• No results found

Transitiepremie van werkzoekenden naar ondernemerschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Transitiepremie van werkzoekenden naar ondernemerschap "

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SERV_20180102_transitiepremieondernemers_ADV.docx

Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Wetstraat 34-36, 1040 Brussel T +32 2 209 01 11 info@serv.be  www.serv.be

Advies

Transitiepremie van werkzoekenden naar ondernemerschap

Brussel, 2 januari 2018

(2)

Transitiepremie van werkzoekenden naar ondernemerschap

2 .

Adviesvraag: Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet houdende een premie om de transitie van werkzoekenden naar ondernemerschap te stimuleren

Adviesvrager: Philippe Muyters - Vlaams minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport Ontvangst adviesvraag: 15 december 2017

Adviestermijn: 10 dagen

Decretale opdracht: SERV-decreet 7 mei 2004 art. 11 (overlegfunctie) Goedkeuring raad: 2 januari 2018

Contactpersoon: Linde Buysse – lbuysse@serv.be

(3)

SERV_20180102_transitiepremieondernemers_ADV.docx

Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Wetstraat 34-36, 1040 Brussel T +32 2 209 01 11 info@serv.be www.serv.be

De heer Philippe Muyters

Vlaams minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport Martelarenplein 7

B-1000 Brussel

Contactpersoon Linde Buysse lbuysse@serv.be

ons kenmerk

SERV_ADV_20180102_transitiepremie_ondernemers_lb

Brussel 2 januari 2018

Transitiepremie ondernemerschap

Mijnheer de minister

De sociale partners hebben uw adviesvraag omtrent het Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet houdende een premie om de transitie van werkzoekenden naar ondernemerschap te stimuleren, goed ontvangen.

De sociale partners wijzen er op dat het gebrek aan consensus in het verdeeld advies van 7 augustus 2017 over het voorontwerp van decreet houdende een premie om de transitie van werkzoekenden naar ondernemerschap te stimuleren1, onveranderd is. De sociale partners betreuren dat de minister niet op de uitnodiging tot overleg is ingegaan en de voorgestelde alternatieve pistes.

De wens van werkzoekenden om ondernemer te worden is gestegen van 1,6% naar 1,9%. Het EU-gemiddelde is daarentegen gedaald van 2,6% naar 2,2%. Het gemiddelde aandeel van de werkzoekenden die ondernemer willen worden, ligt dus in België lager, maar dichtbij het EU- gemiddelde dat sterk naar boven wordt getrokken door uitschieters Roemenië (11%) en Luxemburg (12%). In alle andere lidstaten ligt het gemiddelde onder de 4%2.

De sociale partners betreuren niet verder te zijn betrokken bij de keuze van de verschillende scenario’s. Daarbij had overleg over de leeftijdsgrens en doelgroep wenselijk geweest. Er zou bijvoorbeeld ook voor een andere doelgroep kunnen worden gekozen. Hoewel 50-plussers wel degelijk ondervertegenwoordigd zijn in ‘Maak-werk-van-je-zaak’ is dat ook het geval voor personen met een migratieachtergrond, laaggeschoolden, personen met een arbeidshandicap en langdurig werkzoekenden3.

1 SERV (2017), Hervorming werkhervattingstoeslag 55+, https://www.serv.be/serv/publicatie/advies- voorontwerp-decreet-werkhervattingstoeslag-55.

2 OECD/EU (2017), “Self-employment and entrepreneurship by the unemployed”, in The Missing Entrepreneurs 2017: Policies for Inclusive Entrepreneurship, OECD Publishing, Paris

3 OECD/European Commission (2016). Support for entrepreneurship among the unemployed in Flanders.

Rapid policy assessments of inclusive entrepreneurship policies and programmes; IDEA Consult (2014).

Maatpakbegeleiding werkzoekenden naar ondernemerschap.

(4)

Transitiepremie van werkzoekenden naar ondernemerschap

4

Daarenboven blijkt uit cijfers van de OESO dat jongeren (1,1%) veel minder geneigd zijn om vanuit werkloosheid naar ondernemerschap over te stappen, terwijl oudere werkzoekenden (2,4%) meer dan dubbel zo vaak willen uitstromen naar ondernemerschap4. Dat is volgens de OESO ook het geval in België, wat contrasteert met hun ondervertegenwoordiging in ‘Maak- werk-van-je-zaak’. Om hieraan tegemoet te komen zou bijvoorbeeld de leeftijdsgrens kunnen worden afgeschaft en om dit budgettair haalbaar te maken de premie verlaagd. De Inspectie van Financiën wees er in hun nota bij het decreet al op dat met name het maandelijks bedrag van waaruit men vertrekt voor deze transitiepremie (1000 euro/maand) voor het eerste kwartaal hoog is.

Een andere piste kan daarom zijn om de premie te verlagen naar het niveau van een gelijkaardig programma in het Verenigd Koninkrijk – 1490 euro gespreid over 26 weken – en met het vrijgekomen budget ‘maak-werk-van-je-zaak’ of even kwaliteitsvolle trajecten structureel te verankeren en indien mogelijk te versterken, bijvoorbeeld door meer coaches te voorzien. Dit werd aanbevolen door de OESO na een evaluatie van de maatregel in 20165. De financiering van ‘maak-werk-van-je-zaak’ werd verlengd tot december 2018, maar is daarna onzeker.

De sociale partners zijn tevreden dat de lijst met de prestarterstrajecten op gezamenlijke voordracht van het departement, de VDAB, het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen en het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming Syntra Vlaanderen wordt bepaald. Aangaande het prestarterstraject stellen de sociale partners zich nog enkele vragen.

De sociale partners vragen verdere duidelijkheid over de nog te bepalen inhoudelijke voorwaarden en wanneer een lijst met erkende prestarterstrajecten zal worden bekend gemaakt. Bovendien vragen de sociale partners zich af of de twee criteria betreffende het prestarterstraject in artikel 15 wel degelijk toelaten een onderscheid te maken tussen diverse trajecten en aanbieders. De sociale partners hebben begrip voor het feit dat er een minimumduur wordt opgelegd, maar vragen vooral om maatwerk toe te laten. Ten slotte, stellen de sociale partners vast dat in de Nota bij het Besluit Vlaamse Regering staat dat de transitiepremie complementair is met het Springplank-traject en vragen hoe dit traject er dan concreet uitziet, met name wanneer het prestarterstraject moet worden gevolgd.

In het BVR staat dat het in voege treedt wanneer het in het Belgisch staatsblad verschijnt. Op dat moment is nieuwe instroom in de werkhervattingstoeslag niet meer mogelijk en kan de transitiepremie worden aangevraagd. De sociale partners vragen er rekening mee te houden dat het budget voor deze transitiepremie slechts langzaam vrij zal komen vanaf het moment dat nieuwe instroom in de werkhervattingstoeslag niet meer mogelijk is. De kans bestaat dat het aantal personen dat een premie zal aanvragen groter zal zijn dan het toegewezen budget.

De sociale partners vragen of de financiering met een gesloten enveloppe in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel, wat impliceert dat voor het verschil in behandeling dat er uit voortvloeit een redelijke verantwoording voorhanden is.

4 OECD/EU (2017), “Self-employment and entrepreneurship by the unemployed”, in The Missing Entrepreneurs 2017: Policies for Inclusive Entrepreneurship, OECD Publishing, Paris

5 OECD/European Commission (2016). Support for entrepreneurship among the unemployed in Flanders.

Rapid policy assessments of inclusive entrepreneurship policies and programmes.

(5)

Transitiepremie van werkzoekenden naar ondernemerschap

5

De sociale partners nemen in acht dat de fiscale en parafiscale behandeling van de premie federale materie is, maar vragen hierover zo snel mogelijk duidelijkheid.

De sociale partners vragen dat er wordt toegezien op oneigenlijk gebruik van de transitiepremie.

De sociale partners vragen om de aanvraag te vereenvoudigen. Zo is informatie over de inschrijving in de KBO publiek beschikbaar en lijkt het daarom overbodig om een bewijs van inschrijving op te vragen. De sociale partners vragen om te onderzoeken of het departement in overeenstemming met de privacywetgeving ook een bewijs van inschrijving bij de VDAB kan opvragen.

De sociale partners zijn het niet eens over een versoepeling van artikel 3 paragraaf 9.

Hoogachtend

Pieter Kerremans

administrateur-generaal

Hans Maertens voorzitter

(6)

R AAD VAN S TATE afdeling Wetgeving

advies 62.820/1 van 13 februari 2018

over

een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering „tot uitvoering van het decreet van (…) houdende een premie om de transitie

van werkzoekenden naar ondernemerschap te stimuleren‟

‡LW-BDCSQAHCC-GCICAUQ

(7)

2/6 advies Raad van State 62.820/1

Op 12 januari 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering „tot uitvoering van het decreet van (…) houdende een premie om de transitie van werkzoekenden naar ondernemerschap te stimuleren‟.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 1 februari 2018. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Wouter PAS, staatsraden, Michel TISON en Johan PUT, assessoren, en Wim GEURTS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Ines MARTENS, auditeur.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 13 februari 2018.

*

‡LW-BDCSQAHCC-GCICAUQ

(8)

62.820/1 advies Raad van State 3/6

1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.

*

S

TREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP

2. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe uitvoering te geven aan het decreet van 22 december 2017 „houdende een premie om de transitie van werkzoekenden naar ondernemerschap te stimuleren‟, meer bepaald aan de artikelen 4 en 14 van dat decreet.

Artikel 4 van het voormelde decreet verleent aan de Vlaamse Regering de bevoegdheid om met betrekking tot de toekenning van een transitiepremie de volgende aangelegenheden te regelen:

- het bedrag van de transitiepremie, de leeftijd van de begunstigde, de periode van de toekenning en de overige nadere voorwaarden en regels;

- wat verstaan wordt onder een werkzoekende en wie daarmee gelijkgesteld wordt;

- wat verstaan wordt onder een prestarterstraject en de wijze waarop het succesvolle verloop ervan geattesteerd wordt;

- met welke steunmaatregelen van de Vlaamse overheid voor werkzoekenden die zich in het Vlaamse Gewest vestigen als zelfstandige in hoofdberoep, de transitiepremie voor ondernemers niet mag gecumuleerd worden.

Krachtens artikel 14 van het voormelde decreet bepaalt de Vlaamse Regering de datum van inwerkingtreding voor iedere bepaling van het decreet.

3. Het ontworpen besluit vindt een voldoende rechtsgrond in de voornoemde decreetsbepalingen. In het eerste lid van de aanhef van het ontwerp wordt ook verwezen naar de algemene uitvoeringsbevoegdheid die de Vlaamse Regering ontleent aan artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 „tot hervorming der instellingen‟. Een beroep op de algemene uitvoeringsbevoegdheid is evenwel niet nodig. Het eerste lid van de aanhef dient dan ook te worden weggelaten.

‡LW-BDCSQAHCC-GCICAUQ

(9)

4/6 advies Raad van State 62.820/1

O

NDERZOEK VAN DE TEKST

Artikel 2

4. In artikel 2 van het ontwerp wordt aan de bevoegde minister de bevoegdheid verleend om bijkomende categorieën van personen met een uitkering, die geen werkloosheidsuitkering is, gelijk te stellen met werkzoekenden als vermeld in artikel 1, 9°, (lees:

artikel 1, 1°,) van het ontwerp.

Zoals de Raad van State, afdeling Wetgeving, in het verleden reeds meermaals heeft opgemerkt, kan het toekennen van een verordenende bevoegdheid door de Vlaamse Regering aan één van haar leden, enkel toelaatbaar worden geacht in zoverre die delegatie betrekking heeft op regels van bijkomstige aard of van beperkt belang.

De vraag rijst of het bepalen van bijkomende categorieën van uitkeringsgerechtigden, die gelijkgesteld worden met werkzoekenden als bedoeld in artikel 1, 1°, van het ontwerp en waarop bijgevolg eveneens de regeling van de transitiepremie van toepassing wordt, kan worden beschouwd als het nemen van maatregelen van bijkomstige of detailmatige aard. De gemachtigde stelt in dat verband het volgende:

“Om aan de bemerkingen tegemoet te komen zal artikel 2 als volgt aangepast worden:

Art. 2. De minister kan bijkomende categorieën van personen die bij de VDAB ingeschreven zijn als [niet-werkend] werkzoekende en een uitkering genieten die geen werkloosheidsuitkering is, gelijkstellen met werkzoekenden als vermeld in artikel 1, 1°.

Het toevoegen van de voorwaarde om bij de VDAB ingeschreven te zijn als niet-werkend werkzoekende perkt de mogelijkheden in tot uitbreiding van het toepassingsgebied. De grote categorieën van uitkeringsgerechtigden werden reeds opgenomen, maar dankzij de delegatie kan een nog niet weerhouden (kleinere) categorie uitkeringsgerechtigden soepel toegevoegd worden wanneer dit opportuun wordt geacht.

Essentieel blijft wel dat dan aan de twee voorwaarden is voldaan nl. uitkeringsgerechtigd zijn en ingeschreven zijn als niet-werkend werkzoekende bij de VDAB.”

Ook met betrekking tot het tekstvoorstel van de gemachtigde rijst de vraag of het toevoegen van categorieën van uitkeringsgerechtigden aan het toepassingsgebied van de regeling niet verder gaat dan wat toelaatbaar is binnen het toekennen van een verordenende bevoegdheid door de Vlaamse Regering aan één van haar leden. Zoals uit de toelichting van de gemachtigde blijkt, gaat het immers om categorieën waarvan de toevoeging “opportuun wordt geacht”, hetgeen wijst op het maken van een keuze van beleidsmatige aard. De machtiging aan de bevoegde minister dient dan ook dermate te worden afgebakend dat er op het vlak van het uitbreiden van het toepassingsgebied van de regeling geen te ruime beoordelingsmarge wordt gelaten in hoofde van de bevoegde minister.

‡LW-BDCSQAHCC-GCICAUQ

(10)

62.820/1 advies Raad van State 5/6

Artikel 3

5. Artikel 3, 6°, van het ontwerp bepaalt dat de ondernemer, om in aanmerking te komen voor de transitiepremie, de leeftijd van 45 jaar moet hebben bereikt in de maand waarin hij een beroepsbezigheid als zelfstandige in hoofdberoep aanvangt. Bijgevolg wordt een onderscheid gemaakt op grond van de leeftijd van de startende ondernemer.

De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.1

In de bij de adviesaanvraag gevoegde nota aan de Vlaamse Regering wordt de keuze voor de leeftijdsgrens van 45 jaar als volgt toegelicht:

“In de maand waarin het statuut van zelfstandige in hoofdberoep werd verworven, dient de persoon de leeftijd van minstens 45 jaar te hebben bereikt en mag hij de wettelijke pensioenleeftijd niet bereikt hebben. Studies stellen vast dat mensen op jonge leeftijd méér de stap naar ondernemerschap durven zetten dan op oudere leeftijd. Cijfers van de VDAB wijzen uit dat het aandeel van werklozen (NWWZ) die uitstromen naar werk en daarbij kiezen voor een zelfstandige baan vanaf 45 jaar snel begint te dalen (gemiddeld ligt dit rond 2,38% van alle instromers in 2016; het aandeel loopt op tot 2,98%

bij 40-44 jarigen, vanaf 45 jaar vertonen de cijfers een knik, bv. bij de 55-59 jarigen nog maar 1,49%). Ook cijfers van de Nationale Bank wijzen op deze knik. In vergelijking met Europese landen neemt het aantal starters bovendien ook vroeger af (vanaf 45 jaar, in andere landen vanaf 50-55 jaar). We focussen met deze maatregel op de actieve 45-plusser.”

Rekening houdend met deze toelichting kan worden aangenomen dat het verschil in behandeling op een objectief criterium berust en in redelijkheid te verantwoorden is.

Artikel 7

6. Artikel 7 van het ontwerp, dat bepaalt dat de transitiepremie valt onder de toepassing van de de-minimissteun, is een overbodige herhaling van hetgeen reeds volgt uit artikel 2 van het decreet van 22 december 2017, en dient bijgevolg uit het ontwerp te worden weggelaten.

1 Zie bv. GwH 28 februari 2013, nr. 24/2013, B.3.2.

‡LW-BDCSQAHCC-GCICAUQ

(11)

6/6 advies Raad van State 62.820/1

Artikelen 14 en 15

7.1. Artikel 14 van het ontwerp verleent aan de minister de bevoegdheid om de lijst met prestarterstrajecten te bepalen die gevolgd kunnen worden om recht te hebben op een transitiepremie. Die lijst wordt bepaald op gezamenlijke voordracht van het departement, de VDAB, het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen en het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming Syntra Vlaanderen.

In de mate prestarterstrajecten opleidingen vormen die betrekking hebben op het opstellen van een goed uitgewerkt en haalbaar businessplan en op het versterken van de algemene ondernemerscompetenties (zie artikel 15 van het ontwerp), waarvan de afnemer (de startende ondernemer) zelf de kostprijs betaalt, lijken deze een dienst te zijn die valt onder richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006

„betreffende diensten op de interne markt‟ (hierna: de dienstenrichtlijn). Het opnemen van bepaalde opleidingen op de lijst met prestarterstrajecten zou dan beschouwd kunnen worden als een vorm van “vergunningstelsel” in de zin van artikel 4, 6), van de dienstenrichtlijn en artikel 3, 12°, van het decreet van 25 juni 2010 „tot gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt‟.

Er dient in dat geval over gewaakt te worden dat het opnemen op de lijst van prestarterstrajecten gebaseerd is op criteria en voorwaarden die niet-discriminatoir, duidelijk en ondubbelzinnig, objectief, vooraf openbaar bekendgemaakt, transparant en toegankelijk zijn (zie de artikelen 9 en 10 van de dienstenrichtlijn). Artikel 14 van het ontwerp dient dan te worden aangevuld met criteria en voorwaarden in die zin. De meer inhoudelijke omschrijving van een prestarterstraject die in artikel 15, eerste lid, van het ontwerp wordt gegeven, is in dat opzicht immers niet dienstig. De vereiste criteria en voorwaarden zouden evenmin kunnen worden bepaald op grond van de aan de bevoegde minister in artikel 15, derde lid, van het ontwerp verleende machtiging om “de verdere inhoudelijke voorwaarden en procedure” te bepalen. In lijn met hetgeen hiervoor reeds is opgemerkt bij artikel 2 van het ontwerp, is die machtiging aan de bevoegde minister immers eveneens te ruim en kan zij als zodanig geen doorgang vinden.

7.2. Artikel 15, tweede lid, van het ontwerp bepaalt dat het prestarterstraject een minimumduur van zes weken heeft. Ter wille van de rechtszekerheid verdient het aanbeveling om de minimumduur eveneens uit te drukken in een aantal opleidingsuren, desgevallend per week.

DE GRIFFIER

Wim GEURTS

DE VOORZITTER

Marnix VAN DAMME

‡LW-BDCSQAHCC-GCICAUQ

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het werkloosheidspercentage (het aantal actief werkzoekenden ten opzichte van de actieve beroepsbevolking) in Oosterhout lag eind 2016 op 6,0 procent.. Vanaf de

Dit fenomeen wordt sinds 1 januari 2019 nog versterkt door de mogelijkheid voor werk- lozen met een bedrijfstoeslag om te kiezen voor ver- vroegde uittreding, terwijl zij voorheen

In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 houdende subsidiëring van incubatoren, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december

3° op de dag voor hij een beroepsbezigheid als zelfstandige in hoofdberoep start werkzoekende zijn; de werkloosheid mag niet veroorzaakt zijn door de stopzetting of de

1° voor de tewerkstelling van de buitenlandse onderdanen, vermeld in artikel 17, met uitzondering van de personen, vermeld in punt 7°, voor wat betreft de aanvragen van toelating

In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 houdende subsidiëring van incubatoren, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 31 december

De toelating tot arbeid voor onbepaalde duur verliest haar geldigheid als de onderdaan van een derde land gedurende een periode van meer dan een jaar uit het land afwezig

zorgvoorziening de tegemoetkoming voor zorg in een woonzorgcentrum, een centrum voor kortverblijf of een dagverzorgingscentrum moet factureren binnen een termijn van uiterlijk