• No results found

Monitoring beoordeling blootstelling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Monitoring beoordeling blootstelling"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Monitoring en beoordeling van de blootstelling aan proefd ieral lergenen

K.J.M. Wrbisl, PT.J. Scheepets'3 E Poel¡na'

Samenvatting

In

de periode 2001-2004 is in her Centraal Dierenlabora- torium van de Radboud Universiteit in Nijmegen de bloot- stelling van proefdierwerkers aan ratten urine allergeen

(RUA)

bepaald

n norm

die speciaal

voo

reeds

gepubliceerde

b

werd

gebruik gemaakt van een benchmark benadering' De bedrijfsleiding stelde een kritische effectgroocte vast van 570

(attributief risico voor sensibilisatie door RUA)' Hierbij werd een benchmark dosis met een betrouwbaarheidsbovengrens berekend van 0,5 ng RUA-equivalenten/m'' De blootstelling aan RUA lag in de afgelopen jaren in een aantal werksituaties boven deze waarde. Als de dalende trend in de komende jaren wordc voortgezet, zal de bedrijfsnorm weldra niet meer worden overschreden.

Dit

geldt echter niet voor het handma- tig storten van

vuil

beddingmateriaal in de wasstraat' Er zijn aanvullende verbeteringen in de a¡beidsomstandigheden oodig om deze blootstelling verder te reduceren'

lnleiding

Van de werknemers die in contact komen met proefdierallerge- nen ontwikkelt

ll

cor 44o/o een proefclierallergie [Hollander er al.,1997al. Met name rat u¡ine allergenen (RUA) zijn Potenle allergenen lGordon er d'., 1993] die irritaties aan de neus en ogen, huidklachten en astmatische klachten kunnen veroorza- ken lHollander, 1997b). De omvang van de blootstelling aan e inhoud van de n et al., 19941. De

een steil verlo- pende blootstelling-respons curve voor RUA, waarbij de laagst geobserveerde blootstelling mogelijk al voldoende is om een aanzienlijk deel van de populatie van werknemers met een ato- pische constitutie te sensibiliseren [Hollander er

il''

7997c' Heederik et el., 1999a,c]. Een werkpleknorm zal daarom heel erg laag moeten zijn en de beheersmaatregelen ingrijpend om het risico op sensibilisering te verminderen [Heederik et al"

l999al. Dir is waarschijnlijk één van de redenen waarom nog geen werkpleknorm voor proeFdierallergenen is ingevoerd' Een

"rrd.r. ,.d.n

is het ontbreken vân een gestandaardiseerde methode voor het kwantificeren van de blootstelling [Gordon' 2001; Heederik er aL.20021. Verde¡ is er nog onvoldoende consensus ovet een relevant gezondheidseffect en hanteren onderzoekers verschillende definities van gezondheidsklachten' Tenslotre kan blootstelling aan andere agentia (beroepsgebon-

t Re¡earch Lab

Moleculaire

Epídemiologie en Biostatistieþ,

tlMC

St Radboud' Nijmegen

'

Centraal

Dierenl¿boratori

Nijmegen

J Correspondentieadres: d.n ir. PT.J. Schee\ers,

!:t:r:*

Lab Molecuhire E|ilemiotgSie'

afde

Biostatistieþ' UMC St Radboud, Nijmegen,

I,ostbusbtl:,

esoo

na N4*lþ"' ,'t. ùìlåesza, ¡å" ozZ-s

eepets@epib'umcn'nl

Abstract

In

2001-2004 in the Central Animal Laboratory of the Radboud Universiry in Nijmegen the exposure of workers to rat urine allergen (RUA) was determined' Compliance was evaluated using an exPosure threshold especially derived for this purpose, based on previously published exPosure-resPon- se data. A benchmark approach was used' The management of the faciliry chose a critical effecc size of 57o (attributive risk for sensitisation by RUA). A benchmark dose upper bound of 0.5 ng RUA equiva-lents/mr was calculated' The exposure to RUA was in some situations above this value'

If

ch. decreasing trend is extended over the next few years the exposure is expected to remain below the workplace stan- dard. Howeve¡, this will not be the case lor the manual dis- posal of used bedding material. Additional improvements in the working conditions

will

be needed to further reduce exposure.

den of nier) de kans op immunologische resPons beinvloeden [Preller et a]., 1996; Heederik et aJ'.,20021' Toch is het aflei- den van een bed.rijfsnorm in dit stadium wel nuttig voor het verbeteren van de werkomsendigheden'

Bij het afleiden van werkpleknormen wordt vaak de NOAEL (no observed adverse effec¡ level) gebruikt om dosis-repons data te verdisconteren. A-priori wordt dan uitgegaan van de aanwezigheid van een drempelwaarde lSlob, 1999] ' Een alter- nariefis het afleiden van een norm oP basis van een attribudef

¡isico.

Dit

is de kans op het optreden van de ziekte bij een bepaalde, gegeven (brjv' de vigerende) bloocstelling' Als een bedrijfsnorm wordt afgeleid, kunnen werkgevers en werkne- mers besluiten de prevalentie van proefdierallergie, die nu wordt geschar op20-30o/o, terug te brengen tot een voor het bedrij f haalbaar Percentege, bijvoo rbeeld 5o/o' IJir dit ¿ttribu- tief risico, ook wel critical effect size (CES) genoemd, kan op basis van blootstelling-resPons gegevens uit de literatuur' een bepaalde dosis worden aFgeleid, de zogenaamde benchmark dosis (BMD). Met deze mathematische beschrijving van de

blootstelling-

d, waarbij

bijvoorbeeld

is gesensibi-

liseerd of

een DL

(bench-

mark dosis lower bound) geeft de ondergrens weer van het betrouwbaarheidsinterval (95%o) bú de blootstelling-resPons curve, behorende bii de voorafvastgestelde CES'

32 Tijdschrift voor toegepaste Arbowetenschap (2005) nr 2

(2)

Het voordeel van de

BMD

benadering ten opzichte van het gebruik van de NOAEL is dat deze methode nie¡ uitgaat van een drempelwaarde en dac rekening gehouden wordt met ver- schillen in gevoeligheid van individuen binnen de blootgestel- de populatie door de

BMD

lower bound (BMDL) als kritisch grens (in

dit

geval de bedrijfsnorm) te hanteren [Slob' 1999].

Bovendien worden alle beschikbare blootstelling-respons data (en nier slechts één getest blootstellingsniveau zoals bij het gebruik van de NOA-EL) benut om een curve te construeren.

De gebruikte blootstelling-respons data moecen afkomstig zijn van een populade die qua samenscelling (leeftijdsopbouw, geslacht en dergelijke) vergelijkbaar is met de populatie waar- voor de norm gehantee rd zal. gaan worden. Verder is het van belang dat er voldoende blootstelling-respons data zijn' omdat de waarde van de BMDL wordt bepaald op grond van de beste

fit

van de blootstelling-respons data.

Een benchmark benadering is nutcig omdat een proefdiercen- trum zo gericht kan werken aan de reductie van de blootstel- ling en hec is voor de werknemers, werkgevers en de overheid duidelijker welk arbeidshygiënisch beleid wordt gevoerd. Een voorwaarde is wel dar de methode om de blootstelling te mecen goed gestandaardiseerd is'

Het doel van dit onderzoek was het meten van de blootstel- ling aan proeftlierallergenen volgens een gestandaardiseerde methode en hec afleiden van een bedrijfsnorm voor de bloot- stelling aan RUA. Vervolgens werd de blootstelling aan deze

bedrijfsnorm getoetst.

Materiaal & Methoden

Monsternerning uan inhaleerbaar stof

Voor her verzamelen van inhaleerbaar stoF (IS) [EN481' 19931 ten behoeve van de analyse van RUA is een gestan' daardiseerd meetprococol opgesteld en oP twee verschillende meetdagen getest. Stadonaire en persoonsgebonden metingen werden uitgevoerd in de wasstraat en in het dierverblijf. In de wasstraat werden de kooien met het vuile beddingmateriaal geleegd (vuil), gewassen en opnieuw gevuld aan de andere kant van de wasstraat (schoon). In he¡ dierverblijfwerden de vuile kooien vervangen door kooien met vers beddingmateri- aal. Stationaire metingen zijn uitgevoerd bij een debiet van

23,6Llmtn

met behulp van monsterkopPen voor IS (volgens het PAS-6 principe, bij een aanzuigsnelheid van 1,25 m/s).

Het stof is verzameld op PTFE hlters van het rype

-f847

(50

mm) (Schleicher

&

Schúll, Dassel, Duitsland). Stationaire metingen zijn op rwee locaties in duplo uitgevoerd (totaal vier metingen). Persoonsgebonden mecingen zij n gelij ktijdig uitgevoerd bij 3 personen per dag (totaal zes metingen).

Hierbij droeg elke persoon cwee Dupont Alpha-1 pompen (2,0 L/min) waarmee IS is verzameld opTE-37 filters (25 mm) (Schleicher Ec Schüll) die waren geplaatst in een

IOM

UK). Na de deze evaluacie werden de overige medngen tn enkelvoud uirgevoerd.

B ep a lin g ua n a l1 ergee n con c€ n nd ti es

Het gehalte RUA in het ve¡zamelde IS is geanalyseerd door middel van een enzyme immuno assay

(EIÐ.

De herhaal- baarheid van de monstervoorbewerking en analyse is eerder bepaald door met een holpijp tonde schijles te slaan uit een

ûlter met een diameter van 150 mm waaroP cotaal zwevend stof is verzameld [zie Rustenburg,200l voor details].

Uit

de resultaten blijkt dat de herhaalbaarheid van dag tot dag (uit- gedrukt in een relatieve standaard deviarie) varieerde tussen

160/o en 5lo/o

(t

= 6) mec een gemiddelde van 38o/o. De her- haalbaarheid binnen een dag bedroeg gemiddeld 12o/o. Her gehalte allergenen in de stolmonsters is uitgedrukt in nano- gram rat urine eiwit equivalenten (ng eq) per mr, waarbij

I

ng eq is gedefinieerd als de hoeveelheid die dezelfde uit- komst gee[t als 1 ng van het antigeen dat als standaard wordt gebruikt [Hollander et a]'., 1997 c).

Afleiden uan een bedrijfnzrm en andere bereheningen

De blootstelling-respons data die zijn gebruikt voor het aflei- den van de bedrijFsnorm zijn verzameld bij acht proefdiercen- tra (waaronder vier universitaire centra) in Nederland (zie Hollander et a1,., 1997c voor details). Voo¡ he t afleiden van de bedrijfsnorm werd gebruik gemaakt van de gegevens van l

lB

proefdierwerkers die minder dan 4 iaar waten blootge- steld (zie Hollander er al. 7997c voor de kenmerken van deze

populatie) omdat voor deze subpopulatie een goede dosis-res- pons relatie werd gevonden. De blootstelling aan RUA werd gebaseerd op de door Hollander ec al. gepresenteerde classifi- catie van de blootstelling'laag', 'middel' en 'hoog' gemeten in de ademzone van de proefdierwerkers (zie Hollander et al.

l997avoor details over de meetmethode). Bij iedere bloot- stelling was een prevalentie van sensibilisatie (respons) bekend, door Hollander gedefìnieerd als een positieve huid- priktest voor allergenen uit urine de vacht van ratcen en/of de aanwezigheid van een specifiek serum IgE voor RUA (zie Hollander etal.1997c). Aan deze gegevens werd de prevalen- cie in de niet-blootgestelde incerne referenciegroep (personen die nog nooit met ratren hadden gewerkt en personen die uicsluitend mer bloed van ratten hebben gewerkt) toege- voegd. De gegevens die gebruikt zijn voor de bepaling van de

BMD

staan in tabel

1.

Om een bedrijfsnorm te kunnen afleiden werd gebruik gemaakt van het NCEA Benchmark Dose Sofware programma (Versie 1.3.2, US EPA)'

Resultaten

B lo o ts te llings o nde rzo e b

In de periode 2001-2004 zijn in het

CDL

metingen van IS monsterkop (Institute of Occupational Medicine,

Edinburgh,

uitgevoerd. De data werden verzameld bij proeÊdierwerkers

Thbel

l.

Blootstelling-respons data gebruiht uoor het afleiclzn uan de bedrijfnorm (Hollander et

al',

1997d Blootstelling aan RUA (mediaan)

(nz eo RUA./rnr)

Totaal aantaI blootgestelden o/o Responders

0 86

\5

0. 15 21 t4.3

0,68 92 t7,4

4,2 4 25,0

(3)

Thbel

2.

Concentraties R(JA bepaald in inhøleerbaar stof (ng EQm3) in de periode 2001- 2004. fRustenburg 2001, Wrbist' 2002, Kupers et al.,

200i,

Bueters et al. 2004J

. Meting in duplo door twee pom.pen naast elþaar te plaatsen; b Meting in daplo door.uerþneners tuee Pom?en te kten meedragen; ' MogetijÞ ondzìschatting dooidat tijdens resuspenderen aan stofuerliezen zijn opgeneden.

op de specific pathogen Free (SPF) afdeling en in de was- straat. In de dierverblijven is de concentratie RUAgemeten op een vaste locarie en in de ademzone van de personen die dic werk uiwoerden in de afgelopen vier jaar geleidelijk gedaald (tabel 2).

Afleiding bedrijfnorm

De bloocstelling-respons gegevens ziin weergegeven in fìguur

1 . Het laagste punt van de curve is de prevalenti e van 3,5 o/o en is waargenomen bij de niec-blootgestelde interne controle- groep. De andere blootstellingsniveaus komen overeen met

2,0 4,0

n o E

Ø

o a

@

s

8,5 3,5

o 11

0,5 0,8

1,0 3,0

Fi gu ur I : Bloo tstel I ings'respznsgege uen s (mediaan met 95

Di

ond¿rbroþen lijn geef de betrouwbaarheidsondergrens sensibilisatie uoor R(JA als percentage uan het a¿ntal bloo

werd

.5

n/: :'

Blootstelling (ng eq RUA/m3)

Meetmethode Meetlocaties 2001 2002 2003 2004

Stationair

Dierverblijven

0,l9

<0,02' <0.02 <0,02

0.059 <0,02. <0 02 <0,02

0,057 0,027

<0,02

lVasstraat (vuil) 100 14. 4,8.

3t

t2"

\lassrraat (schoon)

0,t4

Persoonsgebonden

Dierverblijven

)()

0,2rh

t3

0,96

0,62 0,1 1b 1,2 0,85

<0,04 0,1 1

<0,08

<U,Uð

'lV'asstraar (vuil) r200 42h 20 ?c)

36b

\Øasstraat (schoon) 1,2 0,620 0,39

0,60b

34 Tijdschrift voor toegepaste Arbowetenschap (2005) nr 2

(4)

de classificaties 'low', 'middle' en 'high van Hollander et al.

en het bijbehorende aantal personen dat positiefscoorde op de huidpriktest met RUA en/of de aanwezigheid van speci- fiek serum IgE voor RUA in plasma (% respons). De bedrijfsnorm is gebaseerd op de

BMDL

berekend voor een CES van 5 %o als toename ten opzichte van de respons bij niet-blootgestelden. De

BMD

bedraagt 0,8 ng eq RU,AJn3.

De berekende bedrijfsnorm bedraagt 0,5 ng eq RUA./m3.

Toetsing uan de blootstelling aøn de bedrijfinorrn

De bedrijfsnorm werd overschreden in de ademzone van de medewerkers die hec vuile beddingmateriaal stortte. Aan de schone kant ven de wasstraat werd de norm

in

2001 en2002 overschreden.

Io

2003 is geen meetresultaat beschikbaar en

in

2004 was de persoonsgebonden blootsrelling onder de norm, maar

dit

is slechts gebaseerd op één waarneming. In 2004 crad alleen in de ademzone een lichte overschrijding van de bedrijFsnorm op

bij

rwee van de

vijf

proefdierwerkers.

In

de wasscraat is deze dalende trend alleen ce zien in de ademzone en was het blootstellingsniveao tn 2004 nog een

factor 8 boven de bedrijßnorm. Bij het aÍìulien van vers bed- dingmaceriaal is de blootstelling tot onder de bedriifsnorm gedaald.

Discussie

Over een periode over vier opeenvolgende jaren is op basis van gestandaardiseerde metingen inzicht verkregen in de con- centraties RUA op de werkvloer. Metingen in de ademzone geven ook inzicht in de potentiële inhalatie van RUA en lig- gen hoger dan de uitkomsten van metingen oP vaste locaties' Hoewel het aantal waarnemingen steeds gering was, ontsteet over de jaren een beeld waaruit

blijkt

dat de blootstelling in de dierverblijven en de wasstraat geleidelijk is afgenomen.

Voor de interpretatie van deze uickomsten is een voorstel gedaan voor een bedrijfsnorm. Hierbij is gebruik gemaakt van de benchmark benadering.

B lo o ts te lli ngs h ara k te ris e r ing

Standaardisatie van de methode voor het verzamelen van IS en de meting van RUA in dit materiaal, maken het mogelijk de blootstellingsgegevens met elkaar ce vergelijken. Er bleek geen verband te bestaan tussen de persoonsgebonden geme- ten concentraties IS en het gehalte RUA in deze stofmon- sters.

Dit

maakc de bepaling van het gehalte allergenen in het verzamelde stof noodzakelijk voor het evalueren van de risi- cot ten aanzien van proefdierallergie.

Hoewel een groot aantal determinanten van invloed zijn op de concentraties RUA op de werkvloet is het mogelijk een aantal factoren aan te wijzen die hebben bijgedragen tot ver- mindering van de blootstelling. De belangrijkste factor is

waarschijnlijk de daling in hec gebruik van ratten. In de was- straat is in2004 een systeem voor bronalzuiging in gebruik genomen. In de die¡verblijven kan meespelen dat het gebruik van filtercopkooien in de loop van de afgelopen vier jaar is toegenomen.

Bedrijfnorm

Voor he¡ afleiden van een bedriifsnorm is gebruik gemaakt

van gegevens van een studie van Hollander et al. (1997c).

Dit

zijn prevalentiegegevens met betrekking tot sensibilisatie van proefdierwerkers uit diverse Nederlandse proefdiercentra die waren ingedeeld in drie bloocstellingscategoriën en een interne niet-blootgestelde groep (zie Hollander et

tl.

1997a).

Het gebruik van gegevens over de prevalentie van proefdieral- lergie was niet mogelijk omdat de prevalentie in de hoogst blootgestelde groep lager was. Hollander et al. geven hiervoor

wvee mogelijke verklaringen: (a) selecie van minder gevoelige individuen ('healchy worker effect') en (b) tolerantie van allergenen die optreedt bij langdurige blootstelling ('tolerance induction'), hoewel over het laatste

voor

inhalaroire bloot- stelling nog weinig bekend is. Ook het gebruik van de door Hollander gepresenteerde gegevens over de blootstellingsduur was niet mogelijk omdat de hoogste dosisgroep te ver verwij- derd is van de andere dosisgroepen (0;0,075;2,38 en96'6 ng eq RUAJm'). Hierdoor heeft de schatting van de bloot- stellingsduur en de concentratie RUA in de hoogste blootstel- lingsgroep een te grote invloed op de waarde van de BMDL.

Dat de bedriifsnorm is afgeleid op basis van de prevalentie van sensibilisatie in een groep Nederlandse proefdierwerkers die minder dan vier jaar in dienst waren, heelt gevolgen voor de toepasbaarheid van de bedrijßnorm. De bedrijfsnorm kan gebruikt worden in de Nederlandse sicuacie. De arbeidsom- standigheden in andere Europese proefdiercentra en buiten Europa zijn niet voldoende bekend om de toepasbaarheid van deze norm op dit moment te kunnen beoordelen. Hoewel de norm is gebaseerd op een populatie van proeldierwerkers die minder dan vier jaar waren blootgesteld, blijkt uit de gegevens van Hollander dac het risico bii personen met een langere blootstelling lager is (zoals hierboven beschreven). Het feit dat de bedrijfsnorm is gebaseerd op sensibilisatie (en nier proef- dierallergie) betekent dat overschrijding van deze grenswaarde cot gevolg kan hebben dat meer dan 5 o/o van de blootgescel- den gesensibiliseerd zou kunnen raken. Er is nog onvoldoende bekend over de relatie tussen sensibilisatie en proefdierallergie om te kunnen voorspelleo in welke mate zich klachren zullen openbareo. Op zich is de keuze voor sensibilisatie als Vroeg' effect goed ce verdedigen aangezien dit bij de proefdierwerkers eenduidig is vast te stellen (door een huidpriktest en bepaling van speciÍìek serum IgE gehalte).

Een bezwaar tegen het gebruik van sensibilisatie als gezond- heidseffect in een risicoschatting is dat het geen ziekte is,

hooguit een eerste stap in een ziekteproces. Sensibilisatie is echter sterk gecorreleerd met symptomen [Heederik et al.

2002).

Voor vervolgonderzoek is het aan te raden om gebruik te maken van continue waarden voor de berekening van de

BMD.

Hierdoor is her verloop van de blootstelling-respons curve, door de toepassing van meer verûjnde blootstelling- respons modellen voor continue data, beter toepasbaar [S[ob, 20021.

De voorgestelde bedrijÊsnorm mag niet gezien worden als een

gezondheidskundig'veilige' grens, aangezien deze dosis geen garantie biedt op bescherming tegen sensibilisering. In dit onderzoek is uitgegaan van een door het bedrijfsleiding vast- gescelde percentages (CES van 5 o/o)

vln

de blootgestelde

(5)

populacie die gesensibiliseerd zou kunnen worden. Deze grenzen zijn vastgesteld op basis van het door het bedrijI gevoerde beleid en zijn niet wetenschappelijk te onderbou- wen. De gevonden blootstellingconcenr¡aries aan RUA zijn getoetsr aan de hand van deze bedrijßnorm. Hieruir

blijkt

dat overschrijdingen optreden bij werkzaamheden aan de vuile kant van de wasstraat en eveneens bij een deel van de werkzaamheden in de proefclierverblijven.

Bebeersmaatregelen

Bij werkzaamheden in de wasstraat wordr gebruik gemaakt van ademhalingsbeschermingsmiddelen (ABM), rype FFP2D en P3-stoffilter. De werknemers worden bloorgesteld aan IS, houwezels/houtsrofi huidschilfe¡s en urine-eiwi¡ten.

Voor houwezels en eiwitten geldt de aanbeveling P3 fìlte¡s te

gebruiken. De huidige ABM wordt op basis van bovenstaan- de aanbevelingen niet geschikt bevonden. Daarvoor in de plaars wordt een P3 filte¡ (rype FFP3) aanbevolen INVvA, 2001]. Volgens de geldende normen voor P3 maskers bedraagt de maximale filterlekkage 17o [Kluwer, 200112002].

Aangenomen wordt dat dir zal gelden voor IS en RUA.

Dit

is

niet in de prakdjk getest en actuele waarden zouden dus hoger uit kunnen komen. Het gebruik van een P3 masker wordt door he¡

CDL

niet gezien als structurele oplossing voor het reduceren van de blootstelling in de wassrraar. Her proefdiercentrum zal daarom onderzoek doen naar de moge- lijkheid om de blootstelling aan RUA te reduceren door het gebruik van verbeterde bronaÊuiging.

Conclusie

De berekende bedrijfsnorm van 0,5 ng eq RUA./mr kan in het proefdiercentrum worden gebruikt voor

her

beoordelen van de blootstelling aan RUA. In de afgelopen jaren is de blootstelling afgenomen en ligt nu

voor

een aantal werk- zaamheden boven de norm. In de toekomsr zullen inspannin- gen zijn gericht op het verder reduceren van deze blootstel- [ing. Deze blootstellingsreduccie is te realiseren door gebruik te maken van bronalzuiging in de wassrraar en her gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij bepaalde werk- zaamheden in de proefdierverbli.jven.

Dankwoord

De auteurs zijn dank verschuldigd aan Dr. G. Doekes (IRAS) voor het beschikbaar stellen van de materialen en kennis voor de RUA bepaling en Ing. A. Hoppenreijs (ICLAS) voor her analyseren van de filters. Medewerkers van het CDL voor hun medewerking aan de blootstellingsmetingen en studen- ten biomedische wetenschappen voor het uitvoeren van deze metingen.

Referenties

Bueters, R., Heusinkveld, H., Pourier,

M.,

Rensen,

\ü,

Theunissen, P., Tonk, I., Verhallen,

D.

(2004)

tWerkplekonderzoek proefdierallergenen in het Centraal Dierenlaboratorium. Verslag Biomedische \ùØetenschappen,

Radboud Universiteit Nijmegen.

EN 481 (1993) \Xr'orkplace armospheres: Size fraction defini-

36

tions for measu¡ement of airborne particles

in

the workplace.

Comité Européen de Normalisarion (CEN). European Commission, Brussels.

Gordon, S., RD Tee, AJ-Íaylor. (1993). Analysis of rat urine proreins and allergens by sodium dodecyl sulfate- polyacryla- mide ge[ electrophoresis and immunoblotting. Journal

of

Allergy and Clinical Immunology (92) 298-305.

Gordon, S. (2001). Laboratory animal allergy: a British per- spective on a global problem. Institute Êor Laboratory Animal

Research Journal (42) 37 -46.

Heede¡ik, D., G Doekes, MJ Nieuwenhuijsen. (1999a).

Exposure assessment of high molecular weight sensirise¡s: con- tribution to occupational epidemiology and disease preven- tion. Occupational Ec Environmental Medicine (56) 735-741.

Heederik, D., G Doekes, (1999b). Exposure-response rela- tionships for airborne allergens. Clinical Ec Experimental NIergy (29) 423-424.

Heederik, D., KM Venables, P Malmberg, A Hollander, AS Karlsson, A Renstrom et al. (1999c). Exposure-response rela- tionships for work-relared sensirisation in wo¡kers exposed to rat urinary allergens: ¡esults from a pooled srudy. Journal

of

AJlergT and Clinical Immunology (103) 678-684.

Heederik, D., PS Thorne, G Doekes. (2002). Healrh-based occupacionel exposure limits for high molecular weighr sensi- tizers: How long is the road we musr travel? The Annals

of

Occupational Hygiene (46) 439 -446.

Hollander, A,., P Van Run, J Spithoven,

D

Heederik, G Doekes. (1997a). Exposure of laboratory animal workers ro airborne rat and mouse urinary allergens. Clinical

&

Experimental Nlergy (27) 617-626.

Hollander, A. (1997b). Laboratory Animal AJlergy. Allergen exposure essessment and epidemiological study of risk facrors.

Proeßchrift ìWageningen Universiteit, 152 pp.

Hollander,4., D Heederik, G Doekes. (1997c). Respirarory allergy ro rats: exposure-respoûse relationships in laboratory animal workers. American Journal oF Respiratory and Critical Care Medicine (155) 562-567.

Kluwe r. (200 1 -2002). Kl uwert PBM-gids 200

l

-2002.

Kupers, BAM., MJ te

\linkel, MC

Ruigewaard, R Kayser.

(2003). Meetrapport stof en proefclierallergenen. Verslag Biomedische tVerenschappen, Radboud Universire.it Ni.jmegen.

Nieuwenhuijsen, MJ., S Gordon, RD Tee, KM Venables, JC McDonald, AJ Newman TâyIor. (1994), Exposure to dusr and rat urinary aeroallergens

in

research establishments.

Occupational

&

Environmental Medicine (51) 593-596.

Tijdschrift voor toegepaste Arbowetenschap (2005) nr 2

(6)

Preller, L., G Doekes,

D

Heede¡ik, R Vermeulen,

PF

Slob, \lØ (2002). Dose-response modelling of continuous end- Vogelzang, JSM Boleij. (1996). Disinfecranr use.âs a risk

fac-

poinrs. Toxicological Sciences (66) 298-312.

tor for atopic sensitization and symptoms consistent with

asrhma: an epidemiological

stud¡

European

Respiratory

Verbist, KJM. (2002). Monitoring en beoordelingvan de Journal (9)

l4O7-14I3.

blootscelling aan proefclierallergenen in het centraal dierenla-

boratoriurn. Doceoraalscriptie Biomedische \Øetenschappen, Rustenburg, G. (2001). Proefdierallergie. Invoeringvan

een

Radboud Universiteit Nijmegen.

programma voor bloomtellingmonitoring voor de preventie

van proefdierallergie bij medewerkers van hec

Centraal

\Øerkgroep Ademhalingsbescherming NVvA (2001). Selectie Dierenlaboratorium. Doccoraalscriptie

Biomedische

en gebruik van ademhalingsbeschermingsmiddelen.

'W'etenschappen, Radboud Universircit

Nijmegen.

Nede¡landse Vereniging voor Arbeidshygiëne, Eindoven.

Slob,

(1999). Thraholds in toxicolog¡r and risk assess-

ment. International Journal of Toxicology (l B) 259 -268.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gelet op het feit dat medewerkers nu nog bezig zijn met het inhalen van werk dat is blijven en gelet op de drukte die de decembermaand altijd al oplevert, heeft B&amp;W besloten om

Uithoorn - De VVD heeft in de ge- meente Uithoorn veruit het meeste aantal stemmen gekregen tijdens de verkiezingen voor de Tweede Kamer die op 9 juni in Nederland zijn

Uithoorn - Sinterklaas heeft ook dit jaar De Tweemaster weer met een gezellig bezoek vereerd. Met een mega grote Pick Up Truck werd hij tot voor de school gebracht

Uithoorn - Tim Zoutendijk traint bij gym Bailong Wugong onder leiding van Sifu Wouter Witsel en vertrekt 22 oktober naar Toronto (Canada) voor de WK wushu. Sanda het full contact

The simple truth of Scripture is that God never accepts an individual as such. Rather, he is accepted only in the Beloved, in the righteousness of the One, Christ Jesus, that is,

Het gezondheidsbewakingssysteem werd zowel uitgewerkt voor beroepsmatige blootstelling aan vloeibare wasmiddelen (bevatten enzymen) als voor bakkers (blootstelling aan tarwe

Wie of welke instantie de burger daarvoor inschakelt is (in het kader van de CPR) niet relevant, aangezien de uitkomsten van dat onderzoek alleen ten dienste staan van

Jongens scoren alleen hoger bij gymnastiek.’ Alle aandacht voor de prestaties van jongens leidt op Lek en Linge inmiddels wel tot een lichte vooruitgang, maar gelijk zijn de