STER IN LEZEN
ANTWOORDEN
1 Naar Amsterdam
1 b 2 b 3 b 4 a 5 a a
B januari februari maart april mei juni juli
augustus september oktober november december
C
Er zijn vijf vragen.
5
6 7
LES 1: NAAR SCHOOL ANTWOORDEN
2 Het elfje
1 b 2 a 3 a 4 b b
B
1 11 woorden 2 5 regels 3 nee 4 rood 5 aardbei
C
1 geel 2 groen 3 rood 4 wit 5 blauw 6 zwart
7 5
6
3 Telefoon op school
1 In haar tas of in de kluis 2 Nee
3 Na vier uur 4 Nee
5 De docent a
B
Dat moet Dat mag niet
Bellen in de klas x
Telefoon in tas of kluis x
Telefoon uit in de klas x
Telefoon opladen in de klas x
Telefoon mee naar de wc x
C
Plaatje a, d en e gaan over regels.
4 Pesten
1 a 2 b 3 b 4 a 5 a a
5
6 7
5
6
LES 1: NAAR SCHOOL ANTWOORDEN
Woorden
1 Beste brief museum vertrekt terug
2
1 gedicht 2 kort 3 regels 4 woorden 5 rijmen
3
1 gaat 2 docent 3 geef 4 terug
4
1 nieuwe 2 best 3 verliefd 4 film 5 praat 6 schaamt
5
1 de jongen
2 het meisje
3 het snoep
4 de chips
5 de telefoon
6 het kluisje
6
1 pesten 2 slapen 3 zoeken 4 lachen 5 helpen
7
1 de kleur zien, met je ogen 2 de geur ruiken, met je neus 3 de smaak proeven, met je mond
LES 1: NAAR SCHOOL ANTWOORDEN
8
1 2 3
de aardbei de telefoon de wc
9
1 aan uit 2 aardig stom 3 kort lang 4 voor na 5 eerste laatste
10
1
1 v e r h a a l
2 n o d i g
3 f o t o
4 d u r f
5 b r i e f
6 e t e n
7 t e c h n i e k
8 p l a a t s
9 m e e d o e n
11
1 eten aardbei, brood 2 drinken thee, water
3 stad Amsterdam, Goes 4 kleur rood, blauw
5 vraag Ben je ziek? Ga je mee?
12
1 wacht 2 hoort bij 3 krijgt 4 gaan 5 beslist 6 denk
13 school klas docent voorbeeld aardig
LES 1: NAAR SCHOOL ANTWOORDEN
1 De club
1 b 2 a 3 b 4 a 5 b b
B
maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag
zaterdag en zondag
C
Wat kunstclub Wanneer donderdag Tijd 15.30-17.00 uur Waar Maanstraat Kosten gratis
5
6 7
2 Houd Facebook veilig
1 b 2 a 3 b 4 b a
B
Ik krijg dit bericht Ik stuur het door. Ik stuur het niet door.
Cora is stom.
Ali is geslaagd.
Jim is lelijk.
Noor is vies.
Yonas is niet meer ziek.
x x
x x x
C
Ik maak een foto.
Hij maakt een foto.
Wij maken een foto.
Ik lach om een grap.
Hij lacht om een grap.
Wij lachen om een grap.
Ik speel met mijn mobiel.
Hij speelt met zijn mobiel.
Wij spelen met onze mobiel.
Ik stuur een bericht.
Hij stuurt een bericht.
Wij sturen een bericht.
7 5
6
LES 2: VRIJE TIJD ANTWOORDEN
3 Wat komt er op tv?
1 a 2 a 3 b 4 a 5 b a
B
18:00 zes uur
19:15 kwart over zeven 20:00 acht uur
20:45 kwart voor negen 21:30 half tien
C
Mo en Mia werken bij de politie.
Ze vechten tegen drugs.
Ze zijn in gevaar.
Eva en Milo zijn buren.
Ze worden verliefd.
7 5
6
4 Ik verveel me zo
1 b 2 a 3 a 4 a b
C
Woorden die rijmen:
doen poen vrij blij praten verlaten doen seizoen muur avonduur voorbij wij
laten praten languit uit
Woorden
1
1 tekenen 2 toneel 3 club 4 ontdek
2
1 altijd 2 slechte 3 bericht
5
6 7
LES 2: VRIJE TIJD ANTWOORDEN
3
1 dingen 2 doen 3 iedereen 4 mentor 5 zender 6 inhoud 7 leuk
4
1 weekend 2 weet 3 zin
4 somber
5
a Ik denk na.
b Ik ben verliefd.
c Ik verveel me.
d Ik maak ruzie.
6
1 veilig gevaarlijk 2 zonder met 3 blij somber 4 buiten binnen 5 leuk stom
7
1 2 3 4
want de drugs de kunst de macht
8
1 Ik wacht op de bus.
2 Ik lach om de grap.
3 Ik praat met mijn mentor over school.
4 Ik pest met een gemeen bericht.
9
1 Ik hou van ijs. Ik eet graag ijs.
2 Ik ontdek mijn talent. Ik merk wat ik goed kan.
3 De club is gratis. De club kost geen geld.
4 Ik speel toneel. Ik speel dat ik een koning ben.
5 Ik voel me eenzaam. Ik ben alleen.
6 De les is vanaf 1 maart. De les begint op 1 maart.
10
1 gemeen naar
2 de ouders vader en moeder 3 het bericht de app
4 voorbij klaar
5 vliegen door de lucht gaan
11
1
1 k u n s t
2 o u d e r s
3 m e n t o r
4 p e s t e n
5 t ij d
6 c l u b
7 l e e r l i n g
8 h o u
LES 2: VRIJE TIJD ANTWOORDEN
12
1 want 2 gemeen 3 vliegen 4 waarom
1 Water
1 b 2 c 3 b 4 b a
C
zondag 23 mei maandag 30 maart woensdag 15 juni
2 Veilig in huis
1 a 2 b 3 a 4 a 5 b b
5
5 6
6 7
LES 3: THUIS ANTWOORDEN
3 Wifi in huis
1 b 2 b 3 c 4 c a
B
In de tekst:
plaatje kastje kaartje
het kind het kindje het boek het boekje het pak het pakje de zak het zakje de fles het flesje
C
1 Rada is heel blij.
2 Rada leest de folder.
3 Klik op dat plaatje.
4 Vul je wachtwoord in.
5
6 7
4 Een slang in de straat
1 c 2 c 3 b 4 b 5 b a
C
bel – loop – pas – speeltuin – naar – raam – Milka – alle – eng
Woorden
1
1 geen 2 wassen 3 afwas 4 Trek
2
1 valt 2 ongeluk 3 snoer 4 gevaarlijk
3
1 folder 2 blij
3 misschien 4 gelukt
5
6 7
LES 3: THUIS ANTWOORDEN
4
1 probleem 2 dicht 3 zoeken 4 speeltuin
5
1 gauw snel 2 een aantal een paar 3 de laptop de computer 4 hij vangt hij pakt
5 in en om huis binnen of in de tuin
6
1 de emmer 2 de fles 3 de zaklamp 4 de kraan 5 het scherm
7
1 Wacht 2 Vul 3 Klik 4 Pak
8 1 a 2 b 3 a 4 a 5 b
9
1 de slang 2 de stekker 3 de speeltuin 4 het snoer
10
1 2 3 4
de kranen de trap het middel giftig
11
1
1 e l k e
2 s t a p p e n
3 l a w a a i
4 s t e r k
5 s t e v i g
6 t r a p j e
7 z o e k e n
12
1 schoonmaken 2 lang
3 bang 4 straat
13
1 het vuur het brandt 2 verbinden verbonden 3 een tijdje een korte tijd 4 het ging goed het is gelukt
LES 3: THUIS ANTWOORDEN
14
zaklamp speeltuin wachtwoord schoonmaken
1 Schoolreis
1 a 2 a 3 b 4 b a
B
1 groep 2 gedaan 3 waren 4 treinen
C
Nu Vroeger
Ik ga x
Ik ging x
Ik was x
Wij zijn x
Ik ben x
Wij zagen x
Ik zag x
Ik zie x
Wij gingen x
Wij waren x
Wij gaan x
Wij zien x
5
6 7
LES 4: NEDERLAND ANTWOORDEN
2 Anne Frank
1 a 2 a 3 b 4 a 5 b b
B
schoolreis dagboek schoolboek achterhuis woonhuis achterdeur busreis
C
be- ge- ver-
begint x
verstopt x
gemaakt x
gedaan x
verliefd x
bedenkt x
gebeurt x
vertelt x
beroemd x
gehaald x
5
6 7
3 Feesten in Nederland
1 c 2 a 3 c 4 b 5 a b
B
dag maand feest
5 mei Bevrijdingsdag
11 februari Carnaval
5 december Sinterklaas
16 mei Ramadan
8 april Tensae
25 december Kerstmis
C
oliebollen eten de schoen zetten een schaap slachten gekke kleren aantrekken muziek maken naar vuurwerk kijken oude spullen verkopen feest vieren
5
6 7
LES 4: NEDERLAND ANTWOORDEN
4 Sinterklaas
1 c 2 b 3 b 4 c a
B
woord rijmwoord
stroop koop
helaas pindakaas
zon ton
gezicht gedicht
drop op
friet niet
kroket vet
vijgen krijgen
Woorden
1
1 maakten 2 groep 3 Eerst 4 gingen 5 zag 2
5
6 7
3
1 arme 2 wagens 3 koning 4 verkopen 5 gekke
4
1 houdt van 2 haring 3 jammer 4 vet 5 potje
5
1 2 3 4
kleren sterren pindakaas schrijven
6
1 Het plan ging niet goed. Het lukt niet.
2 Anne vindt hem lief. Ze is verliefd.
3 Hij gaat niet dood. Hij blijft leven.
4 Het is gevaarlijk. Het is niet veilig.
5 Ze is heel bekend. Ze is beroemd.
7
1 oorlog vrede 2 gevaarlijk veilig 3 lawaai stil 4 leven dood 5 lezen schrijven
LES 4: NEDERLAND ANTWOORDEN
8
1 trekken 2 rijden 3 verkopen 4 vasten 5 slachten
9
1 het dagboek 2 de friet 3 het geld 4 de kleren 5 de kroket 6 de vlaggen 7 het vuurwerk 8 het gezicht
10
1 Het is niet veilig. Alle mensen schrikken. Iedereen is bang.
2 Je eet iets. Je vindt het lekker. Je lust het.
3 Je pakt een pen. Je zet iets op papier. Je schrijft een brief.
4 Je zoekt een plek. Niemand mag je vinden. Je verstopt je.
5 Je bent jarig. Je geeft een feest. Je gaat feest vieren.
11
schoolreis dagboek busreis Offerfeest leesboek rekenboek Suikerfeest
12
1
1 f r i e t
2 g e d i c h t
3 s t e r r e n
4 s t i l
5 s l o t
6 v l a g
7 d r i n k e n
8 g e e f
9 s t r o o p
10 m u s e u m
11 b a n g
13
1 Je durft niet. Je bent bang.
2 Je maakt geen geluid. Je bent stil.
3 Ze is niet rijk. Ze is arm.
4 Ze is heel bekend. Ze is beroemd.
5 Het is 30 graden buiten. Het is heet.
6 Ze vindt iemand heel lief. Ze is verliefd.
7 Je hoeft niet naar school. Je hebt vrij.
14
1 slachten 2 naar 3 drinken 4 trek 5 krijgt 6 trek
LES 4: NEDERLAND ANTWOORDEN
15
1 Sinterklaas 2 Kerstmis 3 Ramadan 4 Carnaval 5 Divali 6 Suikerfeest 7 Koningsdag
1 Monteur
1 a 2 a 3 b 4 a 5 a a
B
Dat kan boven een mail. Dat kan onder een mail.
Hallo Amir x
Tot ziens x
Lieve Amir x
Doei! x
Groetjes x
Hoi Amir x
C
1 Hoe heet je?
2 Waar woon je?
3 Wat doe je?
4 Vind jij het werk leuk?
5 Verdien jij veel geld?
5
6 7
LES 5: TOEKOMST ANTWOORDEN
2 Wat is mijn beroep?
Koos Semra Ziba
schaar x
auto x
kwast x
kam x
trap x
Koos Semra Ziba
Ik praat met klanten. x
Ik werk netjes. x
Ik breng mensen naar huis. x
Ik werk op een ladder. x
Mijn auto is mooi. x
Ik knip krullen. x
b
B huizen muren deuren haren klanten mensen straten
C
1 huis 2 klanten 1 auto 2 mensen
6 7 5
3 Werken in de vakantie
1 b 2 a 3 b 4 a 5 b a
B
Je ziet 5 keer werkt.
Je ziet 4 keer bent.
C
1 Hij werkt in een kas.
2 Hij werkt snel en netjes.
3 Hij plukt fruit.
4 Hij begint om 6 uur.
5
6 7
LES 5: TOEKOMST ANTWOORDEN
4 Verliefd
1 c 2 c 3 c 4 b a
B
rood: boom, tafel geel: ketting, ring blauw: huis, stoep groen: raam
C
goud rijmt op hout glas rijmt op was brug rijmt op terug niets rijmt op fiets
Woorden
1
1 Daarom 2 denkt 3 krijgt 4 Verdien 5 antwoord 2
5
6 7
3
1 vakantie 2 past 3 kok 4 groente 5 begint
4
1 de fiets 2 het glas 3 het hart 4 de mouw 5 de brug 6 de steen
5
1 binnen buiten 2 lang kort 3 kapot heel 4 moeilijk makkelijk 5 aardig stom 6 snel langzaam
6
1 2 3
de regen de straat de post
LES 5: TOEKOMST ANTWOORDEN
7
1
1 k a p o t
2 k o k
3 w e e k
4 k e u k e n
5 b e r o e p
6 m o u w
7 g l a s
8 k a n t o o r
8
1 Over vijf of tien jaar de toekomst 2 De groep waarin je les krijgt de klas 3 Heeft vier wielen de auto 4 Hoort bij een vraag het antwoord 5 Iemand die auto’s maakt de monteur 6 Straat en woonplaats het adres
9
1 Dat lees je in de krant. het nieuws 2 Niet te veel en niet te weinig. genoeg 3 Dat doe je voor je geld. werken 4 Veel huizen, straten, winkels. de stad 5 Iemand met wie je graag samen bent. de vriend 6 Iemand die helpt. de hulp
10 1 muur 2 deur 3 netjes