• No results found

Hieronymus Sweerts, Koddige en ernstige opschriften, op luyffens, wagens, glazen, uithangborden en andere taferelen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hieronymus Sweerts, Koddige en ernstige opschriften, op luyffens, wagens, glazen, uithangborden en andere taferelen · dbnl"

Copied!
544
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

luyffens, wagens, glazen, uithangborden en andere taferelen

Van langerhand by een gezamelt en uitgeschreven, door een liefhebber der zelve

Hieronymus Sweerts

bron

Hieronymus Sweerts, Koddige en ernstige opschriften, op luyffens, wagens, glazen, uithangborden en andere taferelen. Van langerhand by een gezamelt en uitgeschreven, door een liefhebber der

zelve (fotografische herdruk). De Europese bibliotheek, Zaltbommel 1969

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/swee002kodd01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl

(2)
(3)

[Eerste deel]

Aan den leezer.

Genuchlijke Leezer.

Om uw geest wat te vermaken, werden u heden een partysnakerytjes mede gedeelt, zijnde Alderhande slag van Koddige en Ernstige Opschriften, die wy op Luiffels, Huizen, Glazen, Wagens, Grafsteden, Uithangborden en andere tafereelen geschildert of geschreven gevonden hebben; welke door lange jaren met vlyt by een gezamelt en opgeteekent zijn: waar van, door de lankheid des tijds, sommige overgeschildert, andere vergaan, en andere weer vernieuwt en hermaakt zyn geworden, gelyk wy ook somtijds de hermaakte, hier en daar, aangewezen hebben.

Hier in zullen u veel aardige consepten, geestige rymeryen, en bystere inventien

voorkomen; onder welke ook eenige zyn daar zo wat van de grove roffel en van

Sint Ann' onderloopt, dat wy

(4)

onmogelyk hebben konnen vermyden, als wy u doorluchtige hersten-ryke consepten natuurlyk zouden doen zien en mededeelen. Veele van zeer grove, plompe, vuile en slordige slach, hebben wy gantsch verworpen en te rug gehouden; en sommige andere, die 't konden lyden, noch wat hervormt en een vygeblaadjen voor gedaan.

En op dat wy den vrolyken Leezer met te veel leezens niet en zouden vermoeyen, hebben wy noch een aanzienlyke bundel van rare kabinet-stukjens, die ons nieuwelyks behandigt zyn, hier af gehouden, die wy, zo een tweeden Druk vereischt wort, van meeninge zyn alsdan, voor cierlyke blompjes, daar overal in te zaaijen, of in een Tweede Deeltje U.E. uit enkele liefhebbery mede te deelen.

Ontfangt en leest dan deze met zo vrolijken zin en hert als dezelve opgeschreven en u medegedeelt worden van

Uw vermaaklievende Dienaar

JEROEN JEROENSE.

(5)

Koddige en Ernstige OPSCHRIFTEN, Op Luyffels, Wagens, Glazen, &c.

Eerste Deel.

Glas-Schrift te Hoorn.

HIer sijn advijzen Voor zotten en Wijsen.

Die wil kanse prijsen:

Of anders na 't kakhuis wijsen.

Luiffel-schrift.

LOoft God boven al,

Hier verkooptmen kolfen bal.

Luiffel-schrift.

RAchel beschreide haar kintje.

Hier verkooptmen Melk by 't pintje.

Voor een Wafelkraam t'Amsterdam op de Eenhoorn-stuis.

ALle menschen hebben geen eenen sin,

Den eenen gaat voorby, en den anderen komt in.

Datter zo veel in quamen als'er voorby loopen.

Ik sou meer Wafels en Oly-koeken verkoopen.

Op 't Krat van een Wagen, daar 't Prince Wapen, tusschen twee Boeren, op geschildert staat.

HIer staan wy twee Boeren zonder beswaren, Om het Prince Wapen te bewaren.

Mijn naam is Salomon, en daar mé gaan ik wandelen,

Mijn woorden sijn zo soet als suikere Amandelen.

(6)

Voor een Grutters Luiffel 't Amsterd. schreven de Weesjongens.

HIer meet niemant recht, Als de meit en de knecht.

Glasschrift, te Groeninge in de Paas.

JOnge Dochters sijn geschapen Voor Studenten, niet voor Papen:

Dies haat ik der Papen orden.

En ben een Student geworpen.

Voor 't huis van een scheele Waard, buiten Breda.

IN de drie scheele Varkens, wie duyvel sou 't versinnen?

Die 't vierde wil sien die komt 'er binnen.

Glas schrift, buiten Haarlem in den Hout, in Rustenburg.

't IS gewis, twee vrouwe billen konnen meer lokken Als alle Kloosters-klokken;

Laatse vry luijen

Datse haar moêr bruijen.

By my Jan Cornelisz. Koster te Rarep.

Luiffelschrift, 't Amsterdam op de Palmgraft.

HIer woont Jan Klaasz. met vijf Kinderen en sijn Wijf,

Hy is driemaal in Oost-Indien geweest, en nu voert hy een Vlotschuit tot iders gerijf.

Op 't Krat van een Wagen daar drie Rotten opgeschildert stonden.

DEse Wagen heb ik doen maken,

D'een salse prijsen, en d'ander salse laken:

En die de Wagen niet is naar. sijn sin, Die blaast dese drie Rotten van achteren in.

In een Corps de garde op de Muur.

MAgere kaken Moeten waken, Vette billen

Waken alsse willen.

(7)
(8)

Op een Secreet.

Al wie kakt, en laat geen sort, Die doet sijn eigen lijf te kort.

Voor een Schoenmakers Luiffel te Leeuwaarden, by de Visch-markt.

HIer verkooptmen Schoenen, voor rond en achter plat.

Passense David niet, so passense Goliat.

Voor 't Comptoir van een zeker Koopman t' Amsterdam.

WIe komt op dit Comptoir, doorsiet vry alle hoeken Maar handen uit de kas, en oogen uit de Boeken.

Luiffel schrift, tot een Kaaskoper.

O Wereld, boos, en heel verkeert.

Wat hebje al gelt, dat my ontbeert?

Maar de vroome moeten hier gebrek lijden:

Doch sullen hier na de Kaas weer eens soo dik snijden.

Voor een huis, Te Maas-lantsluis.

Die lijd en siet, Doet strijt te niet.

Opschrift voor een Secreet, te Hoorn.

HIer sta ik Generaal Ontfanger Jonker Harmen, Die d'in-en uitkomst heb van Rijken en van Armen:

Die dag en nacht by poos op poos beseten ben:

Die 't volk van voren schaats, maar meest van acht'ren ken:

Die door mijn bril beschouw de wijz' en malle billen, By wien de jonge luy als d'oude moeten brillen, En sien te min noch meer; maar spieg'len sich op my, En weten niet hoe schoon haar achter-aansicht sy:

Dat weet ik best alleen; spijt allemaal haar bakhuis,

En waar voor ben ik ook een Monsieur Jonker kakhuis?

(9)

Schijt als een Exter, Mans; kakt Vrouwen; als een man:

Maar of je kakt of schijt, ik heb de schijt'er daar van.

Op de Balk in een Schip geschreven.

DIt is een Schip van Houd en van Yser.

Jou neus in mijn naars maakt een goede sonne-wijser.

Voor een Zoetelaars Tent, in 't Leger voor Naarden.

HIer verkooptmen Wijn, Brood, en goet Zuivel, Wilje niet kopen, so loopt voor den duivel.

Een ander in 't zelve Leger.

DIt is in de Prince Veldmaat,

De Duivel haalt hem die voor by gaat.

Hier verkooptmen Brandewijn, Bier en Toebak;

Koopt het, en haalt het, en drinkt het met gemak.

Glas-schrift.

EEn Schot, Een Rot,

En een Weegluis,

Zijn drie duivels in een huis.

Tot Rotterdam op een Tappers Deur daar een Aap, en Kat, en een Molen op geschildert stond.

DEsen Aap en kan niet luisen, Dese Kat en kan niet muisen, Dese Molen kan niet malen,

Die hier komt drinken moet betalen, Of anders mach hem de Drommel halen.

Luiffelschrift tot een Toebak-verkooper, in wiens Kelder de zelve neering gedaan wierd.

HIer verkooptmen Toebak so boven als onder,

Dat is hart tegen hart, seide duivel, en hy scheet tegen de donder.

(10)

Voor een Huis van aerief.

HIer is de plaats daarmen Paarden uit de vuist beslaat.

Het doet een Os goet dat hy by een Koc op stal staat.

Glas-schrift.

WAnneer de Bierdrinker is by de Tonne, En de Monnik by de Nonnen,

En de Paap by de Bagijnen, Dan is een ieder by de sijnen.

Voor het hais van een Honde-lubber.

HIer lubtmen Honden en katten zeer net,

Maar menig diertjen had liever een ongelubde in 't bed.

Glas-schrift.

HIer sitten wy toch en kijken, zei Kees tegen sijn Vrouwtje, En hy opende de Knoopwinkel; vatje de mening Boutje?

Op een Mes met sterk-water in gebeten.

Contentement passe richesse.

Laat ons veel drinken is'er weinig te fressen.

Glas-schrift.

Un Sennor en Espagne,

Un Milord en Angletterre

Un Monsieur en France,

Un Hidalgos en Portugal,

Un Eveque en Italie,

Un Cimpte en Germanie,

(11)

Onder een Glas daar Man en Vrou vochten, dat de Zoon belachte, in een Herberg aan de Scheld.

VAjer wil hebben dat Moejerken spint, Moejerken is 'er niet toe gezint, Moejer wil hebben dat Vajer naait, Vajer en is'er niet mé gepaait;

Daar uit is deze ky vagie gerezen;

Als sy 't moey zijn sal 't vrede wesen.

Glas-schrift.

WIlje blijven gesont,

Pist so dikwils als een Hont;

En houdje achter poort altijd open:

Zo hoefje na geen Doctor te lopen.

Op een Toebaks-doos.

JUffrouw, dat's een orientaaltje, niet?

Ja Heer, den Toebak is goet, maar jou pijp en deugt niet.

Glas-schrift te Rotterdam.

DE Schout van Polsbroek

Sloeg sijn Wijf met een natte doek, Voor haar begruisde semelkist, Datse van hemel noch aarde wist.

Voor een Winkel t'Uitrecht.

DIt is in de Roo Baer,

Hier verkooptmen Kaerssen en Smaer, En ook goeje Gengebaar,

En Bier-azijn, of't Wijn-asijn waer, Ja ook ter selver stee

Verkooptmen klare Mee mé.

(12)

Glas-schrift te Leeuwaarden, Tot de Heer Schepen Atsma.

LEert spreken daar het past.

Leert swijgen op uw tijd.

De tonge maakt u vast, Eer gy gevangen sijt.

Voor een Herberg by Rotterdam.

WEl doen en vrolijk zijn, Is het beste ding op-aarden, Hier verkooptmen Bier en Wijn, En Haver voor de Paarden.

Voor een Kroegie.

HIer verkooptmen Wijn en Bier,

Ik en mijn Wijf, en Kint en Meit, dat 's vier.

Eens na Brasilien, twee maal na Oost-Indien, nu wederom met een gesont lijf.

Hier verkooptmen ook Toebak tot iders gerijf.

Opschrift t'Amsterdam.

HIer acte in ditte Gangetje Woont lange Jan de Pellegrim,

Hy slijpe de Schare en Messe so scharp als de vlim.

Glas-schrift.

DE Man toont aan de neus, so ook de mond aan't wijf.

Hoe d'een en d'ander is gestelt aan't onderlijf.

Voor een Brandewijns-winkel.

HIer verkoopt men Wijn, Om vrolijk te sijn.

Sus, sus,

Men verkoopter ook Spiritus.

(13)

Loteryspeuk.

ZOud gy, mijn Trekker, wel seggen durven,

Watmen in 't Vagevier brand, Hout, Kolen of Turven?

Voor een Zijdelaken-winkel.

WIe van mijn winkel-waar van doen hebt, komt dog hier, En treed vry sonder schromen binnen;

Want in de wereld is geen meer plaisier, Als kinder-maken en gelt te winnen.

Voor een Spekverkopers Luiffel.

MYn voorhuis is vol Spek, En 't Varken voor de deur:

Menig Jonker is een Gek, Menig Varken een Sinjeur.

Op een Uithangbort in den Haag.

Dit 's in de Lullepijpe.

LAng vasten is geen goet gebruike, Een lege buike

Kan geen vreugd begrijpene,

De sak moet vul sijn sal de Lulle pijpene.

Glas-schrist, aan den Hinderdam.

Als de Visscher is kout en nat, En den Dronkaert is vol en zat,

Dan heeft de Visscher noch wel een lekkere beet, Daar dan Donkaart niet of en weet.

Luiffel-schrift.

DIe wil hebben baat,

Swijgt de waarheid niet voor Biegtvaar, Doctor of Advocaat.

(14)

Glas-schrift.

GElijk een Mol Kruipt in sijn hol, Tot wroeten geboren;

Zo is een gast, Die garen tast

De Meisjes van voren.

Op een Aansprekers Bort.

Hier woont Jan Jacobsen onbevreest, Die zeven maal in Oost-indien is geweest:

Gelijk men kan bewijzen

Met het schip daar hy is mé komen rijzen?

AIzo hy was vroeg bedurven,

Nochtans zijnder van deze week 150 Dooden gesturven

Glas-schrift.

Ik heb den dag beleeft.

Dat het Hembt was aan mijn gat gekleeft:

Maar nu beleef ik dien dag Dat het'er niet aan reiken mach.

Voor een Smits Luyffel.

Hier woont een Smit van tachtig jaar, Noch leeft sijn Vaar,

Maar sijn Moer is doot, Dats trouwens geen noot.

Al zijn'er zeven Kinderen,

Hy wint de kost, het kanze niet hinderen.

Voor een Paar de stal.

Hier staltmen Ossen en Koeyen,

En wilt het niet versoeyen,

Gelijk den Apostel Paulus zeit,

Van nu tot in der eeuwigheit.

(15)

Glaschrift te Inspruk, in Tyrol.

MAn die Phaffen ins weltlich rafhten/

Und die Landsknecht sitten umbt braten/

Und die Weiber haben das Regiment/

Dan nimt es felten ein gutes endt.

In een Uithang bord, daar een Schip in geschidert stont.

Hier in de Hulk tapt men Brandewijn en Wip.

En men verhuurt'er aan meisjes, en knechtjes Somtijts wat aardigs en somtijts wat slechtjes.

Een goet welgestelt Jacht-schip:

Dat over de Sneeker meer kan zeilen:

Doch 'k doe 't maar om mijn waar te veilen.

Want tot bedriegen ben ik veel te eel, Ik geef elk het sijne, en houd mijn deel.

Onder een GEK, op een Kakhuis-deur geschildert.

Wat duivel schort de Gek, dat hy houd kelder wacht?

En zonder onderscheid een ider een aan lacht?

Ik wou dat Ann', of Trijn, of Rixst of barsche Tijtuis.

Hem maakten Generaal ontfanger van het Schijthuis.

Op een Vogel korf daar twee Pagedetten in zaten.

Dees droeg de Vreede, tak, toen Noach zonder wal voer, Die droeg de vaste trouw, toen Spanjen Leydens val swoer.

Op een Glas in een Tucht-huis geschreven.

Ik heb om Amsterdam my geensins te bedroeven.

Ik roem zo wel als sy met Hoeren, en met Boeven;

Al is 't een Gaauwdiefs roem daar ieder een van walgt,

Noch beter dat het dus, dan dat het rad of galgt.

(16)

Luiffelschrift, voor een Bakkers huis, t'Uttrecht.

Hier verkooptmen Rogge- en Weyten-brood, Dat voedsaam is in hongers nood:

En mee heel goet is voor de Dood.

Want die't gebruikt, moet seggen, Dat hier is puik van Bollen en Weggen:

Ik woon hier aan dees oort Van de Katrine Poort.

Mijn naam is Jan de Groot.

Grafschrift, op den Alchimist. C. Hagenback.

Hier leit begraven in een kist.

Het lichaam van een Algemist, Een die sijn jaren heeft versleten Verholen wetenschap te weren, Hy ging uit Paracelsus Boeken De steen der Philosophen zoeken;

Dan kreeg op 't lest de steen gewis:

Want hy daar van gestorven is.

Voor een Hoerhuis, daar de Zon en de Maan voor geschilderd stonden.

DIt is de Zon, en dat is de Maan:

Zalig sijnse, die met de Zoen omgaan.

Abyngdoni Cantoris in Anglia.

HIc jacet H

E N R I C U S

semper Pietatis amicus

Nomen A

B Y N G D O N

erat, si quis sua nomina quaerat.

Willis hic Ecclesia suerat succentor in alma, Regis & in bella Cantor fuit ipse Capella:

Praeter & hac ista fuit optimus Orgaque nista.

Nunc igitar Christe, quoniam tibi servijt iste,

Semper in orbe soli, da sibi regna poli.

(17)

Glas-schrift, te Worcum.

DE Juffers die geen Worst en krijgen tot haar Rooster, Behelpen menigmaal haar met een felpen Trooster.

Maar Giert, en Tryn, en Aagt, en Griet, Die doen 't te samen met een Biet.

Voor een Toebak-verkoper t' Amsterdam op de Haarlemmerdijk.

Dese Hangelaar aan den Dijk En sag noit sijns gelijk,

Heeft wormen aan sijn Hangel gedaan, En in twee ophalen achtien Vissen gevaan.

Hy was dien tijd Knecht noch Heer, Hy vong met een ophaal vier sorteer, En maakt sulke snoeren meer.

Slecht ende recht God my behoed.

Al te veel wint en is niet goet;

Want men somtijds roeyen moet.

Het is licht om te beginnen Onrechtveerdig goet te winnen.

Maar wie dat durft bestaan, Die ziet sijn end eer 't is gedaan.

Daarom op Sint Jacobs Leer te klimmen is goet, Die sonder vals gewicht of maet doet.

Oet

Glas-schrift.

Wachten en niet te komen,

Sonder slapen in 't bed te dromen;

Dienen en noit van pas te maken,

Zijn drie dingen om om den hals te raken.

In een geschildert Glas, te Sardam, daar in de Man tot aan de middel toe in 't water stont, en een zeil met een Gieter nat hoosde.

Nat in mijn gat, dat de swindelbanden druipen,

't Scheepje sel te beter door de wint heen kruipen

(18)

Luiffel schrift t' Amsterdam, in de Brouwers straat.

Hier woont Jan Cornelisz. met sijn vier Keyeren en sijn Wijf, Is driemaal in Oost-Indien geweest, en nou voert hy een Vlotschuit tot iders gerjjf.

Glas-schrift,

By een Jonkvrouw punque loquamini Grijpze aan de borst quanta le tameni, Lijdze dat een of driemaal osculamini, De pone haar dan in nomina Domina.

Het wort vergeven door confitemini.

Graf-schrift.

HIer leid hy nu, ô Wandelaar, Die met een koop're kandelaar Ter aarde wierd gevelt.

Hier leit dien dapp'ren Helt.

Hier leid Jacobus Oversteeg, Die zulk een brui van acht'ren kreeg, Waar door hy dood ter aarde zeeg, En noit heeft na vertelt.

Voor een Schoenmakers Luiffel.

Sinte Crispinus en Crispiniaan?

Den een was bloots voets, en d'ander had geen schoenen aan:

Sinte Crispinus zeid,

Het loon versoet den arrebeid.

Zou het loon den arrebeid niet verzoeten, Dan zou de Schoenmaker de poort uit moeten.

Glas-schrift.

(19)

Op 't Krat van een Wagen.

HOlland is de Bruid daar Koningen om danssen, Vrede met Engeland, wy lacchen met de Francen.

Glas-schrift.

MEjuffrouw Geertruid zeid dat sy niet spelen kan, En echter sy verwint in 't spelen menig man:

Want haar door-aardig spel kan duizent herten steelen, Zo sy dan niet en speelt, daar moet de droes mé speelen.

Graf-schrift.

Te Diemen in de Kerk, omtrent de Predikstoel.

Anno 1639. den 23 Januarij, is gestorven Klaas Heynderijksen Visker, van Diemer Pat, By sijn leven was hy veeltijds vuil ende nat,

De Heer die wil die Weduwen en zeven Kinderen soo veel geven Daar sy met God en met eeren of leven.

Glas-schrift.

Drie dingen sijn licht te geloven.

Donna gravida, Navi Rotta, Hugo mo morta.

Voor een klein Huisje, op de Heilige weg, buiten Amsterdam.

Dit huis staat zeer lustig en fraai, Om te schieten de Papegaai, Met Muschetten zonder Knopen

Maar met dat, daarmen de Boter om kan kopen.

Graf-schrift.

Mijn vriend hier rust ik in dees kist;

Maar 't spijt my dat ik niet en Wist

(20)

Dat de dood is kort, en 't sterven lang.

't Is in de kist zeer naau en bang.

Belacht gy my? zo ik het wist, Ik rees van spijt weer uit de kist.

Te Diemen op een Glas.

Die mach Toebak, Ajuin, en Look, Die mach wel stront ook.

Luiffel-schrift.

t' Amsterdam op de boek van d'oude Lelystraat.

Van vlas begonnen, Tot Garen gesponnen, Get wijnt en gestreken, Komt zeg u gebreken, Men zal u gerieven Na u believen

By looden en ponden, Tot alle stonden.

Op een Doed-baar, te Groeningen.

Warkt Fielten heet, In aansichts sweet, Om uw brood te bekomen, Denkt aan d'Uitvaart, Weer tot der aart,

Waar van gy zijt genomen.

Glas-Schrift te Heidelberg.

Kust mich / und sticht mich her onder / Sterb ich dar bon das gibt mich gros wonder.

Glas-schrift op een Candidaat die wel drinken kon, in de wandeling genaamt Stuyt.

HIer leid begraven Tijlekink.

(21)

Laet in gaen doch die goede Stuit.

Hy veegde dik een groote fluit.

Hy Preekte wel, maar zoop noch beter.

Och laat hem in, ô Sinte Peter.

Als ik 'er stond, ik liet in yl Passeeren Candidatus Tijl.

Glas-schrift.

STudenten en Jonkvrouwen hooren te samen, ik sweer 't by den droes, Als spek in 't warremoes.

Uithang-bord tot een Draayer.

HIer woont een koddigen Draeyer In de wereld geen fraeyer

En is'er te vinden;

Want hy draeit met alle winden.

Grafschrift van 't ongelijk Paar.

Hier leid een Man en Vrouw, Om hem draagt ieder rouw.

Hy was een reed'lik mensch;

Hy was een Mensch na wensch.

Sy een twee-voetig verken;

In woorden en in werken;

Hy was een geest der geesten;

Sy was een beest der beeesten;

Haar namen zouden wel hier beide nevens gaan, Maar hare waar niet waard om nevens sijn' te staan.

Op 't Krat van een Wagen, welkers Voerman, om een sny-werkje, in sijn beurs gestraft was.

Het vechten is een klein plaisier,

Vijf en tseventig guldens is twalef hondert kannen bier;

(22)

Die haast vervochten zijn op eenen dag,

Daar voor een jong gezel op deze wagen lang plaisieren mach.

Luiffel-Schrift te Naarden.

Elk zuipe wat hem lust, Het Bier lief ik het varst.

Wel aan dan 't glas gekust, Tol buik of poepert barst.

Luiffel-schrift.

Hier schijnt de Maan, Hier is hy plaan,

En hier in 't afgaan.

Op een Hout-kopers Bort.

Joseph was een Timmerman.

En hy ging hem geneeren, Al in de vreeze des Heeren:

Daar was hy noit te slimmer van.

Laat het u niet verveelen,

Hier verkoopt men Balken, Sparren en Deelen.

In een geschildert Glas, in de Veenen.

Absolon schoon, Van hooft tot toon,

Konink Davids zoon minjoot, Hy liet vijf pont min tien loot Alle jaar, van sijn haar, 't Was lang en swaar, Preçies assnijden;

't Bragt hem in 't verstrangen,

(23)

Hy bleef daar aan hangen, Door 't vluchtende rijden.

Graf-schrift op Willem Ysbrantsz Bontekoe.

Hier leid die Willem, zoon van Ysbrant Bontekoe, Die met sijn Schip eens sprong tot d'eerste hemel toe:

Nu leid het lijf in 't graf: sijn ziel vloog van der aard Ten derde hemel, door een tweede hemel-vaart.

Voor een Luyffel.

DE Haring-buis Vaart uit en t'huis

Om Pekelharing te vangen in touwen, Waar naar janken jongen en ouwen.

Men vangtze in 't razende nolle water,

Zy worden gesmult van menig Bagijn en Pater, Wel verstaande meest op Quatertemper in de Vaste, Alsze geen Vleis willen eeten, maar wel voelen en taste.

In een Glas te Sardam.

Hier staan wy al te saam wel fraaitjes in den dos, Drie Kinderen en een Vrouw, van Gosen Sander Pos.

Luiffel-schrift den Overtoem, t' Amsterdam.

DE Wind die waait, De Gortmolen draait, De zegen des Heeren Doet het kleintje vermeeren.

Op de Stok van 't Uithangbort, Ik leer noch.

De wereld is vol haat, nijt en bedrog.

Ik hoor, ik zie, en ik leer noch.

(24)

Glas-scrhift.

Een schoone Jonkvrouw zonder Lief, Een groote Stad zonder Dief,

Een oude Pels zonder Luizen, Een oude Schuur zonder Muizen, Een oude Bok zonder baart, Is alles tegen den rechten aart.

Op een Rijdwagen tot Haarlem.

Daar Burgemeesters Koren-kopers zijn, En Pachters en Verklikkers drinken de Wijn, En slechte luigaan bidden om broot,

Daar leest de Gemeente in groote noot.

Galg-schrift op Ay-mich.

Zo menigmaal als ik dees plaats betré,

Dan laat ik t' zijnder eer drie scheeten op de fté.

Twee Makkers gevangen zittende, schreven aldaar aan de Muir:

Jan Hantjes en Pieter Schier, Hebben gezeten alhier, Niet om haar dievery, Noch om haar schelmery, Maar om haar eerlijke Veugelery.

Glas-schrift in een Herberg te Scheveling.

't Was'er een meisje van Scheveling Die den Aal ving,

En ze ving'er zo meenigen Paling.

Eer den dag op ging.

(25)

Om op 't Krat van een Wagen te schrijven.

Root van neus en plat van bek, Veeltijts dronken en altijd gek, 's Avonds laat en 's morgens vroeg Wonder garen in de kroeg;

Onbequaam om zorg te dragen, Is de Voerman van dees wagen.

Glas-schrift.

Pieter Vuilbaart, met sijn wijf en sijn hont Woegen ruim ses hondert pont.

Matthei Finck, Germani, Finckus

Hic jacet extinctus quondam venerabilis In rubeatoga, pro eo Deum roga.

Cujus olim venter bibit Borsica vina libenter, In fide syncera & charitate vera.

Een Ander.

Naast God is 't gelt 's lants toeverlaat, Het heelt de wonden van den straat.

Luiffel-schrift op een Wieldraayers Huis op de Turfmarkt te Dockum.

Hier maakt men Wielen daar vrouwen mé spinnen, Om voor de mans de eerelijke kost te winnen.

Doch als sy somtijds uit gaan te naayen, Dan zit ik op mijn gat om Wielen te draayen.

Tot Wijns op de Klok.

Sacra sepulturas, motus, in cendia leges cum jubeor sonitu peterebrante loquor.

(26)

Voor een Smits huis te Leeuwaarden.

Houd Man, daar is de kan;

Wel Wijf, de kan is mijn gerijf.

Maar wacht u voor de vonken.

Het yzer is heet,

't Moet eerst zijn gesmeet, En dan eens gedronken.

Westphalus est raptor, Fur Friso, Saxoque latro.

In laudem Frisiae, by ouds.

Frisia sentina mundi, cui merda bovina Est focos, urina lapiva, serumque vina.

Voor een Herberg.

Komt hier in huis tot dat het daar vol is.

Men scheert'er de schapen na dat 'er wol is.

Van eene die buiten lands trok om iets te leeren, en Ezel uittrok en Ezel t'huis quam.

Trans volet immensas licet anser aequoris undas, In reditum gag gag lant at ut ante fuit.

Glas-schrift op het torentje van de Stads Doelen te Leeuwaarden.

Blonk oit het Capitool door Cesars lauwerkrans, 'k Heb mede Koningen op mynen toorentrans Gehuldigt, vreemdeling: Maar Koningen van Vogels.

Geschoten van de steng door drift van loode kogels.

Nu koelt die oeffening, terwyl der Voogden gunst My rijkelijk verstelt trots Italjaansche kunst.

Dus pronk ik voor het oog, daar ider trekt sijn lust of,

Men noeme my voortaan de Burg van 's Vorsten Lusthof.

(27)

De Monniken tot de Bagijnen.

Ad samus hic nos tres propone rogantes.

Nos sumus ex illis quitrudimus illud in ullud.

Der Bagijnen antwoord.

Ad samus & nos tres, los tres super ponite nos tres, Nos sumus ex illis qui eludimur illud in illud.

Op een geschildert Glas, in den Haag.

Tot Prophecy, Poëtery, en Rechtsgeleerde glossen, Al zijn sy quaar,

Zo weetmen raat

Om haar eens op te lossen.

Maar die helaas geknoopt is door de Trou Aan eene helleveeg van een zeer quaje Vrou,

De droes noch Alexander Ontbint haar van malkander.

Onderstond Die dit glas gaf, Had proef daar af.

Opschrift op een Abten tafel.

Esca datur gratis, vinum mus Est ut ematis.

Qui negat hunc morem, fontis bibat ille liquorem.

Antwoord.

Esca datur gratis vobis de Stercore natis.

Op een Kladschilders Bort.

Hier woon Jean Konée, Een schildre rare ziet.

Hy schildre dat hem jou gebiet,

Et zy Oven, Tuinen, en Kerken,

Ba! dit is in de vergulde Verken.

(28)

Levertje.

Dit Levertje is van een hoen maar van geen walvis.

Zaag een half vat deur, zo hebje twee tobbetjes:

En wilje dan weer een half vat hebben, zie daar, Zo zet de tobbetjes op malkaar.

Glas-schrift.

Daarom is 't goud zo hoog in prijs, 't Maakt schelmen groot en buffels wijs.

Op een Glas,

daar een zeilend' Scheepje in geschildert stond.

De Wind was oost, Ik wierd getroost Van myn Vriendinne.

De Wind was west, Ik deed myn best, En ik raakten'er binnen.

De Wind was zuyen, Ik liet my kruyen, Al op een kaars.

De Wint was nooren.

Ik liet my booren Al by myn naars.

In een Uithangbort.

De Reizende Man gaat over 't veld,

Hier houdmen slapers, en men eet'er om geld.

Luiffel-schrift in de oude Trouw.

De Trouw is een waarde gast, Die Trouw vind, die houdze vast, Maar Trouw is nu verdwenen, En loosheid nu verschenen.

Schande is geworden eer,

Daarom dwaalt de wereld zeer.

(29)

Glas-schrift t' Amsterveen in de gulde Wagen.

Krelis Meysse, alias den Armiaan, Wil hy wat deugen, zo zal het wel gaan.

Neeltje Meisse, jonge dochter, moet 'er by staan, 't Is al zo nobelen Quant,

Met een fiooltje in sijn hand.

Op een Goud-gewicht.

't Gewicht, Te licht Of swaar,

Is grou wel voor den Heer;

Maar valsheid in de Waar, Dat quetst de ziel noch meer.

Waar af Dron-Ryp, een dorp in Friesland; sijn naam heeft.

Door 't droonen van twee Ossen in het reyd, Heeft Rypper-Droon ryp kreegen sijn bescheyd.

Tot Oen-kerk op de Klok. Imago Maria.

Maria ben ik geheten.

Te Oenkerk op gehangen.

Leeken hebben my gegeven, Herman my gooren heft.

Vox mea, vox vitae, vivos voco, voco vos ad sacra: defunctos plango, fulura frango.

In 't Jaar veertien hondert vyf en dertig, op 't feest van Joannes de Dooper.

(30)

Magistri Joannis le Veau.

OD

EUS

omnipotens V

I T U L I

miserere J

O A N N I S

, Quem Mors praeveniens non sinit esse bovem.

Glas-schrift.

Die daar heeft een steenigen akker, En een wijf die met den aars is wakker, En daar toe een stompe ploeg,

Die werd sijn arbeid zuur genoeg,

Luiffel-Schrift t' Amsterdam in de Tuinstrant.

Wie kan bewijzen, 't Zy jongen of grijzen,

En dat met Schriftuurlijke re'en, Datmen kan dooden,

Heiden, Tnrk, of Joden, Om 't geloof alleen?

In een Glas, daar een Bedelaar, die een bolle broots krijgt, met een diamant-stift in geteekent stont.

Arme Bedelaar, je hebt geen noot;

Gy bid om een Snee, en krijgt een heel Broot, Doch ik heb een heel jaar op mijn knyen gelegen, En ik heb als noch niet eene Snee verkregen.

Voor een Huisjen buiten Haarlem.

De duinen sijn hoog, En 't zant is droog, Het is plaizier,

Daarom loopen de Kynen hier.

Glas-schrift.

(31)

Die krijgt binnens jaars wel een ongeval, Een hoer in huis, of een guil op stal.

Voor een Gang.

Hey, hier verkooptmen Wey, Gekarrent voor en na de Mey;

Goet, voor een dronke bloet.

Op de Poort van een hofstede te Koukerkstont.

Ik ben lui, en ik ben lakker.

Adieu mon akker.

Nota. Deze Plaats was verkocht om de voorzeide oorzake, maar de koper daar van schreef daar onder:

Sober van tant, Kloek in de hand,

Koopt een ander man sijn lant.

By geval een Vlaming daar omtrent met de hengel vissende en dit leezende, schreef met krijt aldus daaer onder.

Met dit advysken Behaalt gy een prysken, Zo gy kunt aanmerken, Die zober is van tandekens, Is ook slap in de handekens, En kan niet gewerken.

Glas-schrift èn een Herberg te Duren.

In Duren taptmen lekker nat,

Is Duren niet een schoone stad?

(32)

Op de Toonbank van de Boekverkoper Pers met krijt door J.v.

Vondelen geschreeven, wanneer hem Meurant, Meester in 't Duits Latijnsche School wat te na gesproken had.

Meurant die stikt schier in de veesten;

Sijn jongens veesten worden geesten, Die geesten worden rijm en vaars;

Die vaarzen stink en na den aers;

Die nu sijns lijfs wil wezen zeker, Gaa by Meurant den Veest Apteker.

In een Stijger schuit.

Drie Papen vals van raade, Drie Schouten zonder genade, Drie Boeren vrek en rijk, Zijn negen duivels op 't aartrijk.

Maar ik Pieter Krijnen vaar recht door zee, En voer altijd een van deze negen duivels mee.

In een geschildert Glas, te Overveen.

Het daget uit den Oosten, De Heer heeft ons verlicht.

Hy zal noch weer vertroosten Jan Phlipsen, en sijn Nicht.

Graf-schrift, te Haarlem.

Hier leit begraven, Lezer, Den ouden Dirk Janszen Bezer, Hondert en elf jaar was hy oud, Toen hy eerst ging trouwen Ten echte een Jonkvrouwe.

Den Pastoor sprak tot hem stout.

(33)

Dirk gy zijt te oud, en komt te laat

Om te voldoen den eisch van de echten staat.

Dirk antwoorde den Pastoor zeer vry, Zet de hondert ann een zy,

En dan de elf jaar maar behoud, Zo ben ik zeker niet te oud.

Dit Houwelijk is volbragt, Vol liefde en zonder klacht,

En hebben t'samen een dochter gewonnen, Die eindelijk is gestorven een Nonnen.

Voor een Schoenlappers huisjen t' Amsterdam, dat de Stad voor hem getimmert had.

Na werk zit ik en wacht,

En dank de geen die my dees plaats toebragt.

Voor een Herberg in de Roskam.

Die 't Roskammen mint, en niet en verstaat, Verliest sijn gelt, en weet niet waar 't gaat.

Tot Haarlem op S

t

. Jans Kapel.

Jan Propheet, Die liet een scheet In Sint Jans Capelletje.

Hy lichte sijn been, Hy lieter noch een,

Het klonk als een schelletje.

Luiffel-schrift te Rotterdam.

In Tilburg wijt en groot,

Zijn Ballen en Koe-hair te koop.

In een geschilderd Glas.

De Joden op haar Paasschen-feest,

De Mooren in haar bruilofts meest.

(34)

De Kristnen in haar Pleiten, Haar middelen verslyten.

In de Korenmaat.

Overanderlijken staat!

Koorenmaat!

In een geschilderd Glas te Slooterdijk.

Hier steet Kees Jaap Pieren Mit sijn twie Twielingen,

Had hy de kan hy zou 't haar eens bringen, En dat op alzulke vragen,

Dat hy over dertien jaren Zonder hem te bezwaren,

Mit heur zal ryen op een Speulwagen.

Raadsel.

Wonder boven wonder, Hier leyt begraven onder, Mijn Vader en dyn Vader.

En onzer beider kinder Vader, Mijn Man en dyn Man,

En onzer beider Moeder Man, En was doch maar een Man.

Glas-schrift.

Of ik ben een guit, Elk is om Rapen uit.

Incarnatie op de Koning van Vrankrijk Francoys.

FranCoIs De VaLoIs,

De eerste dIe zo hiet,

(Bekent Ver en naar)

(35)

Is gestor Ven zIet,

De Lesten In Meert openbaar.

1547.

Glas-schrift.

Liever met Oranje te sterven in 't velt,

Dan met schand gebragt te zijn onder 't Spaans gewelt.

Tot een Schoonsteen-veger en Nachtwerker, 't Amsterdam.

Ik Pieter Joosten ga uit Schoorsteenvegen en Nachtwerken, En zuiver van schild wachten Bruggen en Kerken.

Al is dit werk wat stinkend en vuil;

Zo zoent nochtans mijn wijf my voor de smuil;

Want tot het gelt isze zo vyerig en gereet, Datze van drollen noch keutels niet weet.

Glas-schrift.

Ik 20 wat, wat 20 gy?

Ik 20 mijn lief, en 30 my.

Graf-schrift op een Timmerman die dood viel.

Hier leyt begraven, door ongeluk groot, Een Timmerman die gevallen is dood.

Maar ach dit ongeluk hy ontfing

Door rasser af komen als hy na boven hing.

Glas-schrift.

Jan Koopmanschapt altijd: Vraagt iemant wat hy wint?

Ik antwoord, Niet als wint.

(36)

Raadsel.

op 't kramen van een Vrou na haar mans dood.

Speel meisje moet ik u een Raadseltje uitgeven?

Zo ik 't u niet en zei, gy ried het niet u leven, 't Schynt on waarschynelyk, en niettemin is 't waar, De moer valt in de kraam, en 't kint en heeft geen vaar.

Voor een Herberg.

Ik heb 't nat In mijn vat Voor de vromen.

Die 't vechten haat, En 't borgen laat, Die mach wel komen.

Dank voor onthaal.

aan mijn vriend ex tempore te Leiden geschreven.

GY deed my vriendschap, Vriend, gy hebt my wel onthaalt, Zo gy door zilver gelt zoud willen zijn betaalt,

Gy vond het niet by my. Ik geef u dan in 't scheiden.

In plaatse van een schat, Een volgeschreven blad.

Papieren gelt en past niet qualik binnen Leyden.

Glas-schrift.

Hout-zagers keelen, en vrouwe billen Zijn zonder vocht niet te stillen.

Glas-schrift.

Strak dronk ik Wey, die my strax opbrak, ik beken

Dat ik geen weyman, maar dat ik een wynman ben

(37)

Op 't Krat van een Wagen.

Voerluiden Precys, Glorieus, Neuswys, Zijnze hed en ten dagen, Maar rijden als Phaëton, Tot haar verderf de Zon Al op huns vaders wagen.

Glas-schrift in de Doelen, 't Amsterdam.

Look, Rook, Uyen, Bruyen, Waken, braken,

Zijn zes dingen die quaay ogen maken.

Voor een gangetje 't Antwerpen.

Ricotte, gau-waeffels, en zaane, Kom hier eeten of halen van daane:

Maar wilt peynsene gelt te lange;

Hier is anders niet als bot te vange.

Glas-schrift,

Een rooder baart getrou, Een blint paart bijster schou, En een aandaehtige hoer, Zijn drie zeldsame creatoer.

Op 't Krat van een wagen.

Rijd met benier, Drinkt weinig bier, En wilt'er wel op letten, Zo meugje t'huis Zonder confuis

Een kruikje by 't vuer zetten.

Glas-schrift.

Die te Uitrecht is geboren,

En te Leuven leit tot schoolen,

(38)

En te Douay leert sijn Wals.

Is een Muitmaker in sijn hals.

Graf-schrift te Groeningen in St. Martens kerk.

Laat lopen voortaan die lopen lust, Ik heb gelopen en leg in rust.

Graf-schrift voor de Papegaai van N.N.

Hier moet ik droevig voor de gier en voor de kraay, Mijn uitgeleefde beest, mijn zoete prater laten.

De rou om dit verlies zal my geen mensch ontpraten, Ten waar hy klappen kon gelijk myn Papegaay.

Glas-schrift.

Hoe komt dat plompe Jan zo zeer verzot op bot is?

Het is uyt maagschaps-trek, om dat hy selver bot is.

Luiffel-schrift.

Hier verkooptmen Kappers, Ansiovis en Olyven, Als de mans daar van eten, is 't goet voor de wijven.

Levertje.

Dit Levertje is van een Haan, en van geen Pieterman, De meisjes dragen de Schuitjes, en wy daar de gieter van.

Gaan wy eens zellen, sy komen te hullep, Wy halen de Schoot aan sy zetten de Lul op;

Dan varen wy voor de wint na Buiksloot toe.

Daar eetmen een posje, maar men gebruikter geen broot toe.

Gras-schrift te Staveren.

Hier slaapt een Rechtsgeleerd' die vlijtig las de boeken

Van Bartolus en Bald: en stak hun na de kroon.

(39)

Vulcanus was sijn baas, hy Bachus echte zoon, Die met de pyp, en 't glas, het al wist te doorzoeken.

Maar is van al dien bras nu deerelik ontbloot, En vast gebonden door de banden van de doot.

Luiffel-schrift.

Hier verkooptmen oprecht puiks puik Bottelbier, Ook lekkere Fransche wyn, elk drinkt op sijn plaisier.

Het is zo treffelijk, zo zoet, zo excelent,

Gy vint 't hier beter als in de stad van Brugge en Gent Een Kardinaal of Paus of Advocaat mag 't proeven En die het proeft zal hem in 't minste niet bedroeven.

Daarom treed binnen: waar 't geluk pronkt voor de poort, Daar hebje eerlijk volk en een kortswijlig woort;

Ook van de konsneering.

D'een zegt het d'ander voort.

Glas-schrift buiten Rotterdam.

Hier staan wy Boeren,

Ons hooft staat boven ons schoeren, Om te eeten,

Prins Maurits ons Landsheeren, Die zonder verminken,

't Lant holp doen 't was aan 't zinken, Wy komen uit der muiten,

't Kooren slaat boven de kluiten.

Luiffel-schrift te Leiden by de Koepoort.

Hier logeert men menschen, beesten, en boeren Treet in, men zalje voeren,

Ider na sijn competentie.

Dit 's in sijn Hoogheit, Princelijke Excellentie.

(40)

Onder aan een Vers dat op de Muur geschreven, en half uit gedaan was.

Toen ik dit schreef, zat ik en docht:

Wie duivel heeft al de Walen in Leiden gebrocht?

Voor een Herberg.

Gelijk Troyen eertijds is verdestrueert,

Zo wort hier een ider voor sijn gelt getracteert,

In een Glas tot Leeuwaarden.

Gy vraagt waarom dat 0TT', MARY niet eens begort heeft?

Hy zeit, Sy is te diep; Sy, Dat hy 't veel te kort heeft.

In de witte hond met de swarte, te Rotterdam.

Aan de Kolvers.

Lief hebbers hier hangt Kolf en Bal, Hagendevelt van Rotterdammers al:

Die kolven wil komt hier ter stee, Breng Ducatons, en Ballen mee.

Gesneden op een Silveren Jachthoorn.

Gaat Ferdinand ter jacht met Leopold op Hinden,

Men dankt dat Oostenryk. Zocht ook mijn Vorst zulk Wilt, Licht vangt hy 't op zijn erf: Maar 't zegenryke Bilt,

Verschaft ons Haas genoeg door hulp van Brak en Winden.

Graf-schrift.

voor een Leydekker en Koning van de Schuttery, te Leeuwaurden.

Menig toren heb ik beklommen.

Tot Koning der Schutters ben ik gekommen,

(41)

Door 't afschieten der Papegaay triumphant, Maar nu leg ik hier stil, en rust in 't zant.

Glas-schrift.

Uw Vader hing om winst, nu doet het Valentyn.

En gy verhangt u zelf vry willig aan een Lyn.

Een Lyn; maar sulken Lyn, daar elken strop een baar is.

Is dat niet wel getrouwt daar Beul en Lyn een paar is?

Glas-schrift.

Ziet, door een henn'pe traly klimt Haman in 't graf, Om dat hy de Joden viel hart ende straf.

Nu men de Joodsche voorstaat, en komt gedogen, Zietmen meer Hamans rotten, als verdrogen.

In de Noordse Bok.

Met bokken wint de Timmerman sijn broot.

Te Noorwegen slaatmen de bokken om de vellen doot.

t' Enk huizen verkooptmen de bokken vry wat duur, En als men ze hier om niet geeft, kyken de lui noch zuur.

Voor een Brandewijns winkelije.

Komt hier in huis na u behagen, Datje niet en ziet daar kunje na vragen:

Want aanzien doet gedenken,

Een halfjen of twee kan een man niet krenken.

Luiffel-schrift.

Al die wil kopen,

Komt hier vry lopen:

(42)
(43)

Maar die wil borgen, Die wacht tot morgen:

Want 't is van daag een dag Dat ik niet borgen mag.

Op de deur van een Secreet.

Kakken en zorgen Komt alle morgen.

Zorgen wil ik laten staan,

Maar kakken moet sijn gang gaan.

Voor een Koussewinkel.

Kom hier vry in na u behagen.

Zieje geen kous na je zin je kunt'er na vragen.

Op een Bort by een Meester, die de Cyferkonst leerde, in 't School opgehangen.

Hoor Arithmetscale Geesten,

Twalef Buyk-rommelingen maken een Veest.

Twalef Veesten, gevangen in neus of mont, Maken een wel gefalucerden Stront.

Twalef Stronten, let hier wel op, Maken even veel stronts een Schop.

Twalef Schoppen stronts, afgestreken met een lemmer, Maken even veel stronts een Emmer.

Talef Emmeren stronts van wijzen of narre, Maken even veel stronts een Karre.

Twalef Karren stronts, 't zy klein of groor, Maken even veel stronts een Boot.

Twalef Booten stronts van burgers of eele, Maken even veel stronts een Kar veele, Nu doet my weteu en verstaan,

Hoe veel Buik rommelingen datter in een Kaarveele stronts gaan?

Facit 35831808. Karveelen. ziet de Cyferinge hier over.

(44)

Nieuwsgierig Lezer, 't wert u gegroet, De Proef te zoeken van deze Stront.

Want meenig schop of karr' zal hier licht minder zijn, Wijl 't uitgerekent is al lacchend', by de wijn,

Uitcijfferinge van de nevenstaande voorstelling.

(45)

Aan de voet van een Fonteyntje, verbeeldende een pissend Cupidootje in de Tuyn van N.N.

Aan de Juffers.

Piskousjes, kijk dit Pissertjen eens aan,

Is 't nu een kraantje, wacht tot dat het word een kraan:

Want schoon het nu niet groot, niet stijf, noch scherp van punt is, Gy ziet aan 't stuivertje hoe 't stootertje gemunt is.

Luiffel-schrift.

Door hoogmoet blijft veel werk ongedean.

Zo is 't met het domme Babel ook gegaan.

Op een Toebakverkopers Deur.

In de Prins te paart.

Hier verkooptmen Toebak.

Tot ieders gemak.

Zeer goet van aart.

Voor een Minniste vergaderplaats, te Haarlem.

Wy lopen en draven,

En waren garen in een haven.

Voor een Schutting met krijt geschreven.

Tot Dignom op de hoek Daar verkooptmen koek, Maar midden in de steeg, Woont Marry de helleveeg.

Op 't Krat van een Wagen.

Wou de wagen loopen van de wind,

Gelijk men meenigen moolen vind;

(46)

Men zou somtijds niet vragen Naar paarden of wagen.

Graf-schrift.

Hier leit Schynheiligheid begraven, Die stadig van de Godsdienst sprak, En van de deugd: maar d' ondeugd stak In 't hert, als hy hem dede laven

Zo rijkelijk met weezen goed,

En weduwen haar vleesch, en bloed.

Glas-schrift.

By een Maagdeken met smalle lenden Woud ik zeer graag mijn leven enden, En waar dat der Cathuizer orden, Ik was al lang een Munnik geworden.

Op een Inbrengsters Bortje.

Toen Goliath voor David viel, Ging het buiten sijn meening.

Hier gaatmen voor de luyden in de bank van leening.

In een Uithangbort van een Schoenwaker, te Leeuwaarden by de Korve-makers.

Een laars bedekt een voet, een laats bedekt bedekt noch meerder, Een laars verwekt een vaars, een laars maakt noch geleerder.

Een laars staat statelik voor die is in den Staat, Een laars past passelijk, voor die van passen gaat.

Een laars dient dienstelijk voor die, die reyzen willen.

Een laars voegt voegelijk, voor die hun kuyt verspillen.

Een laars hooft hooffelijk in hooffelijke stoet.

Kom kooper koopt een paar, uw gunst my voordeeldoet.

(47)

Luifel-schrift.

Hier maaktmen kisten Voor ider Christen.

't Zy jong of oud, Men weet uur noch tijd.

Op God vertrouwt, Wie dat gy zijt.

Voor een Schijnheilige Bakkers Luiffel, te Leyden.

Oprecht, vroom, en wel wegende;

Job aan 't negende.

Een ander die hem wel kende, schreef met krijt daar onder.

Liegende, bedriegende, niemant ontziende, Jop aan 't tiende.

Een derde voegden 'er by.

Zuipende, zwelgende, 't is altijd het zelfde, Jop aan 't elfde,

By 't eeten van een Entvogel.

Alwaar een Juffer zeide datse goet veugels was.

Zyt gy goet veugels nicht? zo ben ik ook te moe,

Waar 't quaat zo wy malkaar van veugelen eens spraken?

'k Weet een goe veugel, Nigt, die suikersoet sou smaken, Ik schenk de veugel u, schenk my de kooy daar toe.

Boven aan een Boekkas by een Herbergier te Dockum.

Quichot en Thyl zijn hier besloten, Met Jan Tamboer en Taborijn, Zelfs Roelant is hier niet verstoten:

Der rechte zotten medicijn.

(48)

Dats Floris, dat Oom Klaas sijn schriften, Dat's Maldegys met Reynarts broers, Dit zijn Orlandes malle driften.

En 't achterste is des Dwalend' Hoers.

Uithangbord.

In Jozeph die Davids geslacht, een geboren zoon was, Hebben wy Timmerlui voor een Patroon verkoren ras.

Luiffel-schrift in de Kerkstraat tot Leeuwarden.

Sterven eer het noot doet, t'Erven van het vreemde goet, Maakt een ander man tot voorspoet.

Glas-schrift.

De wijn zeer goet De mensch doet Het hert ontfonken:

Maar het is quaat, Vroeg ende laat Te veel gedronken.

Boven een klein houte Poortje.

Och! kalfje spaart je hooytje de winter is lang:

Hier verkooptmen Melk, Stremlis, en Prud, in deze gang.

Op 't Krat van een Wagen,

Daar een Boer, en een Edelman met de duivel achter hem, op geschildert stont.

De Boer op de gaffel leunende, spreekt.

Ik ben slecht en recht,

Daarom blijf ik de ouwe knecht.

(49)

De Edelman spreekt:

Om dat ik het recht weet krom te maken, Daarom draag ik root scharlaken.

De Duivel spreekt:

Daarom zal jy ook van mijn duivelse neuten kraken.

Luiffel-schrift voor een Bezemmakers Huis.

De bezem kuis, Reinigt het huis Van onkuisheden:

't Was te wenschen Dat alle menschen Ook zo deden.

Op 't Krat van een Wagen.

Vier en Rook.

Mostaart, en Look, Minnen en Waken, Zijn zes zak en

Die quade oogen maken.

Wilje weten wat het zevende zy, Zetter dronkedrinken by.

Glas-schrift.

Is het wel, zo is 't maar een houwelijk:

Is het quaat, zo is het grouwelijk.

Voor een Schoenmakers Luiffel.

Toen de kinderen Israels in de Woeftijne waren, Droegen sy haar Schoenen veertig jaren, Dat de hoeren en borgers nu ook so deden,

De droes mocht sijn kinderen op't Schoenmaken besteden.

(50)

Voor een Stillevegers Huis.

Hier woont Jan Gysbertse wilje 't weten,

Hy is een schoonmaker van Schoorstienen, Rioelen, en Seereten:

Hy eest van modder en uytgedruck te sausyzen, Zo jy ze hem niet en gunt, kaau jy ze.

Glas-schrift.

Op drie dingen wilt niet vertrouwen, Of't zal u namaals deerlyk rouwen, Op een vette Heremyt, devoot in schyn, Op een zieckelyke Medicyn,

Noch op een arme Alchimist, Ziet dat gy hier wel op gist.

Voor een Bakkers Huis.

Och! Och! in de Backer van Goch!

Op de Deur van een Pikeurs dochter, te Leiden, was geplakt:

Zo roert Marry haar naars, haar borsten en haar tepels, Dat haar een radde haas, met uytgestrekte lepels, Kan stuiven onder deur, als hy voor brak of wint Op 't volgen van Diaan, zich zelfs verlegen vint;

Zo voerde Eusifaal den grooten Alexander,

En smeet, vol mood en vier, de beenen van malkander;

Gelijk mijn rappe Nimf. licht achter en licht veur, Wel waarom zouse niet; haar vaâr is een Piekeur.

Grafschrit op Brevet.

Konings Zanger, die gelubt was.

Hier leit B

REVET

, den 't tweeden Amfion;

Die met sijn stem elk mensch bewegen kon:

(51)

Maar van de vrouwen, als Orpheus gehaat, Om dat sijn fluit haar niet en quam te baat.

Geboorte-dicht.

Anna Lubbrechts Woodewaarts dochter fris, In de Krolmand geboren is

Mon Peer speelde van blijdschap de slempere, Edoch, was met haare Moeyer Quatertempere.

Op het Biljètbord van de Schout tot was aangeplakt:

Ons Lant is een zeer slecht Lant.

Wy hebben een Schout, en een inhalige Predikant, En een uitgezope kale Gemient,

En een Koster die ons niet en dient;

Daar by een dommen duyvel van een Secretaris.

Ziet of dat niet een schoone schaar is.

Op een Doodsbaar van 't Timmermans Gilde, te Groeningen.

Dat krom is dat maak ik recht, Daarom ben ik Josephs knecht.

Op de Schoorsteen van N.N.

Die van mijn Broot Maakt een Boot,

En van mijn Kaas een Schuit.

Die bruit ter deur vry uit.

Voor een Herberg buiten de Haarlemmer Poort.

Wy broeyen in geen Koninkrijk,

Maar in een vrye Republijk,

Om aan den mensch te toonen,

Dat in de rechte Middel-maat

(52)

Veel meerder heil en kunst bestaat, Als in de Goude Troonen.

Voor een Huis, daar twee stootende Bokken in de gevel staan.

t' Amsterdam op de Loyergraft.

Meenige Bokken willen met Bokken Bokken geryven;

Maar of Bokken Bokken stoten, zo zullen Bokken Bokken blyven.

Glas-schrift, op veel plaatsen, doch met verandering.

Kaart, Kous, en Kan, Maakt meenig arm Man,

Maar die het recht gebruik van deze drie oit namen, Behoefden nimmer zig voor eenig mensch te schamen.

Voor een Luiffel t' Amsterdam op de Haarlemmerdijk.

O Haat en Nyt wat zyt gy groot!

De Liefde en Vriendschap is meest doot:

Dat ider hater brak sijn bien, Wat zoudmen meenig hinken zien!

Op de Briefjes van een Toebakverkoper, tot Leeuwaarden.

Puik Verinis, zoet van geurtje, Zoekje dat, zoo komt by my,

Goet van smaak, van reuk en kleurtje, Vind gy altijd by de Bly.

Daarom bidd' ik goede luiden.

Ziet mijn Merk en Zegel aan,

Dat'er van geen ander kruiden

In mijn briefjes word gedaan.

(53)

In een Glas.

Een Uil, een Ezel, en een Aap, Een Jood, een Bagyn, en een Paap.

Een Hoer, een Boef, en een Platluis, Een Luis, een Vlo, en een Vliermuis, Dat zijn twaalf Apostelen even pluis.

Voor een Herbergiers Luiffel.

In Rust wat.

Komt hier en rust wat by mijn heert, 't Zy dat gy komt te voet of te peert;

Want een dronk is een zeet weert, Al was de man niet een scheet weert.

Op een Uithangbort van Keyser Adolph, tot Capitein Vryenburg, te Leeuwaarden.

Hier wort het Nassauws bloed in 's Keyzers beeld vertoont.

Ik wensch ook dat ons Vorst als Keyzer wort gekroont.

Aan d'andere kant.

Al waar den Arend is de Vader van de stam, Wie zag oit dat een duif uit sijn geslachte quam?

Rondeel te Dordrecht in een Glas geschreeven.

De Werelt is Ront.

Zey Arent Pieter Gyzen;

Zo doet ook een stront.

De Werelt is ront, Ik wenschze in je mont:

Ik machze niet, kaau jyze.

De Werelt is ront,

Zey Arent Pieter Gyzen.

(54)

Luiffel-schrift te Leyden.

Hier verkooptmen Garen en Twyn, Korte Koussen met lange klinken;

Vyst in je broek het zal wel stinken, Karremelk is boere wyn.

Met een stift in 't Glas stond geschreven:

't Zijn Narren en Dwazen,

Die schryven op snuuren of glazen.

Nicolaas Heyn.

Waar een ander by voegde:

Denkt hoe 't is met Klaas Heyn gestelt, Die dus sijn eigen vonnis veld,

Gewis hy is een Nar geboren;

Met bellen en met ezels ooren.

In een Corps de Garde.

Toen van de nacht Hier op de wacht

Jan Losgat een scheet gaf, De Schild-wacht royaal Riep, Corporaal!

Neemt deze man het woort af.

Op een geschildert Glas.

Dat ik een meysje wiste Die Rozenobels piste;

Hoe haastig zoud' ik lopen

Om een zilverde Pispot te kopen!

(55)

Soldaat en Munnik, by rescontre.

God geef u de vrede, zei broeder Karsten,

Antw. Die beneem u het Vagevier, zo zullen wy t'samen van honger barsten.

Glas-schrift.

Ver af, dat ik een meyt om 't goetje zou begeeren.

Ik zoek geen vrouw met gelt, ik zoek een vrou met eeren.

Luiffel-schrift.

Ik heb 't bezocht, een ander kan 't bevinden, Als 't goet op is, adieu dan hulp van vrienden.

Voor een Weefgetou.

Och broeders zie toch aan mijn zeer ellendig leven, Want ik ben hier besteed om grein te leeren weven.

Raadsel.

Raad waarom ritze Sy zo quaat op Lichtherts zy?

Hy 's altijd op den tril, en nimmermeer op Sy.

Voor een Tabakverkoper.

Toebak by groote en kleine party, Begeert gy die, zo komt by my.

Glas-schrift.

De neutelzieke Trijn is lange niet geaast

Met regte Vrouwen-troost, sy houd haar of sy raast, Of haar de droes bezat. Wil iemant d'oorzaak weten?

Trijn is bezeten nu sy niet en wort bezeten.

Glas-schrift.

Vrouwen, Juristen, en Eygebaat,

Helpen menig tot armen staat.

(56)
(57)

Luiffel-schrift.

Voor alle mans deur staat geen beduyt.

Maar hier hangen twee klooten uyt.

Opschrift voor een Huis, tusschen Amsterdam en den Overtoom.

Waaren alle tongen gespleten Die quaat spreken eer sy 't weten, Daar zou meenigen lasteraar Aan ider een zijn openbaar.

Luiffel-schrift.

Die Somers gaat visschen en 's Winters gaat vinken, Die maakt dat het vleesch in de kuyp niet zal stinken.

Op 't Bordje van een Begraaffenisbidder.

Bidder, Docter, Doodgraver en Apteker, Dat zijn vier vrinden; dat is zeker:

Wanneerze bidden om haar dageliks brood,

Zoo bidden twee om de ziekte, en twee om de dood.

In een Tuin.

Het goede kruid dat word verdrukt, Zo 't quade niet werd uitgerukt.

Luiffel-schrift tot een Herbergier die geen Amhacht kon.

Ik Kan, en dat ik kost ik zou niet Kannen;

Maar, om dat ik niet en kan, zo Kan ik.

Tot Geertruidenberg.

Als God bewaart de Schans

En de Prins van Oranje,

(58)

Dan heeft de duyvel geen kans, Noch de Koning van Spanje.

In 't nieuw gebouw der Luytersche Kerk, te Leeuwaarden.

Alsmen schreef 1680 gemeen.

Heeft Jonker Andreas Muller geleyt den eersten steen.

Voor een Schippers Huis.

Ik heb dikwils gevaren, dan waar ik moe en mat, Nu leg ik ten anker achter mijn wijfs gat.

Onder aan 't Uithangbord van 't Blaau Schaap by 't Leydsche Kerkhof, t' Amsterdam.

't Schaap staat op sijn klaauwen.

Dat wel groent dat zal wel blaauwen.

Glas-schrift buiten Haarlem in Rustenburg.

Eer heeft de goude Middelmaat.

Hy wint het van de Overdaat.

Glas-schrift.

Die daar heeft een danssend wijf, En daartoe een zeer krank lijf, En een doorgang in sijn koornen, Die leeft zelden zonder hoornen.

Aan N.N.

O Apotheker, wat benje een zoete prater!

Je zegt, je woont in de Kat, en 't is juist in de Kater.

(59)

Voor een Autaar t' Antwerpen.

Den Hemel wint men door gewelt, Of is te koop door kracht van gelt.

Voor een Luiffel.

T'Uitrecht in de Bakkers steeg,

Alwaar de Steden die men van Uitrecht na Romen reyst, afgebeeld staan.

Dit is de rechte weg na 't wijtvermaarde Romen, Dien ik tweemaal te voet ben heen en weer gekomen;

En voor de derde maal niet meer verhoop te doen.

Zo mijne winkel my maar fokken kan en voen.

Dus Vrienden wilt maar gelt voor mijne waren bieden,

Op dat mijn derde maalse voetgang niet en mogt geschieden.

Die wil na het hemels Romen,

En moet voor geen kruissen schromen.

Een ander, naast de deur.

Ziet ik Romein drage mijn last, Elk zal de sijne dragen, dat gaat vast.

Moeide hem een ieder met het sijne dat waar best, Want hy zal genoeg te dragen vinden op het lest.

Dit gaat al mé na Romen,

Die Kleeren van doen heeft, beliest maar hier te komen.

Op 't Krat van een Wagen.

Dat Godt den mensch gaf veertig dagen, Hoe zou hy klagen!

Maar hy heeft uur noch tijd,

Daarom leeft hy zeer verblijt.

(60)

Onder een Wapen.

Eer ont redelijk is mijn wapen.

Drink ik my vol, ik mach gaan slapen:

Heb ik geen goet ik mach het krijgen, Heb ik geen eer, zo moet ik zwijgen.

Glas-schrift.

Een wijf is een groot gerijf,

Sy kookt de bry, en men slaapter by, Sy wast de hemden,

En men kanze om een boodschap zenden.

En wordmen soms wat jeukerig en groen,

Sy kan strijken en stijven, en Lubbert-oom een franje kraagje aan doen.

Glas-schrift.

Wel te kyven is vrou welik,

Maar dat niet te achten is mannelik.

Aan de Schoorsteenmantel geschreven in een Herberg.

Elk kies het geen hem lust, ik kies het tal van vieren, De siere Zangeren, en zo ik noch eens kies:

Dat is uit vieren een; zoo kies ik doch de Fries, Die Zingende verbeelt de blinden met hun lieren.

Achter aan een Wagen geschreven aan R.C. uit schemp.

Wel waarom treurt de vent? wat drommel lijke dat vragen?

Ik mis mijn Vrouw, mijn Paart, mijn Degen, en mijn Vaân,

Mijn gelt, mijn goede Naam, en weelderige dagen,

En dat, om dat ik heb mijn alderbest gedaan,

(61)

Onder de Schildery van een Sot genaamt Karsten Romkes.

Ik tart Cleopatra met beide haar Pedanten, Den grooten Otteman, met mijne diamanten.

Den rrotsen Perviaan, noch Mogol raak my aan, Wie meenje datje ziet? den dollen Christiaan.

In een Papier van Hylikmakers geschreven.

Een Juffrou geeft aan u een Hy likmakers Koek, Maar die Koek-eters zijn, die hebben 't niet geweten, Of wisten sy het niet, sy hebben 't niet vergeten, De Hylikmaker is de voering van de broek.

Snedig Antwoord aan een Geest, Die zeer quaat wiert om een veest.

Wel drollige Poëet, Wel Dichter in je gat, Steur jy jou aan een scheet, Zo lustje ook wel wat.

Glas-schrift.

Te veel betrouwen Doet veel berouwen.

Voor een Snyders Deur te Arnhem 1674.

Mijn hert getrou

Aan den Hoog-edel welgeboren Sijn Koninklijke Majesteit de Prins van Nassou.

Ik wensch u toe uit al mijn verstant;

Dat gy moogt worden Hertog van Gelderlant,

Daar toe een Graaf van Hollant uitgelezen,

Wie drommel zou toch daar tegen wezen?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Plantaardige olie bestaat voornamelijk uit glyceryltri-esters van diverse vetzuren; in deze opgave wordt aangenomen dat er geen andere molecuulsoorten in aanwezig zijn.. Van

Bij een geopende fles wijn duurt het enkele uren voordat de zuurstof die in de wijn oplost en de zuurstof in de lucht boven de wijn met elkaar in evenwicht zijn.. Een fles wijn met

In een aangebroken fles wijn wordt dikwijls in de loop van enkele dagen een deel van de alcohol door reactie met zuurstof omgezet tot azijnzuur.. De aanwezigheid van azijnzuur in

„Ik wilde snel zoveel mogelijk warme spullen bij elkaar krijgen, want nu is het koud en hebben de mensen het nodig.. Ik vertelde het aan iedereen

Maar Baker, bedrieg jezelf niet, het kan anders uitvallen, want ik heb een kluchtige haan gekend, die op het Kraambezoek de Baker allenig riep en zei: ‘Baker, je zorgt zo

Laat in uw hart dat zoet dan woonen, Dat door uw oogen zich verspreidt, En wil eens myne liefde dus beloonen, Geef dat geen valsche hoop myn zinnen

zelven reeds luisterryken, wieg hunner Voorvaderen vervoerd, zeer veel met deeze Geschriften hebben opgehad: maar dit alles is, by de meesten, lange voorby, en, daar niemand de

Den Keyser siende datse door geen middelen tot vrede en waren te brengen heeft doen de Stadt met eenen ring-muer besloten, om haer van alle provisie te berooven: Den honger die als