interpunctie
In 't biezonder in de Nederlanden
Johanna Greidanus
bron
Johanna Greidanus, Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden. Vonk & Co., Zeist 1926
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/grei005begi01_01/colofon.htm
© 2008 dbnl
AAN MIJN MOEDER EN AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN VADER.
[Woord vooraf]
Bij het voltooien van mijn proefschrift breng ik mijn hartelike dank aan U,
hooggeleerde D e V o o y s , voor de bereidwilligheid waarmee Gij de leiding van dit werk op U genomen hebt, en voor de welwillendheid en steun die ik steeds van U heb ondervonden.
Met dankbaarheid gedenk ik het aangename en degelike onderwijs van wijlen Professor V e r d a m , en de vriendschap die hij mij betoond heeft.
Uw colleges en de gesprekken met U, hooggeleerde U h l e n b e c k , waarin Gij Uw leerlingen zulk een diep inzicht in de wetenschap geeft, heb ik hoog op prijs gesteld.
Ook Uw onderwijs, hooggeleerde B l o k en M a r t i n , en dat van wijlen de
Professoren B u s s e m a k e r , K a l f f , S p e i j e r en B o l l a n d , heeft veel tot mijn
vorming bijgedragen.
Inleiding.
Niet alleen voor de praktijk, om de bedoeling van het geschrevene duidelik te maken, is de interpunctie van groot belang, en verdient dus bestudeerd te worden, maar de studie daarvan is ook nuttig om ons inzicht in de taalstruktuur te verhelderen.
Dat dit onderwerp in de taalwetenschap zo verwaarloosd is, komt doordat het te weinig in zijn eigenlik wezen begrepen is, te veel zuiver mechanies en doctrinair opgevat. Voor de ouderwetse grammatica, die uitging van de geschreven taal, hoeft dit niet te verwonderen. Daar was het slechts een kwestie van orthografie, waarvoor men alleen enige regels te dikteren had. Diepere zin had het daar niet. Men aanvaardde de leestekens als iets dat er nu eenmaal bij hoort, zonder zich over oorsprong of diepere betekenis ervan te bezinnen. Waar enkele schrijvers van monografieën dit wel getracht hebben te doen, is hun metode weinig doeltreffend en het resultaat onbevredigend.
Om te beginnen moet men in het oog houden het onderscheid tussen de inhoud (waarde, functie) en de vorm der leestekens.
De tekens zijn slechts schriftelike aanduiding van iets anders, evenals de letters niet meer dan schriftelike aanduiding van de klanken zijn. De moderne grammatica, die uitgaat van de gesproken taal, behandelt de klanken en in aansluiting daaraan de letters. Evenzo moet men bij een behandeling van de interpunctie niet uitgaan van de schrifttekens, maar van dat waarvan ze de aanduiding zijn.
Waarvan zijn de interpunctietekens de aanduiding?
Wanneer we de praktijk in het Nederlands van onze tijd nagaan, merken we op,
in alle variaties van sobere en kwistige interpunctie, dat er twee richtingen in het
interpungeren zijn: de ene die tekens plaatst om hoofd- en bijzinnen te scheiden,
de andere die leestekens zet ter aanduiding van een pauze. De
laatste beoogt dus het gemak van het (hardop of stil) lezen, de eerste heeft ten doel, door de tekens de zinnen voor het oog dadelik zichtbaar te verdelen in hun
grammatiese geledingen. Het eerste beginsel leidt tot r h e t o r i e s e , o r a t o r i e s e , r i t m i e s - m e l o d i e s e of f o n e t i e s e interpunctie, het tweede tot s y n t a k t i e s e , g r a m m a t i e s e of l o g i e s e . Voorbeeld:
Ik hoop dat je morgen komen kunt (rhet. int.).
Ik hoop, dat je morgen komen kunt (synt. int.).
Het Frans en Engels gebruikt in zinnen als deze de rhetoriese interpunctie, het Duits de syntaktiese, in het Nederlands worden beide beginselen toegepast.
De meeste schrijvers over interpunctie hebben, vager of duideliker, deze
tweeslachtigheid gevoeld. Alvorens hier nader op in te gaan noem ik daarom eerst enige werkjes over interpunctie. In Nederland is er weinig van belang over
gepubliceerd. Behalve hetgeen in de grammatica's erover geschreven is, zijn mij uit de 19e en 20e eeuw slechts de volgende monografieën bekend:
+
Literatuur.
+
N. Anslijn: Aanleiding tot het plaatsen der Schei- en Zinteekens.
Dr. H.A. Corvey: Anweisung zum möglichst richtigen Gebrauche zur Zeichensetzung oder Interpunction für Niederländische Lehranstalten.
Wilhelm Broes: Voorlezing over de Interpunctie, in De Jager's Archief voor Ned. Taalkunde deel II, 1849, bl. 39-52.
Herman Frijlink: Over de Interpunctie, 1857.
En uit de nieuwere tijd:
J.H. van den Bosch: Over interpunksie; grondtrekken voor het taalonderwijs, in de Nieuwe Taalgids I 1907, bl. 61-68, een onvoltooid artiekel.
D. Stracke gaf verder nog een studie over interpunctie in een Middelnederlands handschrift, die ik in hoofdstuk III bespreken zal.
Als overgang tot de buitenlandse literatuur over interpunctie noem ik:
J.J. Perk: Verhandeling over de interpunctie, naar het Fransch van den Hooggel.
Heere E.A. Lequien, 2e druk 1819. Het is een bewerking; op sommige punten wijkt Perk af van zijn voorbeeld, waar hij vindt dat men in Nederland een ander gebruik volgt dan in het Frans.
In het buitenland is er meer literatuur over interpunctie, maar veel belangrijks heb ik daaronder niet kunnen vinden. Het beste is nog het boekje van Bieling.
Enkele van die buitenlandse geschriftjes noem ik hier.
John Wilson: Treatise on English Punctuation, 1844, een uitbreiding van een in 1826 verschenen werkje, dat meer dan dertig drukken beleefd heeft.
Constance M. Rourke: The rationale of Punktuation, in Educational Review vol. 50, Oct. 1915, bl. 246 vg.
George Summey Jr.: Modern Punctuation, its Utilities and Conventions, - New-York 1919. Hij noemt een groot aantal Engelse en Amerikaanse schrijvers over interpunctie en geeft krietiek op hun sisteem.
Fr. Schmitthenner: Die Lehre von der Satzzeichnung oder Interpunktion in der teutschen Sprache, nebst einer kurzen, vorbereitenden Darstellung der Satzlehre, 1824.
Weiske: Theorie der Interpunktion, aus der Idee des Satzes entwickelt, 1838.
Duden: Versuch einer deutschen Interpunktionslehre, in Progr. des Gymn. zu Schleiz, 1876.
Dr. Alex. Bieling: Das Princip der deutschen Interpunktion nebst einer übersichtlichen Darstellung ihrer Geschichte, Berlin 1880.
Dr. O. Glöde: Die deutsche Interpunktionslehre, een dun boekje dat alleen geeft: die wichtigste Regeln über die Satzoder Lesezeichen und die Redestriche, zoals de ondertietel luidt. Hierbij sluit zich aan een artiekel van dezelfde schrijver:
Die historische Entwicklung der deutschen Satzzeichen und Redestriche
1).
1) in: Zeitschr. für den deutschen Unterricht VIII 1894, bl. 6-22.
Dr. O. Glöde: Die englische Interpunktionslehre
1)(met korte historiese uiteenzetting).
Dr. O. Glöde: Die französische Interpunktionslehre (met korte historiese uiteenzetting), Marburg 1897.
+
Auteurs.
+
Als auteurs van werkjes over interpunctie zien we vooral in de oudere tijd nogal eens optreden boekdrukkers of schoolmeesters (of althans schrijvers van schoolboekjes). Tot de laatste soort horen Corvey en Glöde. Tot de eerste Wilson en Frijlink.
+
Metode.
+
Hun metode was wetgevend, niet beschrijvend. Voor de schoolboekjes spreekt dit vanzelf: de leerlingen worden enige regels van orthografie gegeven. Maar ook van de drukker is het begrijpelik dat hij hierin regelend optreedt. Slordigheid in interpunctie is voor hem lastig. Eenheid in interpunctie is in zijn belang. Ook in de spelling is men in de laatste anderhalve eeuw tot eenheid gekomen, tot een bindend spelsisteem. Deze drukkers behandelen de interpunctie dus ook als deel van de orthografie.
Daar het letterschrift ten doel heeft het gedrukte of gesprokene zoo aanschouwelijk (?) mogelijk voor te stellen, lijdt het, onzes inziens, geen twijfel, of de interpunctie behoort mede tot de o r t h o g r a p h i e , dat is de kunst om het gedrukte of gesprokene zoo juist (correct) mogelijk te schrijven.
2)Frijlink behandelt dan ook verder nog allerlei orthografiese en vooral typografiese kwesties: verkortingsteken, de stip boven de i, cursivering, het aaneenschrijven van woorden enz.
Enigsins hiermee te vergelijken is de uitgave door de University of Chicago Press van een Manual of Style (5e druk 1917), dat allerlei typografiese kwesties regelt, en ook de interpunctie. Met enkele uitzonderingen worden deze voorschriften toegepast door de University of Chicago Press
3).
Maar niet alleen de drukker, ook de lezer kan last ondervinden van een slechte interpunctie. Zo zegt Broes dat hij tot zijn onderzoek gekomen is, doordat hij een Duits boek gelezen heeft, waar-
1) in: Englische Studien, herausgeg. von E. Kölbing XIX 1893, bl. 206-246.
2) Frijlink, bl. 1.
3) Summey, bl. 18.
van het lezen bemoeilikt werd door een teveel aan leestekens. Bij beide soorten van auteurs is het dus uitsluitend een praktiese kwestie. Het enige enigsins wetenschappelike werkje is dat van Bieling: hij volgt de historiese metode; maar zijn feitenmateriaal is zò beperkt, dat hij dikwels verkeerde konklusies trekt, en bovendien gaat hij inplaats van deductief toch weer te veel inductief te werk bij het zoeken naar das Princip der deutschen Interpunktion. Glöde's histories materiaal is nog beperkter en berust grotendeels op mededelingen van anderen.
+
Uitgangspunt.
+
Uitgangspunt was gewoonlik de geschreven taal, dus het teken. Men noemde op welke tekens er bestonden en in welke gevallen die gebruikt werden. Broes heeft al enig idee van een andere, moderne, opvatting. Ofschoon het onderscheid
‘gesproken’ en ‘geschreven taal’ en het begrip ‘woord’ hem nog niet klaar voor de geest staan, gaat hij toch meer uit van de gesproken taal; het schrift is secundair:
‘woorden’ (bedoeld is: geschreven woorden) en ‘interpunctie’ dienen
om iemands, door zijn stem medegedeelde, gedachten te doen kennen op afstand van tijd en plaats: de woorden voor hun deel, vertonen (?) de r e d e van de spreker, de interpunctie, voor haar deel vertoont de r u s t , langere of kortere, met welke hij zijn spreken afbreekt.
Hier wordt dus niet zozeer de nadruk gelegd op het uiterlike, het teken, maar op de inhoud ervan, op de pauze in het spreken, die in schrift wordt aangeduid door het teken.
Na Broes vertoont Frijlink, ofschoon hij Broes' artiekel kende, een achteruitgang.
Het schrift is voor hem geen aanduiding van de gesproken taal, maar een ding op zichzelf, zoals de heersende opvatting de hele eeuw vòor hem geweest was. In die gedachtewereld hoort thuis de opvatting, die eveneens vòor hem gehuldigd was, dat het voegwoord en ‘de waarde eener comma’ kan hebben, en dat de comma een woord kan vervangen
1). Ook Bieling heeft deze twee: inhoud (d.i. waarde, functie) en vorm niet altijd naar behoren onderscheiden. In zijn historiese behandeling gaat hij m.i. te veel uit van het teken: hij deelt mede dat
1) Frijlink, bl. 27 j o bl. 20, en bl. 28.
in een bepaalde tijd die en die tekens bestaan en voegt daaraan toe de functies die ze toen verrichtten. Verkeerd voorgesteld is het ook wanneer hij op bl. 40 spreekt over ‘das zuerst Periodus genannte Semicolon.’ Hij had het aldus moeten uitdrukken:
de periodus (zinseind) werd [dikwels] door een teken dat dezelfde vorm heeft als het tegenwoordige semicolon (;) aangeduid. 't Is een dergelijke omdraaiing als wanneer men spreekt van: de uitspraak van een letter, inplaats van: de schriftelike aanduiding van een klank. Een bepaalde fout is het gevolg van dit verkeerde uitgangspunt bij Glöde wanneer hij schrijft:
1)Interessant aber ist es zu verfolgen, wie zu verschiedenen zeiten und bei verschiedenen schriftstellern die satzzeichen verwerthet werden. Es gibt eine zeit, wo das kolon allmächtig ist, das semikolon dagegen sich sein gebiet mit vielen schwierigkeiten erobern muss. Heute wieder ist das kolon durch punkt, semikolon und komma sehr zurückgedrängt.
Want het oude kolon, al heeft het dan ook dezelfde vorm, is in wezen niet hetzelfde teken als onze tegenwoordige dubbelpunt. Met de hele grammatiese ontwikkeling hangt het samen dat men inplaats van het ene kolon meer tekens, voor verschillende gevallen, gaat gebruiken. Of dat teken nu een punt of een streepje of iets anders is, is een paleografiese of typografiese kwestie, maar heeft uit taalkundig oogpunt geen belang. Maar waarvoor het teken diende, wat zijn waarde was dus, daarom gaat het.
+
Beginsel.
+