Jac. van der Klei
bron
Jac. van der Klei, Feest in het bosch. A.G. Schoonderbeek, Laren 1927
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/klei045fees01_01/colofon.php
© 2010 dbnl
1
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
Feest in het bosch
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
6
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
De avond is gekomen, De menschen zijn nu moe, En alle kind'ren sloten
Hun kleine oogjes toe.
De hooge hemel schittert Van maan- en sterrenschijn, En 't lijkt of d'open plekjes
Op aarde zilver zijn.
Nu gaat er een kabouter Door 't groote, stille bosch En trekt in een der boomen
Een aardig luikje los.
Hoor, hoe er in de hoogte Nu klokketonen gaan;
Bom-bam! en dat beteekent:
Het avondfeest vangt aan.
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
8
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
In 't midden ligt een vijver, Waarin de rietpluim groeit, Waarin de waterlelie
Naast plomp en pijlkruid bloeit.
Uit elk der groote bloemen Kijkt droom'rig een gezicht:
Een elfje, dat wat knippert Met d'oogen tegen 't licht.
Maar eensklaps, met een vaartje, Daar maken zij zich los En dalen, licht als veertjes,
Op 't goudgekleurde mos.
Ze zwaaien met heur armen, Ze wuiven met heur kleed.
‘O, lieve koning, kom toch!
Uw elfen zijn gereed.’
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
10
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
En na een poosje wachten Komt koning Oberon.
Hij draagt een gouden kroontje, Dat schittert als de zon.
Hij draagt een zachten mantel Van rozenbladfluweel, En in z'n handen flonkert Een scepter van juweel.
Hij zet zich op z'n zetel, Een roode vliegenzwam, En telt zijn onderdanen,
Of één misschien niet kwam.
‘Nu dansen!’ en de elfen Die sluiten zich aaneen En huppelen al zingend
Rondom heur koning heen.
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
12
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
De nachtpauwoogen vliegen De balzaal vroolijk rond En zetten na een poosje
Zich neder op den grond.
Het lijken kleine bloemen, Die bloeien in den nacht, Met wonderfijne kleuren
En blaadjes zijïg zacht.
Ze roepen tot de elfen:
‘We spelen graag eens mee!
Zeg, zullen we gaan varen, Ginds op de groote zee?
Een blad is ieder schuitje, Een spinnerag het koord, Daar trekken wij je vroolijk Mee over 't water voort.’
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
14
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
Elk elfje maakt een scheepje Van pijlkruidblad of riet, Een schip met spitse punten,
Dat vlug door 't water schiet.
Twee nachtpauwoogen houden Een dikken spindraad vast.
‘Klaar?’ roept de elfenkoning,
‘Als 'k drie zeg... opgepast!’
Hij telt tot drie; daar varen De rankje scheepjes heen;
De elfjes staan te wank'len, Maar vallen doet er geen.
Ha, Rozedauw is d'eerste, Die d'overkant bereikt.
Geen wonder, dat ze spoedig Met bloemenkransen prijkt.
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
16
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
Papa konijn is even Z'n hol nog uit geweest.
‘Vrouw’, zegt hij, ‘komeenskijken, De elfen vieren feest.
Wanneer de kind'ren slapen, Dan gaan we met z'n twee, Maar zijn de bengels wakker, Dan neem je ze maar mee!’
Ze slapen geen van allen, En heel 't konijnenhuis Gaat naar den grooten vijver
En maakt haast geen gedruisch.
Ze sluipen door de paadjes, Ze gluren door het blad.
‘'k Wou,’ zegt de allerkleinste,
‘Dat 'k zùlke beentjes had.’
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
18
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
Nu komen de kabouters Heel zacht en zoetjes aan.
Ze groeten de konijntjes En komen naast ze staan.
Maar weldra gaat de oudste Naar koning Oberon En zegt: ‘Hoor, lieve koning,
Wat spelletje ik verzon.
Ik en m'n vriendjes klimmen Konijntjes op den rug En rijden om den vijver
En komen weer terug.
Wie 't hardst van al kan rijden, Die krijgt een mooien krans, En voor hem dansen d'elfen
Een extra-fraaien dans.’
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
20
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
Een poosje later staan er Zes ruiters in 't gelid.
O, kijk toch eens, hoe stevig Dat dwergenvolkje zit!
Elk ventje houdt de ooren Van zijn konijntje vast;
De elfenkoning telt al Tot drie. Nu opgepast!
Roef! en daar gaan ze allen Met sprongen reuzegroot.
Zie, Langbaard is de voorste, Die wint het vast, geen nood!
Maar juist op 't laatste eindje Schiet Spikkel hem voorbij En roept: ‘Hoezee, gewonnen,
De bloemkrans is voor mij!’
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
22
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
En alle elfjes dansen
Om spikkel heen: ‘hoezee!’
De nachtegaal zingt vroolijk Met al z'n vriendjes mee.
Hij heeft een stem als zilver Zoo helder, en zijn lied Lokt zelfs den boschuil nader,
Al heeft die ook verdriet.
Hij kijkt met groote oogen Het vroolijk volkje aan, En had hij kunnen dansen, Hij had haast meegedaan.
Hij kijkt met groote oogen En telkens klaagt hij zacht, Omdat hij zoo'n verdriet heeft,
Ook als een ander lacht.
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
24
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
Maar d'uil kan mooi vertellen, Dat weten z' allemaal, En Oberon zegt vriend'lijk:
‘Och, geef ons een verhaal.
Vertel ons van klein Duimpje, Van Hansje en van Griet, Of van het Waterprinsje,
Dat woonde in het riet!’
Van alle kanten komen De dieren nu bijeen:
De boschuil zal vertellen,
Vlug, vrienden, komt hier heen.
De muizen en de hazen, De egel en de ree, Ze komen aangeloopen,
Want ieder hoort graag mee.
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
26
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
't Verhaal is waarlijk prachtig, Het kan niet mooier zijn!
Maar 't egeltje krijgt ruzie Met Snuffelneus, 't konijn.
‘Jij met je scherpe pennen, Je steekt me in m'n vel;
Je bent een lastig heertje!
Ga heen! Wat denk je wel!’
Nu wordt de egel driftig En roept: ‘Kom jij maar op!
Als jij wat hebt te zeggen, Geef ik je op je kop!’
‘Stil!’ roepen alle dieren,
‘Geen ruzie hier in 't bosch!
Ha, daar is de politie!
Dat 's net op tijd, vriend Vos!’
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
28
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
En Reintje komt naar voren En neemt den egel mee.
Die wil nu niet meer vechten, Maar jammert steeds: ‘O wee!’
Rein brengt hem naar den vijver, Daar ligt een eiland in;
Een dagje daar alleen zijn, Is niemand naar den zin.
Maar 't moet, en op een plankje Vaart egeltje er heen.
Ziezoo, vechtlustig baasje, Vecht jij nu maar alleen.
Twee groene kikkers duwen Het plankje langzaam voort, En niemand, die naar 't klagen
Van d'armen egel hoort.
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
30
Jac. van der Klei, Feest in het bosch
In 't Oosten zijn de wolken Een beetje ros getint, En door de boomen fluistert
De zachte morgenwind.
De houtduif, die ontwaakte, Roept driemaal: Roe-koe-koe!
Nu vluchten alle elfjes Gauw naar d'r bloemen toe.
Als straks de roode zonne Het groene bosch verlicht, Is van 't kabouterhuisje
Ook reeds het deurtje dicht.
Gauw dwalen door de paden De menschen, groot en klein.
Die weten niet, hoe prettig Het's nachts in 't bosch kan zijn.
Jac. van der Klei, Feest in het bosch