• No results found

Het Kouter. Jaargang 2 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Kouter. Jaargang 2 · dbnl"

Copied!
471
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Het Kouter. Jaargang 2. Van Loghum Slaterus, Arnhem 1937

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_kou003193701_01/colofon.php

© 2017 dbnl

(2)

Inhoud

I. Alfabetisch naar de schrijversnamen

Blz.

30 De religieusiteit van Rilke's Stundenbuch

BAAREN, THEO VAN

134 Verantwoordelijkheid van partij en kiezer

BAELDE, Mr. R.

325 Ethisch pessimisme

BANNING, Dr. W.

312 De Nietzsche-Kultus als

kultuur-verschijnsel

127 Over politiek

205 De prediking van het

Evangelie in deze tijd

20 De werkloze arbeider en de gemeenschap

BERGER, J.A.

86 Het innerlijk perspektief en de religie

BIERENS DE HAAN, Dr.

J.D.

369 Vondels grootheid

249 Het evangelie van Keizer Açoka

BRAKEL BUYS, Dr. R.

VAN

41 Mystiek monisme in

Kashmir

321 Actueel

DUYVENDAK, Dr. L.J.

430 De beteekenis der

chineesche Universiteiten 294 De wetenschapsmensch en religieuze bezinning EDELMAN, Dr. C.H.

59 Moderne kerkbouw

FEENSTRA, G.

409 De Geboorte

GLOTZBACH, ANDREAS

285 Vereenvoudiging

GRAAF, J. DE

161 De schat der Christenheid HOENDERDAAL, G.J.

38 Actueel

HOLK, Dr. L.J.

106 Christelijke en heidensche solidariteit

289 De functie der Universiteit

Het Kouter. Jaargang 2

(3)

420 De positie van het

Christendom in de moderne wereld

232 De laatste bundel van

Vestdijk JALINK, B.

98 Het ‘Andere’

JONG, A.R. DE

241 De schrik der religie

57 Strophen van de dichteres Lalla

KLUMPER, A.

347 Ziel, gelaat, werk. De

tragedie van den Duitsen Jood

KNOCKE, Dr. GERD

268 Bachs Hoogmis

LEEUW, Dr. G. VAN DER

Het Kouter. Jaargang 2

(4)

70 Gedachten aan de Zending MANKES-ZERNIKE, Dr.

A.

153 Een nieuwe studie van

Friedrich Heiler MIEDEMA, Dr. R.

75 Actueel

MINDERAA, P.

220 Eerbied

307 Geestelijke contacten in de studentenwereld

441 Teixeira de Pascoaes:

Paulus, de dichter Gods

343 Poëzie in den herfst

396 Het Nederlandsch Pacific Instituut

MOLL, J.TH.

141 De wetenschappelijke basis van het maatschappelijk werk

MOLTZER, Mr. M.J.A.

164 Het gebrek aan onderling begrijpen van

intellectueelen POORTMAN, E.B.A.

1 Eerste balans

REDACTIE

281 Twee fragmenten uit

‘Michaël’

ROLAND HOLST, HENRIËTTE

201 Gemeenschap in Christus ROYEN, J.F. VAN

81 Albert Verwey †

SENDEN, Dr. G.H. VAN

333 Nieuwe Duitsche boeken

7 Het vrouwelijke en het mannelijke

300 Studentenleven

VRIES, J. DE

177, 212 Actueele rasvragen

biologisch toegelicht WAARDENBURG, Dr.

P.J.

383, 448 Ras en cultuur

83 Een vast hart

WIARDI BECKMAN, S.

II. Alfabetisch naar de titels

321 Actueel door Dr. J.J.L. DUYVENDAK

38 Actueel door Dr. L.J. VAN HOLK

Het Kouter. Jaargang 2

(5)

door Dr. P.J. WAARDENBURG

81 Albert Verwey † door Dr. G.H. VAN

SENDEN

98 Het ‘Andere’ door A.R. DE JONG

268 Bach's Hoogmis door Dr. G. VAN DER LEEUW

430 De beteekenis der Chineesche

universiteiten door Dr. J.J.L.

DUYVENDAK

106 Christelijke en heidensche solidariteit

door Dr. L.J. VAN HOLK

229 Eerbied door P. MINDERAA

Het Kouter. Jaargang 2

(6)

1 Eerste Balans door REDACTIE

325 Etisch pessimisme, door Dr. W.

BANNING

249 Het evangelie van Keizer Açoka door Dr.

R. VAN BRAKELL BUYS

289 De functie der Universiteit door Dr. L.J.

VAN HOLK

164 Het gebrek aan onderling begrijpen van intellectueelen door E.B.A. POORTMAN

409 De Geboorte door ANDREAS

GLOTZBACH

70 Gedachten over de Zending door Dr. A.

MANKES-ZERNIKE

307 Geestelijke contacten in het

studentenleven door P. MINDERAA

201 Gemeenschap in Christus door J.F. VAN ROYEN

121 Heiligt het doel de middelen door Dr. L.J.

VAN HOLK

86 Het innerlijk perspectief en de religie door Dr. J.D. BIERENS DE HAAN

232 De laatste bundel van Vestdijk door B.

JALINK

59 Moderne kerkbouw door G. FEENSTRA

41 Mystiek monisme in Kashmir door Dr.

R. VAN BRAKELL BUYS

396 Het Nederlandsch Pacific Instituut door J.TH. MOLL

333 Nieuwe Duitsche boeken door Dr. G.H.

VAN SENDEN

153 Een nieuwe studie van Friedrich Heiler door Dr. R. MIEDEMA

312 De Nietzsche-kultus als

kultuurverschijnsel door Dr. W.

BANNING

127 Over politiek door Dr. W. BANNING

343 Poëzie in den herfst door P. MINDERAA

Het Kouter. Jaargang 2

(7)

205 De prediking van het Evangelie in deze tijd door Dr. W. BANNING

383, 448 Ras en cultuur door Dr. P.J.

WAARDENBURG

30 De religieusiteit van Rilke's Stundenbuch door THEO VAN BAAREN

161 De schat der Christenheid door G.J.

HOENDERDAAL

241 De schrik der religie door A.R. DE JONG

57 Strophen van de dichteres Lalla door A.

KLUMPER

300 Studentenleven door J. DE VRIES

441 Teixeira de Pascoaes: Paulus, de dichter Gods door P. MINDERAA

Het Kouter. Jaargang 2

(8)

281 Twee fragmenten uit ‘Michaël’ door

HENRIËTTE ROLAND HOLST

83 Een vast hart door W.S. WIARDI

BECKMAN

134 Verantwoordelijkheid van partij en

kiezers door Mr. R. BAELDE

285 Vereenvoudiging door J. DE GRAAF

369 Vondels grootheid door Dr. J.D.

BIERENS DE HAAN

7 Het vrouwelijke en het mannelijke door Dr. G.H. VAN SENDEN

20 De werkloze arbeider en de gemeenschap door J.A. BERGER

141 De wetenschappelijke basis van het

maatschappelijk werk door Mr. M.J.A.

MOLTZER

294 De wetenschapsmensch en de religieuze bezinning door Dr. C.H. EDELMAN

347 Ziel, gelaat, werk. De tragedie van den Duitschen Jood door Dr. G. KNOCHE Boekbesprekingen:

272 BLOEM, J.C. De Nederlaag door B.

Jalink

280 BOSCHMA, HILBRANDT.

Christendom, Staatsmacht en

vorstenvereering door Dr. L.J. van Holk 277 CARP, Dr. J.H. Van despotie tot vrijheid door Dr. G.H. van Senden

159 FABER, Dr. H. Om een vrije

volksgemeenschap door Mr. R. Baelde 367 FEESTBUNDEL aangeboden aan Dr.

J.D. Bierens de Haan door Dr. L.J. van Holk

198 GELDER, G.M. DE. Westeuropa door Dr. G.H. van Senden

158 GOES VAN NATERS, Dr. M. VAN

DER. Socialistische staatsvernieuwing

Het Kouter. Jaargang 2

(9)

J.J.L. Duyvendak

77 HARAND, IRÈNE. Sein Kampf door Dr.

G.H. van Senden

160 HUEBNER, Dr. F.M. Niemand ist einsam door Mr. R. Baelde

157 ISWOLKSI, H. Der neue Mensch im

Russland von heute door G.H. van Senden

367 JONG, A.R. DE. Christus nochtans door Dr. L.J. van Holk

279 KNAPPERT, E.C. Arthur Henderson

door Mr. W. Verkade

Het Kouter. Jaargang 2

(10)

44 LANDAU, ROM. God heb ik gezocht door Dr. G.H. van Senden

116 MEIJER-WICHMANN, CLARA. Vrouw en Maatschappij door H. van der Heide

156 SCHOEPS, H.J. Jüdisch-christliches

Religionsgespräch in 19 Jahrhunderten door Dr. G.H. van Senden

79 SNETHLAGE, Dr. J.L. Sowjet-Rusland zegt mij iets door Dr. G.H. van Senden

159 STUFKENS, N. Het Evangelie in de

jongeren-wereld door Mr. R. Baelde

367 De STATENVERTALING 1637-1937

door Dr. L.J. van Holk

118 TOUW, H.C. De burgerlijkheid der Kerk door Dr. A. Mankes-Zernike

460 VOS, Dr. H. DE. De Hoofdzaken van ons geloof door Dr. L.J. van Holk

460 Inleiding tot de wijsbegeerte van den

godsdienst door Dr. L.J. van Holk

115 WESTERMAN HOLSTIJN, Dr. A.J.

Grondbegrip der psychoanalyse door Dr.

P.H. Ronge

Het Kouter. Jaargang 2

(11)

[Het Kouter, nummer 1 1937]

Eerste balans

Een eerste jaar lang heeft Het Kouter zijn voren getrokken; een nieuwe jaarakker ligt wachtend voor ons. Het is goed ons, vóór we de hand aan den ploeg slaan, voor onszelve en voor onze lezers rekenschap te geven van onze kracht en zwakheid, van motieven en verlangens, van inspireerend geloof en moeizame realiteiten. Wat de Redactie nu, als bij den aanvang, voor oogen staat, is duidelijk uitgesproken in de inleiding van het eerste no. ‘Een Nieuw Begin’. Een paar kort samengevatte gedachten mogen hier in herinnering worden gebracht: De cultuur zien wij als het werk van den eeuwigscheppenden Geest, die echter tevens, als vormgeving door den mensch, telkens roept om een boven dit menschelijke uitgaande norm. Dus wijzen wij af een cultuurideaal los van religie, eveneens een religie, die de cultuur negeert. Wij erkennen geen tyrannie van eenig dogma, maar willen in iedere situatie vragen: wat wil God van ons ten opzichte van deze levensrealiteit? Onafhankelijk van theologische-, kerkelijke-, of politieke partijen wil Het Kouter z'n deel meedragen van den tijdnood en het meent dit alleen waarachtig te kunnen op de wijze van het Geloof.

Wij weten, dat velen dezen grondslag te formeel, te onbepaald principieel achten.

Men wil tegenwoordig onmiddellijk en zakelijk-precies weten, of ge zijt vóór dit of tégen dat. Ook de redactie ziet in deze wijze van formuleeren wel een zwakheid.

Maar eveneens een sterkte. Sterk is ze in zooverre ze terugroept naar de grondvragen, die in allerlei practische concreetheid beslissend zijn. Zich in de concrete gevallen niet maar op wettische regels, op program-artikelen te beroepen, maar zich op zulke principes te bezinnen, kan het voorgelegde probleem vereenvoudigen en verhelderen, het vraagt tevens bezonnen moed, het brengt in de houding iets van een diepere resoluutheid.

De zwakheid van deze beginselverklaring, juist in een tijd

Het Kouter. Jaargang 2

(12)

waarin zooveel uiterlijk en innerlijk op drift geraakte, is, dat ze in de concreetheid gebracht aarzelt, dikwijls bij een ‘non liquet’ blijft staan en bij onderscheiden persoonlijkheden ook binnen onzen engeren kring tot uiteenloopende conclusies leidt. De Redactie meent dat zij in volle waakzaamheid voor de gevaren en in vol bewustzijn van de conscientieuse samenwerking die haar standpunt eischt, bij de geschetste principieele begrenzing blijven moet. Alleen zöö zijn de onafhankelijkheid en de lenigheid, die de opzet van Het Kouter veronderstelt, veilig. Met algemeene concretiseeringen toch, die zeker mogelijk zijn, ware weinig gewonnen, zij zijn toch òf veelduidig, òf vanzelfsprekend. Dit vooropgezet, wil zij gaarne als het ware ter illustratie, niet als program, uitspreken, dat haar uitgangspunt meebrengt strijd voor de suprematie en vrijheid van den geest, voor religieus humanisme, voor een ordening der sociale maatschappij en der volkerensamenleving op den grondslag der

gerechtigheid, tegen geestelijke-, oeconomische-, politieke terreur, tegen elke macchiavelliaansche methode, tegen vertechniseering van het geestelijk leven, tegen scheiding der menschen op ongeestelijke motieven, enz..

Ons tijdschrift bedoelt niet van alles wat er interessant te koop is in de huidige wereld aan te bieden beschrijving en analyse; het pretendeert in alle bescheidenheid leiding te geven. Het zal dit voornamelijk op drie wijzen moeten nastreven.

1 o . Door het principieele getuigenis, door omschrijving en belijdenis van het allesbeheerschend geloofsstandpunt. Dit is van grooter waarde dan menigeen thans beseft. Als een appèl op het zelfstandig denken en op het geweten, als een oproep tot anderen in dezen tijd van leuzen en massaas zich rekenschap te geven van het diepste, kan dit getuigen, uitgesproken in de stille zekerheid eener zielsovertuiging, ongedachten invloed uitoefenen.

2 o . Door een heldere, onbevangen oriënteering. In de chaotische volheid is deze oriënteering voor den huidigen intellectueel uitermate moeilijk overal waar niet zijn eigen speciaal terrein ligt. Goede overzichten van de belangrijkste litteratuur op onderscheiden gebieden, van de ontwikkeling van nieuwe stroomingen en groepeeringen, worden thans dikwijls pijnlijk gemist. Evenals op velerlei ander gebied kon de redactie in

Het Kouter. Jaargang 2

(13)

haar eerste jaar slechts weinig van haar wenschen in dezen vervuld zien. Gewezen moge hier worden op het uitvoerig artikel van Dr. H. de Vos over de huidige theologische situatie. Andere soortgelijke artikelen als een over de belangrijkste litteratuur uit de laatste jaren over het sociale vraagstuk van Roomschen en Protestantschen kant, zullen spoedig volgen.

Op nog geheel andere wijze is critische oriënteering noodig, nl. als een ontleding en beproeving op hunnen zin van de vele kwistig gebruikte en concreet genoemde begrippen en termen in den huidigen strijd der geesten. Wij denken aan een onderzoek van den waren zin, van de schijnfiguren, van historische ontwikkeling en practische vergroeiing van begrippen als: gerechtigheid, vrijheid, ras, democratie, humanisme, openbaring, creativiteit, leven, natuurwet enz..

3 o . Door het streven naar concreetheid in den zin van het trekken van conclusies, van oordeel. Bij het laatste onder 2 o . genoemde zal zich het oordeel reeds

onvermijdelijk met de oriënteering verbinden. Wil Het Kouter leiding geven, dan moet het ook ten opzichte van allerlei thans voorgedragen theorie, van nagestreefde afbraak en ordening, van persoonlijke en massale acties, van levensuitingen in de kunst enz. naar voren treden met een positief en negatief oordeel, met these en kritiek.

De Redactie is bij voortduur er ernstig op bedacht voor wat op deze wijze

geestelijk-actueel is van hare medewerkers of medeleden artikelen te vragen, die in den besten zin leiding kunnen geven. Dat dit moeilijk is, dat hier veel teleurstelling onvermijdelijk is, weet ieder, die zijn tijd kent en ooit zulke arbeid beproefde.

De principieele opzet van Het Kouter biedt nog in ander opzicht en op tweeërlei wijs mogelijkheden e n plichten. Hier onderstrepen wij het woord

‘o n a f h a n k e l i j k ’.

Ten eerste stellen wij deze onafhankelijkheid ten opzichte van allerlei standpunten op politiek-, sociaal- kunstcritisch gebied enz.. Natuurlijk is hier geen sprake van absolute onzijdigheid. Het behoeft niet gezegd, dat een tijdschrift als het onze en met de historie van Smidse en Barchembladen achter zich, zich teweer stelt tegen de godloozenbeweging of op geheel ander terrein tegen een zoogen. schriftuurlijke kunstkritiek à

Het Kouter. Jaargang 2

(14)

la Seerp Anema. Maar er blijven groote terreinen die niet zonder meer of in totaal in harmonie of conflict met onze grondideeën zijn te achten en ten opzichte van welke onder redacteuren en medewerkers allerlei gradatie van waardeering bestaat.

In concrete bewegingen uiten zich dikwijls ideeën, die elkander principieel moesten uitsluiten, maar hier wonderlijk samengegroeid zijn. Hier nu heeft een tijdschrift als het onze den onafhankelijken plicht tot schiften. In de wereld rondom stellen partijen, ook bij de veelal tegenstrijdige complicaties van hun ideeën, hun visie op de wereld als een onaantastbaar, gesloten en indiscussiabel program. Overleg wordt welbewust geweerd. Tegen zulk een waan van absolute tegenstelling richten wij ons als

‘onafhankelijk’. Het zou toch ook wel dwaas zijn, als in elkaar bekampende, millioenen bezielende bewegingen tot nieuwe ordening of opbouw, tot formuleering of activeering van de verhouding van God en mensch enz. niet aan beide zijden momenten van waarde lagen! Hier ligt voor ons een taak, niet slechts negatief in 't weigeren van als absoluut opgedrongen tegenstellingen maar ook als positieve synthese. En dit is geen arbeid ten behoeve van scrupuleuze fijnproevers, maar hulp aan talloozen, vooral jongeren, die zich nu geestelijk dakloos gevoelen en zoeken naar een nieuwe oriënteering. Het jaar 1937 is verkiezingsjaar in Nederland. Brengt dit voor Het Kouter niet een bijzondere toespitsing van haar taak mede? Natuurlijk niet in dien zin, dat het tijdschrift in 't krijt zou treden voor of tegen een bepaalde partij of candidaat, maar dat het den lezers in een onderzoek der aan de orde zijnde vragen zou helpen bij een geestelijk-verantwoorde keus. De redactie beseft, dat hier groote voorzichtigheid geboden is, maar heeft in ieder geval de vraag, wat hier van haar te verwachten is, in studie genomen.

Ons onafhankelijk-zijn is in onze principes ten tweede en bijzonder gesteld ten opzichte van theologische en kerkelijke richtingen. Dit is erfenis van Barchem-Bladen;

in onzen eersten prospectus is er al op gewezen, dat Barchem-Bladen zich naar rechts als naar links tot een wijder kring richtte dan de Smidse (die op haar beurt weer intensiever verband hield met de vrijzinnige jeugd). Er werkt hier na de traditie uit den eersten tijd van Barchem, dat toen sterk ‘eenheidsbeweging’ was

Het Kouter. Jaargang 2

(15)

en niet minder die van het onafhankelijk tijdschrift ‘Omhoog’, voorganger van Barchem-Bladen. De tijdsgeest is tegenover zulk een onafhankelijk staan uit begeerte naar synthese zeker niet sympathieker geworden. Wij blijven in Het Kouter, zij 't (evenals Barchem) dikwijls teleurgesteld, toch deze mogelijkheden openhouden; wie weet komt de tijd, dat men het aanknoopingspunt noodig heeft! In ieder geval bieden wij gemakkelijker dan de organen van beperkte groepen de kans tot een samengaan op terreinen, waar een boven rechts en links uitgaand christendom gelijke of verwante conclusies trekt, in maatschappelijke, wetenschappelijke, ethische, aesthetische vraagstukken. En dan staat hier een podium voor gedachtenwisseling over belangrijke vragen, waarbij de band, die allen aan 't eigen tijdschrift bindt en de waakzaamheid der redactie een zuiver peil kunnen waarborgen.

Wanneer wij vanuit het ontwikkeld kritisch standpunt den eersten jaargang overzien, is er licht en schaduw. Wij laten de lichtzijden aan den lezer over, die den bundel nog eens doorbladert, en bedenkt, dat natuurlijk slechts een keus aan de orde kon komen van wat in 1936 de bonte wereld toonde. Laat ons zelf eens opnoemen, waar wij, naar eigen gevoel het meest tekort schoten. Er valt dan te wijzen op: een minder worden en tenslotte geheel ontbreken van de kleine rubriek ‘Actueel’; het min of meer toevallige en planlooze van beschouwingen over litteratuur en het bijna geheel ontbreken van zulke over plastische kunsten; de geringe medewerking van zoogen. rechts; het tekort aan artikelen speciaal aan jeugdbewegingen gewijd of zich speciaal tot de jongeren richtend; het publiceeren in een jaar tijds van slechts één overzicht van belangrijke recente litteratuur over een bepaald terrein; het kleine aantal artikelen van natuurwetenschappelijken kant.

Natuurlijk is er meer kritiek te oefenen. Niemand weet dat beter dan de redactie;

de tekorten, die zij constateert treffen haar zelve te sterker omdat ze in strijd zijn met weloverwogen plannen. Bovendien bedenke men, dat een nieuw tijdschrift wel veel copie krijgt toegezonden, die niet aanvaardbaar is, maar dat beloften van gewenschte medewerkers veelal niet dadelijk inlosbaar zijn! De lezer zij overtuigd, dat de redactie het hare doet in den tweeden jaargang gemaakte fouten te

Het Kouter. Jaargang 2

(16)

vermijden en tekorten aan te vullen. Aan het eind van dit eerste jaar heeft zij zich ook in 't bijzonder bezig gehouden met de eischen, die aan een Kouterartikel moeten worden gesteld. Het kan zijn nut hebben onze wenschen daaromtrent eens samengevat te publiceeren. Een Kouterartikel moet niet zijn een nauwelijks omgewerkte lezing, waarvan karakter en vorm wezenlijk van een tijdschriftartikel verschillen; het moet geen grooter omvang hebben dan ongeveer 16 pag.; het moet niet louter beschrijvend zijn; de analyse moet niet zijn een ontbinding in factoren, maar een opsporen van den dieperen levensgrond achter de verschijnselen; het moet de verschijnselen meten aan een norm; het moet nergens alleen negatief zijn, nooit alleen zeggen, wat niet mag of moet, maar een positief ideaal stellen; het moet voortdurend doen gevoelen de levende aandacht van den auteur; het moet geschreven zijn in heldere, zoo mogelijk beeldende taal; al mag niet de eisch gesteld, dat er in 't geheel geen zoogen. ‘moeilijke artikelen’ zijn, toch zeker deze, dat het geen vaklitteratuur met vaktermen worde.

Wij, Redactie, doen een beroep op u allen! Wij kunnen met een lezersaantal tegen de duizend aan zeker in vergelijking met andere maandbladen niet ontevreden zijn.

Toch is het ons aller meening dat dit tijdschrift het verdiende, dat er meer aandacht aan gewijd werd dan althans constateerbaar geschiedt. De groote pers vindt het, enkele gelukkige uitzonderingen daargelaten, niet noodig notitie van ons te nemen;

buiten den kring der organisaties die achter ons staan is onze naam meestal een vreemde klank. Helpt mede, lezers, ook hierin verbetering te brengen, propageert ons tijdschrift door nieuwe abonnés te winnen, maar niet minder door ook zonder abonnement op zijn beteekenis, zijn bedoelingen te wijzen overal in het gezelschap van menschen - en dat zijn er velen - die de honger in zich dragen naar een

mededienen in dezen tijd vanuit geestelijke kracht.

Wij geven hier geen lijst van verwachte artikelen, van onderwerpen, die wij aan de orde willen stellen. Er is met meerdere auteurs overleg gaande; een lijstje nu op te sommen van wat vaststaat zou een eenzijdige onvolledigheid beteekenen. En wat groeit dikwijls uit aanvankelijke plannen geheel gewijzigde werkelijkheid! Gij kent ons program en onze verlangens. Wij houden de oogen open voor iedere kans.

R EDACTIE

Het Kouter. Jaargang 2

(17)

Het vrouwelijke en het mannelijke Door Dr. G.H. van Senden

Naar aanleiding van den cursus over het probleem van de ‘rechter’- en de

‘linker’zijde der menschheid, in het kort verwerkt in de beide artikelen in Het Kouter 1e jg. blz. 125 v.v., 193 v.v., werd Schr. dezes uitgenoodigd te spreken voor een vrouwenconferentie. In de uitnoodiging werd o.a.

geschreven: ‘De vrouwen die bij deze conferentie medewerken zijn zelf volkomen onbevredigd van de strekking en grondhouding der oude vrouwenbeweging. Zij zoeken naar nieuwe mogelijkheden, die ertoe moeten leiden, dat het werkelijke wezen der vrouw voor de vorming der menschelijke samenleving wordt vruchtbaar gemaakt.’ Het volgende is de hoofdinhoud van het toenmaals gesprokene.

Indien ten opzichte van het historisch feminisme

1)

, zooals uit het bovenstaande blijkt, zekere desillusie is ingetreden, meen ik, dat deze wel uit een wijder cultuurverband is te begrijpen. Het historisch feminisme toch is een exponent en een zeer typische exponent van den rationalistischen geest, waarbij ik opmerk, dat bij rationalisme hier niet wordt gedacht aan de theoretische vraag, in hoeverre de wereld als rationeel begrijpelijk moet worden beschouwd maar aan de praktische opvatting, welke bij allen arbeid in het persoonlijke, maatschappelijke en cultureele leven een voorkeur toont voor wat onder invloed van abstracte logica en abstracte moraal bewust verstandelijk is geconcipieerd boven hetgeen op alle deze gebieden onbewust of half-bewust is gegroeid. Een onvrede met dezen geest is te begrijpen, èn in het algemeen, omdat, zooals ik in een der beide bovengenoemde artikelen aanwees, wij nu

1) Hierbij wordt nu minder gedacht aan bepaalde gewenschte maatregelen dan aan het kader van gedachten, waarin deze veelal werden verdedigd.

Het Kouter. Jaargang 2

(18)

iets beleven van een ‘revolte tegen den modernen geest’, èn in het bijzonder, omdat een dergelijke revolte juist van vrouwelijke zijde zoo goed te verstaan is. Want alles wat aan te duiden is met de woorden: westeuropeesch, modern, negentiendeeeuwsch, rationalistisch, praegnant: ‘linksch’ in den zin der genoemde artikelen, dit alles is in phaenomenologischen en typologischen zin ook te heeten mannelijk. Zoo ook het feminisme. De aan dit verschijnsel inhaerente tragiek is, dat het de vrouw (of beter gezegd: de vrouwen) heeft willen dienen van uit mannelijke gesteldheid, in

mannelijken stijl, mannelijk gedachtenkader, met mannelijke middelen. Dit moest spaak loopen.

Van oud-feministische zijde is wel eens den man het recht ontzegd op het

feminisme kritiek uit te oefenen, omdat dit een specifiek vrouwelijke aangelegenheid zoude zijn. De opmerking verdient overweging, niet slechts omdat een verwijt van bemoeienis met eens anders zaken ernstig is - en dit geldt voor menschheidsdeelen van welken aard ook zoo goed als voor personen (zich niet met anderer zaken in te laten is niet slechts eisch van zedelijke beschaafdheid doch wordt ingegeven door het in den wijdsten zin ordenend pogen in het Al) - doch brengt ons ook midden in de kwestie. Er is hier tweeërlei. Psychologisch werkte een verzet tegen het

autoritair-mannelijke, dat ook voor de vrouw en beter dan de vrouw zelve meende te weten, hoe alles hier lag en moest. Dit is geheel af te wijzen. In kritiek op het feminisme mag het autoritair-mannelijke nimmer een factor zijn. In deze dingen wordt integendeel alleen zuiver gesproken op de wijze der solidariteit, in diep besef van lotsverbondenheid aan den anderen sexe. Maar dit ontbrak - en dit is het tweede - ook aan den feministischen kant. In genoemde oordeelsontzegging sprak óók het rationalistisch-individualistisch atomisme, dat man en vrouw, mannen en vrouwen ziet als laatste entiteiten, niet als f a c t o r e n i n e e n f u n c t i o n e e l e n

s a m e n h a n g . En dien hebben wij juist voor alles te beseffen. Sexeonderscheid reikt diep, lotsverbondenheid dieper. Het lot is het ten gronde liggende èn

overkoepelende. Als al wat leeft en is zijn man en vrouw uitdrukkingsvormen van het eene zijnde, noem het leven, lot, God of hoe ook, ten opzichte waarvan alles staat in functioneele verhouding, welke zoo ook een functioneele ver-

Het Kouter. Jaargang 2

(19)

houding der eindigheden ten opzichte van elkander constitueert. Het diepste spreekt hier de Hindoe-wijsheid uit in haar woord: tat twam asi.

Ik gebruikte hier het woord, dat van de meest principieele beteekenis is in de kritiek op het historisch feminisme, het woord functie, functioneele verhouding. De kategorie, waarmede het historisch feminisme opereerde was het individueel recht van de vrouwelijke sexe, beter gezegd nog: van de vrouwelijke individuen. De principieele kritiek heeft hier in te zetten, dat niet geredeneerd werd vanuit de vrouwelijke functie, niet begrepen dat veel gewichtiger dan de rechten van individueele vrouwen is, dat het vrouwelijke als een eigen werkelijkheid naar voren komt, als een dragende kracht zich werkzaam betoont.

Nogmaals, dit principieel tekort is niet alleen dat van het feminisme, het is eenvoudig de signatuur van West-Europa en Noord-Amerika, die van daaruit over de geheele aarde haar uitwerking doet gevoelen en die rationalistisch en

individualistisch is. De cultuurhistoricus weet, dat de accentueering van individueele rechten steeds een wezenstrek is van tijden, waarin cultuur tot civilisatie is verkild, symboolkracht voor ametaphysisch technicisme heeft plaats gemaakt. Niet voor niets is het klassiek privaatrecht een schepping van den Romeinschen keizertijd

1)

. Zoo ook in de moderne periode. De litteratuur is vol van uitdrukkingen als recht op vrijheid, recht op geluk. Van wie de vervulling dezer rechten eigenlijk geeischt wordt is niet duidelijk. Van God? Het klassiek-religieuse had anders gesproken: ‘Alzoo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al 't geen u bevolen is, zoo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen’.

En in geheel ander (Germaansch) milieu: ‘niet ter wille van den enkeling is de wereld maar opdat zegevierend de groote wet van het Lot volbracht worde’. En nog anders:

‘God alles,

1) Vgl. Hegel: ‘Wie in der Zeit des römischen Kaisertums, weil die allgemeine Einheit in der Religion verschwunden war... die Vernunft sich allein in die Form des Privatrechts flüchtete oder, weil das An- und Fürsichseiende aufgegeben war, das besondere Wohl zum Zweck erhoben wurde...’ (P h i l . d e r R e l i g i o n ed. Bolland S. 704).

Het Kouter. Jaargang 2

(20)

wij niets’. - Of van de samenleving? Dan werd toch vergeten, dat hier kans was op bedenkelijke aandachtsverenging en bij overspanning der aanspraken op schade aan de samenleving zelve. Terecht zegt Thassilo von Scheffer in zijn mooi boekje P h i l o s o p h i e d e r E h e : ‘Der Kampf geht ja auch hier immer um das vieldeutige, so missverständliche und so äusserlich verstandene Wort “Glück”, dessen seltsame und trügerische Götzenstellung nur noch vielleicht ebenso umstritten das Wort

“Freiheit” teilt.’ En waarom? Omdat het hier steeds betreft abstraheeringen van het leven, dikwerf noodzakelijke abstraheeringen, maar met dit al abstraheeringen. En wel huiveringwekkend doet zich hier gelden de ‘Heterogonie der Zwecke’. Het gezochte individueele geluk voerde tot het ongeluk der isolatie, de gezochte vrijheid tot de slavernij aan het toevallige van den individueelen aanleg met al zijn

complicaties en misgroeiingen. Bij man en vrouw. Te verwijten heeft de een de(n) ander niets. Maar wel moet gezegd worden, dat de geesteshouding van het

abstraheerend recht op vrijheid en geluk voor een goed deel aansprakelijk is voor de gebrokenheid en kilheid van het moderne leven: van ‘recht’ gaat men spreken, als het leven versaagt. Moet nog betoogd worden, dat deze mentaliteit noodlottig heeft ingewerkt op het vrouwenvraagstuk? De vraag werd steeds en als vanzelf: waarom gij en ik niet? met terzijdestelling van de andere: is dit mijn functie, is dit

wezensgetrouw, innerlijk-juist, niet in enkel conventioneelen zin, maar in dieperen, typologischen zin betamend?

Het functioneel stellen van zulke vragen in plaats van rationeel-abstraheerend verandert hier ten eenenmale alles. Het biologisch proces toont duidelijk den functioneelen samenhang der sexen, de eenheid in de organismen van onderscheid en op elkaar aangewezen zijn. Dit is niet een naturalistisch argument. Want 1 o . zijn organismen een totaliteit, een ‘Ganzheit’. Dit onderscheidene en toch op elkaar aangewezene is er niet alleen waar het betreft de biologische functie, het doorwoont het gansche physisch en psychisch bestaan. Daarom ook zijn 2 o . de biologische symptomen symbolen van, heenwijzende naar de wezensgesteldheid. Natura docet, niet alleen waar het betreft de natuur in engeren zin. Waar echter het rationalisme de overhand verkrijgt wordt alle gedachte van natura docet

Het Kouter. Jaargang 2

(21)

opgegeven, spreekt men veeleer van ‘eine Wandlung der Natur und ihrer Gesetze’

en komt ten slotte een mentaliteit, waarvan ik een paar krasse voorbeelden geef, bij voorbaat toegevende dat ze verder gaan dan het gemiddelde rationalisme, maar deze extravagantién doen de zaak zien als door een vergrootglas. Kurt Hiller zegt (D e r A u f b r u c h z u m P a r a d i e s , 1922, S. 49): ‘Ratio bedeutet die Verschwörung des Vernunftwesens wider die Natur’. En in zijn niet anders dan verderfelijk te noemen boek D a s u n b e w u s s t e E u r o p a (1931), hetwelk in zijn strekking een verheerlijking is van Sowjet-Rusland maar misschien toch zelfs dit land hiermede onrecht doet, zegt Fedor Vergin: ‘Immer stärker verdichtet sich im russischen Menschen der Hass gegen die Natur selbst... Dieser Hass gegen die widerspenstige Erde ist jetzt in Millionen russischen Menschen lebendig geworden. Instinktiv fühlen sie auch im antikommunistischen Mitmenschen diesen Widerstand der Natur... Sie hassen die Erde, die Natur, in ihren politischen Widersachern.’ Men vergelijke bij deze woorden mijn bepaling van rationalisme: voorkeur voor wat onder invloed van abstracte logica en abstracte moraal bewust verstandelijk is geconcipieerd boven hetgeen onbewust of half-bewust is gegroeid. Vandaar ook in alle rationalistisch milieu de verheffing van industrie boven landbouw. In Sowjet Rusland verkiest men boven het woord akker het woord graanfabriek, het in allen landbouw aanwezige organische groei-element moet in zijn wezen miskend worden. En afgezien nu van wat in het algemeen in dit alles als aberratie is aan te wijzen, is in verband met het onderwerp deze gesteldheid speciaal te signaleeren als onvrouwelijk. Waarmede niet gezegd wordt, dat zij mannelijk is. Hier is integendeel iets van eenzijdige, uit haar evenwicht gestooten, zich zelve niet meer als eenzijdigheid kennende mannelijkheid.

Minus-zijde van mannelijkheid. De loop der dingen leidde echter bij vrouwen niet slechts tot vermannelijking in het algemeen maar ook tot vermannelijking naar minus-zijden. Zonder plooien in geest en karakter van weinig aanbevelenswaardige mannelijkheid in vele vrouwen zou het rationalistisch feminisme zeker niet door haar aanvaard zijn.

Een woord dat zich bij de bespreking van dit alles niet vermijden laat is het woord religie. Maar niets wordt hiermede

Het Kouter. Jaargang 2

(22)

bedoeld van gebondenheid aan bepaalde religie, kerk of secte. Dit doet hier nauwelijks ter zake (hoezeer dit alles in eigen waarde te laten is) omdat grootheden als deze zoo weinig vermocht hebben in vragen als de besprokene het werkelijk verlossend woord te spreken. Met religie is bedoeld de eerbiedige dienende verbondenheid aan het Al-zijn, hetwelk als vol van zin en rede reeds werkt in het menschelijkerwijs gesproken vóór-redelijke, in natuur, instinct, zede, traditie. In dien zin meen ik, dat de allerdiepste strijd onzer dagen, ook waar het betreft de functie der vrouw, gaat, dwars door de feitelijke groepeeringen heen, tusschen religie en rationalisme.

Alle leven, alle zijn zelfs, is een voortgang van het eene onbepaalde, ongevormde, als men wil chaotische, naar het vele, bepaalde, gevormde, onderscheidene, verbijzonderde, begrensde en dan verder naar het samenvattende, overkoepelende.

Het eerste, d.i. dus het eene onbepaalde ongevormde, heeft in den gang der

menschheid zijn plaats als de wereld der primitieven. Het leven is hier onmiddellijk, onbewust, in het natuurlijke en nog natuurlijk-maatschappelijke, er is een duiden daarvan in mythen en riten. Hier is de aanvang van alle menschelijke ontwikkeling in intieme schoonheid en lichtverstoorbaarheid.

Maar het kan bij deze niet blijven. Reeds daarom niet, omdat, naar Hegel ons doet begrijpen, in allen voortgang zich voltrekt een logische gang en die is hier van onbepaaldheid naar bepaaldheid. Dit is hier ‘weg en noodlot’. En zoo volgt op deze eene wereld van het primitieve de wereld van de vele onderscheidene culturen van principieel anderssoortig karakter. Al zijn deze op verschillende wijzen in te deelen, ook voor het nu besproken vraagstuk dunkt mij van bijzonder gewicht (ondanks de politieke associaties die thans zooveel mogelijk moeten worden weggedacht en slechts bij een opzettelijk onderzoek daarnaar opnieuw aan de orde zouden komen) die naar het gezichtspunt van ‘rechts’ en ‘links’, langzame vervloeiing uit het primitieve bij bewaring van een besef van verbondenheid èn radicale breuk. Ook dat

‘rechtsch’ en ‘linksch’ hier ideaal-typen zijn die in hun zuiverheid niet voorkomen, dat in de werkelijkheid alleen te vinden zijn het overwégend-‘rechtsche’ en

overwégend-‘linksche’ worde nog in herinnering gebracht.

Het Kouter. Jaargang 2

(23)

Zoo goed als de tegenstellingen Oost-West en priesterlijk-profetisch en zoovele meer is de tegenstelling vrouwelijk-mannelijk hier overeenkomstig. Het vrouwelijke is naar wézen - dus nimmer exclusief in een enkel vrouwelijk individu - de

verbondenheid ten opzichte van het oer-leven, het mannelijke de distantieering ten opzichte van ditzelfde leven. Reeds beider rol bij het voortbrengingsproces is van een teekenende symboliek. De man stelt buiten zich zelf, teeken van objectivatie;

hij kan zich tegenover het gebeurde ‘objectief’ stellen, zelfs er zich niets van aantrekken; of hij het doet of niet is zaak van wil en moraal, niet van

natuurnoodwendigheid. Voor de vrouw resulteert hetzelfde gebeuren in de

zwangerschap, den toestand, die ten allen tijde het machtige symbool was van het dubbele leven hetwelk leeft op de wijze van een ongedifferentieerde eenheid. Waarom in mythische verbeeldingen de toestand van ongedifferentieerd zijn welke geacht werd aan de wereld van het onderscheidene en gevormde ten grondslag te liggen ook werd geheeten de Moeder, de groote Moeder. Wat dan ook in de vrouw ondanks alle verstorende invloeden van cultuur en wancultuur dit verbondenheidsbesef toch wederom levend doet blijven is het moederschap. En geenszins is het zoo, dat deze dingen enkel voor de moeder beteekenis hebben. Zóózeer is in de vrouw de aanleg tot, het verband met het moederschap, dat ook in het leven der kinderlooze een band met dit alles geenszins behoeft te ontbreken.

Zonder een bijzondere bijkomende omstandigheid zou het niet zoo moeilijk zijn in te zien en te erkennen, dat de beide hier besproken gesteldheden eenzijdigheden zijn met alle gevaar van eenzijdigheden. Het gevaar van het ‘rechtsche’, vrouwelijke is niet het verbinding bewaren met het primitieve en vegetatieve doch een daarin eenvoudig terugvallen; het gevaar van het ‘linksche’, mannelijke is niet een ten opzichte daarvan distantie verwerven maar een zoozeer ervan vervreemden, dat het alles kille cerebraliteit wordt. Dit is zoozeer waar, dat het natuurlijk een dwaasheid is het ‘linksche’, mannelijke, westersche als zoodanig gering te schatten of te bestrijden, wat dan ook geenszins hier bedoeld wordt. Rationalisme is dan ook eigenlijk niet het ‘linksche’, mannelijke, westersche als zoodanig maar een uitwas daarvan, hetwelk

Het Kouter. Jaargang 2

(24)

zich niet meer eenzijdigheid weet, een ver-absoluteeren van iets relatiefs, een fixeeren van een in beweeglijk verband begrepen moment. Met het ‘rechtsche’, vrouwelijke, oostersche is dit op niet weinige oogenblikken van de historie eveneens het geval.

Als ik echter nu de spits van mijn kritiek naar den ‘linkschen’ kant richt, is het, omdat, naar het mij voorkomt, de wereld lijdt onder een eenzijdige overheersching daarvan en van zijn uitwassen, de wereld noodig heeft een opwaken van het vrouwelijk element. Hetwelk het historisch feminisme niet heeft kunnen te weeg brengen, omdat een opkomen voor de rechten van vrouwelijke individuen, ook indien dit als noodig en rechtmatig te erkennen is en zelfs als het in het geheel niet geleid had tot

vermannelijking, iets geheel anders is dan het opkomen voor het vrouwelijke als eigenheid en eigen waarde. Er komt nu echter nog bij de aangeduide bijomstandigheid:

deze dat het Westen en speciaal de westersche intellectueel (reeds deze kenschetsing is typisch-isoleerend!) ieder besef verloren heeft, dat hier eenzijdigheid is; dat de rationalistische, technicistische beschouwing het vanzelfsprekende en algemeengeldige is geworden, in eigen schatting uitkomst van het geheel van het menschelijk verleden en uitgangspunt van iedere ontwikkeling die althans dien naam waard zal zijn, opvoeder der menschheid van? wege. (Ja, aan het vraagteeken moge men zich bewust worden, dat alles hier niet zoo zeker is. Van God en Natuur leert deze opvoeding juist vervreemden. En de hier stuwende rede blijkt bij consequente doordenking slechts het vereenzijdigde verstand. Een kleine verschuiving van suggesties kan hier alles labiel maken doch zoover zijn wij nog niet...) Een kras voorbeeld hiervan is de geschiedenisphilosophie van (den innerlijk veelszins zoo anders gerichten) Auguste Comte met haar drie menschheidsperioden, de theologische, de metaphysische, de positieve. De laatste, niets dan een uitwas van hoogst eenzijdig ‘linksch’ denken, gold als hoogste en laatste ontwikkelingsmogelijkheid; wat er buiten viel was

‘achterlijk’. Dit is de booze erfenis van rationalisme, welke wij allen, speciaal intellectueelen, met ons dragen; ook de vrouwen, wier intellect hoofdzakelijk door den man gevormd is, die deze vorming veelal onkritisch ondergingen, soms hierin zelfs vrouwelijke extravagantie aan den dag legden. Het is bitter

Het Kouter. Jaargang 2

(25)

noodig, dat het Westersch intellect hier eigen eenzijdigheid gaat beseffen. Het is niet het minst noodig in verband met de vragen, rakende de vrouw en het feminisme, om een waarlijk tragische situatie te doorlichten en zoo mogelijk weg te nemen.

De Comte'sche beschouwing omtrent de drie phasen der menschelijke ontwikkeling heeft een typische parallel in een psychologische opvatting, waarop het zeer de moeite waard zoude zijn nader in te gaan, al moet daarvan wegens de grenzen van dit artikel worden afgezien. Deze opvatting kent ook drie phasen in de individueele

ontwikkeling, die met de woorden kind, vrouw, man worden aangeduid. De

kind-toestand zou dan overeenkomen met den primitieven ongedifferentieerden staat der menschheid; de ‘vrouw’-toestand bij beide geslachten met den ‘metaphysischen’, bij Comte overgang van primitief tot rationeel-positief; de ‘man’-toestand, wederom bij beide geslachten, met den laatsten positieven staat. Er is tegen deze opvatting allerlei in te brengen; al dadelijk, dat in de normale ontwikkeling van den man deze vrouw-phase ten eenenmale ontbreekt, het juveniele is zelfs zeer uitgesproken mannelijk. Maar grooter praktisch bezwaar nog is daarin, dat deze opvatting het typisch-vrouwelijke maakt tot het onvolgroeide. De vermannelijkte vrouw (want hierop zou bij een vrouw de derde phase neerkomen) zou een hoogere mogelijkheid vertegenwoordigen, gelijk Otto Weininger reeds gezegd had: die Frau muss Mann werden. De analogie van de derde ‘positieve’ periode der menschheid en de derde phase in de individueele ontwikkeling van de man geworden vrouw is even duidelijk als dat wij hier uitwassen hebben van westersch rationalisme, van een zelfbewustzijn dat een historisch geworden mentaliteit als de eenige mogelijke en waardevolle ziet.

Mij komt het voor dat onderzoekingen als ik hiertegenover meende te mogen voordragen het karakter hebben van een heilsboodschap. De relativiteit van de mentaliteit waarbij wij zijn aangeland i s te doorschouwen, historisch, psychologisch, wijsgeerig. Waarmede ook de hedendaagsche vrouw, speciaal de intellectueele, de mogelijkheid heeft den mannelijken intellectueel in zich te overwinnen, zonder terug te vallen maar om integendeel te stijgen. Dit doende helpt zij

Het Kouter. Jaargang 2

(26)

niet slechts zichzelve en eigen sexe maar ook de algemeene ontwikkeling, verbreekt zij mede een noodlotsketen, waarin het Westen zich heeft vastgewerkt. Wat hier geschieden moet is in wezen de hervinding van het vrouwelijke als eigen kategorie, eigen wezensgesteldheid, gelijkwaardig of minstens gelijkwaardig (over deze toevoeging nog nader) aan het mannelijke. Een van de meest noodige zaken daartoe is de waarlijk vrouwelijke vrouw te bevrijden van het minderwaardigheidscomplex, hetwelk de moderne tijd in het algemeen maar ook niet weinige van haar zusteren haar hebben ingedrukt.

Juist is in de besproken opvatting, dat het kind symbool is van het

voor-gedifferentieerde, ook van het voor-sexueel-gedifferentieerde, hetwelk in allerlei biologische en psychologische gesteldheid b.v. als het bi-sexueele aanwezig is. Maar deze phase van het nog min of meer ongedifferentieerd-sexueele splitst zich tot het onderscheidene van het vrouwelijke en het mannelijke als bepaalde zijnsvormen. Is daarmede gezegd, dat die beide verbijzonderingen het hoogste zijn in de hiérarchie van het zijnde? Neen. Hier is te herinneren aan de religieuse wijsheid, die in het Nieuwe Testament haar uitdrukking vindt in het woord, dat in Christus, d.i. in een hoogere dimensie (niet substantieel, maar logisch en axiologisch van de andere onderscheiden) man noch vrouw is, evenmin als dáár volksen groepsonderscheiden gelden. Deze sfeer is supra-sexueel en supra-nationaal, welk woord principieel de voorkeur verdient boven internationaal, dat de suggestie van de nivelleering in zich houdt. Zoo heeft ook supra-sexueel niets te maken met asexueel, in den zin van het rationeel van sexe geabstraheerde, hetwelk slechts iets cerebraals is en gepoogd te realiseeren een vergrijp ten opzichte van het leven. Evenmin met het intra-sexueele, nivelleerende. Het supra-sexueele houdt als essentieel in een positieve, polaire betrekking tot het sexeonderscheid, dat het te boven gaat maar zonder hetwelk het niet is. Het is een menschelijkheid, welke inderdaad het gemeenschappelijk deel is van de beide sexen, al zal die zich blijvend bij beide min of meer anders openbaren.

Het is dynamische voltooiing, ideëele voleinding, in welke de sexen naar hun hoogste mogelijkheden zijn bewaard. In de logische orde der dingen zit dit zoo: zooals uit de ongediiferentieerde oer-

Het Kouter. Jaargang 2

(27)

eenheid alle bepaaldheid en onderscheid geboren is, wil dit alles ook weer terug naar de eenheid, maar dan naar een eenheid, welke de veelheid vooronderstelt, te boven gaat, overkoepelt. De koepelbouw der Oostersche kerken is hier van prachtige symboliek als het vele in wijde moederlijke beschuttende omvatting in zich besloten houdende. Niet zonder grond was ook hier het vrouwelijke woord moederlijk te gebruiken. Want zoo goed als het vrouwelijke, als het verbindende nader staat aan de ongedifferentieerde oer-eenheid, de onder-eenheid als het ware van het leven, staat het in zekeren zin als het verbindende ook nader aan de boveneenheid van het overkoepelende. Dit deed mij zeggen, dat het vrouwelijke als kategorie m i n s t e n s gelijkwaardig is met het mannelijke. Hoe eenzijdig het moge zijn, er i s aanleiding voor de Hindoe-appreciatie, die de wereld naar haar dagzijde, de wereld van bepaaldheid, welke een positief mannelijk accent heeft - wereld van onderscheid tusschen twee verbondenheden - doet beschouwen als één boozen droom van Brahma.

De essentie der wereld heeft meer den aard van het vrouwelijke. (Hetwelk ook daardoor wordt bevestigd, dat degenen die in de Godsvoorstelling het mannelijke accentueeren innerlijk-noodzakelijk God maken tot den ‘Gansch-Andere’ ten opzichte van de wereld.)

Maar er is hier eenzijdigheid. Het overkoepelende, alhoewel dan nader aan het vrouwelijke, is toch niet het vrouwelijke of het mannelijke als zoodanig maar wat beiden te boven gaat; van het androgyne heeft Berdiajew gesproken, een van de groote getuigen in het heden van niet-rationalistisch denken. Hoe echter te stijgen tot dit overkoepelende? Met niet genoeg nadruk kan hier worden uitgesproken, dat overkoepeling iets totaliter anders is dan nivelleering, dat wil hier zeggen de overbrenging van uiterlijke eigenaardigheden of innerlijke speciale geaardheden, veelal zwakten, minuszijden, uit het leven van de eene sexe in dat van de andere.

Neen, de overkoepeling heeft daarmede zoo weinig te maken, dat zelfs gezegd kan worden, dat de man als man en de vrouw als vrouw zich tot dit overkoepelende opwerkt, terwijl sterk betwijfeld mag worden, of, wat met hard woord hier de amphibie zou kunnen genoemd worden, dit vermag.

Het Kouter. Jaargang 2

(28)

Het is hier de plaats, om van minus-zijden iets naders te zeggen. Elk van de beide sexen heeft die, onvermijdelijk, omdat zij eindigheden zijn. Het gebrekkige kleeft allen eindigheden als zoodanig aan, wat zijn uitdrukking vindt in het

nieuwtestamentisch woord, dat niemand goed is dan God alleen. Omdat de lijn hier in het heden zoo vaak onjuist getrokken wordt, moge hier erop gewezen worden, dat minuszijden van de eigen sexe bij een lid van die sexe geheel anders moeten worden beoordeeld dan bij een van de andere, hoe veelvuldig die ook mogen voorkomen in een nivelleerenden, niet symboolkrachtigen tijd. Er is hier niet een gelijke mate van veroordeelenswaardigheid. En dat de pluszijden van een sexe, in een lid van de andere sexe aanwezig, geheel anders beoordeeld moeten worden dan de minuszijden, omdat juist die pluszijden, maar alléén deze teeken, kunnen zijn van en helpende zijn in den weg tot het overkoepelende.

De oorzaak van het vele tekortschieten hier is niet zoozeer meestal individueele slechtheid als wel cultureele verwarring. De feitelijke grondslag van deze is dat in elk individu ook is van de andere sexe. En nu vermag een ongaaf cultuurmilieu - en een rationalistisch cultuurmilieu kan niet gaaf zijn; wat er gaaf is, is eenvoudig overblijfsel van het verleden - de individuen in de verwikkelingen die hierdoor ontstaan, niet wegwijs te maken. Het laat toch ieder individu aan zich zelf over, schraagt het niet door richtende traditie, dragende zede. Het is een rationalistisch, individualistisch vooroordeel, dat ieder individu hier maar zich zelf moet helpen,

‘dit zelf moet weten’ (gelijk de geijkte phrase luidt. Ja, ook een individualistisch milieu kan het blijkbaar zonder gemeenplaatsen niet doen; het leven is niet alleen tragisch maar ook komisch), aan welk vooroordeel wij een onnoemelijk tal ontredderde menschen danken. Het algemeen licht is niet in alle individuen van toereikende helderheid, wat niemand verbazen zal die, wat in Hegelsche terminologie de kategorieën van den subjectieven en van den objectieven geest geheeten wordt, werkelijk verstaan heeft.

Natuurlijk is in dit kort bestek niet alles zelfs maar aan te duiden. Op één punt is nog te wijzen: allicht komen wij met het gezegde wel in de overgroote meerderheid der gevallen

Het Kouter. Jaargang 2

(29)

maar niet in alle uit. Er kunnen er zijn van te groote psychische complicatie en vergroeiing. Aan zede is niet de eisch te stellen, dat zij voor alle, wel dat zij voor zoovele mogelijk gevallen toereikend is. Wij komen hier te staan voor het vraagstuk van de u i t z o n d e r i n g , naar het mij voorkomt wel een van de allerzwaarste vragen van ethiek, dat nog op principieele behandeling wacht. Hoe men het oplosse, waar zal naar ik vrees wel immer blijven het woord van den reeds genoemden Thassilo von Scheffer: ‘Alles Ausserordentliche findet aber seine Nemesis. - Was ausserhalb der Norm steht, ist verfehmt, und wäre es das Heiligste, denn trotz aller Notwendigkeit beläd es sich damit auch mit tiefster Schuld.’

Samenvattend en uit het wezen sprekende zou ik dit nog willen zeggen: wel het allergewichtigste is dit, dat het vrouwelijke als het aan het oer-zijn nauwst verbondene eigen kracht en uitdrukkingsvermogen heeft en waar het deze verloren heeft terug verkrijgt en daarin leert vervullen een priesterlijke functie. Naar het wezen gesproken is vrouw zijn priester zijn, middelares ten opzichte van levensdiepten, waarvan het moderne leven hopeloos heeft vervreemd en waartoe de man slechts bij zeer uitzonderlijke begaafdheid in deze uit zich zelf den weg kan terugvinden. Het is niet te veel gezegd, als men aan het Evangeliewoord ‘indien het licht, dat in u is, duisternis is, hoe groot zal de duisternis zijn’ ook dezen zin geeft: indien het vrouwelijke niet meer is, hoe groot zal de duisternis zijn voor vrouw, man, wereld.

Het Kouter. Jaargang 2

(30)

De werkloze arbeider en de gemeenschap Door J.A. Berger

De wereld wordt door een economische depressie in hevige mate geteisterd en ook ons land lijdt al jaren onder de gevolgen daarvan.

Er is geen enkele groep in onze samenleving, die niet in meer of mindere mate de gevolgen der malaise ondergaat. Niet alleen economisch, maar ook en vooral geestelijk zijn de gevolgen niet te overzien.

Ongetwijfeld zijn er tal van maatregelen getroffen, waardoor getracht wordt althans enigermate de economische gevolgen te lenigen. Wij noemen enkele van deze maatregelen: de steun aan de scheepvaartmaatschappijen (de BENAS), steun aan de boeren (Landbouwcrisiswetgeving), steun aan de industrie (contingentering en subsidiëring), steun aan werkloze arbeiders (werkloosheidsverzekering en

steunregeling), steun aan de middenstand (credietverstrekking en vestigingseisen), alle maatregelen, om verschillende groepen van onze samenleving, althans enigermate, hun economische positie te doen behouden. Handhaving op het oude peil is evenwel onmogelijk en het gevolg hiervan is, dat een bepaalde groep zeer gauw de steun, welke haar verleend is, onvoldoende vindt. En te eerder wordt deze steun onvoldoende geacht, indien getracht wordt deze te vergelijken met de steun, verleend aan een andere groep.

De landbouwers achten hun steun onvoldoende en zij menen, dat, indien in Nederland maar geen margarine werd vervaardigd en verkocht, het althans met de zuivelproductie beter zou gaan.

Andere groepen daarentegen menen, dat, indien de landbouwsteun maar zou verdwijnen, een beletsel voor de aanpassing zou zijn verdwenen en het industriële leven zou zijn gered. De heer Vermey b.v. verdedigt in Economisch-Statis-

Het Kouter. Jaargang 2

(31)

tische Berichten van 1 April 1936 meer steun aan de zeescheepvaart en zegt daarbij o.a.:

‘Wij willen niet treden in de steunverlening aan de landbouw - het woord

“landbouw” alleen al wekt in ons land visioenen van millioenen-dansen.’

Hij verliest uit het oog, dat, ondanks deze millioenendans, tal van landbouwers en vooral kleinere landbouwers, ten onder gaan.

Andere groepen menen weer, dat het stelsel van contingentering zal moeten worden uitgebreid. Dan zou de binnenlandse industrie onze eigen markt kunnen voorzien en dus meer te doen krijgen.

En degenen, die niet direct in het productieproces zijn opgenomen, zien toch dikwijls hun inkomsten achteruitgaan door daling van de rente-standaard, doordat dividenden worden gepasseerd, door het niet uitbetalen van obligatie-renten. Hun uitgaven daarentegen stijgen (belastingen).

Het economisch evenwicht in het gezin is verstoord, moeilijkheden ontstaan en de wrevel, hiervan het gevolg, wordt nog vergroot, indien men de ontzaglijke bedragen leest, die de steun aan de verschillende groepen vordert.

Het ligt voor de hand, dat men in een dergelijke toestand de moeilijkheden van andere groepen over het hoofd ziet, al gauw de bestaande wrevel ondoordacht uit en zo de waardering voor andere groepen ondergraaft, hetgeen wanbegrip en haat doet ontstaan.

Een van de grote grieven is ongetwijfeld de werklozensteun. Wij geven gaarne toe, dat het totale bedrag, voor deze steun nodig, zeer groot is. Aan de andere kant is evenwel het leger werklozen aanzienlijk.

Als men zelf werk heeft en het resultaat van dit werk is niet groot, of het werk brengt onaangenaamheden met zich mee, dan is men zo gauw geneigd met de grote hoop mee de werklozen smalend stempelaars en steuntrekkers te noemen.

Men kan zich niet realiseren, wat het betekent, arbeid te ontberen en men denkt, dat iedere steuntrekker liever lui dan moe is. Denk nu niet, dat ik hier overdrijf. Geen dag gaat voorbij, of men leest in de bladen geringschattende uitdrukkingen over de werklozen, uitingen, die ook door de werklozen

Het Kouter. Jaargang 2

(32)

zelf worden gelezen. Nog onlangs kon men lezen, dat een Haags politierechter, een werkloze op de volgende wijze bejegende:

De werkloze was slaags geraakt met N.S.B.ers. Toen den verdachte naar zijn beroep werd gevraagd, gaf hij op: ‘werkloos’. Stipt was het antwoord van den politierechter: ‘Dat strekt U niet tot eer. Eigenlijk werk je dus niet en daarom ga je maar de straat op, om politieke ruzie te maken.’ Toen den verdachte werd gevraagd, waar hij van leefde, en hij antwoordde: ‘van de steun’, voegde deze magistraat den man toe: ‘van een andermans beurs dus’. Totaal onnodig griefde de politierechter dezen man, die buiten zijn schuld zonder arbeid is.

Terecht gispt de anti-rev. Rotterdammer dezen rechter, die naar de mening van dit orgaan blijk geeft van onkunde en gebrek aan sociaal gevoel.

Ook het Handelsblad keurt de houding van dezen rechter af.

Intussen heeft genoemde rechter en de groep, die hij vertegenwoordigt, het maar weer eens lekker gezegd en velen, die geheel en uitsluitend vervuld zijn van eigen moeilijkheden, zeggen het hem straks wel weer na.

Dit artikel nu is bedoeld als een poging, om meer inzicht te brengen in het leed van den werklozen arbeider, een poging om met hún ogen de wereld te bezien. Slechts wanneer men tracht, dit ook voor andere groepen te doen, zal er langzamerhand meer waardering kunnen groeien voor elkander en meer begrip voor elkanders leed en dan zullen ook pogingen, om uit het moeras te komen, meer kans van slagen hebben, omdat deze dan eensgezind zijn.

Ik overdrijf niet, als ik zeg, dat een 50 tot 80 jaar geleden onze arbeidersklasse voor een groot deel tot de paupers behoorde. Een klasse met weinig moraal,

lichamelijk zwak, dikwijls ongeschikt voor arbeid, ongeschoold, onontwikkeld, die bedéling als vanzelfsprekend aanvaardde, gebrek aan spaarzin, onzelfstandig, drankzuchtig, kortom een klasse in doffe berusting verzonken, zonder ideaal. (Zie I.J. Brugmans, Toestand arbeidersklasse in Ned.; Henr. Roland Holst, Kapitaal en Arbeid; Dr. Rueter, Spoorwegstaking).

Vele schrijvers en laatstelijk nog Prof. Mennicke, menen,

Het Kouter. Jaargang 2

(33)

dat door verschillende omstandigheden het zedelijk peil der arbeidersklasse hoger kwam te liggen.

Onze arbeidersklasse heeft karakter gekregen. De ontwikkeling der arbeidersklasse is sterk vooruitgegaan. De offervaardigheid is groter geworden, bedéling wordt thans als vernederend gevoeld, de spaarzin is in grote mate aanwezig, de drang naar zelfstandigheid is vergroot.

En nu dreigt de bestaande werklozenzorg tal van de goede eigenschappen der arbeidersklasse weer te vernietigen.

Ieder van ons, die wel eens met een arbeider van middelbare leeftijd een

vertrouwelijk gesprek heeft gehad, weet, hoe sterk die zelfstandigheidsdrang aanwezig is. Hoe dikwijls hoort men niet uit de mond van zo'n arbeider, wijzend op zijn kindertjes - als ik maar nooit mijn hand op moet houden, als ik maar niet afhankelijk word van mijn kinderen, als ik maar zelfstandig blijf.

En tal van arbeiders en arbeidersvrouwen hebben zich velerlei genoegens ontzegd, zijn spaarzaam geweest, om wat spaarduitjes bij elkaar te krijgen of om een eigen huisje te kopen of een levensverzekering te sluiten. Want dit eigen huisje kan betekenen mèt de ouderdomsrente, ook al is deze nog zo laag, een onafhankelijke oude dag.

Sparen is een deugd, werd verkondigd. Sparen is een karaktertrek van onze Nederlandse arbeidersklasse geworden. Sparen, ook al bij de jongeren. Als men de literatuur kent over de ellende van de vorige eeuw, dan is een van de feiten, die men als oorzaken van het pauperisme aanwijst, dat de arbeidersklasse zeer lichtzinnig er toe overging, huwelijken te sluiten.

Het ligt voor de hand, dat ook thans dergelijke huwelijken nog wel tot stand komen.

Maar in zeer vele gevallen ziet men thans, dat de jonge arbeider en zijn verloofde jarenlang sparen, hetzij dat het geld naar de spaarbank wordt gebracht, hetzij dat telkens het een of ander meubel wordt gekocht en zolang wordt opgeborgen, totdat het huwelijk wordt gesloten.

Houdt nu onze steunregeling met deze toenemende mate van

verantwoordelijkheidsgevoel rekening? Gaat onze steunregeling nu uit van de gedachte, dat het van de grootste betekenis voor de arbeidersklasse, ja voor geheel ons volk is, deze karaktertrek te behouden en te versterken?

Het Kouter. Jaargang 2

(34)

Integendeel. De steunregeling is - ook al is er enige verbetering in gekomen - een premie op de onverantwoordelijkheid.

Indien een arbeider, die werkloos wordt, steun vraagt, dan wordt zijn vermogenspositie nagegaan.

De hoegrootheid van zijn spaargeld en het bedrag van het spaargeld van zijn inwonende kinderen - ook de m e e r d e r j a r i g e - worden nagegaan.

Is het totaalbedrag lager dan f 200, -, dan krijgt hij steun, is het minder dan f 500, - doch meer dan f 200, -, dan wordt het meerdere gedeeld door anderhalf maal het steunbedrag. Het quotient is het aantal weken, dat hij halve steun krijgt. Een voorbeeld moge dit verduidelijken.

Een arbeider heeft f 500. -. De steun zou bedragen f 10, - 300/15 = 20. De arbeider krijgt nu 20 weken f 5, -. Het ontbrekende moet hij aanvullen uit de f 300, -, d.w.z.

dat hij die verteren moet. Heeft hij meer dan f 500, -, b.v. f 1100, -, dan moet het bedrag boven f 500, -, in dat geval dus f 600, -, gedeeld worden door anderhalf maal het steunbedrag, dus 600/15 = 40. Hij krijgt dan 40 weken niets, 20 weken f 5, - en pas na 60 weken komt hij voor de volle steun in aanmerking.

En of de arbeider nu 25 jaar is en dus misschien de kans nog krijgt bij enige opleving opnieuw spaargelden bij elkaar te krijgen, of dat hij 60 jaar is en het dus voor hem totaal onmogelijk is nog ooit enig spaargeld bij elkaar te brengen, alles wordt over één kam geschoren.

Heeft de arbeider een eigen huisje, onbezwaard, dan moet een hypotheek genomen worden tot de helft van de waarde van het huis. Het bedrag, dat de arbeider in handen krijgt, wordt als spaargeld beschouwd, dus uitsluiting van de steun; hij moet ‘zijn huisje opeten’ en zijn droom - onafhankelijk op zijn oude dag - gaat verloren.

Nog op een andere wijze heeft de arbeider iets geleerd. De zorg van de ouders voor de kinderen is groter geworden, dikwijls kristalliserend in deze gedachte: ‘Mijn kinderen moeten het beter hebben dan wij.’ Men kan deze zorg om de kinderen iets meer te laten worden, deze ‘capillaire sociale’ betreuren of niet, het feit kan niet weersproken worden. Daar-

Het Kouter. Jaargang 2

(35)

naast is er een grotere zorg van de kinderen voor de ouders.

Door de betere economische omstandigheden en ongetwijfeld ook door het - al is het gering - ouderdomspensioen, zien wij, dat tal van oudeliedentehuizen niet meer bewoond zijn. Tal van kinderen hebben hun ouders in het gezin ter verpleging opgenomen. Dit betekent voor de kinderen niet in de eerste plaats een financieel offer. Het betekent veel meer een zedelijk offer. Als er in het jonge gezin zelf kinderen zijn, zijn er drie generaties in één gezin: de kinderen met hun eigen kijk op het leven, de ouders en de grootouders. De ouders moeten zich elke dag weer èn ten opzichte van de kinderen èn ten opzichte van de grootouders, beperking opleggen. De grootouders moeten dat eveneens. Zij zijn immers altijd zelfstandig, hoofd van het gezin, geweest, en nu wordt van hen gevraagd plooibaarheid, omdat hun kinderen op hun beurt het anders doen dan zij het deden.

Dit vraagt een ontzaglijke zelfbeheersing, die te groter wordt, omdat er natuurlijk geen sprake van is, dat de grootouders in arbeidersgezinnen een eigen zitkamertje, dikwijls zelfs geen eigen slaapgelegenheid hebben.

In de meeste gevallen kan de oude vader of moeder een deel van de ouderdomsrente behouden. Van dit deel kan hij of zij de kleinkinderen met verjaardagen wat

toestoppen, ook aan de andere kinderen, bij wie ze niet inwonen, bij feestdagen enz.

of bij verjaardagen. De zorg voor de ouders is een Christenplicht in practijk gebracht.

Hoe wordt dit nu in de steunregeling gewaardeerd? Aanvankelijk werd in zulke gevallen de f 3, - ouderdomsrente geheel afgetrokken van het steunbedrag, dat de zoon eventueel ontving; thans voor ⅔. Dat betekent, dat de financiële positie van het gezin, die, doordat er één lid meer in het gezin is, toch al ongunstig was, nog slechter wordt.

Nog erger wordt het, indien de vader op het platteland in de werkverschaffing te werk is gesteld. Heeft hij dan zijn vader of moeder, die ouderdomsrente geniet, in huis, dan mag hij slechts 3 van de 4 weken werken.

In plaats dus van een bevordering van de zorg voor de ouders zien wij in de steunregeling het tegendeel. De werkloze met liefde voor zijn ouders wordt gestraft.

Het Kouter. Jaargang 2

(36)

Hoe handelen wij nu ten opzichte van de werklozen als het over arbeid gaat? Ik geef direct toe, dat er evengoed onder de werklozen als onder elke andere groep, personen voorkomen, die er graag de kantjes aflopen. Maar ik ontken, dat het overgrote deel werkschuw is. Het spreekwoord: ‘het werk is voor de olifant’ is niet door een werkloze uitgevonden, maar door iemand, die zijn werk haatte. Een werkloze snakt naar arbeid.

Een werkloze is het, die maar al te gaarne zou leven naar het woord: ‘In het zweet des aanschijns zult gij Uw brood eten’. En of de werkloze nu arbeid ziet als een plicht ten gevolge van de zondeval of arbeid ziet als iets, dat inhaerent is aan de menselijke natuur, waardoor hij zich onderscheidt van het onredelijk wezen, het dier, of dat hij arbeid ziet als een noodzakelijkheid om tegemoet te komen aan de scheppingsdrang, aan de drang tot constructief werk, alle werklozen zijn het er over eens, dat zij de arbeid niet kunnen missen, dat arbeid voor hen, afgezien van het inkomen, een grote zedelijke betekenis heeft. Het is niet nodig, dat wij tegen de werkloze arbeiders verkondigen: arbeid is beter dan steun. Zij erkennen dit zelf wel.

Ik mag misschien daarvan wel een typisch voorbeeld geven. De laatste tijd zijn er in de Friese Veenkoloniën en elders op het platteland weer moeilijkheden geweest met de werkloze arbeiders. En waarom? Omdat op last van de Regering de arbeiders, hoofden van grote gezinnen, in plaats van regelmatig in de werkverschaffing te werken, zogenaamd moesten rouleren. Dat betekent 4 weken steun, 8 weken werkverschaffing. In de werkverschaffing verdienen zij, als alles meeloopt, f 12, -.

Er waren een aantal, die in de steun zeker f 10,50 of f 11, - zouden ontvangen, en de relletjes ontstonden nu niet, omdat ze te lang moesten werken, maar, omdat ze 4 weken in de steun moesten. Zij wilden liever voor f 12, - werken.

Ook alle moeilijkheden in de Wieringermeer zijn een gevolg van het feit, dat de Regering, terwijl er voldoende werk was, de werklozen dwong om te stempelen in plaats van te werken.

Elke dag weer wordt hun voor ogen gehouden: arbeid is beter dan steun. Zo las ik een dezer dagen een rede van een der hoofdambtenaren van het Departement van Sociale Zaken, een rede, die ook onder de ogen van de werklozen komt. Deze

Het Kouter. Jaargang 2

(37)

ambtenaar zei daar: ‘De voorschriften moeten goed worden toegepast, want anders fokken wij luiaards. Werk moet primair blijven, steun secondair.’

De werkloze, die uit de werkverschaffing wordt gezet en gedwongen wordt, van de steun te leven, vindt dit natuurlijk een buitengewoon goedkoop praatje.

Ik wil hier nog vastleggen, dat het werk in de werkverschaffing over het algemeen genomen eerder zwaarder dan lichter is dan in het particuliere bedrijf. Grote groepen van arbeiders worden tewerkgesteld in grondarbeid, arbeid, die hun te enen male vreemd is. Zo is het geen uitzondering als men in de werkverschaffing ook geschoolde arbeiders: typografen, sigarenmakers, kleermakers, metaalbewerkers, textielarbeiders aantreft, die nimmer gewend waren met de schop te werken. Zij worden in de werkverschaffing verplicht, om in tarief te werken. Slagen zij er dus niet in, het werk te verrichten of is hun tempo te laag, dan is het loon nog lager. En ondanks deze vrij zware voorwaarden vragen de arbeiders om werkverschaffing, omdat deze

werkverschaffing hun de kans geeft, iets meer te verdienen en ook, omdat, als zij in de werkverschaffing werken, zij zich een gewoon lid van de gemeenschap voelen, en niet een stempelaar.

Wij spreken maar geregeld over de morele betekenis van de arbeid, en wij doen dat tegenover de werklozen, wie de arbeid onthouden wordt.

Er moet bezuinigd worden, en de Regering gaat er dus nu toe over, de werkverschaffing in te krimpen. Er moet gerouleerd worden. Vaders van kleine gezinnen mogen korter werken dan die van grote gezinnen.

Het ligt voor de hand, dat deze arbeiders, tegen wie men voortdurend preekt over de morele betekenis van de arbeid, ons als een stelletje huichelaars gaan zien, nu men om enkele millioenen hun zelfs de zware, ongewone werkverschaffingsarbeid onthoudt, althans daar nog op bezuinigt. En zodra dat is gebeurd, scheldt men ze weer voor stempelaars uit.

Vooral hierom wordt dit conflict zoo fel, omdat de millioenen die de

werkverschaffing meer kost, productieve uitgaven zijn. De ontginningen in Friesland, Groningen en Drente, Overijssel, Gelderland en Brabant zullen een zegen voor die streken

Het Kouter. Jaargang 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor dit onderzoek zijn met behulp van het ontwikkelde modelinstrumentarium kaarten gemaakt voor de veranderingen in chlorideconcentraties aan de onderkant van de deklaag, in kwel

Om die kloof te overspannen hebben Joost Verhagen van Cobra boomadviseurs bv, Jan Willem de Groot van Boomadviesbureau de Groot en Fons van Kuik van PPO Wageningen de

In de private sector zijn organisaties vrij om in de omgeving (hun markt) doelgroepen te segmenteren die vanuit commercieel oogpunt interessant zijn. De

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

indringingsvermogen. Dit blijft echter niet beperkt tot een waarnemen van stille en kleine nuances, tot het hooren van een groote onderscheidenheid van klanken, het zien van

tegenwoordigen tijd. Zij zijn te talrijk en te geweldig. De kerken zijn er niet op ingericht, om een dergelijke problematiek meester te worden. Zij bezitten niet de kennis noch

Woensdag, 17 dito, waaren des morgens nog aan de schots vast en zaagen verscheide viszen; Maar konden daar niet by koomen, door het vriezen van het baay-ys.. Hadden een sloep