

abietinus abietínus (-a, -um), -van Lat. abies (abiĕtis), spar, den, (als bot.

naam) zilverden: bij een spar (den, zilverden) behoorend, spar(den, zilverden)achtig.

Abildgaardia / Abilgaardia Abildgaárdia Vahl [Th. Vaillant] / Abilgaárdia Poir. [J. L. M. Poiret], – genoemd naar P. Chr. Abildgaard (1740, Kopenhagen; 1801, Kopenhagen), medicus, die in 1773 in opdracht der Deensche regeering te

Kristianshavn (bij Kopenhagen) een veeartsenijschool stichtte, tot welker directeur hij benoemd werd. Van 1784-1800 bereisde hij een groot deel van Europa; in 1789 was hij een der oprichters van een natuurhistorisch kabinet te Kopenhagen. Hij was lid of eerelid veler geleerde genootschappen.

abilo abílo, – Philipp. plantennaam.

abjiciens abjíciens, – van Lat. abjicĕre (van ab, af; jacĕre, werpen), afwerpen:

afwerpend, vallen latend (de kafjes bv.).

ablephara abléphara, – zie ablephărus.

ablepharos / ablepharus ablépharos (-os, -on) / ablépharus (-a, -um), – van Gr. a, ontk. voorv.; blephăris, wimper: ongewimperd.

abnormis abnórmis (-is, -e), – van Lat. ab, voorv., dat verwijdering uitdrukt;

norma, richtsnoer, regel: van den regel afwijkend, abnormaal.

abortivus abortívus (-a, -um), – van Lat. abortus (van aborīri, verloren gaan), miskraam, misgeboorte: onvoldragen, in een of ander opzicht onvolkomen (b.v. een Dryoptĕris zonder dekvliesjes; een bloem met slecht ontwikkelde kroonbladen);

vruchtafdrijvend.

Abrodictyum Abrodíctyum, – zie Habrodictўon.

Abroma Abróma Jacq. [N. J. baron Von Jacquin], – van Gr. a, ontk. voorv.;

brôma, spijs: voor spijs ongeschikte plant, in tegenstelling tot het verwante gesl.

Theobrōma (zie aldaar), waarvan eenige soorten (voornamelijk Theobrōma cacāo L. [C. Linnaeus]) cacao leveren en waartoe de thans Abrōma augusta L. [C. Linnaeus]

genoemde plant vroeger gerekend werd.

(29)

2

Abrotanella Abrotanélla Cass. [A. H. G. graaf van Cassini], – van Abrotănum, (voormalig) plantengesl. (Composĭtae) (type: Artemisĭa abrotănum L. [C. Linnaeus]):

op Abrotănum gelijkend gesl.

abrotanifolius abrotanifólius (-a, -um), – van Abrotănum, (voormalig) plantengesl. (Composĭtae) (type: Artemisĭa abrotănum L. [C. Linnaeus]); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die van Artemisĭa abrotănum L. [C. Linnaeus]

abrotanodes abrotanódes, – van Abrotănum, (voormalig) plantengesl.

(Composĭtae) (type: Artemisĭa abrotănum L. [C. Linnaeus]); ōdes (Gr. ôdês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: op Artemisĭa abrotănum L. [C. Linnaeus] gelijkend, Abrotănum-achtig.

abrotanoides abrotanóides, – van Abrotănum, (voormalig) plantengesl.

(Composĭtae) (type: Artemisĭa abrotănum L. [C. Linnaeus]); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: op Artemisĭa abrotănum gelijkend, Abrotănum-achtig.

Abrotanum / abrotanum Abrótanum Neck. [N. J. de Necker (1729-93), D.

plantkundige] / abrótanum, – Latinizeering van den ouden Gr. plantennaam abrotŏnon, citroenkruid, citroenalsem. – Het woord wordt wel in verband gebracht met Gr. abrŏtos, onsterfelijk, goddelijk, en zou dan zinspelen op de geneeskrachtige eigenschappen der plant. – Vgl. Dodoens, Cruydeboeck, 2e dr. (1563), p. 2: “Tsaet . . . drooch en rouw ghepoedert, oft in water oft wijn ghesoden, ende ghedroncken, es goet ende seer behulpich den ghenen die haren adem niet wel en kunnen

ghesceppen, ende verstopt van borsten sijn, ende dien haer zenuwen ghetrocken ende ghespannen worden, die dat sciatica hebben, die haer water niet wel en kunnen ghelossen, ende den vrouwen die haer natuerlijcke cranckheyt niet wel en kunnen ghecrijghen, want door zyn subtyl cracht soo verdryuet, verteeret, ende doet scheyden alle couwe vochticheyt, slim ende taye fluymen, die longhene, nieren, blase, ende moeder verstoppende syn . . . in wijn ghedroncken es goet tegen alle fenijn den mensche hinderlijck ende doodet die wormen.”

abruptus abrúptus (-a, -um), – van Lat. abrumpĕre (van ab, af; rumpĕre, breken, stuk trekken), afbreken, stuktrekken, losrukken: afgebroken, plotseling eindigend, plotseling toegespitst.

Abrus Abrus Adans. [M. Adanson], – volgens Prospero Alpino (zie Alpinĭa) naam der plant bij de Arabieren in Egypte. – Anderen beschouwen den naam als het gelatinizeerde Gr. habros, fijn, sierlijk, en achten hem te zinspelen op de sierlijke bladeren en zaden van Abrus precatorĭus L. [C. Linnaeus]

abscissus abscíssus (-a, -um), – van Lat. abscindĕre (van ab, af; scindĕre, scheuren, splijten), afscheuren, afsplijten: als het ware afgescheurd, afgespleten, afgesneden, weggesneden.

absconditus abscónditus (-a, -um), – van Lat. abscondĕre (van abs, weg;

condĕre, instoppen, insteken), wegstoppen, verbergen: verborgen, verholen.

absinthioides absinthioídes, – van den ouden plantennaam absinthĭum (tegenwoordig Artemisĭa absinthĭum L. [C. Linnaeus]), absint(h)alsem; īdes (Gr.

eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: op Artemisĭa absinthĭum gelijkend, absint(h)alsem-achtig.

Absinthium / absinthium Absínthium Adans. [M. Adanson] / absínthium,

– Latinizeering van den ouden Gr. plantennaam apsinthĭon, alsem. – De naam wordt,

waarschijnlijk ten onrechte, wel afgeleid van Gr. a, ontk. voorv.; psinthos,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De maatschappij zooals die op Java leefde, was van geheel ander karakter dan die in Engelsche gebieden, zooals de Straits, Burma, India; hetzelfde verschil

Een enkele dame blijft echter de voorkeur geven aan 't dragen van een peignoir en ik kan daar best in komen niet alleen, maar ik begrijp niet dat zuiver-europeesche vrouwen niet

Jan van Droogenbroeck en Willem Duflou, Callewaert's groot Nederlandsch-Fransch en Fransch-Nederlandsch woordenboek inhoudende de woorden der gewone

Geen van deze artikels toch (artt. Er is dus geen sprake van verhouding van den Nederlander tot N. En wat nu meer in het bijzonder ons art. 2 aangaat, de Wet wil aan het hoofd

Uitvinder Franz Eschlbeck beargumenteert de prijs als volgt: ‘Wij zijn even duur als onze concurrenten die met plastic werken, maar dan moet je wel meerekenen dat dit plastic na

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

Gemiddelde voor- of achteruitgang in voorkomen tussen 1902–1949 en 1975–1984 per groep van plantensoorten typisch voor voedselarme tot zeer voedselrijke omstandigheden.. X = groep van

Maar alhoewel verstedelijking de belangrijkste oorzaak voor veranderin- gen tussen 1975-1984 en 1985-1999 blijkt te zijn, kan het maar de helft van de toename in ‘warme’