• No results found

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5 · dbnl"

Copied!
568
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

potlood. Deel 5

Jacobus Craandijk

bron

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5. Kruseman & Tjeenk Willink, Haarlem 1880

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/craa001wand05_01/colofon.htm

© 2007 dbnl

(2)

P.A. Schippers del. lith.

DRENTHSCH LANDSCHAP

S. Lankhout & Coden Haag

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(3)

Het kasteel van Kessel in Limburg.

't Is niet zonder reden, dat de geschiedvorscher belangstelt in die oude burgten en edele huizen, wier bouwstijl en inrigting, ondanks de veranderingen door den tijd aangebragt, nog altijd van gansch andere behoeften, dan die wij kennen, blijven getuigen. Licht en lucht mogen in onze woningen niet ontbreken; op een doelmatige verdeeling der inwendige ruimte stellen wij prijs; onze vertrekken moeten zooveel mogelijk met elkander in gemeenschap staan, maar elk er van moet toch ook zijn' eigen toegang hebben. Daarentegen kunnen wij de dikke muren, de uitspringende torens, de diepe en breede grachten missen, en de eischen van weerbaarheid dwingen ons niet, ons met smalle, spaarzaam aangebragte en onregelmatig geplaatste

lichtopeningen te vergenoegen. Zonder twijfel zijn die oude kasteelen, met hun vaak zoo grillige lijnen, hun hooge daken, hun diepe vensternissen, vrij wat schilderachtiger dan onze moderne huizen, en is 't vrij wat aantrekkelijker, in de holle gewelven, de geheimzinnige schuilhoeken, de half duistere kamers dier voorvaderlijke verblijven rond te dolen, dan de ruime gangen en vierkante, met spiegelruiten verlichte zalen, door dit geslacht gesticht, te doorwandelen. Maar als er sprake is van b e w o n e n - 't is

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(4)

soms ongeloofelijk, hoe zelfs hoog edele en zeer aanzienlijke geslachten zich hebben moeten behelpen. De gewoonte doet veel, en geen andere behoeften te hebben gekend, maakt ook met het zeer gebrekkige tevreden; maar stellen wij ons voor, wat het leven moet zijn geweest in die sombere kamers, bij dag door de in lood gevatte, vaak nog beschilderde, ruitjes, gedurende de lange avonden door een paar vetkaarsen, of op zijn allerbest door eenige waskaarsen verlicht, - in die afgelegen huizen, maanden lang haast ontoegankelijk, als de zandwegen modderpoelen en de kleiwegen ondoorwaadbaar waren, waar nooit een dagblad, zeldzaam een brief werd gebragt!

Zal 't ons verwonderen, dat velen bij 't gemis van geestelijke ontwikkeling en bij gebrek aan gelegenheid, zoo ook al niet aan lust om edeler genietingen te vinden, in den beker hun heil en bij den teerling hun' troost zochten? Is het vreemd, dat geschiedenis en overlevering ons van zulk een eenzelvig leven niet veel weten te verhalen en dat het weinige, wat zij ons vertellen, meestal niet zeer belangrijk en verheffend is? Om het verledene te begrijpen, is de kennis van huis en landstreek, door de voorgeslachten bewoond, van groote waarde. De gebeurtenissen worden beter begrepen, als het tooneel, waarop zij voorvielen, ons goed voor den geest staat, en ook in dat opzigt hebben die oude kasteelen en de aartsvaderlijke landschappen geschiedkundige beteekenis, zelfs al viel er niet veel bijzonders in voor. Tot onze kennis van 't verledene levert zoowel het k a s t e e l als het l a n d van K e s s e l niet verwerpelijke bijdragen.

Tusschen H e l m o n d en Ve n l o loopt de spoorweg door een doodsche, eentoonige landstreek. Vooral als wij het station D e u r n e voorbij zijn, ontvangen wij een' treurigen indruk, want dan komen wij in de van ouds beruchte P e e l , in de lage, vaak zoo verraderlijke veenen en moerassen, waar de weeke grond soms over een aanmerkelijke uitgestrektheid geen' menschenvoet dragen

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(5)

kan. Vaal, donkergraauw, bijna zwart dikwijls, is de kleur van den bodem. Hier en daar blinkt een waterpoel, van spichtig rietgras omringd. Enkele schrale

dennenboschjes en tal van bruine turfhoopen verheffen zich boven de eindelooze vlakte. Een eenzaam zandspoor verliest zich in de verte. 't Is een tooneel van woeste verlatenheid, zoover ons oog kan rondzien. Wèl is ook in dit treurig oord reeds veel veranderd. De belangrijke kolonie H e l e n a v e e n , die onder Deurne behoort, is in de laatste twintig jaren ontstaan en door een kanaal met de Z u i d - W i l l e m s v a a r t in verbinding gebragt. Men vindt er thans een bloeijend, nog dagelijks zich uitbreidend dorp, maar wij kunnen de ontginningen aldaar niet gadeslaan, omdat wij er te ver van verwijderd blijven. Alleen herinnert ons een halte aan den spoorweg aan haar bestaan. Wat wij hier aanschouwen, zal nog wel nagenoeg in denzelfden staat zijn gebleven, als in de lange jaren, toen dit grensdistrict tusschen B r a b a n t en O p p e r - G e l d e r met opzet als een waarborg tegen wederzijdsche strooptogten zoo ontoegankelijk en onherbergzaam mogelijk werd gehouden. Thans is die reden vervallen, maar, naar het schijnt, verhinderen zoowel de verkeerde wijze van ontginnen, als de oogenblikkelijke belangen der aangrenzende dorpen, de ontwikkeling der overigens niet ondankbare P e e l . Dat bij 't gemis aan behoorlijke grensscheiding, twisten en klagten over gebruik en misbruik van regten bij het turfgraven en

plaggensteken, bij het weiden van schapen en het stellen van bijenkorven geenszins zeldzaam waren, zou zich laten gissen, ook al vermeldde de geschiedenis het niet.

Onder vijandelijk gezinde naburen met gelijke belangen konden zij moeijelijk uitblijven. Omstreeks 1715 werd dan ook tusschen de A l g e m e e n e S t a t e n en den koning van P r u i s e n te Ve n l o een verdrag gesloten, waarbij de grensscheiding geregeld werd. Een grenspaal, die den veelbelovenden naam van Vredepaal droeg, werd opgerigt, een gracht gedolven en straf bepaald tegen elk en een iegelijk, die zich zou verstouten, op 't gebied van den nabuur eenige daad van eigendom of regtsgebied te verrigten. De destijds getrokken lijn is tegenwoordig de

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(6)

scheiding tusschen de provinciën N o o r d - B r a b a n t en L i m b u r g .

Op het punt, waar wij de Peel doortrekken, is zij een uur breed. Met den spoortrein hebben wij haar dus spoedig achter ons. De weg voert ons verder dwars door het oude l a n d v a n K e s s e l en geeft ons een overzigt van dit voormalig onafhankelijk graafschap. Het strekt zich Noordwaarts uit, tot waar de Maas de grens van B r a b a n t bereikt en wordt verder ten N. en ten W. door die provincie bepaald, terwijl het ten O. door de Maas wordt bespoeld. De zuidelijke grens ligt een weinig beneden het dorp en kasteel, waaraan het land zijn' naam ontleent. Het paalde daar aan het voormalige graafschap H o r n en aan de heerlijkheid M e i j e l . De uitgestrektheid bedraagt ruim 53.000 bunders, door nagenoeg 30.000 zielen bewoond. Men telt er 20 dorpen en een aantal gehuchten. 't Was dus een niet onaanzienlijke bezitting in de dagen toen het een afzonderlijk graafschap uitmaakte, al moet het getal der inwoners destijds zonder twijfel aanmerkelijk minder worden gesteld en al schijnt het grondgebied van Ve n r a y er oorspronkelijk niet bij behoord te hebben. Maar met de woeste turfgronden van de Peel, voor zoover die in het l a n d v a n K e s s e l gelegen was, met al het zand en veen en de uitgestrekte moerassige bosschen, waaruit het grootendeels bestond, was het toch een arm en treurig land. Alleen aan den Maasoever en langs de beekjes, die uit de poelen en plassen ontstaan waren, vond men eenige vruchtbare landerijen en slechts in den onmiddellijken omtrek der dorpen en gehuchten werden weiden en korenakkers aangetroffen. Van edel bloed en hoogen rang mogen dan de graven van K e s s e l zijn geweest, schitterend was het gewest, waarover zij den schepter zwaaiden, niet.

De rekening van een' Heer uit dien tijd is moeijelijk op te maken. Behalve hunne eigene goederen hadden zij zeer verschillende inkomsten. De Kesselsche graven bezaten leenen van onderscheidene kerkelijke en wereldlijke vorsten en waren advocaten van eenige abdijen. Wat zij uit Kessel trokken, schijnt niet meer na te gaan, maar 't zullen wel deels cijnzen, erfpach-

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(7)

ten en dergelijken in geld, deels opbrengsten in natura geweest zijn. Eenige voorstelling kunnen wij ons er van vormen, wanner wij zien, wat Kessel opbragt, toen het aan Gelder gekomen was. De eerste kastelein, die op den burgt werd aangesteld, in 1279, ontving 30 Keulsche marken uit 's graven tol te Kessel en de beden van het land, af te lossen met 300 marken. In 1286 had graaf R e i n a l d goederen van de kerk te Keulen in leen, o.a. uit R o d e (Ve n r a y ) 18 mark, 4 solidos, 1 denarie en den cijns, eenige inkomsten, die te zamen 45 marken opbragten, bovendien 261 malder en 2 ‘vasa’ rogge, 59½ malder haver en 400 hoenders, uit Kessel den cijns, 65 mark, 8 sol., 8 den., en daarenboven uit verschillende regten 37 mark, behalve 89½ malder rogge, 20 m. garst, 211½ m. haver. De malder rogge werd geschat op 2 sol. 6 den., de garst op 2, terwijl de haver tegen 12 den. berekend werd.

In 1340 bragt het land van K e s s e l e n R o d e den hertog op, 901 £, o. schell., 9 groot, waaronder begrepen waren, 662 hoenders, 730 malder rogge, 35 m. garst, 129½ m. haver. Het pond staat gelijk met een' gulden; het malder rogge gold 10 tot 14 schellingen, garst 5 tot 7, haver 4, een hoen tusschen 6 en 10 groot. Bovendien werd aan bedegeld betaald 1549 - 13 - 10.

Graaf W i l l e m v a n K e s s e l , die in 1235 een memorie voor zijne moeder in het klooster C a m p gesticht had, vond de daartoe benoodigde gelden uit de

opbrengsten van eenige erven, onder wier gebruikers twee molenaars, een bakker en een waard worden genoemd en zijne getuigen zijn H e r m a n de pastoor, D i d e r i k de schout en W i l l e m de wachter. Onder de getuigen van zijn' vader H e n r i c k vindt men in 1219 ook G o d f r i e d , zijn' bottelier of schenker.

Op hunne burgten van K e s s e l en K r i e k e n b e e k zullen zij wel hun gewoon verblijf hebben gehad, maar het blijkt, dat zij ook nog al eens op reis waren en zelfs voor dien tijd tamelijk verre togten niet schroomden. Aan het hof van den Duitschen keizer of van den Roomsch-koning, te S i n z i g aan den R i j n of te N e u s s , te A k e n en te K e u l e n , waar zij ook in

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(8)

het aartsbisschoppelijk paleis geen vreemdelingen waren, te F r a n k f o r t zelfs, of in U t r e c h t en in L e u v e n , in gezelschap der hertogen van G e l d e r en van B r a b a n t , treffen wij hen herhaaldelijk aan. Aan geld en aan lust om nog wat meer te zien dan den omtrek hunner sloten, heeft het hun wel niet ontbroken. Aan hunne tegenwoordigheid bij dergelijke vorsten hebben zij te danken, dat althans hunne namen nog bekend zijn. Wat zouden wij weten van vele Heeren als zij, wanneer zij niet als getuigen in de oorkonden voorkwamen! Behalve eenige giften aan kerken en godshuizen, vermeldt de geschiedenis ook van de Kesselsche graven niet veel, dan hun medebezegeling van een aantal besluiten en verbonden. Maar dan staan zij ook altijd onder de edelsten in den lande genoemd, en de handelingen, waaraan zij hun zegel hangen, zijn doorgaans niet zonder gewigt.

De oude graven van K e s s e l schijnen aan die van G e l r e naauw verwant. In 1096 komen G e r h a r d , graaf van Gelre, en H e n d r i k zijn broeder, als getuigen van I d a , gravin van B o u l o g n e , voor. Deze Hendrik wordt gehouden voor denzelfden, die in 1082 H e n r i c u s d e C a s l e heet en ook Heer van

K r i e k e n b e e k was. Deze vermoedelijke eerste Heer van Kessel behoorde dan tot een geslacht, dat in het latere O p p e r - G e l d e r aanzienlijke eigen goederen bezat, waaruit G e r h a r d o.a. de hoven en landen G e l r e en Wa s s e n b e r g , H e n r i c k die van K e s s e l en K r i e k e n b e e k ontving. Als advocaat der kerk van St.

P a n t a l e o n te K e u l e n stond hij met den aartsbisschop in betrekking. Met dien kerkvorst en den hertog van L i m b u r g , alsmede met de graven van Z u t f e n en v a n d e r A r e tegen keizer H e n d r i k V in opstand, vond hij in 1114, in een gevecht bij A n d e r n a c h , door 't verraad der zijnen, onder de hoeven zijner eigene paarden den dood. De kroniekschrijver noemt hem ‘een' voortreffelijk man.’ Na hem vinden wij in 1129 en 1134 een' tweeden H e n r i c u s d e K e s s i l e en de K a s s e l o bij koning L o t h a r III en bisschop B r u n o te Keulen, een' Wa l t e r u s graaf van Kessel, in 1144, getuige van den Keulschen kerkvoogd en later twee graven, wederom H e n d r i k ge-

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(9)

noemd, als getuigen van keizers en koningen, prelaten en vorsten. In 1235 ontmoeten wij een' W i l l e m en in 1236 een' H e r m a n , die zich ‘door Gods genade graaf van Kessel’ schreven en dus hun volstrekte onafhankelijkheid luide lieten weerklinken.

Tusschen 1238 en 1259 leefde een tweede W i l l e m . En een vijfde H e n d r i k was de laatste, die het graafschap bezat. Hij stak diep in de schulden en verkocht in 1279 dit zijn vaderlijk erfgoed, evenals dat van K r i e k e n b e e k , aan zijn' magtiger en voorspoediger stamgenoot, den grave van G e l r e . Wèl bleef het geslacht der K e s s e l s nog eenige jaren in stand en in eere, en leverde 't nog mannen, kloek in het veld, als Heer W i l l e m , die in 1288 in den noodlottigen slag van Wo e r i n g e n viel, of invloedrijk in de kerk, als de proost van Munster Wa l r a v e n , terwijl een andere Wa l r a v e n v a n K e s s e l , Heer van K r a n e n d o n k , het klooster te G r e v e n b r o e k stichtte. Wèl stonden J o h a n en S e g e r v a n K e s s e l de Geldersche vorsten als raadslieden en borgen trouw ter zijde, maar van onafhankelijke dynasten waren zij tot gewone edelen en leenmannen afgedaald. Op hun' burgt aan de Maas werd een slotvoogd aangesteld en was die, met voorburgt en vesten, in 1338 weêr aan een lid van 't aloude geslacht toevertrouwd, Heer M a t t h i j s v a n K e s s e l ontving het slot als een borgleen, met verpligting, om het te houden als een open huis des graven en op eigen kosten burgt, huis en vesten te timmeren en in orde te houden. 't Kasteel heeft later aan de geslachten v a n M e r w i c k en d e

K e v e r b e r g behoord.

Over h e t l a n d v a n K e s s e l e n R o d e stelde de vorst een' ambtman aan.

't Kon voor de Geldersche graven, die allengs hun bezittingen uitbreidden en, tot afronding en betere aaneensluiting van hun gebied, voor en na tal van heerlijkheden onder zich wisten te brengen, van belang worden, ook op den linkeroever der Maas hun gezag over te brengen. De koop van K e s s e l , in verband met de reeds aan Gelder behoorende aangrenzende heerlijkheden We e r t en M e i j e l , was daartoe een belangrijke schrede, maar verder kwamen zij aan deze zijde niet. De

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(10)

min of meer onafhankelijke Heeren van C u y c k konden zij niet aan zich verbinden, en toen de geweldige strijd om L i m b u r g uitbrak, lag het land van Kessel voor B r a b a n t en zijn bondgenooten open. 't Was dus van belang, dat in 1286 bij overeenkomst met J a n v a n C u y c k werd bepaald, dat men van weerskanten in die gewesten elkander met rooven en branden geen schade zou toebrengen. De inkomsten van het land werden door den landsvorst herhaaldelijk als waarborg zijner verbindtenissen aangewezen en over 't algemeen schijnt de toestand onder hun bestuur bevredigend te zijn geweest. In den Spaanschen oorlog leed Kessel veel. De burgt was door de Staatschen bezet en vriend en vijand stroopte er en hief er belastingen.

Op 16 Julij 1578 werd het huis vruchteloos door koninklijke soldaten aangevallen, maar het dorp geplunderd, de windmolen verbrand. In Januarij van het volgende jaar verlieten de Staatsche vendels 't kasteel en de Spanjaarden staken er den brand in.

Sinds bleef het huis en land van Kessel in hunne magt, en ook onder latere verwisseling van meesters keerde het niet tot de Ve r e e n i g d e P r o v i n c i ë n terug. Eerst sedert de oprigting van het koningrijk H o l l a n d kwam het weêr in betrekking tot de gewesten, waaronder 't vroeger had behoord en bij de scheiding werd het aan Nederland toegewezen.

De spoortrein voert ons dwars door het land van Kessel, en wat wij daarvan overzien, doet ons juist niet zeer verlangen, het op minder snelle wijze door te reizen. Wij verliezen daarbij echter niet uit het oog, dat het onbillijk is, een landstreek te beoordeelen naar hetgeen een rid met den trein er van te aanschouwen geeft. Den wandelaar alleen ontsluijert de natuur haar bekoorlijkheden, en wij durven

onderstellen, dat ook deze eenzame, woeste en eenvoudige landschappen, bij een' togt te voel, ons schoonheden zouden aanbieden, wel waard om te worden gekend.

Maar bijzondere merkwaardigheden heeft het oord niet

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(11)

aan te wijzen en wij behoeven ons dus ditmaal niet op te houden.

Gingen wij te voet het land door in de rigting van het dorp Kessel, dan zouden twee wegen in aanmerking komen. Want er zijn twee stations, waar wij den trein konden verlaten: H o r s t - S e v e n u m en B l e r i k . De eerste weg loopt midden door de heide, de tweede blijft in de nabijheid van de Maas. Te B a e r l o komen zij zamen.

Het aanzienlijke H o r s t , met zijn' hoogen toren en zijn vrij belangrijke nijverheid kwamen wij niet door, daar het noordelijk ligt, maar het eerste dorp zou S e v e n u m zijn, insgelijks met een' hoogen kerktoren prijkend. Wij zouden dan moeten toezien geen verkeerd pad in te slaan, om niet af te dwalen naar de moerassen en poelen van M e i j e l , op den weg, die - naar W i t k a m p s gevoelen - reeds van ouds als die

‘van Mijl op Seven’ in den lande een geenszins eervolle bekendheid had. Ons vaderlandsch hart zou zich daar overigens kunnen verkwikken aan de ‘Hollansch gezindheid’ der inwoners, en zonder gevaar konden wij er thans een luid ‘Oranje boven’ aanheffen, gelukkiger dan de ingezetene der plaats, die in 1839 om dien kreet door Belgische douanen werd doodgeschoten. De fraaije Gothische doopvont, die eertijds de kerk versierde, zouden wij in een' tuin te R o e r m o n d moeten zoeken.

Van Sevenum zouden wij te M a a s b r e e komen, zonder veel anders gezien te hebben, dan een paar gehuchten en een paar beekjes. Ook Maasbree zelf, al is het de hoofdplaats eener uitgestrekte gemeente, is een onbeteekenend dorp. De kunstweg, die hier begint, of eindigt, loopt over het onvoltooide N o o r d e r k a n a a l , een deel van het groote kanaal door N a p o l e o n ontworpen, dat de S c h e l d e met den R i j n had moeten verbinden. Het is thans een waterweg tusschen de

Z u i d - W i l l e m s v a a r t en M a a s b r e e en kon voor den omtrek van belang worden, als het tot aan de Maas werd voortgezet, evenals de zijtak, die reeds tusschen K e s s e l en N e e r zich met de rivier vereenigt. Een' gunstigen indruk zouden wij verkrijgen van het fraai gelegen B a e r l o , door geboomte en vruchtbare bouwlanden omringd en prijkend met een adellijk huis. Onder de ‘man-

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(12)

nen’ van den graaf van Kessel wordt in 1236 B e r t , ‘miles in B a r l o ’, genoemd.

Veel korter en aangenamer zou de weg op Baerlo zijn, als wij te B l e r i k begonnen.

Dit overoude dorp ligt aan de Maas, bij de spoorwegbrug, en was reeds vóór eeuwen als de Romeinsche sterkte B l e r i a c u m bekend. De grond leverde herhaaldelijk oudheden uit dien tijd. Behalve een aantal gouden en zilveren munten in een' pot, bij de Baerlosche kerk opgegraven, werd hier een zeer fraai bewerkt en geëmailleerd koperen Ceresbeeldje gevonden. Tusschen G r u b b e n v o r s t ten N. en Baerlo ten Z., moet de oude heirweg nog duidelijk te herkennen zijn aan de kwijnende

veldvruchten, op den kiezelvloer verbouwd. Een stuk heide draagt nog den naam van R ö m e r , en in het tegenwoordige rivierbed, niet ver van de kerk, vond men Romeinsche munten. In dezen omtrek zoekt men de oude sterkte. Welligt is op hare plaats de kerk gebouwd, wier ten deele Byzantijnsch koor uit de 12

de

eeuw dagteekent.

De graven van L o o n , later de Heeren van B o r n , bezaten er de tienden en het patronaatregt, gelijk zij er belangrijke eigendommen hadden. Later komt het dorp voor als eene heerlijkheid, wier bezitters op het thans gesloopte huis B o e r l o hun verblijf hielden. 't Heeft in den Spaanschen oorlog droevig geleden en groote schade ondervond het, toen in 1641 het fort St. M i c h i e l er werd opgeworpen.

Tegenwoordig is het een welvarend en tamelijk aanzienlijk dorp, dat er vooral van de overzijde der Maas schilderachtig uitziet.

Tusschen Baerlo en Kessel zouden wij eenig bosch en enkele beken aantreffen, en vooral als wij den eersten weg hadden gekozen, zouden wij zoowel van de dorre zandstreken als van de meer vruchtbare kleilanden in 't aloude graafschap een overzigt hebben genomen; 't overige konden wij ons ligtelijk voorstellen. Maar van onze verbeelding wordt niet te veel gevergd, wanneer wij uit hetgeen wij bij 't

voorbijsnellen zien, tot het geheel besluiten. Zoo blijven wij in den wagen, die ons over de spoorwegbrug voert en ons een ruim en opwekkend gezigt over de rivier, met de groene velden en de torenspitsen aan haar oevers

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(13)

vergunt. Weldra houden wij te Ve n l o op, waar wij het anachronisme ‘Hertogdom Limburg’ nog steeds op het wapenbord boven het visitatielocaal opmerken. Venlo is een vrij druk station, want behalve de spoorbaan naar M a a s t r i c h t , gaan van hier de lijnen naar G l a d b a c h en We s e l uit en doorgaans is er ook wel eenige tijd tot herademing na den langen rid, al is het oponthoud er te kort, om nog iets van de stad te zien.

Sneltreinen zijn op de lijn Ve n l o - M a a s t r i c h t vooralsnog onbekend en wij behoeven dus niet bevreesd te zijn, dat wij achter den naam R e u v e r het streepje of het woordeken ‘door’ zullen vinden, dat ons ditmaal zou teleurstellen, gelijk het de bewoners der kleine plaatsen aan vele spoorwegen zoo menigmaal doet en ook ons, zoo vaak wij van de stoomkracht tot een bezoek aan het platteland gebruik willen maken. Wat vervelen daarentegen die ‘bommeltreinen’ den reiziger, die haast heeft en den reiziger, die geen belang heeft bij de kleine stations! N e J u p i t e r q u i d e m o m n i b u s - zelfs Jupiter maakt het niet ieder naar den zin, en wat wij den eenen keer een voordeel noemden, wordt een andermaal niet zonder prutteling gedragen.

't Zou dus zelfs voor Jupiter moeijelijk zijn, altijd denzelfden persoon te voldoen.

De spoorweg door Limburg schijnt meer ten gerieve der dorpsbewoners, dan met het oog op snel verkeer te zijn aangelegd. Talrijk zijn de stations en geen enkel wordt voorbij gegaan. Wij kunnen dus te Reuver uitstappen en straks weêr instijgen.

Reuver is het tweede station na Venlo. 't Eerste is T e g e l e n , met een groote, fraaije kerk en een' zwaren toren, een klein, oud dorp, in 1196 als T i g e l e

voorkomend, maar reeds veel vroeger een bewoonde plaats, blijkens de Germaansche oudheden, in den omtrek gevonden. 't Is vooral opmerkelijk om het uitgestrekte kasteel H o l t m u h l e , het hoofdkwartier van F r e d e r i k H e n d r i k bij het beleg van Venlo in 1646. Vroeger bezat dit slot aanzienlijke achterleenen en waren er belangrijke regten aan verbonden. Tegenwoordig is het onbewoond, maar, naar het schijnt, nog goed onderhouden en, met zijn twee poorten,

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(14)

zijn' ommuurden voorhof, zijn breede gracht, maakt het gebouw een' goeden indruk, die nog zou worden vermeerderd, als de muren niet met een leelijk, eentoonig donker grijs kleurtje waren bedekt. ‘Station R e u v e r !’ - wij worden afgezet bij een nietig dorpje, dat naauwelijks een halt aan den spoorweg zou behoeven en ook geen middelpunt van een digt bevolkte landstreek is. Ook hier had zich echter reeds in overouden tijd een bevolking opgehouden, blijkens de gereedschappen uit de steenperiode, er gevonden, en bij de Maas ligt eene schans, die als Romeinsch wordt opgegeven. Ons komt het station uitnemend te stade en ook aan Kessel komt het ten goede. Wij zien reeds op geringen afstand het zonderlinge gevaarte, dat het doel van onzen togt is, op den heuvel daar ginds als een geweldige steenklomp oprijzen. In een kwartier kunnen wij er zijn! - Ja, als de rivier er niet was en de weg niet zoo slingerde. Nu mogen wij een uur er voor rekenen. Wij beginnen met ons er van te verwijderen. 't Gaat langs een' open grintweg tusschen 't bouwland, met een ruim en vrolijk uitzigt op de blaauwe heuvels in de verte op Pruisisch grondgebied, want slechts een smalle strook gronds scheidt ons hier van de grens. Bij de buurt L e u w e n slaan wij den weg naar de rivier in, en wij komen in een woest en wonderlijk landschap, met zandige heuvels en kleine boschjes, schrale kampjes weiland en vervallen hutten, wilde hagen en vergroeide berken. Hier en daar ligt een oud boerenhuis met verweerde muren en ruig bewassen dak. Een purperen heuvel, dik met heidestruiken bedekt en met dennen beplant, rijst fantastisch uit de vlakte op.

De rulle zandweg wendt zich her- en derwaarts om den voet der hoogten en tusschen de dorre velden, totdat de breede, schoone Maasvallei zich op eens in haar liefelijkheid voor ons opent. Heerlijk kronkelt de majestueuze stroom door de vriendelijke landstreek, te aantrekkelijker, na de ruwheid en verlatenheid van het oord, dat wij door kwamen. Smal is hier de rivier, wanneer de voorjaarsregens en de smeltende sneeuw haar niet hoog tegen haar oevers doen stijgen, maar snel is haar vaart, terwijl zij voorbij bruist en vaak kan

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(15)

zij 't den veerman moeijelijk genoeg maken. Een boot, door zwakke of ongeoefende hand bestuurd, zou zij onverbiddelijk met zich slepen. Bij het veerhuis onder de oude boomen wachten wij de pont, die aan den gespannen kabel zal overgieren. Inmiddels hebben wij gelegenheid, het tegenover ons liggende Kessel te verkennen. Wij zien, dat het een lang dorp is en dat er niet ver van het veer aan de overzijde een groot, rood steenen gebouw met torens staat, - een kasteel meer, dan waarop wij verdacht waren. Voorts prijkt aan 't einde van het dorp een nieuwe, sierlijke kerk en daarnevens, op zijn' heuvel, het oude, graauwe slot. Kerk en slot te zamen, met de woningen er om heen en de boomen daarbij, met de rivier er voor en het ruime verschiet er naast, vormen een tafereel, door kleur en vooral door lijnen bekoorlijk. De plat gebouwde pont schuift op de kiezelsteentjes van den lagen veerdam, en het water, in zijn strooming gestoord, klotst er driftig om heen. Rommelend daalt de ketting, die de breede oprijplank neêr laat en wij komen droogvoets aan boord. De onvermijdelijke medepassagier, die nooit nalaat, als uit den grond op te rijzen, zoo vaak een veerpont zal overgaan, verschijnt ook hier als een spookgestalte, niemand weet van waar.

Tusschen Reuver en de Maas hadden wij geen levend wezen gezien. Zooeven nog was er in heel den omtrek geen sterveling te bespeuren. Niettemin stapt een reizend koopman met ons in het vaartuig.

De overtogt is spoedig volbragt en wij zetten den voet op Kesselschen grond, in de stille dorpsstraat. De oude grafelijke residentie bezit een tweetal marktpleinen, een in zijne soort aanzienlijk raadhuis, eenvoudige, maar vrij goed onderhouden woningen voor de burgerij en de onmisbare neringen. Regt tegenover den weg aan de andere zijde der rivier, waar langs wij kwamen, is voor eenige jaren door den vorigen eigenaar van Kessel een groot huis gebouwd, een tweede kasteel, waar 't zeker vrij wat vrolijker en lichter is dan in den ouden, somberen burgt. Zelfs zouden wij het aantal vensters hier bovenmate groot noemen, en aangezien men van het goede ook te veel kan heb-

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(16)

ben, zouden wij in het gansch onbeschutte gebouw bij zomerdag een meer dan tropische hitte verwachten, des winters trouwens door Siberische koude afgewisseld.

De tijd heeft nog niets kunnen doen, om het harde rood van den steen wat te verzachten, om wat klimop te slingeren over de stijve lijnen, om het houtgewas op het voorplein wat te doen opschieten. 't Is alles nog dor en bar. Ook is het huis onbewoond en als een vreemdeling staat het te midden der nederige, maar vriendelijke woonplaatsen der overoude heerlijkheid, in de stille dorpsstraat, waar wel geen enkel huis door bouwstijl of oudheid opmerking verdient, maar ook niets den algemeenen indruk verstoort. Veel beter in overeenstemming met het geheel is de grijze burgt, waar eens de banier der graven van Kessel uitwoei. Ook deze ligt afgezonderd van de woningen der burgers en boeren, van de winkels en werkplaatsen, aan het einde van het dorp, op zijn eenzame hoogte. Maar onder de hoede van die sterke muren is de plaats ontstaan en opgekomen, en bleef de afstand bewaard tusschen den hoogen Heer op zijn slot en de laaggeborenen aan zijn' voet, zamen zijn zij opgegroeid, innig is hun geschiedenis verbonden, door tallooze banden waren zij aan elkander gehecht.

Men kan zien, dat dorp en kasteel bij elkander behooren, al ging sinds lang de tijd voor de vaste burgten voorbij en al heeft de bakker en de smid, de kruidenier en de boer den fieren burgtheer overleefd.

Nieuw is ook de kerk, die aan den voet van den heuvel, eveneens dus aan het einde van het dorp, is gebouwd. Maar zij verbreekt de harmonie niet, of althans veel minder dan het nieuwe kasteel. Wèl is de kleur van den steen nog wat te helder, maar haar bouwtrant is middeleeuwsch en met der tijd zal haar voorkomen winnen. Wat de architect C u y p e r s kon doen, om ‘in den stijl’ te blijven, heeft hij gedaan. De jaren moeten nu verder het hunne doen, en dat is hun wel toevertrouwd. Deze kerk is gebouwd in de plaats en op de plaats der vorige, in 1460 van Maastrichtschen mergelsteen opgetrokken. Maar ook dat thans gesloopte bedehuis was niet het eerste, dat hier ge-

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(17)

sticht werd. Reeds in 1219 gaf H e n r i c k , graaf van Kessel, een' boomgaard bij de kerk aldaar aan de abdij M a r i ë n w e e r d te R o e r m o n d en ontving hij tevens vergunning, dat een priester uit die abdij de dienst in de kapel en op de begraafplaats der heilige maagden te Kessel zou waarnemen. Onder de muren van 't kasteel, gesticht en begiftigd door den burgtheer, maar toch in het dorp gelegen, vormde de kerk als het vereenigingspunt tusschen den edele en zijn onderzaten, als de plaats, waar zij elkander als gelijken ontmoetten, om bevrediging te zoeken voor de hoogere behoeften, die zij allen gemeen hadden.

Misschien had hier, reeds eeuwen vóór dat er een Christelijk kerkgebouw verrees, een heiligdom gestaan. Bij het afbreken van de oude kerk in 1869, vond men onder het hoofdaltaar op het koor een Romeinsch altaar. 't Is eene vierkante kolom van fijnen, witten steen, slechts 0,9 M. hoog en 0.55 breed, met drie bas-reliefs versierd, geschonden, maar toch nog genoegzaam te herkennen als gewijd aan M i n e r v a , H e r c u l e s en J u n o . De vierde zijde was ledig en heeft vermoedelijk tegen den muur des tempels gestaan. Naar het kunstvolle der bewerking te oordeelen, is het merkwaardige monument niet van inlandschen oorsprong en daar de eereplaats aan H e r c u l e s is toegekend, schijnt het wel een vereerder der physieke kracht, een krijgsman uit de Romeinsche legioenen, die dit altaar heeft opgerigt. Wij vinden 't niet meer op de plaats, waar 't werd opgedolven, maar in het Museum van oudheden te Leiden.

De bodem leverde nog meer Romeinsche oudheden. De verzameling der S o c i e t é h i s t o r i q u e e t a r c h é o l o g i q u e d u D u c h é d e L i m b o u r g te Maastricht bezit een kruik van wit aardewerk, van Kessel afkomstig, en ook in de fundamenten der gesloopte kerk werden Romeinsche tegels aangetroffen, gelijk er vroeger en later penningen en munten waren voor den dag gekomen. De heirweg van T o n g e r e n naar N i j m e g e n , waarvan ook tusschen Baerlo en Blerik de overblijfsels nog bestaan, en die zoowel noordelijk door het land van K u i k , als zuidelijk in dat van H o r n en voorts op B e l g i s c h grondgebied is

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(18)

na te sporen, liep ook door of langs Kessel, en de burgt schijnt een der vestingen langs die baan te zijn geweest. Hier toch plaatst men het c a s t e l l u m

M e n a p i o r u m - het kasteel der Menapiërs - dat door den geograaf P t o l o m e u s in de 2

de

eeuw n.C. wordt vermeld. De naam zelf wordt niet zonder waarschijnlijkheid voor een verbastering van C a s t e l l u m gehouden. Dat er eene min of meer

belangrijke stad zou hebben gelegen, zou echter eerst kunnen blijken, als er vrij wat meer overblijfselen, dan tot nog toe, waren ontdekt.

De naam van K e s s e l wordt reeds in 807 genoemd. Bij de verdeeling van het rijk van L o t h a r tusschen L o d e w i j k d e n D u i t s c h e r en K a r e l d e n k a l e , werd het den eerste toegewezen. En sommigen zoeken hier het K e t i l w o u d , waar in 980 keizer Otto III geboren werd. De luister van eerwaardige oudheid ontbreekt dus aan dit nederig plekje niet.

Te midden van het geheel vlakke land rijst een tamelijk hooge heuvel op, van zware muren omringd. Bij opgravingen bleek, dat de hoogte inwendig vol muurwerk is, terrasgewijze opgemetseld, en dat wij hier dus een' kunstmatigen heuvel voor ons hebben, gelijk zich trouwens ook wel zonder nader bewijs gissen liet. Van het pleintje bij de kerk zien wij het oude slot zich boven het houtgewas verheffen, als een grijze, halfronde steenmassa, waaraan zich een lager rondeel aansluit. Het hoofdgebouw draagt een hoog leijen dak, met een kleine torenspits, en vertoont op het muurwerk een afgebroken rij van kleine rondbogen. Slechts een enkel venster is in den dikken muur aangebragt en een zware steunbeer bevestigt het stevig metselwerk. Even streng vertoont zich het rondeel, met een laag dak bedekt en met een schuin afloopende bogenrij, die schijnt aan te wijzen, dat dit gedeelte van den buitenmuur oorspronkelijk lager was dan thans. Een klein torenvormig uitbouwsel breekt de

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(19)

P.A. Schippers del. lith.

HET KASTEELKESSEL

S. Lankhout & Coden Haag

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(20)

rondte van den muur en in het metselwerk zijn nog enkele sporen van de voormalige breede kanteelen te bespeuren. In den muur, die den voet van den heuvel omsluit, is een poortje met een onkenbaar wapen en het jaartal 1651. De slotbewoners maakten bij hun kerkbezoek van dezen uitgang gebruik, maar aangezien hij gesloten is, moeten wij elders den ingang zoeken. Een steegje brengt ons, steeds langs den tuinmuur, weêr in de dorpsstraat en op de markt met haar fraaije linden. Hier vinden wij den weg naar het kasteel, over een ommuurd voorplein, eertijds door een' nu vervallen toren verdedigd, en voorts door een ijzeren hek naar een tweede plein - en wij hebben het slot voor ons. Hoe gansch anders vertoont het zich, dan wij in ons vaderland gewoon zijn! Zijn ligging op den heuvel geeft er iets geheel eigenaardigs aan en kan niet nalaten een' diepen indruk te maken. Zware gemetselde bogen, wild begroeid, dragen een terras, waarheen men langs een' verweerden steenen trap opklimt. De achterzijde wordt gesloten door een' grijzen muur, evenzeer welig met klimplanten bewassen, waarin wij een lage deur opmerken, die door een' kleinen vierkanten toren geflankeerd wordt. Hier boven rijst het grijsgeele slotgebouw op en hoog steekt het torentije boven het met mos begroeide dak in de lucht. De oorspronkelijk ronde vorm is aan de eene zijde door een later uitbouwsel eenigszins gewijzigd, terwijl aan den anderen kant in een' lagen toren de hoofddeur, langs een' trap te bereiken, is geplaatst.

Oude stalgebouwen staan aan beide zijden van het voorplein, dat met zijn verdord grasperk in het midden, met zijn ordeloos opschietend houtgewas, zijn verbrokkeld muurwerk, zijn overvloedig afhangende woekerplanten, een treffend geheel vormt, in volkomen overeenstemming met het sombere maar in hooge mate schilderachtige gevaarte op de hoogte daar voor ons. En heerlijk is het gezigt, als wij ons omwenden.

Dan zien wij, tusschen de steenen palen van het hek als in een donkere lijst gevat, de schoone rivier zich slingeren door de vlakte met de groene weiden en de geele korenvelden en de roode, zandige oevers, blinkend in het zonlicht, overwelfd door

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(21)

den helderen hemel, terwijl de wilde boomen en de bemoste muren van het burgtplein een' prachtigen voorgrond vormen. De ligging van het slot blijkt ons niet alleen een' rijkdom van treffende vergezigten aan te bieden, maar - wat zeker bij zijn stichting vrij wat meer zal hebben gegolden - uit een krijgskundig oogpunt beschouwd is zij allergunstigst. Van drie zijden beheerscht het kasteel den stroom en wat in de vlakten, zoowel aan deze als aan de overzijde, naderde, kon niet ligt aan het oog des wachters op den toren ontgaan, terwijl de veste op den heuvel voor nachtelijken aanval genoegzaam gevrijwaard was. 't Is dan ook niet vreemd, dat wij te Kessel een' tol vinden.

De ronde gedaante, met kleine, weinig uitspringende halfronde uitbouwsels tot bestrijking der muren, wijst op een hoogen ouderdom. In de 11

de

en 12

de

eeuw was deze vorm algemeen. De grondslagen van den burgt zijn van dien leiachtigen steen uit den omtrek van V i s é , waarvan ook de St. S e r v a a s en de O.L.V. k e r k te Maastricht zijn gebouwd, en die in de 11

de

, 12

de

en 13

de

eeuw veel werd gebruikt.

Later, waarschijnlijk in de 14

de

eeuw, werd op den ouden grondslag een nieuwe bovenbouw van mergelsteen opgetrokken, terwijl eindelijk in de 17

de

eeuw het tegenwoordige woonhuis werd ingerigt, ten deele ook buiten den oorspronkelijken ringmuur. De ingangstoren o.a. schijnt uit dien tijd te dagteekenen. De drie tijdperken, door bouwstijl en bouwstoffen aangeduid, vinden hun bevestiging in enkele

geschiedkundige gegevens. Op 't eind der 11

de

eeuw treedt de eerste graaf van Kessel op. In 1338 timmerde M a t t h i j s v a n K e s s e l den burgt. In 1579 werd het huis afgebrand. Van Romeinsche constructie is tot nog toe niets meer gevonden. Misschien schuilen de overblijfselen van het oude ‘castellum’ in den heuvel. Strategische redenen deden in den loop der 13

de

eeuw de ronde burgten vervangen door vierkante

gebouwen, met ver uitspringende torens op de hoeken, die de muren geheel bestreken en dus ieder punt daarvan veel beter tegen bestorming beveiligden. Als overoude versterking is dus ook het slot te Kessel merkwaardig. Met den L e i d s c h e n burgt en de ruïne

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(22)

van T e y l i n g e n vertegenwoordigt het een in ons land overigens geheel verdwenen type.

Daar het bewoonde gedeelte betrekkelijk niet oud is, is het inwendige minder belangrijk, dan het eerwaardige uiterlijk van het kasteel zou doen vermoeden. Toch heeft het nog genoeg, om onze opmerkzaamheid te verdienen. De vierkante toren aan het front bevat een ruim voorhuis, dat in verbinding staat met eene vrij groote zaal, wier in de diepe nissen geplaatste vensters over het voorplein op de rivier uitzien.

Aan de zaal grenst een hoekvertrek, in een uitbouwsel van later tijd dan 't oorspronkelijk kasteel. Het overige gedeelte der benedenverdieping van het

hoofdgebouw wordt ingenomen door de trap en een groote, onherbergzame keuken, met een zware zoldering, kleine ramen in den dikken muur en een' reusachtigen schoorsteen in den hoek. Voorts vinden wij er een enge binnenplaats, waarop de deur van het portaal van trap en keuken uitkomt, zoodat deze beide noodige gedeelten van het huis uit de zaal niet dan door het voorhuis en over de plaats te bereiken zijn - zeker geen zeer navolgenswaardige inrigting! In den lageren ringmuur aan de rivierzijde is de oude galerij nog genoegzaam te herkennen. Boven vinden wij eenige vertrekken aan weêrskanten van een' smallen gang, waarvan enkelen op de

binnenplaats uitzien. Die aan den voor kant hebben het voorregt van uitnemend fraaije vergezigten. Een klein kamertje, in een der halfronde torentjes uitgebouwd, wordt als de voormalige slotkapel getoond; een ander vertrek bevat een klein museum van merkwaardigheden, waaronder wij een aantal urnen opmerken, in het land van Kessel opgedolven. De tegenwoordige bewoner van het kasteel, een gepensioneerd hoofdofficier der artillerie, heeft deze niet onbelangrijke verzameling bijeengebragt.

Het huis wordt verhuurd en het onderhoud laat blijkbaar te wenschen over. Sterk is nog het metselwerk en niet gemakkelijk zou het zijn, het te sloopen. Ook zou het materiaal vermoedelijk de kosten van het afbreken niet loonen. Dak en zolderingen ondergaan den invloed van weêr en wind, en welligt zal men over eenige jaren van

‘de ruïne van Kessel’

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(23)

spreken. Dan zullen de grijze muren spookachtig oprijzen op den heuvel aan den oever der Maas, dan zal het zonlicht grillig vallen in de holle vertrekken, waarboven de blaauwe hemel blinkt, dan zal de storm door de open vensternissen gieren en de woekerplanten zullen opschieten langs de kale wanden. Dan zal de bezoeker ronddwalen in den somberen bouwval, en geheimzinnige stemmen zal hij hooren fluisteren van geslachten, die lang zijn voorbij gegaan. Te vergeefs zal hij trachten, eenige verstaanbare klanken te vernemen, als hij uit den mond der geschiedenis iets anders wil opvangen dan eenige dorre namen, en de sage zal niet aanvullen, wat haar ernstiger zuster hem niet geven kan. Toch zal de plek hem aantrekken, die van zóóveel eeuwen getuigt, sinds de voet der wereldbeheerschende Romeinen dit oord betrad, en die zooveel verandering heeft gezien, waar toch zooveel hetzelfde is gebleven, sinds een magtig, maar eindelijk vervallen dynastengeslacht hier heeft geheerscht.

In de geschiedenis onzer gewesten neemt het oude graafschap een eigenaardige plaats in. Voor de kennis onzer bouw- en versterkingskunst is de grijze burgt van niet gering belang. In het leven onzer vaderen wordt ons hier een blik gegund. En als wij straks de rivier weêr over zijn en, teruggekeerd aan 't station, een' afscheidsblik werpen op den graauwen steenklomp daar ginds op die hoogte, dan zien wij toch met een ander oog naar dien eerwaardigen getuige van den voortijd, dan toen wij bij het naderen zijn stroeve lijnen zagen boven de vlakte. Want hij heeft ons iets te verhalen gehad en de steenen hebben tot ons gesproken. Daar is voor ons leven gekomen in den middeleeuwschen reus en in het land waarover hij rondziet.

Een groote, verwilderde tuin, binnen hooge muren gesloten, omringt het kasteel aan den Z. en W. kant. Digt ineen gegroeid houtgewas, waaronder enkele zware boomen, sluit den ruig bewassen heuvel in en slechts nu en dan schemert muur

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(24)

en dak tusschen de takken en bladeren. In een' hoek van dien verwaarloosden hof, bij den muur van het kerkplein, is het graf van den laatsten eigenaar van Kessel. In onvrede met de kerk gestorven, vond zijn overschot een plaats aan den voet des heuvels, in zijn' eigen tuin. Wij zouden daaruit opmerken, dat Kessel geen burgerlijke begraafplaats rijk is. Daarboven het langzaam vervallend slot, daaromheen het wild opschietend elzenhout en de mengeling van spichtig gras en weelderig onkruid, - zoo maakt het vergeten graf van den laatsten afstammeling veler edelen een' droevigen indruk, en wanneer het gebruik medebrengt, dat iedereen bij ten ondergang gewijde burgten zich terstond aan het mijmeren zet over 't vergankelijke van alles, wat bestaat, en over het onbestendige van alle menschelijke grootheid, op deze naargeestige plek fluisteren zóóveel stemmen van treurige dingen, dat weemoedige gedachten van allerlei aard zich met onweerstaanbare kracht opdringen aan hem, die hier den voet heeft gezet.

Bij het veerhuis aan den dijk vinden wij de pont terug. Ditmaal verschijnen zelfs twee medereizigers, op het oogenblik dat wij van wal zullen steken. Wij zien de ons nu reeds bekende landschappen terug; de vrolijke rivier en de woeste heide, het vriendelijk bouwland en het nederig dorpje. 't Product der groote bierbrouwerij, waarop Reuver roem draagt, is ons geenszins onwelkom en wij hebben overvloedig tijd, het te keuren, terwijl wij in de wachtkamer van 't station den trein naar

R o e r m o n d verbeiden. Tevens kunnen wij opmerken, dat toch inderdaad een station alhier geen weelde schijnt, want allengs vult zich de kamer met wachtenden als wij.

Eigenaardige kleederdragten, of volksgebruiken komen ons niet onder 't oog. Dat de landelijke bevolking in voorkomen en manieren meer de stamverwantschap en den omgang met de Zuid- dan met de Noord-Nederlanden verraadt, hebben wij reeds genoegzaam kunnen zien en 't, zou ons ook zeer verbazen, als het anders was, maar het onderscheid is

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(25)

toch volstrekt zoo groot niet als wij misschien wel verwacht hadden. Van

D u i t s c h e n invloed bespeuren wij stellig minder dan wij wel zouden vermoeden in een landstreek, die geen uur van de grenzen verwijderd is en zoo lang tot Duitsch grondgebied behoord heeft. Wat wij zonder al te groote onbescheidenheid van de gesprekken kunnen hooren, is over 't algemeen verstaanbaar en niet al te verbasterd Nederduitsch, zoodat wij ons op vaderlandschen grond gevoelen, even goed als in de andere provinciën, die reeds veel langer onderling verbonden waren.

Bij den spoorrid naar Roermond verliezen wij de Maas uit het oog, daar de bogtige rivier zich tamelijk ver van de spoorbaan verwijdert en bouwlanden, met boschjes en windmolens, haar in haar lage bedding voor ons verbergen. Maar het uitzigt op de golvende heuvels blijft ons bij en tot ver in het land des nabuurs reikt de blik. Wat wij daar overzien, heeft eenmaal tot Opper-Gelder behoord. Daar was de bakermat der Geldersche en Kesselsche graven. Daar ligt nog menige plaats, in de geschiedenis van Gelderland genoemd en wier naam door oud Geldersche geslachten gedragen werd. Als vreemd land beschouwen wij 't dus niet geheel en al. Wij hebben er nog een oude betrekking op, als op een' huisgenoot onzer jeugd, al zijn wij ook sinds jaren gescheiden.

Bij 't niet onaanzienlijke S w a l m e n stopt de trein. Hadden wij den tijd, wij zouden niet verzuimen een bezoek te brengen aan het groote en fraaije kasteel H e l l e n r a a d , dat op eenigen afstand van het dorp zich nog altijd als eene weinig minder dan vorstelijke woning in zijn breede grachten en tusschen zijn deftig plantsoen vertoont.

De markies v a n H o e n s b r o e k , wien het toebehoort, laat - jammer genoeg - dit edele huis zijner vaderen onbewoond aan verwaarloozing en verval ten prooi.

Swalmen zelf is reeds een vrij oude plaats, een allodiaal goed, waarvan W i l l e m , Heer van C r a n e n d o n k , in 1314 het hooge

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(26)

gerigt, benevens het brouwambt, aan R e i n a l d , graaf van G e l d e r , opdroeg. Men vond in den omtrek Romeinsch vaatwerk en de sporen van een' heirweg, terwijl ook overblijfsels eener nog veel oudere bevolking in vuursteenen gereedschappen en wapens werden aangetroffen. Tusschen twee belangrijke en herhaaldelijk belegerde vestingen, Venlo en Roermond, gelegen, heeft het stille dorp, meer dan 't wel lief en voordeelig was, van krijgsrumoer gehoord en van troepenbewegingen gezien.

De trein snelt verder. Weldra blinken vier witte torens in het zonlicht, van fabriekschoorsteenen omringd, wier zwarte rookwolken den hemel bedekken met een-floers. En als wij wederom stil staan, dan stijgen wij uit in 't bedrijvig Roermond, met zijn liefelijke omstreken, zijn nijvere bewoners en zijn prachtige

M a r i a - M u n s t e r .

Aanteekeningen.

Het land van Kessel in Limburg moet niet verward worden met de heerlijkheid van dienzelfden naam in N. Brabant, mede aan de Maas gelegen, noch met een derde Kessel in Kleefsland. Trouwens, de oorkonden wijzen genoegzaam aan, van welke Heeren en heerlijkheden sprake is. Die van ons Kessel alleen voerden den graventitel en komen later als leenmannen van Gelder voor. De Brabantsche heerlijkheid was reeds sinds het begin der 14

de

eeuw in 't bezit van geslachten, die niet meer den naam van Kessel droegen.

De afkomst der graven van Kessel en hun verwantschap met die van Gelre is behandeld door v a n S p a e n , I n l . t o t d e g e s c h . v a n G e l d e r l . II, blz.

114 e.v., terwijl dl. IV, blz. 312 e.v. eenige bijvoegsels en verbeteringen van 't door hem gestelde zijn te vinden. Voorts is vooral het O o r k o n d e n b o e k van Baron S l o e t v a n d e B e e l e voor hun geschiedenis te raadplegen. Ook N i j h o f f ' s : G e d e n k w a a r d i g h e d e n en de P u b l i c a t i o n s d e l a S o c . h i s t . e t a r c h . d u d u c h é d e L i m b o u r g geven eenige bijzonderheden. De jaargang 1873 van dit laatste werk leert de rampen kennen, die ambt en slot op het laatst der 16

de

eeuw troffen.

De opbrengsten van Kessel en Rode in 1340 staan vermeld in N i j h o f f ' s G e d e n k w . deel I. Bijlage na de inleiding. S l o e t , O o r k o n d e n b ., No. 1103, noemt onder hetgeen graaf Reinald van Gelder van de kerk te Keulen in

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(27)

leen had, ‘in Rode o.a., e emergentibus 10 marc., de petitione matrimoniali 15 m., de petitione antenuptiali 20 m., in Kessel o.a., de emergentibus 17 m., de petitione antenuptiali 20 m.’ 't Eerste (de emergentibus) is duister. Het beteekent: t o e v a l l i g e b a t e n . Mijn gissing, of 't ook meer in letterlijken zin beteekenen kon: w a t u i t h e t w a t e r o p k w a m , hetzij dan d r o o g t e i n d e r i v i e r , hetzij

s t r a n d v o n d , kon de toestemming van bevoegde autoriteiten niet verwerven. Toch wil ik haar een bescheiden plaatsje in de Aanteekeningen inruimen. De beide andere bronnen van inkomsten zijn de giften bij en vóór een vorstelijk huwelijk. 't Is echter wel eenigszins vreemd, dat die in leen gegeven worden door een' geestelijke, die als oorspronkelijk bezitter dier regten, ze zeker nooit had kunnen heffen. Hoe kwam de Keulsche aartsbisschop aan dergelijke inkomsten uit het land van Kessel en Rode?

R o d e , dat een en andermaal genoemd is, houd ik voor Venray, dat nog in de vorige eeuw R a a i o v e r d e P e e l werd genoemd. Van 's Hertogenrade (Rolduc) dat oudtijds Rode of Rade heette, kan in verband met het land van Kessel om velerlei redenen wel geen sprake zijn. 't Land van Kessel en Rode gold in 1340 voor één; in 1286 worden zij nog onderscheiden en in het verdrag van dat jaar (N i j h o f f ' s : G e d e n k w . Deel I, No. 3) wordt gesproken van ‘dat land van Kessele en dat daer to behoort’ en van ‘dat eigenheit van Rode, dat des greven van Gelren is, ende dat dar to behoort.’ Op dien grond meen ik, dat de graven van Kessel geen gezag hadden over Rode. Hoe ver 't zich uitstrekte, is mij onbekend. Misschien dat bij genoegzame plaatselijke kennis uit de namen van bosschen en goederen in 't O o r k o n d e n b o e k kan aangewezen worden wat stellig tot Kessel behoorde. Was 't geoorloofd bij dat:

‘de emergentibus’ te denken aan ‘wat uit het water opkwam’, dan zou het blijken, dat de rivier het land van Rode bespoelde en 't dus het N. gedeelte van het latere ambt van Kessel bevatte.

Uitvoerige berigten omtrent Blerik zijn te vinden P u b l i c . 1870, blz. 234 e.v.

Het Romeinsche altaar is beschreven en afgebeeld P u b l i c . 1870, blz. 387.

Over de oudheden, te Tegelen, Reuver en Swalmen gevonden, zijn de P u b l . in verschillende jaargangen te raadplegen.

Onder het afdrukken dezer aflevering werd in de Tweede Kamer der

Staten-Generaal o.a. ook het voltooijen van het Noorderkanaal tot aan de Maas bij Venlo behandeld en afgestemd. 't Werd door velen beschouwd als uitsluitend van plaatselijk, niet van algemeen belang en bovendien voor den handel van Antwerpen 't meest voordeelig.

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(28)

P.A. Schippers del. lith.

OUD-WASSENAER

S. Lankhout & Coden Haag

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(29)

Het kasteel Oud-Wassenaer.

Behoort het kasteel van K e s s e l , althans wat zijn' grondvorm aangaat, tot de alleroudste burgten van ons vaderland, dat van O u d - Wa s s e n a e r - het eigendom van den heer C . J . v a n d e r O u d e r m e u l e n - kan zonder vrees voor tegenspraak, ondanks zijn' ouden naam, als het allernieuwste in den lande worden genoemd.

Gingen welligt achthonderd jaren voorbij, sinds de eerste steen op den heuvel aan de Maas voor den grafelijken burgt op de grondvesten eener overoude Romeinsche sterkte werd gelegd, 't is nog geen drie jaar geleden, sedert aan den voet der

Wassenaarsche duinen de eerste steen gelegd werd van het gebouw, waarheen wij ons thans een uitstapje voornemen. En 't was geenszins op de fundamenten van het stamslot der Wa s s e n a e r s , dat dit huis verrees. De naam van O u d - Wa s s e n a e r doet wel iets voorvaderlijks verwachten. Al hecht niemand meer aan het sproojke, dat Heeren van Wa s s e n a e r en van Va l k e n b u r g reeds de oppermagt voerden in deze gewesten, vóór dat de graaf van H o l l a n d nog bestond, is hun geslacht zelfs volstrekt niet ‘het oudste’ onder de edelen van Holland te noemen, toch was hun naam reeds sinds 't begin der 13

de

eeuw bekend. Maar niet hier lag hun burgt.

Onmiddellijk bij het dorp

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(30)

Wa s s e n a a r ligt, in een weide, een ronde, groene hoogte, die gezegd wordt het puin van hun kasteel te verbergen. Hier, waar thans het huis, dat dien naam bewaart, is gebouwd, was in de dagen der grafelijke regering en nog zeer lang daarna een wilde duinvallei, en eerst in de laatste helft der vorige eeuw werd de wildernis tot een buitenplaats aangelegd, die H o o g w o u d e werd genoemd. Van d e L a n g e v a n W i j n g a e r d e n heeft zij haar tegenwoordige benaming ontvangen. Alles, tot zelfs de naam toe, is dus nieuw, en moest alleen onderdom waarde en beteekenis aan een landgoed geven, dan kwam O u d - Wa s s e n a e r in geenen deele in aanmerking.

Maar er zijn een paar namen aan verbonden, die wel opwegen tegen die van menig adellijk en zelfs grafelijk geslacht, al werden zij gedragen door mannen van burgerlijk bloed. Mr. C o r n e l i s J o h a n n e s d e L a n g e v a n W i j n g a e r d e n en Mr.

G u i l l a u m e G r o e n v a n P r i n s t e r e r hebben er gewoond; - de Goudsche schepen, wien ambt en politiek aan de G o e j a n Ve r w e l l e n s l u i s tegenover de prinses van O r a n j e plaatste, en de Haagsche volksvertegenwoordiger, wien niet enkel zijn betrekking van secretaris van Staat bij 's konings kabinet zoo naauw aan den persoon en het stamhuis zijns vorsten verbond, maar wien ook zijn liefde en vereering aan 't koninklijk geslacht had gehecht - beiden jegens de geschiedenis door naauwgezette bronnenstudie, door groote scherpzinnigheid, door veelomvattende geleerdheid en onuitputtelijk geduld in hooge mate verdienstelijk, al overzag de laatste veel ruimer gebied - G r o e n v a n P r i n s t e r e r vooral, de man van grooten invloed, niet op geestverwanten alleen, en ook door tegenstanders om karakter en gaven algemeen geëerbiedigd. Het grootste deel van zijn N e d e r l a n d s c h e G e d a c h t e n is hier geschreven, en zoo mag ook Oud-Wassenaer zich beroemen, een der plaatsen te zijn, vanwaar invloed is uitgegaan in den lande en als zoodanig een plek, voor de geschiedenis des volks van gewigt. Het huis, waar d e L a n g e en G r o e n hebben gewoond, en waar de eerste gestorven is, bestaat evenwel niet meer.

Wij vinden alleen nog de hooge, eerwaardige beuken, die het om-

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(31)

ringden en overschaduwden. Het tegenwoordige kasteel staat op eenigen afstand, een weinig digter bij den grooten straatweg, die van den H a a g naar L e i d e n voert.

Dit nieuwe kasteel kan ons niet zoozeer dienen als proeve van den hedendaagschen bouwstijl - want die stijl is, met eenige niet onbelangrijke wijzigingen, de

zoogenaamde o u d - H o l l a n d sche van de 16

de

eeuw - maar 't heeft voor ons belang, omdat wij er in zien, wat de behoeften van onzen tijd in eene aristocratische huizinge vereischen, en wat door architect en werklieden geleverd kan worden, wanneer een rijkgevulde beurs en goede smaak bij den eigenaar worden gevonden. Bij onze omzwervingen zagen wij menig hecht en sierlijk bouwwerk, menig meubelstuk en versiersel uit vroeger dagen, waarbij ons soms onwillekeurig de klagt ontviel: ‘zoo kan men het tegenwoordig niet meer.’ Over het verval der bouwkunst, over 't gemis van kunstzin en kunstvaardigheid heeft menigeen gesproken. Naar de oorzaken van dien achteruitgang is gezocht, naar middelen en wegen tot verbetering gevraagd.

Welligt blijkt het ons bij ons bezoek aan Oud-Wassenaar, dat het vraagstuk, zeker niet geheel, maar toch voor een groot gedeelte, zich tot een geldkwestie laat terug brengen. Het aanbod zal zich regelen naar de vraag. Voor goed geld zal goed werk te bekomen zijn. Goed werk te kunnen leveren, zal ook de ambitie der werklieden opwekken, terwijl de onmogelijkheid om eenige voldoening te hebben van den arbeid, die met gebrekkige grondstoffen ‘op een koopje’ moet worden gedaan, onvermijdelijk den lust uitdooft. Vakken, die de aankomende jongeling zich nu niet kiest, omdat zij hem toch geen vooruitzigt aanbieden, zullen beoefend worden, wanneer een goed bestaan daarvan mag worden verwacht. En de nijverheid zal zich toeleggen op het voortbrengen van zulke artikelen van weelde of behoefte, waarvoor zij op voldoenden aftrek rekenen kan. 't Zal voornamelijk zijn met het oog op hetgeen onze

vaderlandsche nijverheid en kunst, onze inlandsche smaak en bekwaamheid reeds of nog niet leveren kan, dat wij een hedendaagsch kasteel, een gewrocht van den allerjongsten tijd gaan beschouwen.

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(32)

Het huis van een bijzonder persoon kan ons daarbij uit den aard der zaak nuttiger wenken geven, dan vorstelijke paleizen of openbare gebouwen, die bijzondere eischen stellen en onder eigenaardige omstandigheden worden gesticht.

Het kasteel O u d - Wa s s e n a e r ligt in een liefelijk oord. De straatweg van den Haag op Leiden is, althans tot h e t h u i s d e n D e i l , een der fraaisten in den lande.

Aanvankelijk onder de trotsche gewelven van het Haagsche bosch voortloopend, leidt hij langs het vorstelijk H u i s i n 't b o s c h en de buitenplaatsen S t .

A n n a l a n d en C l i n g e n d a a l . Hebben wij de lustwarande der hofstad achter ons, dan blijft het een aaneenschakeling van landgoederen, met opgaand hout en rijke bloemperken, met waterpartijen en bloeijende heesters, afgewisseld door

akkermaalsbosch en kreupelhout, dat de duinstreek kenmerkt, en door frissche weilanden, waar het zand werd afgegraven en de veenachtige ondergrond boven kwam. Groene hagen omzoomen een groot deel van den weg. Beuken, eiken en iepen breiden hun takken er over uit, en in dit paradijs der vogelen weêrgalmt in den zangtijd allerwege het jubelend koor. Soms opent zich een vergezigt over bouwland en weide, door boschjes ingesloten. Soms rijst en daalt de bodem in zachte, bevallige golvingen, waar langs de slanke dennen opklimmen, en nu en dan blinkt een witte duintop boven de golvende zee van welig groen.

Drie buitenplaatsen, thans in ééne hand vereenigd: W i t t e n b u r g ,

O u d - Wa s s e n a e r en R u s t e n V r e u g d , liggen nevens elkander aan de linkerzijde van den weg. Daartegenover strekken de bosschen van

O u d - C l i n g e n d a a l en P e r s i j n zich uit, en vervolgen wij voor 't oogenblik nog onze wandeling, dan bereiken wij weldra de prachtvolle eigendommen van Z.K.H.

prins F r e d e r i k d e r N e d e r l a n d e n , aan den linkerkant B a c k e r s h a g e n en 't H u i s d e P a a u w , aan de overzijde R a e p h o r s t , t e r H o r s t en

E i k e n h o r s t . Een zijweg leidt

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(33)

ons dan naar het dorp Wa s s e n a a r , vanwaar wij langs den schilderachtigen ouden heirweg naar den Haag kunnen terug keeren, tenzij wij, in de tegenovergestelde rigting, het station Vo o r s c h o t e n willen opzoeken. Van dat station ligt

Oud-Wassenaer ongeveer evenver verwijderd als van den Haag. Het fraaije landgoed heeft dus het voordeel van de nabijheid der hofstad en van aanzienlijke bezittingen in den omtrek, terwijl het te midden eener liefelijke natuur is gelegen; en al is de

‘Leidsche’ weg niet meer zoo druk bezocht als voorheen, het verkeer van voetgangers en rijtuigen is er nog steeds genoegzaam, om leven en afwisseling te geven.

W i t t e n b u r g , - van ouds ook T e i l i n g e r b o s c h en 't G r o o t e H o e f i j z e r genoemd, - heeft een grijs bepleisterd huis aan 't einde eener sparrenlaan. R u s t - e n V r e u g d , op den hoek van een' zijweg naar Wassenaar, prijkt met een zeer schoone, donkere oprijlaan naar het groote, witte heerenhuis, met een sierlijke portiers- of tuinmanswoning bij het hek en met een fraai aangelegde overplaats. Het terrein van het tusschen beiden gelegen O u d - Wa s s e n a e r is, voorzoover het zich langs den weg uitstrekt, meerendeels nog wat woest en zandig. Kort en schraal duingras en geelbruin mos bedekt den eenigszins golvenden bodem, lage dennen, dwergeikjes en wilde struiken schieten er op, maar daar achter wassen hooge, statige boomen, die zich aan het kloeke hout der aangrenzende buitenplaatsen aansluiten, en een breede deftige laan vormt den hoofdtoegang tot het prachtige gebouw, dat de Heer v a n d e r O u d e r m e u l e n - naar het ontwerp van den architect C . M u y s k e n en onder opzigt van den Heer A . R . F r e e m - hier heeft gesticht.

Het front van het kasteel is naar den weg gekeerd en heeft het uitzigt op een' grooten vijver en een uitgestrekte weide, door bosschen ingesloten. Boven den onderbouw van blaauwen escosijnschen steen is het twee verdiepingen hoog, van rooden metselsteen, met banden en ornamenten van grijsgeelen steen afgewisseld, en gedekt met hooge kappen van Engelsche en roode Amerikaansche leijen in patroon, voorzien van zinken lijsten en

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(34)

hoekkepers, met ijzeren ornamentwerk en spitsen versierd. Boven het midden van de hoofdfaçade rijst een trapgevel en op iederen hoek prijkt een ronde toren. De achtergevel springt aan beide zijden een weinig uit, en in de daardoor gevormde hoeken is aan den eenen kant een ronde, aan den anderen een vierkante toren aangebragt. Nevens dezen laatsten is een zijtrap, terwijl aan den achtergevel een breed terras met negen treden is gebouwd. Tusschen de trotsche boomgroepen, die het huis omringen, komt de ernstige en tevens bevallige vorm treffend uit.

De hoofdingang is aan de voorzijde door eene ‘loggia’, met koepelgewelven van IJselsteen gedekt, waartoe men langs een' deftigen, met groote bloembakken van Amerikaanschen zandsteen versierden trap opklimt. Een drietal deuren, met

spiegelglas voorzien en in een lijst van gebloemde tegels gevat, leidt naar de ruime en prachtige vestibule, die een oppervlakte heeft van 182 □ M. Hierop komen de kamers der benedenverdieping uit, die der bovenverdieping op eene rondloopende gaanderij, gedragen door 12 zuilen van rood Schotsch graniet, met zwart granieten piedestallen, basementen van grijzen Namenschen steen en wit marmeren kapiteelen.

Een balustrade van wit marmer, op de kroonlijst van stuc-marmer rustend, sluit de gaanderij af. De muren der vestibule zijn geheel in overeenstemming met de zuilen in stuc-marmer afgewerkt, verschillend van kleur met pilasters van imitatie-graniet.

Van donker gebeten eikenhout en bewerkt in antieken stijl zijn de deuren, die op de vestibule uitkomen. De vloer van mozaïk-marmer draagt het zijne er toe bij, om den smaakvollen rijkdom en de deftige pracht van dit uitnemend schoone gedeelte van het kasteel te verhoogen en de indruk wordt nog versterkt door het zachte licht, dat door het gekleurde glas van het groote ronde raam in het plafond naar beneden stroomt. IJzeren roosters, in den vloer tusschen de zuilen aangebragt, staan in verband met den verwarmingstoestel in den kelder, die in den winter door het geheele gebouw een gelijkmatige warmte moet verspreiden.

Aan de vestibule sluit zich ter zijde het trappengat aan, dat

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(35)

zijn licht ontvangt door een venster met gekleurd glas in den zijgevel. Een kostbare wit marmeren trap van dertien treden, met balustres van dezelfde grondstof, leidt naar het bordes en van daar gaan twee armen van eikenhout met gebeeldhouwde leuningen naar de gaanderij, die overal een breedte van 2.70 M. heeft. De wanden van den trap zijn in denzelfden stijl en op dezelfde wijze als die der vestibule in stuc-marmer bewerkt. Een kunstenaar uit We e n e n , de heer D e t o m a , heeft dezen voortreffelijk geslaagden arbeid volbragt. Een indrukwekkende vestibule als deze stelt hooge eischen aan het overige gedeelte van het gebouw! 't Is te vreezen, dat de kamers daarbij zullen afvallen, zoowel wat grootte, als wat versiering betreft.

Misschien is dan ook de opmerking te maken, dat de bouwmeester niet geheel en al dit gevaar heeft kunnen ontwijken en dat wat al te veel ruimte door vestibule, trappen, portalen en dergelijken is ingenomen. Regt tegenover den hoofdingang, met vijf ramen aan den achtergevel, waarvan drie als openslaande deuren op het terras uitkomen, ligt de groote eetzaal, die dezelfde breedte als de vestibule, maar slechts

van haar diepte heeft. Deze zaal is in Italiaanschen renaissance-stijl, geheel gestucadoord, met parketvloer. Daar naast vinden wij de dagelijksche eetkamer, met twee vensters in den achtergevel, - een zeer fraai vertrek, waarvan de betimmering op de T e n t o o n s t e l l i n g v a n K u n s t o p N i j v e r h e i d t o e g e p a s t , in 1877 te Amsterdam gehouden, de nationale en internationale gouden medaille heeft behaald. 't Is met blank eikenhout tot op ruim de helft der hoogte beschoten en voorts met gobelins behangen. Van gebeeldhouwd eikenhout is ook de schoorsteenmantel en het plafond in caissons, terwijl de hand van den heer J . S t o r t e n b e k e r in den Haag het middenstuk en de paneelen geschilderd heeft. Deze kamer staat in

gemeenschap met de vestibule en de groote eetzaal, met de bibliotheek en het salon.

't Moet een genot zijn, zich in die bibliotheek ter studie af te zonderen, wanneer ten minste, zooals te verwachten is, de inhoud der keurig bewerkte kasten van donker notenboomenhout met spiegelglas, aan het uitwendige be-

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

(36)

antwoordt. Daar heerscht een heerlijk kalme toon in deze kamer met haar smaakvolle, stemmige betimmering en het goudlederen behangsel daar boven. Het venster in den achtergevel vergunt een' blik op de statige boomgroepen en de groote grasperken achter het huis, terwijl een openslaand zijraam uitkomt op een veranda, die, als zij met bloemen en klimplanten versierd is, een uitlokkende plek voor rustige afzondering zijn zal. Aan de bibliotheek grenst een portaal, dat toegang geeft tot een' wenteltrap in den kleinen ronden toren aan den zijgevel en daardoor de gemeenschap met de bovenverdieping opent. Door dit zelfde portaal bereikt men ook het salon, dat zijn' hoofdingang heeft in de vestibule. 't Salon is style L o u i s XVI, met ornamenten van carton-pierre, door de firma E c k h a r d t uit Rotterdam geleverd, en in denzelfden stijl is het boudoir bewerkt, waarvan de toegang mede in de vestibule is en dat op den vijver vóór het kasteel uitziet. In den hoektoren van het front vinden wij nog een klein, vriendelijk kamertje, met een' schoorsteenmantel, van antieke tegeltjes opgezet.

Aan de andere zijde der vestibule liggen, behalve de groote trap, een studeerkamer met torenkamer in blank notenhout, en daarachter het portaal met de zijdeur, waardoor de billardkamer, met geschilderde lambrizering en oud goudleeren behangsel, in den hoek van den achtergevel tegenover de bibliotheek, is te bereiken. Tusschen deze billardkamer en de groote eetzaal is een diensttrap en dessertkamer aangebragt. Op de bovenverdieping zijn de slaapkamers, rondom de gaanderij geschaard, uit den aard der zaak minder prachtig versierd, maar allen in zachte, rustige kleuren afgewerkt, waaraan ook de keus van tapijten, behangsels en gordijnen beantwoordt. Twee badkamers, geheel met tegels bekleed, en verdere onmisbare gemakken, ontbreken hier niet. De ruime zolders bevatten het logies voor het dienstpersoneel, en daar vinden wij ook het raderwerk der klok en den lantaarn met het aan dunne, maar sterke stangen opgehangen raam, waardoor het licht in de vestibule valt.

In het sous-terrein zijn de keukens en kelders, verbonden

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood.. Zoek nu dit staaltje van boeren-schoonheidszin niet aan den straatweg, die over Limmen en Castricum naar Beverwijk

Geen wonder, dat zulk een heerlijk oord velen aantrok, zoowel uit Utrecht als uit Amsterdam, en uit Amsterdam wel het meest, omdat de bewoners der hoofdstad wel gerekend kunnen

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood.. van Pallant van Keppel gehuwd was. De zoon van den laatste verkocht het goed, en toen kwam voor de Eese een

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood.. Al spoedig waren ook deze laatste versterkingen onnut geworden, omdat de stad zich telkens meer uitbreidde. Vóór

Behalve het klooster op d e M u n t heeft Tegelen nog een geheel nieuwe geestelijke stichting, wier bewoonsters zich door het houden van een bewaarschool verdienstelijk maken,

Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood.. De oudste bekende beleening met de heerlijkheid van den lande van Bosinchem ten behoeve van een' Heer van

Alleenstaande ouders zijn beduidend minder tevreden met hun inkomen en hun woning dan partners die samenwonen, al dan niet met kinderen.. Bijna vier op de tien alleenstaande

Een blik van heilige rust en getrooste wanhoop, blonk op het gelaat van dat jongske, toen hij het krijtje nam en op schreef: 'Ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen