• No results found

AMAZONE Boordcomputer AMATRON

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "AMAZONE Boordcomputer AMATRON"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bedieningshandleiding

AMAZONE Boordcomputer

AMATRON

voor veldspuit

MG 1297

BAG0018.0 (NL) 10.05 Printed in Germany

Lees en schenk aandacht aan deze bedieningshandleiding voordat u de machine in bedrijf stelt!

Bewaren voor verder gebruik!

(2)

Het mag niet

onbelangrijk of overbodig voorkomen, deze gebruiksaanwijzing te lezen en zich aan de aanwijzingen te houden; het volstaat niet van anderen te horen, dat de machine goed is, ze daarom te kopen en te denken dat alles vanzelf gaat. De persoon in kwestie berokkent niet alleen zichzelf schade maar zal ook fouten maken waarbij het mislukken niet aan zichzelf doch aan de machine zal worden toegeschreven. Om zeker te zijn van een goede werking moet men zich bewust zijn van de handelingen en over het doel van de functies van de machine geïnformeerd zijn en er mee leren omgaan. Pas dan zal men over de machine en zichzelf tevreden zijn. Om dit doel te bereiken dient deze bedieningshandleiding.

Leipzig-Plagwitz 1872.

(3)

Voorwoord

Geachte cliënt,

de boordcomputer AMATRON is een kwaliteitsproduct uit het omvangrijke landbouwmachineprogramma van AMAZONEN-WERKE, H. Dreyer GmbH & Co.KG.

Om maximaal gebruik te maken van de specifieke eigenschappen van Uw nieuwe AMATRON, adviseren wij U deze bedieningshandleiding voor de ingebruikname zorgvuldig te lezen en de raadgevingen op te volgen.

Zorg er voor, dat ieder die deze machine gaat gebruiken ook de bedieningshandleiding heeft gelezen.

Deze bedieningshandleiding heeft betrekking op boordcomputers van de productieversie

AMATRON.

AMAZONEN-WERKE

H.DREYER GmbH & Co. KG

Copyright © 2004 H. DREYER GmbH & Co. KG Postfach 51

D-49202 Hasbergen-Gaste Germany

Alle rechten voorbehouden

(4)

Voorwoord... 3

1 Gegevens over de machine, gebruiksdoel... 6

1.1 Fabrikant... 6

1.2 Conformiteitsver-klaring ... 6

1.3 Gegevens bij vragen en bestellingen... 6

1.4 Typeaanduiding... 6

1.5 Doelgericht gebruik ... 7

2 Algemene veiligheidsaanwijzingen... 8

2.1 Verplichtingen en aansprakelijkheid... 8

2.2 Weergave van de veiligheidsaanwijzingen ... 11

3 Eerste keer monteren van AMATRON+ ... 12

3.1 Computer en console ... 12

3.2 Aansluiten op de machine... 12

3.2.1 Aansluiten op de machine... 12

3.2.2 Voedingskabel... 13

4 Productbeschrijving... 14

4.1 Opbouw van de ... 15

4.2 Beschrijving van de bedieningsterminal... 16

4.2.1 Display en functietoetsen ... 16

4.2.2 Toetsen op de voorzijde van het apparaat... 17

4.2.3 Toets op de achterkant van het apparaat ... 18

4.3 inschakelen... 18

4.4 Invoergegevens van ... 19

4.4.1 Invoer van tekst en cijfers... 20

4.4.2 Keuze van opties... 21

4.4.3 In- en uitschakelen van functies (Toggle functies)... 21

5 In bedrijf nemen... 22

5.1 Startdisplay... 22

5.2 Hoofdmenu... 22

5.3 Menu opdracht ... 23

5.3.1 Opdracht maken / starten of opgeslagen opdrachtgegevens oproepen... 23

5.3.2 Externe opdracht... 24

5.4 Menu machinegegevens ... 25

5.4.1 Balanscorrectie kalibreren... 28

5.4.2 Distance Control kalibreren... 29

5.4.3 Impulsen per liter... 31

5.4.3.1 Impulsen per liter berekenen - doorstroommeter... 32

5.4.3.2 Impulsen per liter handmatig invoeren - doorstroommeter ... 32

5.4.3.3 Retourstroommeter op de doorstroommeter afstemmen... 33

5.4.3.4 Impulsen per liter handmatig ingeven - retourdoorstroommeter... 34

5.4.4 Vereiste aftakastoerental... 34

5.4.4.1 Vereiste aftakastoerental invoeren... 35

5.4.4.2 Impulsen per aftakasomwenteling voor verschillende tractoren opslaan ... 35

5.4.4.3 Alarmgrens voor vereiste aftakastoerental opslaan... 36

5.4.5 Impulsen per 100m... 37

5.4.5.1 Impulsen per 100m handmatig invoeren... 38

5.4.5.2 Impulsen per 100m door een kalibratierit vaststellen... 38

5.4.6 Impulsen per 100m voor verschillende tractoren opslaan ... 39

5.4.7 Secties permanent in- / uitschakelen ... 39

5.4.8 Verklaring van de functie "selecteren van afzonderlijke secties "... 40

5.4.9 Spuittank met water bijvullen... 41

5.4.10 Trail-Tron-kalibreren... 42

5.4.11 Vereist pomptoerental invoeren ... 43

5.5 Setup menu... 44

(5)

5.5.1 Gesimuleerde rijsnelheid invoeren (bij defecte wielsensor) ...45

5.5.2 Basisgegevens machine invoeren ...46

5.5.2.1 Trail Tron configureren...49

5.5.2.2 Niveaumelder configureren...50

5.5.2.3 Spuitdoppen per sectie invoeren ...53

5.5.2.4 Distance Control configureren ...53

5.5.2.5 Hydropneumatische vering configureren...54

5.6 Terminal-Setup...55

6 Spuiten op het veld ...57

6.1 Bedieningsvolgorde bij het spuiten...57

6.2 Werkmenu...58

6.2.1 Display in het werkmenu...58

6.3 Functies in het werkmenu...59

6.3.1 Spuit in- / uitschakelen...59

6.3.2 Regeling van de spuithoeveelheid...59

6.3.3 Trail Tron-spoorvolgende as / dissel...60

6.3.4 Distance Control...61

6.3.5 Secties ...62

6.3.6 Kader keuzefuncties (keuze bedieningsfuncties spuitboom )...62

6.3.7 Spuitboom eenzijdig opklappen met keuzeporgramma...62

6.3.8 Hoogte spuitboom instellen (Profi-bediening...63

6.3.9 Balanscorrectie vergrendelen en ontgrendelen...63

6.3.10 Spuitboom in- en uitklappen (Profi-bediening)...64

6.3.11 Spuitboomhelften schuin zetten (alleen Profi-bediening II) ...67

6.3.12 Hellingcorrectie ...67

6.3.13 Schuimmarkering...69

6.3.14 Spuittank bijvullen...69

6.3.15 Kantdoppen...69

6.3.16 Comfortuitrusting...70

6.3.17 Hydro-pneumatische vering (alleen UX)...70

6.4 Functiekaders voor de verschillende typen spuitbomen...71

6.4.1 Spuitboom met elektrische hellingcorrectie ...71

6.4.2 Profi-bediening II...74

6.4.3 Keuze spuitboombediening...76

7 Multifunctiehendel ...77

7.1 Montage ...77

7.2 Werking...77

8 Paneel voor sectieschakeling AMACLICK...78

8.1 Montage ...78

8.2 Werking...78

9 Storingen ...80

9.1 Alarm...80

9.2 Hulpmenu...81

9.3 Uitval van de sensor voor de afgelegde weg (Imp/100m) ...81

(6)

Gegevens over de machine, gebruiksdoel

1 Gegevens over de machine, gebruiksdoel

De bedieningsterminal stuurt de

machinecomputer aan. Hierbij krijgt de machinecomputer alle noodzakelijke informatie en regelt de afgifte [l/ha] in relatie tot de ingestelde afgifte (gewenste afgifte) en de actuele rijsnelheid voor de

Amazone

veldspuit.

1.1 Fabrikant

AMAZONEN-WERKE H. DREYER GmbH & Co. KG

Postfach 51, D-49202 Hasbergen-Gaste

1.2 Conformiteitsver-klaring

De bedieningsterminal voldoet aan de EG machinerichtlijnen 98/37/EG en de bijbehorende aanvullende richtlijnen.

1.3 Gegevens bij vragen en bestellingen

Bij bestelling van extra toebehoren en onderdelen, altijd de typeaanduiding en het serienummer van de strooier vermelden.

Belangrijk!

De veiligheidstechnische eisen worden pas vervuld, indien bij reparatie uitsluitend originele

AMAZONE

onderdelen worden gebruikt. Het gebruik van imitatieonderdelen kan de verplichting vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade te niet doen!

1.4 Typeaanduiding

Typeplaatje op de machine.

Belangrijk!

De typeaanduiding is uniek en mag daarom niet worden veranderd of onherkenbaar worden gemaakt

(7)

Gegevens over de machine, gebruiksdoel

1.5 Doelgericht gebruik

De computer mag uitsluitend worden ingezet voor het normale gebruik in de landbouwmechanisatie als weergave-, controle- en regelapparaat, in combinatie met de

AMAZONE

veldspruit UF01, UX, SX en UG nova.

Elke andere toepassing geldt als niet doelgericht. Voor de hieruit voortkomende schade aan personen of zaken kan de fabrikant niet aansprakelijk worden gesteld. Het risico daarvoor draagt uitsluitend de gebruiker.

Tot het doelgerichte gebruik behoort ook het opvolgen van de door de fabrikant voorgeschreven bedienings-, onderhouds- en servicerichtlijnen evenals het gebruik van uitsluitend originele onderdelen.

De computer mag alleen door personen worden bediend, onderhouden en in bedrijf gesteld, die er mee vertrouwd zijn en op de hoogte zijn van de mogelijke gevaren.

De aangebrachte voorschriften ter voorkoming van ongevallen evenals de algemene erkende veiligheidsvoorschriften, ARBO- voorschriften en wegenverkeersvoorschriften dienen te worden opgevolgd.

Ondanks de grote zorg waarmee onze machines worden gefabriceerd, kunnen ook bij doelgericht gebruik, afwijkingen in de afgifte niet worden uitgesloten. Deze kunnen bij voorbeeld worden veroorzaakt door:

- verstoppingen of brugvorming (bijv. door vreemde voorwerpen, verpakkingsresten, etc.).

- te ver versleten slijtagegevoelige onderdelen.

- beschadiging door inwerking van buitenaf.

- verkeerd aandrijftoerental en rijsnelheid.

- verkeerde instelling van de machine (verkeerde aanbouw).

Controleer daarom telkens voor het gebruik en tijdens de werkzaamheden of uw machine op de juiste wijze functioneert en het strooimechanisme voldoende nauwkeurig verdeelt.

Aanspraak op schadevergoeding, die niet aan de zelf is ontstaan, is uitgesloten. Hiertoe behoort ook, dat voor schade als gevolg van spruitfouten door de fabrikant geen aansprakelijkheid wordt aanvaard.

(8)

Algemene veiligheidsaanwijzingen

2 Algemene veiligheidsaanwijzingen

Dit hoofdstuk bevat belangrijke aanwijzingen om met de machine veilig om te gaan.

2.1 Verplichtingen en aansprakelijkheid

Aanwijzingen in de bedieningshandleiding opvolgen

Kennis van de basis veiligheidsaanwijzingen en

veiligheidsvoorschriften vormen het uitgangspunt voor veilig en storingvrij gebruik van de machine.

Verplichtingen van de bestuurder

De bestuurder verplicht zich alleen personen aan of met de machine te laten werken, die

met de basisveiligheidsvoorschriften en de ARBO-voorschriften bekend zijn.

over het werk aan/met de machine geïnformeerd zijn.

deze bedieningshandleiding gelezen en begrepen hebben.

De verplichtingen van de EG-richtlijnen voor het gebruik van

machines 89/655/EWG vooral in het bijzonder de ongevallenpreventie voorschriften VSG 1.1, VSG 3.1 moeten worden opgevolgd.

Verplichting van de bestuurder

Alle personen, die de opdracht hebben met/aan de machine te werken, verplichten zich voor aanvang van de werkzaamheden:

de basisvoorschriften over werkveiligheid en ongevallenpreventie in acht te nemen,

het hoofdstuk over veiligheid en gevarentekens in deze handleiding te lezen en op te volgen.

Wend u zich met vragen tot de fabrikant.

Gevaren door gebruik van de machine

De machine is volgens de laatste stand van de techniek en volgens de erkende veiligheidstechnische regels gebouwd. Desondanks kunnen bij het gebruik van de machine gevaren en belemmeringen ontstaan

voor lijf en leden van de bestuurder of voor derden,

voor de machine zelf

en aan andere goederen.

Gebruikt u de machine alleen

in perfecte veilige staat.

voor het doel waarvoor ze ontworpen is.

Verhelp onmiddellijk de storingen die de veiligheid in gevaar kunnen brengen.

(9)

Algemene veiligheidsaanwijzingen Garantie en aansprakelijkheid

Principieel gelden onze "Algemene verkoop- en

leveringsvoorwaarden ". Hierover kan de eigenaar na het sluiten van de handelsovereenkomst beschikken. Aanspraak op garantie of aansprakelijkheid voor schade aan personen of zaken zijn uitgesloten, indien deze op een of meerdere van de volgende oorzaken terug te voeren zijn:

nicht doelgericht gebruik van de machine,

ondeskundig monteren, in bedrijfstellen, bedienen en onderhouden van de machine,

met de machine werken met defecte veiligheidsinrichtingen of niet volgens voorschrift gemonteerde veiligheids- en

beschermvoorzieningen,

het niet opvolgen van de aanwijzingen in de

bedieningshandleiding met betrekking tot het in bedrijfstellen, werken en onderhoud,

eigenmachtige veranderingen aanbrengen aan de machine.

gebrekkige controle van machinedelen, die aan slijtage onderhevig zijn,

onvakkundig uitgevoerde reparaties,

catastrofale ongevallen door inwerking van vreemde voorwerpen of veel geweld.

(10)

Algemene veiligheidsaanwijzingen

Veiligheidsaanwijzingen voor het achteraf installeren van elektrische of elektronische apparaten en/ of componenten

De machine is met elektronische componenten en onderdelen uitgerust, waarvan de functie kan worden beïnvloed door elektromagnetische straling van andere apparaten. Door dergelijke invloeden kunnen personen in gevaar komen, wanneer de navolgende veiligheidsaanwijzingen niet worden opgevolgd.

Bij installatie van elektrische en elektronische apparaten en / of componenten in de machine die aan het elektrische systeem worden aangesloten, moet de gebruiker zelf vaststellen of de installatie storingen veroorzaakt in de elektronica of andere componenten van het voertuig.

Men moet er vooral op letten, dat de achteraf geïnstalleerde elektrische en elektronische componenten voldoen aan de EG machinerichtlijn EMV- 89/336/EWG en voorzien zijn van het CE- kenteken.

Voor het achteraf inbouwen van mobile communicatiesystemen (b.v.

GSM of mobilofoon) moeten in het bijzonder aan de volgende eisen worden voldaan:

Alleen landelijk goedgekeurde zendapparatuur inbouwen.

Het apparaat vast installeren.

Het bedienen van draagbare of mobile apparatuur in de cabine van het voertuig is alleen toegestaan indien een vaste buitenantenne is geïnstalleerd.

Het zendgedeelte zover mogelijk van de machine- elektronica inbouwen.

Bij het monteren van de antenne er voor zorgen, dat er een goede massaverbinding tussen de antenne en het voertuig bestaat.

Let bij het aanleggen en het installeren van bedrading op de maximaal toegestane stroomafname en volg eveneens de inbouwhandleiding van de machinefabrikant op.

(11)

Algemene veiligheidsaanwijzingen Veiligheidsaanwijzingen bij reparatiewerkzaamheden

Belangrijk!

Voor werkzaamheden aan de elektrische installatie evenals bij alle laswerkzaamheden aan de trekker of aangekoppelde machine, alle stekkerverbindingen naar de computer losmaken.

2.2 Weergave van de veiligheidsaanwijzingen

De veiligheidsaanwijzingen zijn gekenmerkt door een symbool en omschrijving. De omschrijving geeft de ernst van het dreigende gevaar aan. De afzonderlijke symbolen hebben de volgende betekenis:

Gevaar!

Onmiddellijk dreigend gevaar voor het leven en gezondheid van personen (zware verwondingen of dood).

Het negeren van deze aanwijzingen kan ernstige schadelijke uitwerking op de gezondheid, tot levensbedreigende

verwondingen tot gevolg hebben.

Waarschuwing!

Mogelijkerwijs dreigend gevaar voor het leven en gezondheid van personen.

Het negeren van deze aanwijzingen kan ernstige schadelijke uitwerking op de gezondheid, tot levensbedreigende

verwondingen tot gevolg hebben.

Voorzichtig!

Mogelijk gevaarlijke situatie (lichte verwonding of beschadiging).

Het niet opvolgen van deze aanwijzing kan lichte verwonding tot gevolg hebben of tot beschadiging van goederen leiden.

Belangrijk!

Verplichting tot speciaal gedrag of handeling voor de doelgerichte omgang met de machine.

Het niet opvolgen van deze aanwijzing kan tot storingen aan de machine of de omgeving leiden.

Advies!

Gebruiktips en nuttige informatie.

Deze adviezen helpen u om alle functies op de machine zo optimaal mogelijk te gebruiken.

(12)

Eerste keer monteren van AMATRON+

3 Eerste keer monteren van AMATRON+

3.1 Computer en console

Belangrijk!

De basisuitrusting voor de tractor (Fig. 1/1

)

(console met verdeelunit) moet in het zichtveld en binnen handbereik van de bestuurder aan de rechterkant trillingsvrij en elektrisch

geleidend in de cabine worden gemonteerd. De afstand tot zendapparatuur en antenne moet minstens één meter bedragen) De houder met computer (Fig. 1/2) wordt in de

pijp van de console geschoven.

De optimale zichthoek van het display is instelbaar door de computer te verdraaien.

Fig. 1

Belangrijk!

U moet er beslist voor zorgen, dat het huis van de computer via de console een goede massaverbinding met het chassis van de tractor maakt. Bij montage op de bevestigingsplaatsen de verf afkrabben om te voorkomen dat elektrostatische oplading ontstaat.

3.2 Aansluiten op de machine

3.2.1 Aansluiten op de machine

De aangekoppelde veldspuit met de machinestekker (Fig. 1/3) op de computer aansluiten.

De voedingskabel (Fig. 1/5) op de accu van de tractor aansluiten.

De stekker van de (Fig. 1/6) in de middelste 9- polige sub-D bus (Fig. 2/1) steken.

Op de seriële poort (Fig. 2/2 ) kan een GPS- ontvanger worden aangesloten.

Fig. 2

(13)

Eerste keer monteren van AMATRON+

3.2.2 Voedingskabel

De vereiste werkspanning bedraagt 12 V en moet rechtstreeks van de accu of van de 12 Volt startmotor worden afgenomen.

- De voedingskabel vanuit de tractorcabine aanleggen en aansluiten op de accu van de tractor. De accu-aansluitkabel bij het aanleggen niet scherp knikken.

- De aansluitkabel voor de accu op de gewenste lengte inkorten.

- De buitenmantel van de kabel op het uiteinde ca. 250 tot 300 mm strippen.

- Van de draadeinden bij ieder 5 mm isolatie verwijderen.

Fig. 3 - Steek de blauwe draad (massadraad) in een

kabelschoentje met oog (Fig. 4/1).

- Met een kabelschoentang vastklemmen.

- Steek de bruine draad (+ 12 Volt) in vrije uiteinde van de krimpkous (Fig. 4/2).

- Met de kabelschoentang vastklemmen.

- Krimpkous (Fig. 4/2) met een warmtebron (aansteker of hete lucht föhn) krimpen tot de lijm naar buiten komt

- De voedingskabel op de accu van de tractor aansluiten:

- Bruine draad aan +. - Blauwe draad aan -.

Fig. 4

Belangrijk!

Voor het aansluiten van de op een tractor met meerdere accu’s, moet aan de hand de bedieningshandleiding of navraag bij de tractordealer worden vastgesteld, aan welke accu de boordcomputer mag worden aangesloten!

(14)

Productbeschrijving

4 Productbeschrijving

Bedieningsterminal :

Met de bedieningsterminal geschiedt

de invoer van specifieke machinegegevens

de invoer van de opdrachtgegevens

de besturing van de veldspuit voor verandering van de afgifte tijdens het spuiten

de bediening van alle functies op de spuitboom

de bediening van extra functies

de controle van de veldspuit tijdens het spuiten.

De stuurt de machinecomputer aan. Hierbij krijgt de machinecomputer alle noodzakelijke informatie en regelt de afgifte [l/ha] in relatie tot de ingestelde afgifte (gewenste afgifte) en de actuele rijsnelheid.

De berekent:

momentane rijsnelheid [km/u]

momentane spuithoeveelheid [l/ha] of [l/min]

het resterende traject tot de spuittank geheel is leeggespoten [m]

de werkelijke hoeveelheid spuitvloeistof in de tank [l]

spuitdruk

aftakastoerental (alleen met signaalcontactdoos en NE 629).

De slaat voor een geactiveerde opdracht op:

de gespoten hoeveelheid spuitvloeistof per dag en totaal in [l]

de bewerkte oppervlakte per dag en totaal in [ha]

de gespoten tijd per dag en totaal in [h]

gemiddelde werkcapaciteit [ha/h]

De bestaat uit het hoofdmenu en 4 submenu’s, voor opdrachten, machinegegevens, set-up en werkmenu

Menu opdracht

In het menu opdracht worden alle opdrachten vastgelegd en de berekende gegevens tot 20 bewerkte opdrachten opgeslagen.

Zie hiervoor hoofdstuk "Menu opdracht.

Menu machinegegevens

In het menu machinegegevens worden alle specifieke instellingen van de machine ingevoerd, gekozen of door calibreren berekend. Zie hiervoor hoofdstuk "Menu machinegegevens".

Menu Setup

In het Menu Setup kunnen de diagnosegegevens worden ingevoerd of opgevraagd, die speciaal voor de servicedienst zijn bedoeld evenals het kiezen of invoeren van basisgegevens voor de machine. Zie hiervoor hfdst. "Menu Setup".

Werkmenu

Het werkmenu toont alle benodigde gegevens tijdens het spuiten. Vanuit het werkmenu wordt de veldspuit tijdens het spuiten bediend.

Softwareversie:

Machine:

MHX-Versie: 4.X.5 IOP-Versie:3.2.0

Terminal:

IOP-Versie: 3.1.0 BIN-Versie: 2.3.0

(15)

Productbeschrijving

4.1 Opbouw van de

Hoofdmenu Werkmenu

Opdracht menu

Naam invoeren

Aantekening ingeven

Spuithoeveelheid (gewenste afgifte) invoeren

dop a

dop b (alleen bij regeling van

meervoudige doppen)

Opdracht starten/verder gaan

Opdracht wissen

Daggegevens van de opdracht wissen voor

bewerkte oppervlakte

werktijd

werkcapaciteit

gespoten hoeveelheid spuitvloeistof

Menu machinegegevens

Hellingcorrectie / Distance Control calibreren

Impulsen per liter vaststellen, voor beide doorstroommeters (DFM)

Vereist aftakastoerental invoeren

Impulsen per 100m calibreren

Secties permanent uitschakelen

Selectie van de

afzonderlijke secties aan/uit

Alarmgrens van het vulniveau invoeren

Tank bijvullen

Grootte van de stappen invoeren

Maximale druk invoeren

Minimale druk invoeren

Automatische vergrendeling van de spuitboom in-

/uitschakelen

Trail-Tron calibreren

Vereist toerental van de pomp invoeren

Afstandsteller

Distance Control:

Automatische

hellingcorrectie op de kopakker

Setup menu

Diagnose invoergegevens

Diagnose uitgaande gegevens

Snelheidsimulator

Display instellingen (Setup)

Basisgegevens van de machine

type machine kiezen

type spuitboom kiezen

tankinhoud invoeren

niveaumelder aan/uit, calibreren en oefenen

werkbreedte invoeren

aantal secties invoeren

aantal spuitdoppen per sectie invoeren

aantal

doorstroommeters opgeven

regelconstante voor de druk invoeren

kantdoppen aan/uit

schuimmarkeur aan/uit

comfortpakket aan/uit

besturing meervoudige doppen aan/uit

Distance Control aan/uit

Trail-Tron

disselbesturing aan/uit

factor afwijking en regelconstante van de Trail-Tron invoeren

opklapsysteem kiezen

type besturing kiezen

hydropneumatische vering

vacuumalarmgrens instellen

Vergrendelen en ontgrendelen van de transportstand voor servicedoeleinden

(16)

Productbeschrijving

4.2 Beschrijving van de bedieningsterminal

4.2.1 Display en functietoetsen

Fig. 5 Fig. 1/...

(1) Display. Het display bestaat uit het werkdisplay (2) en de functievelden (3).

(2) Werkdisplay. Het werkdisplay toont de geactiveerde functies van de veldspuit, zoals de momentane rijsnelheid [km/u], de

afgelegde weg [m], de bewerkte oppervlakte [ha] en het momentane aftakastoerental [t/min].

(3) De functiekaders bestaan of uit een vierkant veld (4) of een diagonaal gescheiden vierkant veld (5).

Advies!

De weergegeven functiekaders zijn afhankelijk van het type machine en de betreffende uitvoering van de machine.

(4) Vierkant veld. Is het functieveld vierkant, dan is alleen de rechter rij functietoetsen (6) geactiveerd voor het aansturen van het functiekader.

(5) Diagonaal gescheiden vierkant veld. Is het functiekader een diagonaal gescheiden vierkant veld,

dan wordt het functiekader links boven met de linker rij functietoetsen (7) bediend of opgeroepen.

en wordt het functiekader rechts onder met de rechter rij functietoetsen (6) bediend.

(6) Rechter rij functietoetsen.

(7) Linker rij functietoetsen.

(8) Symbool doorbladeren. Verschijnt het symbool doorbladeren op het display, dan kunnen overige bladzijden van het menu worden opgeroepen.

3 7 6

5

1 4

2 8

(17)

Productbeschrijving

4.2.2 Toetsen op de voorzijde van het apparaat

AAN (I) / UIT (0) (Fig. 6). Met deze toetsen

schakelt u de aan en uit.

Wanneer de is ingeschakeld

licht het display op. Bij uitgeschakelde dooft het display.

Fig. 6 Deze toets heeft meerdere functies:

Terug naar het laatste menu.

Wisselen tussen het werkmenu en het hoofdmenu.

Toets ten minste 1 seconde ingedrukt houden om in het werkmenu te komen.

Invoer onderbreken.

Fig. 7 Met deze toets kunt u overige bladzijden van het

menu oproepen, wanneer het symbool doorbladeren op het display verschijnt, bijv.

(blad 1 van 2) (Fig. 8/8).

Fig. 8 Fig. 9/...

(1) Cursor op het display naar rechts.

(2) Cursor op het display naar links.

(3) Afgifte tijdens het spuiten met de vooraf ingestelde grootte van de stappen verhogen (bijv. met 10%).

Cursor naar boven

(4) Afgifte tijdens het spuiten met de vooraf ingestelde grootte van de stappen verlagen (bijv. met 10%).

Cursor naar beneden.

(5) Overname van gekozen cijfers en letters.

Kritieke alarmfase bevestigen

De spuithoeveelheid op 100% terugzetten in het werkmenu

Fig. 9

(18)

Productbeschrijving

4.2.3 Toets op de achterkant van het apparaat

Op de achterkant van het apparaat bevindt zich de shift-toets (Fig. 10/1).

Advies!

De shift-toets (Fig. 10/1) is alleen geactiveerd in het werkmenu en het opdrachtmenu!

Fig. 10 Drukt u in het werkmenu op de shift-toets (Fig.

11/1), dan verschijnen er extra functiekaders op het display. Gelijktijdig verandert ook de

bezetting van de functietoetsen. Met ingedrukte shift-toets kunnen de getoonde functies met de betreffende functietoetsen worden uitgevoerd

Fig. 11

4.3 inschakelen

1. Toets indrukken.

Wanneer de machinecomputer is

aangesloten verschijnt het startmenu (Fig.

12) met de versie van de terminal. Na 2 seconden springt de

automatisch naar het hoofdmenu.

Fig. 12

1

(19)

Productbeschrijving

Advies!

Wanneer de

gegevens van de machinecomputer ontvangt, verschijnt het

nevenstaande startdisplay (Fig. 13).

Het inlezen van nieuwe gegevens gebeurt bij

installatie van een nieuwe machinecomputer,

in gebruik nemen van een

nieuwe -

terminal,

na een RESET van de -terminal.

Fig. 13

4.4 Invoergegevens van

Advies!

Voor het bedienen van de staan de overeenkomstige functiekaders in deze bedieningshandleiding. U moet de functietoets die bij het functiekader behoort bedienen om de weergegeven functie uit te voeren.

Voorbeeld: functiekader Omschrijving:

Spuitboom opheffen.

Actie:

1. Bedien de functietoets die bij het functiekader (Fig. 14/1), hoort om de spuitboom op te heffen.

Fig. 14

1

(20)

Productbeschrijving

4.4.1 Invoer van tekst en cijfers

Fig. 15 De tekstinvoer (Fig. 15/1) verschijnt altijd op het

display (Fig. 15/2), wanneer gevraagd wordt tekst of cijfers in in te voeren.

In het keuzeveld (Fig. 15/3) maakt u een keuze uit de letters of cijfers waarmee de invoerregel (Fig. 15/4) moet worden samengesteld.

1. Kies de gewenste letters of cijfers in het keuzeveld (Fig. 15/3) met behulp van de

toetsen , , of. Het

wisselen van hoofdletters naar kleine letters gebeurt met de toets .

2. Druk op de toets (Fig. 15/5), om de gekozen letters of cijfers op de invoerregel (Fig. 15/4) te bevestigen.

De cursor springt een positie verder.

3. Herhaal de stappen 1 en 2 net zolang, tot de tekst voor de invoerregel is

samengesteld.

Met toets wist u de complet invoerregel.

Met de pijlen in het keuzeveld (Fig.

15/3) kan de cursor op de invoerregel (Fig.

15/4) worden verplaatst.

De pijl in het keuzeveld (Fig. 15/3) wist het laatste ingevoerde gegeven.

4. Bedien het functiekader , om de opgestelde regel in de

in te voeren.

(21)

Productbeschrijving

4.4.2 Keuze van opties

1. Keuzepijl (Fig. 16/1) positioneren met toets-

en of. .

2. Druk toets (Fig. 16/2 in, om de

gekozen optie in de te

bevestigen.

Fig. 16

4.4.3 In- en uitschakelen van functies (Toggle functies)

In- en uitschakelen van functies, bijv.

comfortpakket aan/uit:

1. Functietoets (Fig. 17/1) een keer indrukken.

Op het display verschijnt "aan " (Fig. 17/2) en de functie comfortpakket is

ingeschakeld.

2. Functietoets nog eens indrukken (Fig. 17/1).

Op het display verschijnt "uit" en de functie comfortpakket is uitgeschakeld.

Fig. 17

(22)

In bedrijf nemen

5 In bedrijf nemen

5.1 Startdisplay

Na het inschakelen van de

AMATRON

indien de machinestekker is aangesloten, verschijnt het startmenu en geeft de terminal het nummer van de softwareversie. Na ongeveer 2 seconden springt de

AMATRON

automatisch naar het hoofdmenu.

Wordt na het inschakelen van de

AMATRON

gegevens van de machinecomputer geladen, bijv. bij

installeren van een nieuwe machinecomputer,

aanschaf van een nieuwe AMATRON- terminal,

na RESET van de AMATRON-Terminal, geeft het startdisplay het nevenstaande aan.

Fig. 18

5.2 Hoofdmenu

Fig. 19 Het hoofdmenu toont

het gekozen type machine.

het opdrachtnummer voor de opgestarte opdracht.

de ingevoerde gewenste spuithoeveelheid in [l/ha].

de impulsen per liter van de doorstroommeter.

de inhoud van de spuittank in liters.

de opgegeven werkbreedte van de spuitboom in [m].

Met het functiekader roept u het opdrachtmenu op (bladzijde 23).

Met het functieveld roept u het menu voor de machinegegevens op (bladzijde 24).

Met roept u het Setup menu op (bladzijde 44).

Het functieveld "Help" roept u op met het symbool. In het helpvenster kunt u kiezen tussen

hulp bij de bediening

hulp bij foutmeldingen.

(23)

In bedrijf nemen

5.3 Menu opdracht

In het Menu opdracht

kunt u de afzonderlijke opdrachten aanmaken en opstarten of voortzetten.

kunt u de opgeslagen opdrachtgegevens oproepen. Maximaal 20 opdrachten kunnen worden opgeslagen (opdrachtnr. 1 tot 20).

Roept u het Menu opdracht op, dan verschijnen de gegevens van de laatst opgestarte opdracht.

Advies!

Bij het starten of doorgaan met een opdracht wordt de huidige opdracht automatisch beëindigd en opgeslagen.

5.3.1 Opdracht maken / starten of opgeslagen opdrachtgegevens oproepen

Fig. 20 1. Een willekeurig opdrachtnummer of een

specifieke opdracht met het symbool oproepen.

2. Wis de opdrachtgegevens met het

functiekader "wissen" , wanneer u een nieuwe opdracht gaat aanmaken. Sla de stappen 2 tot 5 over, wanneer u wilt doorgaan met de opgeroepen opdracht.

3. Functiekader "Naam" oproepen om een naam in te voeren.

4. Functiekader "Notitie" oproepen om een aantekening te maken.

5. Functiekader "l/ha" oproepen en de gewenste afgifte invoeren.

6. Functiekader "starten" kiezen en met de opdracht beginnen of doorgaan.

Voor deze opdracht wordt nu berekend en opgeslagen

de totale bewerkte oppervlakte in [ha]

de totale spuittijd in [u]

de gemiddelde capaciteit in [ha/u]

de totale hoeveelheid uitgebrachte spuitvloeistof [l]

de bewerkte oppervlakte van deze dag (ha/dag) in [ha]

de uitgebrachte hoeveelheid spuitvloeistof van deze dag (hoev./dag) in [l]

de spuittijd per dag (uren/dag) in [u].

(24)

In bedrijf nemen

7. Functiekader "daggegevens wissen"

oproepen en de daggegevens wissen voor

de per dag bewerkte oppervlakte (ha/dag)

de per dag gespoten hoeveelheid (hoev./dag) spuitvloeistof

de spuitduur per dag (uren/dag)

5.3.2 Externe opdracht

Met een PDA-computer kan een externe opdracht op de AMATRON+ worden overgedragen en opgestart.

Deze opdracht krijgt altijd het opdrachtnummer 21. De gegevensoverdracht gebeurt via de seriële poort.

externe opdracht beëindigen.

Gewenste hoeveelheid invoeren. Fig. 21

(25)

In bedrijf nemen

5.4 Menu machinegegevens

In het menu machinegegevens moet u

voordat u de veldspuit voor de eerste keer in bedrijf stelt, de specifieke machinegegevens of instelgegevens invoeren, kiezen of door kalibreren berekenen.

indien nodig de specifieke machinegegevens of instellingen corrigeren, wanneer de spuit niet naar behoren werkt.

Roep met het functiekader in het display - "helling kalibreren" op (optie ) (bladzijde

28).

- “Distance Control kalibreren (optie ) (bladzijde 31).

Roep met het functiekader in het display

"Impulsen per liter berekenen / invoeren"

(DSM 1 en DSM 2) op, (bladzijde 35).

Roep met het functieveld in het display

"Gewenst aftakastoerental invoeren" op, (bladzijde 38).

Roep met het functiekader in het display

"Waarde impulsen per 100m" invoeren op of automatisch calibreren, (bladzijde 38).

Fig. 22

Met het functiekader kunt u de

afzonderlijke secties permanent uitschakelen.

Het getoonde cijfer (Fig. 23/1) informeert u over het aantal permanent uitgeschakelde secties (cijfer 0 = geen sectie uitgeschakeld) (bladzijde 39).

Met het functiekader worden met de functie "selecteren afzonderlijke secties" de secties in of uitgeschakeld (bladzijde 40).

Op het display verschijnt het woord „aan"

(Fig. 23/2) (functie ingeschakeld) of "uit"

(functie uitgeschakeld). Fig. 23

(26)

In bedrijf nemen

Roep het functiekader de invoer van de alarmgrens voor niveauaanduiding. Geef de alarmgrens voor het minimale niveau in de spuittank aan.

Tijdens het spuiten klinkt een alarmsignaal indien het niveau in de spuittank onder de ingestelde grenswaarde is gedaald (hier 200 liter).

Roep met het functiekader de functie

"Tank bijvullen" op (bladzijde 41).

Fig. 24

Roep met het functiekader de invoer de grootte van de stappen voor verandering van de afgifte op. Voer de gewenste grootte van de stappen in (hier 10 %).

Drukt u tijdens het spuiten of.

, in, verandert de spuithoeveelheid per druk op de knop met de ingestelde grootte (hier telkens met 10 %).

Roep met de functiekaders of de invoer voor de maximale en minimale toegestane spuitdruk voor de gemonteerde spuitdoppen op. Voer de waarde voor de maximale en minimale toegestane spuitdruk in voor de gemonteerde spuitdoppen.

Tijdens het spuiten klinkt een waarschuwingssignaal wanneer de toegestane spuitdruk afwijkt.

Automatisch vergrendelen van de spuitboom in- of uitschakelen met functiekader.

.

Fig. 25

(27)

In bedrijf nemen

1. Afstandteller aan/uit.

Voor het opzoeken van het volgende rijpad wordt de af te leggen weg op de kopakker aangegeven. De afstandteller start zodra „het spuiten“ is uitgeschakeld .

2. aan/uitschakelen van de automatische hellingcorrectie op de kopakker

3. Bedien om het kalibreren van Trail Tron uit te voeren. (bladzijde 42).

Alleen voor UX: Roep met het functiekader invoer van het vereiste pomptoerental op.

Fig. 26

(28)

In bedrijf nemen

5.4.1 Balanscorrectie kalibreren

Advies!

De hellingcorrectie werkt alleen naar behoren, wanneer voor de elektrische of hydraulische balanscorrectie de afstelling op de juiste wijze is uitgevoerd (balancering kalibreren).

Voer het kalibreren van de balancering uit

wanneer u de machine voor de eerste keer in bedrijfstelt.

bij afwijking van de weergegeven positie op het display en de werkelijke positie van de spuitboom

een keer per seizoen 1. In de nulstand zetten. Hiervoor bedient u

het functiekader of en richt de spuitboom evenwijdig aan de grond.

2. Nulstand vastleggen. Bedien hiervoor het functiekader .

De nulstand is vastgelegd.

3. Naar rechts laten neigen. Hiervoor bedient u het functiekader zolang, tot de rechter afstandhouder de grond net raakt.

4. Rechter aanslag vastleggen. Hiervoor bedient u het functiekader .

De rechteraanslag is vastgelegd.

5. Naar links laten neigen. Hiervoor het functiekader zolang bedienen, tot de linker afstandhouder net de grond raakt.

6. Linker aanslag vastleggen. Hiervoor bedien het functiekader .

De linker aanslag is vastgelegd.

Fig. 27

(29)

In bedrijf nemen

5.4.2 Distance Control kalibreren

Advies

Om de Distance Control optimaal te laten functioneren moet deze correct worden gekalibreerd. Voer het kalibreren uit

bij het in bedrijfstellen.

een keer per seizoen.

Advies

Bij het kalibreren van de Distance Control moet u er op letten, dat de ondergrond vlak is, geen helling vertoont en zich onder de opnamesensoren geen kuilen bevinden, bovendien mag de ondergrond niet te glad zijn wegens reflecties (zoals asfalt of beton).

1. Functiekader bedienen om in het machinemenu te wisselen.

2. Functiekader inschakelen om in het kalibreermenu van de Distance Control te komen.

Het kalibreren gebeurt in drie stappen.

Horizontale stand kalibreren 1. Functiekader bedienen om de

horizontale stand te kalibreren . 2. met en de spuitboom

horizontaal zetten. De actuele hoogte onder de beide sensoren wordt voortdurend aangegeven (Fig. 29).

Fig. 28

verschijnt in het display „spuitboom nu horizontaal“, indrukken, om de horizontale positie vast te leggen.

Fig. 29

(30)

In bedrijf nemen

Kalibreren handmatig uitvoeren 1. Functiekader bedienen om het

handmatig kalibreren op te starten.

2. Linker boomhelft met de hand naar beneden drukken tot het topeind ongeveer 40 cm boven de grond is. In deze positie ongeveer 5 sec. vasthouden .

De AMATRON+ geeft met een pieptoon aan, dat hij deze positie heeft herkend.

3. Vervolgens de spuitboom loslaten en wachten tot het display „spuitboom is nu horizontaal“

aangeeft.

4. Indien de spuitboom niet zelfstandig in de middenpositie terug keert (dit kan worden veroorzaakt door wrijving in de

boomophanging) moet de spuitboom met de hand in de middenpositie worden gebracht.

5. De horizontale positie met bevestigen

Fig. 30

Fig. 31

Automatisch kalibreren

1. Functiekader (Fig. 30) bedienen om het automatisch kalibreren te starten.

Gevaar

Bij het automatisch kalibreren mag zich niemand binnen het

zwenkbereik van de spuitboom bevinden. Gevaar voor

verwondingen omdat de spuitboom zelfstandig op en neer zwenkt.

De spuitboom wordt eerst automatisch naar links en dan naar rechts geneigd. Vervolgens komt deze weer in de horizontale stand terug,

Is het automatisch kalibreren beëindigd, dan geeft de computer dit aan (Fig. 31).

2. het menu verlaten.

Advies

Indien de spuitboom niet exact horizontaal staat, duidt dit op een fout.

Fig. 32

(31)

In bedrijf nemen

5.4.3 Impulsen per liter

Advies!

De heeft de ijkwaarde "Impulsen per liter" nodig van de doorstroommeter / retourstroommeter

voor berekening en regeling van de spuithoeveelheid [l/ha].

voor berekening van de totale hoeveelheid uitgebrachte spuitvloeistof [l] per dag en in totaal.

U moet de ijkwaarde "Impulsen per liter" met een kalibratieprocedure voor de doorstroommeter en

retourstroommeter vaststellen indien het ijkgetal onbekend is.

U kunt het ijkgetal "Impulsen per liter" voor de

doorstroommeter / retourstroommeter handmatig in de invoeren, wanneer de ijkwaarde exact bekend is.

Belangrijk!

Om de spuithoeveelheid in [l/ha] exact te berekenen moet de ijkwaarde "Impulsen per liter" voor de doorstroommeter minstens een keer per jaar opnieuw worden vastgesteld.

Het ijkgetal voor "Impulsen per liter" van de doorstroommeter moet beslist worden berekend:

na demontage van de doorstroommeter

naar lange gebruiksperiode, omdat zich restanten spuitmiddelen in de doorstroommeter kunnen vastzetten.

wanneer er afwijkingen optreden tussen de gewenste en werkelijk uitgebrachte hoeveelheid spuitvloeistof [l/ha].

Voor exacte berekening van de hoeveelheid spuitvloeistof in [l] moeten de dorstroommeter en retourstroommeter

minstens een keer per jaar op elkaar worden afgestemd.

De retourstroommeter op de doorstroommeter afstemmen:

na berekening van de ijkwaarde "Impulsen per liter"

van de doorstroommeter.

na demontage van de retourstroommeter.

(32)

In bedrijf nemen

5.4.3.1 Impulsen per liter berekenen - doorstroommeter 1. Vul de spuittank met schoon water (ca.

1000 l) tot een merkteken dat op beide zijden van de tank is aangebracht.

2. Aftakas inschakelen de pomp met het bedrijfstoerental (bijv. 450 t/min) aandrijven.

3. Bedien het functiekader .

Het calibreren opstarten.

4. Spuitboom inschakelen en minstens 500 l water (volgens niveauaanduiding)

uitbrengen.

Het display toont doorlopend het aantal berekende "Impulsen" voor de uitgebrachte hoeveelheid water.

5. Spuitboom en aftakas uitschakelen.

6. Bereken de uitgebrachte hoeveelheid water exact (bijv. met een watermeter) door de tank weer tot markeerstrepen aan beide zijden te vullen

met behulp van een meetvat,

door wegen of

met een watermeter.

7. Voer de waarde van de berekende waterhoeveelheid in, bijv. 550 l.

8. Toets indrukken en het calibreren is beëindigd.

De berekent

automatisch het kalibratiegetal "Impulsen per liter", geeft het ijkgetal aan en slaat dit in het geheugen op.

Fig. 33

5.4.3.2 Impulsen per liter handmatig invoeren - doorstroommeter 1. Roep in het functiekader de invoer

"Impulsen voor doorstroommeter 1 invoeren" op.

2. Voer het ijkgetal "Impulsen per liter" in.

3. Roep het functiekader .

Fig. 34

(33)

In bedrijf nemen 5.4.3.3 Retourstroommeter op de doorstroommeter afstemmen

1. Wissel in het functiekader naar het menu "Doorstroommeter 2 afstemmen.

Fig. 35 2. Vul de spuittank met schoon water (ca.

1000 l) tot de merktekens die op beide zijden van de tank zijn aangebracht.

3. Aftakas inschakelen de pomp met het bedrijfstoerental (bijv. 450 t/min) aandrijven.

4. Bedien het functiekader en het afstemmen is gestart.

Fig. 36

Advies!

Het afstemmen kan alleen gebeuren, wanneer de functie „Spuiten“ is uitgeschakeld! .

Advies!

Verschijnt de nevenstaande aanduiding, dan is het afstemmen beëindigd.

5. Toets indrukken en het afstemmen van de retourstroommeter is beëindigd.

De berekent

automatisch de ijkwaarde voor "Impulsen DSM 2", geeft de waarde aan en slaat de ijkwaarde in het geheugen op.

Fig. 37

(34)

In bedrijf nemen

5.4.3.4 Impulsen per liter handmatig ingeven - retourdoorstroommeter 1. Roep in het functiekader de invoer

"Impulsen voor doorstroommeter 2 invoeren" op.

2. Voer het ijkgetal "Impulsen per liter" in.

3. Roep het functiekader .

Fig. 38

5.4.4 Vereiste aftakastoerental

Belangrijk!

Kan voor 3 tractoren worden opgeslagen

de vereiste aftakastoerentallen.

de impulsen per omwenteling van de aftakas.

Bij de keuze van een reeds opgeslagen type tractor worden tevens de bijbehorende waarden voor het gewenste

aftakastoerental en de impulsen per 100 m opgeroepen.

De controleert het vereiste aftakastoerental. Tijdens het spuiten klinkt een

waarschuwingssignaal, wanneer de ingestelde alarmgrens wordt overschreden.

(35)

In bedrijf nemen 5.4.4.1 Vereiste aftakastoerental invoeren

1. Roep met functiekader de invoer

"Vereist aftakastoerental invoeren" op.

2. Geef het vereiste aftakastoerental aan, bijv.

540 t/min. Geef voor het gewenste aftakastoerental de waarde "0" op, indien

geen toerentalsensor voor de aftakas aanwezig is.

de toerentalbewaking niet nodig is.

3. Bedien het functiekader . 4. Alarmgrens van de toerentalbewaking

invoeren (zie bladzijde 36).

Fig. 39

5.4.4.2 Impulsen per aftakasomwenteling voor verschillende tractoren opslaan 1. Roep in het functiekader de invoer

"Tractor kiezen" op.

Fig. 40 2. Positioneer de keuzepijl (Fig. 41/1) met

behulp van de toetsen of.

voor de gewenste tractor.

3. Roep met functiekader de invoer

"Impulsen per aftakasomwenteling invoeren" op.

4. Geef het aantal impulsen per

aftakasomwenteling voor de gekozen tractor aan, bijv. 2 imp./omw.

5. Bedien het functiekader .

Advies!

Met het functiekader kunt de namen van de gekozen tractoren veranderen.

Fig. 41

(36)

In bedrijf nemen

5.4.4.3 Alarmgrens voor vereiste aftakastoerental opslaan

Advies!

Tijdens het spuiten klinkt een waarschuwingssignaal, wanneer het actuele aftakastoerental afwijkt van de ingestelde

alarmgrens.

1. Roep over het functiekader in invoer op "Maximale afwijking tot boevengrens aftakasalarm invoeren".

2. Geef de maximale afwijking van het vereiste aftakastoerental aan, bijv. + 10%

(maximaal toegestane toerental van de aftakas: 540 t/min + 10% = 594 t/min).

3. Bedien het functiekader . 4. Herhaal de stappen 1 tot 3 voor het

functiekader , bijv. - 25% (minimaal toegestane aftakastoerental: 540 t/min -

25% = 405 t/min). Fig. 42

(37)

In bedrijf nemen

5.4.5 Impulsen per 100m

Advies!

De heeft het kalibratiegetal "Impulsen per 100m" nodig voor de berekening

de werkelijke rijsnelheid [km/u].

de afgelegde weg [m] voor de actuele opdracht.

de bewerkte oppervlakte.

U kunt de kalibratiewaarde "Impulsen per 100m" handmatig in de invoeren, wanneer deze waarde exact bekend is.

Wanneer de kalibratiewaarde "Impulsen per 100m"

onbekend is, moet u een kalibratierit uitvoeren.

De kan de kalibratiewaarde "Impulsen per 100m" voor 3 verschillende tractoren opslaan. Zie hiervoor hfdst. "Impulsen per 100m voor verschillende tractoren opslaan". De kiest de opgeslagen kalibratiewaarde voor de uitgekozen tractor.

Advies!

Voor exacte berekening van de werkelijke rijsnelheid in [km/u], de afgelegde weg in [m] of de bewerkte oppervlakte in [ha] moet u het kalibratiegetal "Impulsen per 100m" van de wielsensor vaststellen.

Bereken de exacte kalibratiewaarde "Impulsen per 100m"

altijd met het afrijden van een testtraject:

bij de eerste keer in bedrijfstellen.

bij verandering van tractor of andere maat banden.

wanneer er verschillen optreden tussen de berekende en de werkelijke rijsnelheid of afgelegde weg.

wanneer er verschillen optreden tussen de berekende en werkelijk bewerkte oppervlakte.

bij wisselende bodemgesteldheid.

U moet de kalibratiewaarde "Impulsen per 100m" voor de heersende bedrijfsomstandigheden op het veld vaststellen.

Spuit u met ingeschakelde voorwielaandrijving, dan moet de kalibratierit ook met ingeschakelde voorwielaandrijving worden uitgevoerd.

(38)

In bedrijf nemen

5.4.5.1 Impulsen per 100m handmatig invoeren 1. Roep in het functiekader de invoer

op "Impulsen per 100 m invoeren".

2. Voer het kalibratiegetal "Impulsen per 100m" handmatig in.

3. Roep het functiekader .

Fig. 43 5.4.5.2 Impulsen per 100m door een kalibratierit vaststellen 1. Op het veld een meettraject van exact

100m uitzetten.

2. Begin en eindpunt markeren (Fig. 44).

Fig. 44 3. Functiekader oproepen en kalibratierit

starten.

4. Meettraject van begin tot eindpunt exact afrijden.

Het display toont doorlopend de ontvangen impulsen.

5. Exact op het eindpunt stoppen.

6. Toets indrukken en het calibreren is beëindigd.

De berekent met het

aantal ontvangen impulsen automatisch het kalibratiegetal "Impulsen per 100m" (hier 13005 Imp/100m).

Fig. 45

(39)

In bedrijf nemen

5.4.6 Impulsen per 100m voor verschillende tractoren opslaan

1. Roep in het functiekader de invoer

"Tractor kiezen" op.

2. Kies het gewenste type tractor.

3. Roep met functiekader de invoer op

"Naam tractor invoeren". Veranderen van de naam van de tractor.

4. Roep in het functiekader de invoer op "Impulsen per 100m voor deze tractor invoeren".

5. Voer het kalibratiegetal "Impulsen per 100m" handmatig in.

6. Roep het functiekader .

Fig. 46

5.4.7 Secties permanent in- / uitschakelen

1. Kies de gewenste sectie, die u wilt inschakelen of uitschakelen.

2. Druk op de toets .

Naast de gekozen sectie verschijnt het woord "aan" (sectie ingeschakeld) of "uit"

(sectie uitgeschakeld).

3. Herhaal stap 1 en 2, wanneer u verdere secties wilt in- of uitschakelen.

4. Bedien het functiekader .

Tijdens het spuiten zijn de met "uit"

aangegeven secties permanent uitgeschakeld.

Advies!

U moet de permanent uitgeschakelde secties weer

activeren, wanneer u weer met deze secties wilt spuiten!

Fig. 47

(40)

In bedrijf nemen

5.4.8 Verklaring van de functie "selecteren van afzonderlijke secties "

Is de functie "selecteren van afzonderlijke secties" ingeschakeld, verschijnt in het werkmenu onder een sectie bovendien een horizontale balk (Fig. 48/1 De met een

horizontale balk (Fig. 48/1) gemerkte sectie (hier uitgeschakeld) kunt u met de toets naar wens in of uitschakelen, bijv bij het spuiten van onkruidplaatsen. U kunt iedere gewenste sectie met de toets in of uitschakelen, wanneer u de horizontale balk (Fig. 48/1) met de toetsen

en naar de sectie verschuift.

Fig. 48

(41)

In bedrijf nemen

5.4.9 Spuittank met water bijvullen

Met niveaumelder

1. Roep de hiernaast afgebeelde

niveauaanduiding op in het functiekader , uit het werkmenu of uit het menu machinegegevens.

2. Bereken de exact bij te vullen hoeveelheid water.

3. Stel de alarmgrens in voor de maximale bij te vullen hoeveelheid spuitvloeistof in (hier 1801 liter).

Bij vullen van de spuittank klinkt een waarschuwingssignaal wanneer het ingevoerde maximale niveau is bereikt. De controle van de bijgevulde hoeveelheid spuitvloeistof voorkomt een onnodige hoeveelheid restvloeistof, wanneer de alarmgrens exact aan de berekende bij te vullen hoeveelheid is aangepast.

4. Vul de spuittank door de vulopening met water.

Tijdens het vullen wordt de bijgevulde hoeveelheid water berekend en naast het woord "bijgevuld" aangegeven (hier 355 liter).

5. Het bijvullen beëindigen wanneer het waarschuwingssignaal klinkt.

6. Het functiekader bedienen, om de waarde voor het actuele peil in de spuittank

in de in te voeren (hier

1352 liter).

Met het actuele niveau berekent de

de resterende afstand, die met de nieuwe tankvulling kan worden gespoten.

Fig. 49

(42)

In bedrijf nemen Zonder niveaumelder

1. Roep de hiernaast afgebeelde

niveauaanduiding op in het functiekader , uit het werkmenu of uit het menu machinegegevens.

2. Bereken de exact bij te vullen hoeveelheid water.

3. Vul de spuittank door de vulopening met water.

4. Lees het actuele niveau in de spuittank op de schaalverdeling af.

5. Voer de waarde in voor het actuele niveau in spuittank.

6. Het functiekader bedienen, om de waarde voor het actuele peil in de spuittank

in de in te voeren.

Met het actuele niveau berekent de

de resterende afstand, die met de nieuwe tankvulling kan worden gespoten.

Fig. 50

5.4.10 Trail-Tron-kalibreren

1. Rechtuitstand instellen. Hiervoor bedient u toets of en stel de

fuseebesturing zodanig af, dat de wielen van de getrokken veldspuit rechtuit lopen en het trekkerspoor exact volgen.

2. Middenstand vastleggen met toets . 3. Rechter aanslag instellen. Bedien de toets

net zo lang, tot de hydrauliekcilinder de naloopas tegen de aanslag voor rechter wieluitslag drukt.

4. Rechter aanslag vastleggen. Bedien hiervoor toets .

5. Linker aanslag vastleggen. Bedien toets net zo lang, tot de hydrauliekcilinder de naloopas tegen de aanslag linker wieluitslag drukt.

6. Linker aanslag vastleggen. Bedien hiervoor toets .

Fig. 51

(43)

In bedrijf nemen

5.4.11 Vereist pomptoerental invoeren

Alleen voor UX:

1. Roep met het functiekader de opdracht "Vereist pomptoerental invoeren"

2. Voer het vereiste pomptoerental in, bijv. op.

540 t/min. Geeft u voor het pomptoerental de waarde "0" aan, dan is de bewaking van het pomptoerental uitgeschakeld.

3. Bedien het functiekader, om het ingevoerde vereiste pomptoerental in de

op te slaan.

4. Roep met het functiekader de invoer

"Maximale afwijking " tot de bovenste alarmgrens van de pomp op.

5. Voer de maximale toelaatbare afwijking van het pomptoerental in, bijv. + 10% (maximale toegestane pomptoerental: 540 t/min+ 10%

= 594 t/min).

6. Bedien het functiekader , om de maximale toegestane afwijking tot de bovenste alarmgrens van het vereiste

pomptoerental in de op

te slaan.

7. Herhaal de stappen 4 tot 6 voor de functietoets .

Fig. 52

(44)

In bedrijf nemen

5.5 Setup menu

Advies!

De instellingen het Setup menu zijn alleen bedoeld voor

servicewerkzaamheden en mogen uitsluitend door vakkundig

geschoold personeel worden uitgevoerd!

Het Setup menu is bestemd voor:

de invoer en uitlezen van

diagnosegegevens voor de servicedienst voor onderhoud of storingen.

veranderen van de instellingen op het display.

het kiezen en invoeren van basisgegevens van de machine of het toevoegen of uitschakelen van extra toebehoren (alleen voor de servicedienst).

Instellingen in het setup menu veranderen:

1.

2.

Het eerste blad toont alle gegevens sinds het in bedrijfstellen voor de

totale bewerkte oppervlakte in [ha].

totaal aantal liters van de uitgebrachte spuitvloeistof in [liter].

totale spuitduur van de veldspuit [u].

De functiekaders en dienen voor het invoeren en oproepen van

diagnosegegevens en mogen alleen door de servicedienst worden gebruikt.

Roep met het functiekader de invoer voor een gesimuleerde rijsnelheid "sim.

km/u" op, indien de wielsensor defect is (Bladzijde 45).

Roep met het functieveld het submenu basisgegevens van de machine op (Bladzijde 46).

Roep met het functiekader de Terminal-Setup op .

Fig. 53

(45)

In bedrijf nemen

Met het functiekader activeert u de RESET functie. Door het uitvoeren van een RESET worden alle door u ingevoerde en berekende gegevens gewist (opdrachten, machinegegevens, kalibratiewaarden en Setup- gegevens). Een RESET van de

zet alle instellingen weer terug op de fabrieksinstellingen.

Advies!

Noteer

Impulsen per Liter.

Impulsen per 100m.

Impulsen per omwenteling van de aftakas.

Opdrachtgegevens.

U moet alle basisgegevens van de machine opnieuw invoeren.

Fig. 54

5.5.1 Gesimuleerde rijsnelheid invoeren (bij defecte wielsensor)

Advies!

Met de invoer van de gesimuleerde rijsnelheid kan het spuiten worden voortgezet wanneer de wielsensor defect is. Zodra de

weer impulsen van de wielsensor ontvangt,

gebruikt de

deze impulsen voor de berekening van de rijsnelheid en de afgelegde weg

1. Maak de signaalkabel los van de basisuitrusting van de tractor.

2. Roep met het functiekader de invoer op "Gewenste gesimuleerde rijsnelheid invoeren". Geef voor de gesimuleerde rijsnelheid bijv. 8,0 km/u in.

3. Roep het functiekader .

In het werkmenu verschijnt het

geinverteerde snelheidssymbool .

Fig. 55

Belangrijk!

U moet de opgegeven rijsnelheid (bijv. 8,0 km/u) tijdens het spuiten nauwkeurig aanhouden omdat de regeling van de afgifte is

afgestemd op de ingevoerde rijsnelheid.

(46)

In bedrijf nemen

5.5.2 Basisgegevens machine invoeren

Roep met het functiekader de functie op

"Type machine kiezen"

Roep met het functiekader de functie op

"Spuitboom uit- en inklappen.

Kies met het functiekader de grootte van de tank.

Roep met het functiekader de functie op

"Niveaumelder configureren".

Fig. 56

Roep met het functieveld de opdracht "

Werkbreedte invoeren" op. Geef de werkbreedte van de spuitboom aan.

Roep met het functiekader de opdracht op "Aantal secties invoeren". Geef het aantal secties van uw spuitboom op.

Roep met het functiekader de functie op "Spuitdoppen per sectie",

Met het functiekader kiest u het aantal aanwezige doorstroommeters.

Op het display verschijnt het cijfer "1" (1 doorstroommeter) of "2" (1 doorstroommeter en 1 retourstroommeter).

Fig. 57

(47)

In bedrijf nemen

Roep met het functiekader de invoer op

"Waarde van regelconstante van de spuitdruk invoeren". Geef de waarde van de

regelconstante van de spuitdruk op.

Met het functiekader worden de

"kantdoppen" in- en uitgeschakeld (Optie).

Met het functiekader de

"schuimmarkeur" in- en uitschakelen (Optie)..

Met het functiekader wordt het aantal kantdoppen links aangegeven.

Met het functiekader wordt het aantal kantdoppen rechts aangegeven

Met het functiekader het

"comfortpakket" in – en uitschakelen (Optie)..

Fig. 58

Met het functiekader de "besturing van meervoudige doppen" in- en uitschakelen.

Met het functiekader de extra toebehoren "Distance Control" in- en uitschakelen (Optie).

Met het functiekader wordt de "Trail Tron - besturing" in- en uitgeschakeld.

Met het functiekader wordt de correctiefactor van Distance Control bij het nemen van bochten ingevoerd

- 0 geringe correctie in bochten - 10 veel correctie in bochten

Schakel met functiekader het menu Trail Tron configureren in (Optie).

Roep met functiekader de invoer van het "Type besturing" op en kies tussen disselbesturing of fuseebesturing (bladzijde 49).

Fig. 59

(48)

In bedrijf nemen

Alleen voor UX:

Hydropneumatische vering configureren, zie bladzijde 54.

Met het functiekader het aanwezige opklapsysteem invoeren.

Roep met het functiekader de invoer van " Vacuüm alarmgrens" op en stel de waarschuwingsgrens voor het vacuüm in.

Ontgrendel de spuitboom met het functiekader "Transportstand ontgrendelen" (alleen voor servicewerkzaamheden).

Vergrendel de spuitboom met het functiekader "Transportstand vergrendelen" (alleen voor

servicewerkzaamheden).

Fig. 60

(49)

In bedrijf nemen 5.5.2.1 Trail Tron configureren

Advies!

Om de Trail Tron te configureren moet het aantal impulsen/100 m worden berekend, zie bladzijde37.

UX: Smoorklep van de stuurcilinder geheel opendraaien.

1. Kies met het functiekader stuuras of gestuurde dissel uitgeschakeld.

2. Het functiekader voert de

“regelconstante Trail Tron" in.

standaard waarde:1,6

Machine overstuurt (Fig. 62/1):

- kleinere regelconstante invoeren

Machine onderstuurt (Fig. 62/2:

- hogere regelconstante invoeren 3. Met het functiekader voert u de

"Afwijkingsfactor Trail Tron" in.

(0-gevoelig tot 15 ongevoelig, aanbevolen instelling: 8 tot 10).

De afwijkingsfactor geeft de gevoeligheid aan, vanaf welke stuuruitslag de besturing wordt geactiveerd.

4. Voer met het functiekader de N-factor in cm in. De wielen van de getrokken

veldspuit moeten op dezelfde plaats met de stuurbeweging beginnen als de achterwielen van de tractor. (Fig. 64/1)!

Spuit begint te laat in de bocht te sturen:

- maat a (Fig. 64) bij de N-factor optellen.

Spuit begint te vroeg in de bocht te sturen:

- maat b (Fig. 64) van de N-factor aftrekken.

Fig. 61

1 2

Fig. 62

Fig. 63

(50)

In bedrijf nemen

5.5.2.2 Niveaumelder configureren

Met het functiekader wordt de uitrusting gekozen voor het inschakelen

(Niveauaanduiding aanwezig) of uitschakelen (geen niveauaanduiding geïnstalleerd) voor de weergave van het niveau in de spuittank.

- Wanneer de niveauaanduiding defect is, de niveaumelder uitschakelen.

Roep met het functiekader

"niveaumelder calibreren" op,

De curve voor de meting van het niveau kan door meerdere metingen worden vastgelegd.

De curve voor de meting van het niveau na RESET handmatig invoeren. De gegevens moeten van tevoren vastgelegd worden.

Fig. 64

Niveaumelder kalibreren

1. Vul de spuittank met een nauwkeurig afgemeten hoeveelheid water (minstens 500 liter).

2. Roep met het functiekader de invoer op "Actueel niveau invoeren". Geef de exacte aantal liters van de hoeveelheid water op waarmee de spuittank werd gevuld.

Fig. 65

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik maak een onder- scheid in drie niveaus waarop de transformatie te herkennen en vorm te geven is: het individueel niveau van hulp geven, het buurtniveau van preventie organiseren

Hoogste Koning, hier zijn wij om te gaan, U te volgen, want uw Geest vuurt ons aan.. Vol van passie, vol van kracht

The target compounds were screened in vitro for antimalarial activity against both the chloroquine sensitive (NF54) and chloroquine resistant (Dd2) strains of

They created rules that now govern the initiation ritual, like urging initiates to seek medical attention if required (as opposed to the old belief of not being a man when doing

Aan de onderzoeksgroep Landelijk Waterbeheer van het Instituut voor Natuurbehoud wordt op vraag van de Afdeling Water de representatieve stroomgebiedsneerslag berekend voor de

Meandor privaat eigondom Meandor openhaar bestuur eigendom Msandsr behssr natuurwreniging Water AMll{A[ AÍd. l{atuur oigendom Meander AlfIíZ en privaat eigendom.. Meandor

De kencijfers die gebruikt zijn voor de schatting van het aantal letsel- ongevallen, gegeven de hoeveelheid verkeer, in de oude en in de nieuwe situatie van de

(Glauz & Bauer, 1985) arx:l conflicts as different from accidents arx:l.. '!he umerlyirg strucbJre of the relevant variables, however, can be fonmllated lOOre